Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2017

 

 

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 september 2016 (Verseonnummer 829173);

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

 

gezien het advies van de commissie Bestuur, Veiligheid en Middelen,

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2017

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders.

  • d.

    De-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de - minimissteun in de visserij - en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.

e. Egalisatiereserve: financiële reserve die gevormd wordt door de reservering van het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie werd verleend.

f. Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld.

g. Onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent.

  • h.

    Raad: de gemeenteraad.

  • i.

    Subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door het college verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het college geleverde goederen of diensten.

j. Subsidieontvanger: de natuurlijke persoon, de groep van natuurlijke personen, de rechtspersoon respectievelijk de rechtspersoon in oprichting aan wie een subsidie is verleend dan wel ten aanzien van wie een subsidiebedrag is vastgesteld.

  • k.

    Subsidieregeling: de regeling(en) als bedoeld in artikel 3 van de verordening.

  • l.

    Subsidievaststelling: de beschikking waarbij het subsidiebedrag wordt vastgesteld.

  • m.

    Subsidieverlening: de beschikking waarbij een subsidie wordt verleend voor in de beschikking omschreven nog uit te voeren dan wel nog niet afgeronde activiteiten.

  • n.

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • o.

    Verordening: Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2017.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

1. Deze verordening is van toepassing op door het college verstrekken van subsidies voor

activiteiten op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad in de programmabegroting

vastgestelde programma’s, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening

een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor op grond van artikel 4:23, derde lid,

van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.

2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, kan het college bepalen

dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3 Subsidieregelingen

Het college stelt bij subsidieregeling(en) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor

subsidie. Voor zover van toepassing, wordt in de subsidieregeling(en) tevens bepaald welke

doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de

subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4 Europees steunkader

1.Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan

het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

2.Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees

steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

3.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de subsidieverlening

naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

4.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten,

doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking, die voldoen aan de eisen van

het desbetreffende steunkader.

5.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen

in aanmerking voor subsidie, als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het

desbetreffende steunkader.

Artikel 5 Subsidieplafonds en begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    De raad kan subsidieplafonds in de zin van artikel 4:22 van de Awb vaststellen.

  • 2.

    Als de raad een subsidieplafond heeft vastgesteld bepaalt het college bij subsidieregeling de

wijze van verdeling van de betrokken subsidie. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond

wordt de wijze van verdeling vermeld.

  • 3.

    De raad kan een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld

of goedgekeurd, en

b.de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden

ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

4.Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het

vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds

ingediende aanvragen.

5.Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt

verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen

worden gesteld. Bij de subsidieverlening wordt daarop gewezen.

Artikel 6 Aanvraag

1.Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als het college voor het

doen van de desbetreffende subsidieaanvraag een aanvraagformulier heeft vastgesteld,

geschiedt de aanvraag met gebruikmaking van dit aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met deze activiteiten worden nagestreefd, en hoe de

activiteiten daaraan bijdragen;

c.een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het

dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten

behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

d.als de aanvrager een onderneming is:

1° een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met

staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten

waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

2° een verklaring als bedoeld in een de-minimisverordening.

3.Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de

oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het

voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

4.Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7 Aanvraagtermijn

1.Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt dient te worden ingediend

vóór 1 april voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

2.Andere aanvragen om subsidie dienen tenminste tien weken voordat de aanvrager voornemens

is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, te worden ingediend.

3.Het college kan bij subsidieregeling andere termijnen stellen.

Artikel 8 Beslistermijn

1.Het college beslist op een aanvraag om een subsidie binnen acht weken nadat de volledige

aanvraag is ingediend.

2.Het college kan de termijn genoemd in het eerste lid eenmaal met ten hoogste acht weken

verdagen.

  • 3.

    Het college kan bij subsidieregeling andere termijnen stellen.

  • 4.

    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden

aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese

Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9 Weigerings- en terugvorderingsgronden

1.Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie

in ieder geval:

a.als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft

vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

b.als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een

eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en

onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

c.als voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd geen of onvoldoende gelden op de

begroting zijn gereserveerd;

  • d.

    als de aanvraag om subsidie een periode van meer dan één kalenderjaar betreft.

    • 2.

      Het college kan bij subsidieregeling of bij de subsidieverlening afwijken van het bepaalde in lid 1,

sub d.

3.Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de

subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

a.subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in

moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

  • b.

    de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

    • 4.

      Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

  • a.

    als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de

gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of

haar ingezetenen;

b.als gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt

gevraagd onvoldoende zullen bijdragen aan de gemeentelijke beleidsdoelen;

c.als in de voorgenomen activiteit(en) dan wel het daarmee beoogde doel reeds op andere

wijze in belangrijke mate is voorzien;

d.als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten

waarvoor deze wordt gevraagd;

  • e.

    als de subsidiëring in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

  • f.

    als de aanvrager doelen nastreeft of activiteiten ontplooit dan wel zal ontplooien die in strijd

zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

g.als de subsidiëring niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van

artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de

interne markt;

  • h.

    als de aanvrager de gevraagde gegevens niet overlegt;

  • i.

    als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een

functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering

bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is

overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet;

  • j.

    in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

    • 5.

      Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een

terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 10 Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de subsidieverlening vermeld op welke

wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 11 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

1.Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet

tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de

subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat

onverwijld schriftelijk aan het college.

  • 2.

    Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor

subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

  • b.

    relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

  • c.

    ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de subsidie verbonden verplichtingen niet,

niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

d.wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde

rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de

rechtspersoon.

Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

1.Bij subsidies vanaf € 50.000 die worden verleend voor de duur van een kalenderjaar, dient de

subsidieontvanger uiterlijk op 1 september bij het college een tussenrapportage over de eerste

zes maanden van het lopende kalenderjaar in die tenminste bestaat uit:

  • a.

    een overzicht van de voortgang van de activiteiten;

  • b.

    een overzicht van het verloop van de inkomsten en de uitgaven gerelateerd aan deze

activiteiten.

2.Bij subsidieregeling of bij de subsidieverlening kunnen aan de subsidieontvanger ook andere

verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Awb worden opgelegd, voor zover

deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

3.Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van

de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking

hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

4.Bij subsidieregeling of bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat de subsidieontvanger,

voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het

college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41,

tweede lid, van de Awb voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de

vergoeding wordt bepaald.

Artikel 13 Bevoorschotting

  • 1.

    Een subsidie tot € 5.000 wordt na verlening direct geheel uitbetaald.

  • 2.

    Bij een subsidie vanaf € 5.000 tot € 50.000 die wordt verleend voor een kalenderjaar, wordt vóór

1 februari van het kalenderjaar waarop het subsidiebedrag betrekking heeft 60% als voorschot

uitbetaald en vóór 1 juli van datzelfde jaar 40%.

3.Bij een subsidie vanaf € 50.000 die wordt verleend voor een kalenderjaar, wordt het

subsidiebedrag voor het eind van iedere maand van het kalenderjaar waarop de subsidie

betrekking heeft in twaalf gelijke delen als voorschot uitbetaald.

4.Bij andere subsidies wordt 90% van het subsidiebedrag direct uitbetaald en 10% na de

subsidievaststelling.

5.De betaling van een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college aan

de subsidieontvanger schriftelijk kennis heeft gegeven van het ernstige vermoeden dat er grond

bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 dan wel artikel 4:50 van de Awb.

6.Het college kan bij subsidieregeling andere wijzen van bevoorschotting bepalen.

Artikel 14 Vaststelling subsidies tot € 5.000

1.Subsidies tot € 5.000 worden door het college direct vastgesteld, tenzij toepassing wordt

gegeven aan het volgende lid.

2.Bij de subsidieverlening kan de subsidieontvanger worden verplicht om op de daarbij

aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn

verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de

vaststelling plaats binnen acht weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

Artikel 15 Aanvraag vaststelling subsidies vanaf € 5.000 en tot € 50.000

1.Bij subsidies vanaf € 5.000 en tot € 50.000 dient de subsidieontvanger bij het college schriftelijk

een aanvraag tot subsidievaststelling in:

a.bij een subsidie die wordt verleend voor een kalenderjaar uiterlijk op 1 april van het jaar dat

volgt op het betrokken kalenderjaar;

  • b.

    bij andere subsidies uiterlijk acht weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

    • 2.

      De aanvraag bevat:

  • a.

    een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en

aan de verplichtingen is voldaan;

b.een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en

inkomsten blijkend uit een financieel verslag of een jaarrekening.

3.Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld en kan worden bepaald dat op

een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de

verplichtingen is voldaan, dan wel dat op een andere manier een overzicht wordt geboden van de

gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten.

Artikel 16 Aanvraag vaststelling subsidies vanaf € 50.000

1.Bij subsidies vanaf € 50.000 dient de subsidieontvanger bij het college schriftelijk een aanvraag

tot subsidievaststelling in:

a.bij een subsidie die wordt verleend voor een kalenderjaar uiterlijk op 1 april van het jaar dat

volgt op het betrokken subsidiejaar;

  • b.

    bij andere subsidies uiterlijk acht weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

    • 2.

      De aanvraag bevat:

  • a.

    een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en

aan de verplichtingen is voldaan;

b.een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en

inkomsten blijkend uit een financieel verslag of een jaarrekening;

c.bij een subsidie die wordt verleend voor een kalenderjaar een balans van het afgelopen

subsidiejaar met een toelichting daarop, en

  • d.

    een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

    • 3.

      Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld en kan worden bepaald dat op

een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de

verplichtingen is voldaan, dan wel dat op een andere manier een overzicht wordt geboden van de

gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten.

Artikel 17 Vaststelling subsidies vanaf € 5000

1.Het college stelt een subsidie vanaf € 5000 vast binnen acht weken na de ontvangst van een

aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2.

    Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de

subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te

worden ingediend.

4.Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 15, eerste

lid, aanhef en onder a of b en 16, eerste lid, aanhef en onder a of b, dan wel niet compleet is

ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de

aanvraag niet binnen deze termijn ingediend of gecompleteerd, dan kan het college overgaan tot

ambtshalve vaststelling.

Artikel 18 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

1.Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden

deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling

voorgeschreven berekeningswijze.

2.Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de

bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

3.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en

kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 19 Egalisatiereserve

1.Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve

als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb moet vormen. Indien het college hiertoe besluit, wordt

daarbij tevens de maximale hoogte van de egalisatiereserve aangegeven.

2.Het college kan aan de bepaling dat een egalisatiereserve wordt gevormd de verplichting

verbinden dat de subsidieontvanger ten behoeve van het college een financieel zekerheidsrecht

vestigt ter verzekering van de nakoming van de vergoedingsplicht als bedoeld in artikel 4:72,

vijfde lid, van de Awb.

3.De subsidieontvanger die een egalisatiereserve heeft gevormd, vermeldt bij de aanvraag om een

subsidie de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

Artikel 20 Hardheidsclausules

1.Als een bij of krachtens deze verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -

ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden

zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, kan het college een andere termijn

vaststellen.

2. In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door het college van een of meer bepaalde

artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken, als daaraan vasthouden voor

een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere

omstandigheden onevenredig zouden zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

3.Toepassing van de hardheidsclausules bedoeld in het eerste en tweede lid wordt gemotiveerd in

de betreffende beschikking.

4.Van de toepassing van de hardheidsclausules bedoeld in het eerste en tweede lid wordt

periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 21 Slotbepalingen

  • 1.

    De Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2015 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2017.

  • 3.

    De subsidieregelingen die het college heeft vastgesteld op grond van de Algemene

subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2015 berusten op artikel 3 van deze verordening.

4.Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 7 november 2016,

de griffier, de voorzitter,

Algemene toelichting

Inleiding

De Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2017 (hierna ASV) biedt, zoals de naam

aangeeft, het algemene kader voor het verlenen van subsidies door de gemeente. De ASV bevat de

hoofdelementen van het subsidieproces, waarbij de diverse fasen aan de orde komen die de

subsidieaanvrager/-ontvanger en de gemeente in dit proces doorlopen. Het bevoegde

bestuursorgaan aan de kant van de gemeente is het college, dat de uitoefening van de betreffende

bevoegdheden in het algemeen zal mandateren aan een ambtenaar.

Op grond van artikel 3 van de ASV moet het college subsidieregelingen vaststellen waaruit blijkt

welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. De subsidieregelingen kunnen uiteenlopen van

het subsidiëren van culturele activiteiten, tot het verstrekken van subsidies voor het opknappen van

bedrijfsterreinen. De bepalingen van de ASV zijn op alle onderliggende subsidieregelingen van

toepassing. Wel is het zo, dat in de subsidieregelingen op onderdelen van de ASV afgeweken kan

worden.

De door het college vastgestelde subsidieregelingen zijn algemeen verbindende voorschriften.

Behoudens uitzonderingen is de ASV van toepassing op alle beleidsterreinen die vallen onder de

programma’s die de raad in de programmabegroting heeft vastgesteld. Zie hierover verder de

toelichting op artikel 2.

Het subsidieproces

De aanvraag om subsidie (artikel 6) markeert in het algemeen de start van het subsidieproces. In de

meeste gevallen wordt subsidie gevraagd voor activiteiten die nog verricht moeten gaan worden.

Dit kunnen activiteiten zijn die het hele jaar in beslag nemen (bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van

een bibliotheek), of activiteiten die van korte duur zijn (zoals het organiseren van een evenement).

Bij het bepalen van de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd moet de aanvrager rekening

houden met berekeningswijzen en definities die door het college worden voorgeschreven (artikel 18).

Het college beoordeelt de aanvraag en beziet daarbij onder andere of er een reden is om de subsidie

te weigeren (artikel 9). Als het laatste niet het geval is verleent het college de subsidie, indien nodig

onder het maken van een begrotingsvoorbehoud (artikel 5, lid 5). Bij het verlenen van een subsidie

kunnen aan de subsidieontvanger verplichtingen worden opgelegd die hij bij het uitvoeren van de

activiteiten (en soms ook daarna) moet naleven (artikelen 11 en 12). In de regel krijgt de

subsidieontvanger de subsidie door middel van voorschotten uitbetaald. Welke systematiek daarbij

gevolgd wordt is afhankelijk van de omvang van de subsidie (artikel 13).

De ASV gaat uit van het principe dat subsidies voor maximaal de duur van 1 kalenderjaar verleend

worden. Het verlenen van een subsidie voor langere tijd heeft het voordeel dat de subsidieontvanger

en het college zich niet ieder jaar over een aanvraag en de beoordeling daarvan hoeven te buigen.

Hier staat echter tegenover, dat het in een tijd waarin onzekerheid bestaat over de financiële positie

van de gemeente voor de hand ligt om elk jaar af te wegen of een bepaalde subsidie al dan niet

verleend moet worden. Dit aspect komt tot uiting in de weigeringsgrond van artikel 9, lid 1 sub d.

Artikel 9, lid 2, maakt het mogelijk dat het college bij subsidieregeling of bij de subsidieverlening

afwijkt van het uitgangspunt dat subsidies per kalenderjaar verstrekt worden. Aldus kan bijvoorbeeld

ook subsidie worden ontvangen voor een activiteit die loopt van oktober tot april.

Nadat de activiteiten zijn uitgevoerd verzoekt de subsidieontvanger het college om de subsidie vast te

stellen. Bij dit verzoek geeft de subsidieontvanger aan dat hij de activiteiten heeft uitgevoerd (of niet)

en wat dat heeft gekost. Hoe de subsidie moet worden verantwoord hangt af van hetgeen daarover

wordt bepaald in de subsidieregeling of bij de subsidieverlening (artikel 10) en van de omvang van de

verleende subsidie (artikelen 14, lid 2, 15 en 16). Na beoordeling van de verantwoording wordt de

subsidie door het college definitief vastgesteld (artikel 17).

Als alles volgens plan is verlopen, is het bedrag van de subsidievaststelling gelijk aan het bedrag van

de subsidieverlening. Zijn de activiteiten niet (geheel) uitgevoerd dan wordt de subsidie op een lager

bedrag vastgesteld. Verstrekte voorschotten voor het deel waar de subsidieontvanger geen recht op

heeft worden door het college teruggevorderd.

Een subsidievaststelling kan worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden

gewijzigd om de redenen die worden genoemd in artikel 4:49, eerste lid, van de Awb.

Vorderingen die de gemeente op de subsidieontvanger heeft kunnen onder meer worden verrekend

met vorderingen die de subsidieontvanger op de gemeente heeft vanwege andere verleende of

vastgestelde subsidies (artikel 4:57, lid 3, van de Awb).

Subsidies tot een bedrag van € 5000 kunnen direct worden vastgesteld. Zie hierover verder de

toelichting op artikel 14.

Zowel voor het aanvragen van een subsidie, het nemen van een besluit over een aanvraag, het

indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie en het nemen van een besluit over deze

aanvraag gelden termijnen (artikelen 7, 8, 15, 16 en 17). Bij subsidieregeling kan van de meeste van

deze termijnen afgeweken worden.

De ASV bevat verder een artikel dat ertoe moet leiden dat subsidieregelingen en subsidies zijn

afgestemd op eventueel toepasselijke Europese steunkaders (artikel 4) en regels betreffende het

vaststellen, verdelen en verlagen van subsidieplafonds (artikel 5, lid 1 tot en met 4). Artikel 19 van de

ASV betreft de vorming van een egalisatiereserve door de subsidieontvanger.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn diverse definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor de ASV maar

ook voor de op de ASV te baseren subsidieregelingen. De reeds beschreven begrippen zullen dus

niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden.

Het subsidiebegrip wordt beschreven in artikel 4:21, eerste lid van de Awb. Hoewel het niet

gebruikelijk is om termen uit hogere wetgeving in lagere regelgeving te herhalen, gebeurt dat met het

oog op de leesbaarheid van de verordening wel met het belangrijke begrip subsidie. Om dezelfde

reden worden ook de begrippen subsidieverlening en subsidievaststelling in artikel 1 gedefinieerd.

Subsidie wordt verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager. Een te subsidiëren

activiteit kan niettemin ook bestaan in het nalaten van bepaalde handelingen, zoals het niet maaien

tijdens het broedseizoen.

Dat alleen activiteiten worden gesubsidieerd betekent dat bijvoorbeeld geen subsidie wordt verleend

voor de huur van een gebouw, of voor een exploitatietekort als zodanig. De kosten die worden

gemaakt voor bepaalde activiteiten - zoals de huur van de ruimte waarin de activiteiten plaatsvinden -

kunnen alleen worden gesubsidieerd als onderdeel van de kostprijs van de activiteiten in kwestie.

De in de onderdeel a en onderdeel d van artikel 1 benoemde Algemene

groepsvrijstellingsverordening respectievelijk de-minimisverordeningen, vallen onder het begrip

Europees steunkader zoals dat is beschreven in onderdeel f. De afkorting PbEU staat voor

Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken

van subsidies waarop de ASV van toepassing is. Het college is hiermee bevoegd om te besluiten

over het gehele subsidieproces. Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde

beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een

uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de

Awb geen wettelijke grondslag nodig is.

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen

wettelijke grondslag nodig is (zoals incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing.

Het tweede lid van artikel 2 geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) op deze subsidies

van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 3 Subsidieregelingen

In artikel 4:23 van de Awb is bepaald dat, behoudens de uitzonderingen die worden benoemd in

artikel 4:23, derde lid, subsidie slechts wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift waarin is

geregeld voor welke activiteiten subsidie gekregen kan worden. Met artikel 3 verplicht de raad het

college om in nadere regels, hier subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen.

Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in

aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in

een subsidieregeling te gebeuren.

In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op

de inhoud van de subsidieregeling zoals het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde

verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Artikel 4 Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke

steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of

dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in

subsidieregelingen en subsidiebeschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het

toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de

activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen die voldoen aan

de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Even zo goed geldt, dat bij subsidies

waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen

voor subsidie, als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van dit steunkader (lid 5).

Artikel 5 Subsidieplafonds en begrotingsvoorbehoud

De raad stelt de eventuele subsidieplafonds vast (lid 1). Vervolgens bepaalt het college bij

subsidieregeling de wijze van verdelen. Dit laatste wordt bij de bekendmaking van het

subsidieplafond vermeld (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Bij de

bekendmaking van een subsidieplafond dat door de raad kan worden verlaagd, wordt op de

mogelijkheid van verlaging gewezen (derde en vierde lid).

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het

subsidiëren van activiteiten, is verder verplicht - in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid,

van de Awb - om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een

begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid). Dit voorbehoud betekent, dat als voor de betreffende

activiteiten geen of onvoldoende gelden op de begroting worden gereserveerd, de subsidieaanvraag

alsnog afgewezen wordt.

Artikel 6 Aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan en dat

als voor het doen van de aanvraag een aanvraagformulier is vastgesteld hiervan gebruik gemaakt

moet worden. Schriftelijk staat hier tegenover mondeling. Als het college kenbaar maakt dat voor het

indienen van subsidievragen de elektronische weg is opengesteld kan ook daarvan gebruik gemaakt

worden (artikel 2:15 van de Awb).

In het tweede en derde lid is aangegeven welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval

overgelegd dienen te worden.

Bij subsidiëring van een onderneming is het van belang om te voorkomen dat een subsidie wordt

verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de

werking van de Europese Unie (hierna het Verdrag). Tegen deze achtergrond is een tweetal

aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste wordt, om

ontoelaatbare cumulatie van staatssteun te voorkomen een overzicht gevraagd van subsidies,

vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of

zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid,

onderdeel d sub 1). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs,

etc. bestaan. Ten tweede dient het college, om subsidie te kunnen verstrekken in overeenstemming

met een de-minimisverordening, te controleren of de te verstrekken subsidie het drempelbedrag van

de betreffende de-minimisverordening niet overschrijdt. Met het oog hierop wordt aan ondernemingen

een de-minimisverklaring gevraagd (tweede lid, onderdeel d sub 2). In een de-minimisverklaring

vermeldt de onderneming de reguliere staatssteun en de-minimissteun die over de twee voorgaande

belastingjaren en in het lopende belastingjaar is verleend.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten van de eerste drie leden van artikel 6 af te wijken,

bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te

verlangen (vierde lid).

Artikel 7 Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt

tussensubsidies die per kalenderjaar worden verstrekt en andere subsidies.

De aanvraag voor een subsidie die wordt verstrekt voor een kalenderjaar moet in het voorafgaande

jaar al vroeg ingediend worden. De reden hiervoor is, dat in die gevallen waarin er geen budget voor

de subsidie is, er voldoende tijd moet zijn om de raad te verzoeken om bij de besluitvorming over de

Voorjaarsnota het budget beschikbaar te stellen.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld

zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

Artikel 8 Beslistermijn

In de Awb staan geen strikte beslistermijnen voor een aanvraag om subsidie. In artikel 8, lid 1 en 2,

worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag om

subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die

vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden,

wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om

te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108

van het Verdrag en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9 Weigerings- en terugvorderingsgronden

De Awb bevat diverse gronden voor weigering van een subsidie. Zo is in artikel 4:25, tweede lid, van

de Awb bepaald dat een subsidie moet worden geweigerd voor zover door de verstrekking van de

subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. In artikel 4:35 van de Awb wordt een aantal

redenen genoemd op basis waarvan de subsidie kan worden geweigerd. Onder het bereik van

artikel 4:35, lid 1a en lid 1b, vallen bijvoorbeeld de situaties waarin de aanvrager een zodanige

werkwijze toepast of zodanig (administratief) is georganiseerd dat een gegronde reden bestaat om

aan te nemen dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dan wel dat niet zal worden voldaan aan de

subsidieverplichtingen.

Ook het geval waarin de aanvrager dan wel diens medewerkers niet in voldoende mate zijn

gekwalificeerd om de activiteiten uit te voeren kan onder deze weigeringsgronden worden gebracht.

In artikel 9 worden de weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met

nadere gronden aangevuld.

Artikel 9, lid 1, bevat een aantal verplichte weigeringsronden (behoudens de uitzondering genoemd in

lid 2).

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van

een vrijstellingsverordening. Het college kan dan volstaan met het doorlopen van een

kennisgevingsprocedure. Als de subsidie niet met toepassing van een vrijstellingsverordening kan

worden verstrekt, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele

melding (de meldingsprocedure van artikel 108, derde lid, van het Verdrag). Als de Europese

Commissie de steun niet goedkeurt, moet het college overgaan tot weigering, vandaar de verplichte

weigeringsgrond onder a.

Ten aanzien van de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b wordt het volgende opgemerkt.

Bepaalde Europese steunkaders verbieden - als er een bevel tot terugvordering uitstaat - alleen het

verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening, niet het verlenen van subsidies in het

algemeen. Door de in het eerste lid onder b gekozen formulering van de weigeringsgrond in

combinatie met het verplichtende karakter wordt de weigeringsgrond in de ASV in die zin verbreed,

dat in het geval een bevel tot terugvordering uitstaat subsidies in het algemeen geweigerd moeten

worden. Volgens de toelichting op de ASV in de update 2016 van het VNG model voor de ASV is

deze verbreding van de weigeringsgrond - op zichzelf - verdedigbaar.

De weigeringsgrond genoemd in lid 1 sub c spreekt voor zichzelf.

Zie over de weigeringsgrond die wordt genoemd in lid 1 sub d de algemene toelichting. Dat subsidies

in beginsel per kalenderjaar verleend worden laat overigens onverlet, dat de subsidieontvanger die

gedurende drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie heeft gekregen voor min of meer dezelfde

activiteiten rechtsbescherming geniet als wordt besloten de subsidierelatie te beëindigen (artikel 4:51

van de Awb). Artikel 9, lid 2, geeft het college de mogelijkheid om bij subsidieregeling van het

bepaalde in lid 1 sub d af te wijken.

In het derde lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen waarin overgaan tot

subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie

verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als

bedoeld in het toepasselijke steunkader, of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect

heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de

Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder

overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer

informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren van de Europese

Commissie voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in

moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel

in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te

voeren die deze anders - zonder de steun - niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de

steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

In het vierde lid van artikel 9 zijn diverse facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan

in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

De onderdelen a tot en met c, e, f en h spreken voor zichzelf.

Onderdeel d geeft onder andere de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over

voldoende eigen middelen beschikt, dan wel voldoende kan beschikken over middelen die worden

verstrekt door derden.

Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin de door de aanvrager aan de deelnemers van de

activiteiten gevraagde eigen bijdrage zo laag is of zal zijn dat door een redelijke verhoging van deze

bijdrage subsidieverlening achterwege kan blijven.

Onder g is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als

subsidiëring niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig het reeds genoemde artikel 108,

derde lid, van het Verdrag (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie.

Het gaat hier om subsidiëring die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de

toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun.

In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de

Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te

gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat

de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid, ASV). Als de

Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het

college de aanvraag op basis van de weigeringsgrond van lid 1 sub a alsnog moeten weigeren. Een

subsidie die door de Europese Commissie is of kan worden goedgekeurd kan door het college

uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt onderdeel i dat het

college de subsidie kan weigeren in het geval een te subsidiëren instelling bezoldigingen

overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid,

van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna Wnt).

Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector wordt jaarlijks bij

ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de Wnt) en is per

1 januari 2016 vastgesteld op € 179.000. De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij

subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan het maximum van de Wnt overeenkomen

gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke

bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld kan dit

onwenselijk geacht worden.

Als de doelmatige besteding van subsidiegeld niet in het geding is - bijvoorbeeld omdat het een zeer

geringe subsidie betreft of duidelijk is dat de gelden niet besteed zullen worden aan de salariskosten -

kan het college afzien van weigering ondanks dat er bij de aanvrager sprake is van bezoldigingen die

het maximum van de Wnt overtreffen. Als de subsidiegelden niet besteed zullen worden aan

salariskosten, zal het aan de aanvrager zijn om dit (uit eigen beweging) te onderbouwen.

De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al

onder de Wnt vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met

functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die

bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de Wnt.

Onderdeel j tenslotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere

weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren

activiteiten samenhangen.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is

met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag, moet de subsidie ingetrokken en teruggevorderd

worden (inclusief rente). Het vijfde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te

geven.

Ook artikel 6 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur biedt de

mogelijkheid om een subsidie te weigeren (dan wel in te trekken) in het geval en onder de

voorwaarden bedoeld in artikel 3 van deze wet.

Artikel 10 Verantwoording

Dit artikel spreekt voor zichzelf.

Artikel 11 Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

Artikel 11 bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle

subsidieontvangers geldt.

Als de subsidieontvanger niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen kan het college de

subsidie lager vaststellen dan wel de subsidieverlening intrekken of wijzigen (artikel 4:46 e.v. van de

Awb). Dit geldt onder meer ook als de activiteiten waarvoor de subsidie is gevraagd niet of slechts

gedeeltelijk hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden.

Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat bevoegdheidsgrondslagen voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘

verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie

artikel 4:37 van de Awb). Artikel 4:38, lid 1, van de Awb maakt het mogelijk om aan de subsidieontvanger

ook andere verplichtingen op te leggen die strekken tot het verwezenlijken van het doel

van de subsidie. Voor subsidies die berusten op een wettelijk voorschrift moeten deze verplichtingen

worden opgelegd bij wettelijk voorschrift, of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening.

Artikel 12, lid 2, voorziet in de grondslag om hetzij in een subsidieregeling, hetzij bij de

subsidieverlening dergelijke verplichtingen aan de subsidieontvanger op te leggen. Daarbij kan

bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te

subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Artikel 4:39 van de Awb maakt het mogelijk dat aan de subsidieontvanger ook verplichtingen worden

opgelegd die niet gericht zijn op het verwezenlijken van het doel van de subsidie, mits dit is bepaald

bij wettelijk voorschrift. Artikel 12, lid 3, voorziet in een dergelijke bepaling. Zoals in lid 3 is verwoord

kunnen de op te leggen verplichtingen op grond van artikel 4:39, tweede lid, van de Awb slechts

betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt

verricht.

Artikel 12, lid 3 creëert derhalve geen vrijbrief voor het opleggen van verplichtingen aan

subsidieontvangers, de verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde

activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om verplichtingen die zijn gericht op de veiligheid van kinderen

(met als belangrijk aspect het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag) in

gesubsidieerde organisaties waarin met kinderen wordt gewerkt. Ook kan in dit kader worden

gedacht aan het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde

doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest

milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis van de Awb blijkt dat bij het

opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht

(Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid

gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

In artikel 4:41 van de Awb is voorgeschreven, dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor

zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding

verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende situaties:

-als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen

vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

-als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor

de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • -

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • -

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt

beëindigd, of

-de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

De vergoedingsplicht geldt echter alleen als hierin is voorzien in de ASV of een subsidieregeling, of -

als deze ontbreken - in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de

vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid

krijgt het college de bevoegdheid om hier invulling aan te geven.

In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar

het is ook mogelijk in andere gevallen.

Artikel 13 Bevoorschotting

Omdat het college de subsidie verleent is het logisch dat dit bestuursorgaan ook de voorschotten

betaalt. Om onnodig repeteren van de het woorden ’door het college’ te voorkomen is dit in de

diverse leden van in artikel 13 niet expliciet vermeld.

Op grond van artikel 13, lid 1 worden subsidies tot € 5000 meteen uitbetaald. Het maakt hierbij geen

verschil of de subsidie conform artikel 14 is vastgesteld dan wel is verleend.

Artikel 14 Vaststelling subsidies tot € 5.000

Kenmerkend voor subsidies tot € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend.

Er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve

meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11).

Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

Verder wordt op grond van artikel 13, lid 1 het voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft,

als geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid van artikel 14, lid 2, de subsidieontvanger geen

aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen lasten voor zowel

de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

Op grond van het tweede lid kan de subsidieontvanger als dat aan de orde is wel om een

verantwoording worden gevraagd. Eveneens in een termijn bepaald waarbinnen in dat geval over de

vaststelling van de subsidie moet worden beslist.

Artikel 15 Aanvraag vaststelling subsidies vanaf € 5.000 tot € 50.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidies vanaf € 5.000 en tot € 50.000

aan het college dienen te verantwoorden. Er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden

(eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde

activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan, alsmede een financiële verantwoording

(tweede lid). De subsidievaststelling vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en

gerealiseerde kosten en baten. Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het

besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op

welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten

worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een

deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie). Het verslag kan ook

bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de

verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling andere termijnen te stellen en om te bepalen

dat andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden.

Artikel 16 Aanvraag vaststelling subsidies vanaf € 50.000

Ook bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de afrekening van subsidies op basis van

gerealiseerde kosten en baten. Op grond van lid 2, sub c en d wordt bij de aanvraag tot vaststelling

van subsidies vanaf € 50.000 die worden verleend voor een kalenderjaar ook gevraagd om een

balans van het afgelopen subsidiejaar en een controleverklaring opgesteld door een onafhankelijk

accountant. Ook wat betreft de aanvraag tot vaststelling van subsidies vanaf € 50.000 kan bij

subsidieregeling worden afgeweken van de in artikel 16 gestelde termijnen en gevraagde gegevens.

Artikel 17 Vaststelling subsidies vanaf € 5000

Het eerste lid bevat - overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb - de termijn waarbinnen de beschikking

gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen

worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de

beslistermijn conform het tweede lid biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging is appellabel (dit in

tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de - eventueel verdaagde

-termijn niet gehaald wordt).

Artikel 18 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt

van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling

vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daar dan bij zijn aanvraag rekening mee moeten

houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin

beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 19 Egalisatiereserve

Op grond van artikel 19 wordt een egalisatiereserve gevormd als dit bij de subsidieverlening bepaald

is. In de situaties waarin het vormen van een egalisatiereserve geen deel uitmaakt van de

subsidieverlening, is het vormen van een egalisatiereserve niet aan de orde. De verplichting van het

tweede lid is gebaseerd op artikel 4:39 van de Awb.

Egalisatiereserves die onder de werking van de Algemene subsidieverordening

Capelle aan den IJssel 2015 (hierna ASV 2015) zijn opgebouwd blijven bestaan. Het college zal deze

betrekken bij de beantwoording van de vraag of en, zo ja, in hoeverre de subsidieaanvraag moet

worden afgewezen op basis van de weigeringsgrond van artikel 9, lid 4 sub d).

Artikel 20 Hardheidsclausules

De hardheidsclausule in lid 1 is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen de gevolgen van

vasthouden aan een termijn bepaald in de ASV of in de toepasselijke subsidieregeling, wegens

bijzondere omstandigheden onevenredig kunnen zijn in verhouding tot de daarmee te dienen

belangen. Het college kan dan op grond van het eerste lid een andere termijn vaststellen.

Op basis van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule

opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen.

Artikel 21 Slotbepalingen

Het college heeft op basis van artikel 3 van de ASV 2015 diverse subsidieregelingen vastgesteld.

In artikel 21, lid 3, wordt de ASV 2017 aangewezen als de nieuwe wettelijke grondslag voor deze

subsidieregelingen.

Naar boven