Gemeenteblad van Capelle aan den IJssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Capelle aan den IJssel | Gemeenteblad 2016, 156770 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Capelle aan den IJssel | Gemeenteblad 2016, 156770 | Verordeningen |
Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2017
De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 september 2016 (Verseonnummer 829173);
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht,
gezien het advies van de commissie Bestuur, Veiligheid en Middelen,
vast te stellen de volgende verordening:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.
De-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de - minimissteun in de visserij - en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.
e. Egalisatiereserve: financiële reserve die gevormd wordt door de reservering van het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie werd verleend.
f. Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld.
g. Onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent.
j. Subsidieontvanger: de natuurlijke persoon, de groep van natuurlijke personen, de rechtspersoon respectievelijk de rechtspersoon in oprichting aan wie een subsidie is verleend dan wel ten aanzien van wie een subsidiebedrag is vastgesteld.
Artikel 2 Reikwijdte verordening
1. Deze verordening is van toepassing op door het college verstrekken van subsidies voor
activiteiten op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad in de programmabegroting
vastgestelde programma’s, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening
een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor op grond van artikel 4:23, derde lid,
van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, kan het college bepalen
dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.
Het college stelt bij subsidieregeling(en) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor
subsidie. Voor zover van toepassing, wordt in de subsidieregeling(en) tevens bepaald welke
doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de
1.Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan
het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.
2.Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees
steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.
3.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de subsidieverlening
naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.
4.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten,
doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking, die voldoen aan de eisen van
het desbetreffende steunkader.
5.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen
in aanmerking voor subsidie, als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het
Artikel 5 Subsidieplafonds en begrotingsvoorbehoud
wijze van verdeling van de betrokken subsidie. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond
wordt de wijze van verdeling vermeld.
b.de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden
ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.
4.Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het
vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds
5.Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt
verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen
worden gesteld. Bij de subsidieverlening wordt daarop gewezen.
1.Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als het college voor het
doen van de desbetreffende subsidieaanvraag een aanvraagformulier heeft vastgesteld,
geschiedt de aanvraag met gebruikmaking van dit aanvraagformulier.
activiteiten daaraan bijdragen;
c.een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het
dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten
behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
d.als de aanvrager een onderneming is:
1° een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met
staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten
waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
2° een verklaring als bedoeld in een de-minimisverordening.
3.Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de
oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het
voorgaande jaar toe aan de aanvraag.
4.Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.
1.Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt dient te worden ingediend
vóór 1 april voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.
2.Andere aanvragen om subsidie dienen tenminste tien weken voordat de aanvrager voornemens
is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, te worden ingediend.
3.Het college kan bij subsidieregeling andere termijnen stellen.
1.Het college beslist op een aanvraag om een subsidie binnen acht weken nadat de volledige
2.Het college kan de termijn genoemd in het eerste lid eenmaal met ten hoogste acht weken
aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese
Artikel 9 Weigerings- en terugvorderingsgronden
1.Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie
a.als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft
vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;
b.als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een
eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en
onverenigbaar met de interne markt is verklaard;
c.als voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd geen of onvoldoende gelden op de
3.Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de
subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:
a.subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in
moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of
gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of
b.als gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt
gevraagd onvoldoende zullen bijdragen aan de gemeentelijke beleidsdoelen;
c.als in de voorgenomen activiteit(en) dan wel het daarmee beoogde doel reeds op andere
wijze in belangrijke mate is voorzien;
d.als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten
zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;
g.als de subsidiëring niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van
artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de
functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering
bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is
overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet;
terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.
Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de subsidieverlening vermeld op welke
wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 11 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger
1.Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet
tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de
subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat
onverwijld schriftelijk aan het college.
subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;
niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;
d.wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde
rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de
Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
1.Bij subsidies vanaf € 50.000 die worden verleend voor de duur van een kalenderjaar, dient de
subsidieontvanger uiterlijk op 1 september bij het college een tussenrapportage over de eerste
zes maanden van het lopende kalenderjaar in die tenminste bestaat uit:
2.Bij subsidieregeling of bij de subsidieverlening kunnen aan de subsidieontvanger ook andere
verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Awb worden opgelegd, voor zover
deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
3.Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van
de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking
hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.
4.Bij subsidieregeling of bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat de subsidieontvanger,
voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het
college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41,
tweede lid, van de Awb voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de
1 februari van het kalenderjaar waarop het subsidiebedrag betrekking heeft 60% als voorschot
uitbetaald en vóór 1 juli van datzelfde jaar 40%.
3.Bij een subsidie vanaf € 50.000 die wordt verleend voor een kalenderjaar, wordt het
subsidiebedrag voor het eind van iedere maand van het kalenderjaar waarop de subsidie
betrekking heeft in twaalf gelijke delen als voorschot uitbetaald.
4.Bij andere subsidies wordt 90% van het subsidiebedrag direct uitbetaald en 10% na de
5.De betaling van een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college aan
de subsidieontvanger schriftelijk kennis heeft gegeven van het ernstige vermoeden dat er grond
bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 dan wel artikel 4:50 van de Awb.
6.Het college kan bij subsidieregeling andere wijzen van bevoorschotting bepalen.
Artikel 14 Vaststelling subsidies tot € 5.000
1.Subsidies tot € 5.000 worden door het college direct vastgesteld, tenzij toepassing wordt
2.Bij de subsidieverlening kan de subsidieontvanger worden verplicht om op de daarbij
aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn
verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de
vaststelling plaats binnen acht weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 15 Aanvraag vaststelling subsidies vanaf € 5.000 en tot € 50.000
1.Bij subsidies vanaf € 5.000 en tot € 50.000 dient de subsidieontvanger bij het college schriftelijk
een aanvraag tot subsidievaststelling in:
a.bij een subsidie die wordt verleend voor een kalenderjaar uiterlijk op 1 april van het jaar dat
volgt op het betrokken kalenderjaar;
aan de verplichtingen is voldaan;
b.een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en
inkomsten blijkend uit een financieel verslag of een jaarrekening.
3.Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld en kan worden bepaald dat op
een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de
verplichtingen is voldaan, dan wel dat op een andere manier een overzicht wordt geboden van de
gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten.
Artikel 16 Aanvraag vaststelling subsidies vanaf € 50.000
1.Bij subsidies vanaf € 50.000 dient de subsidieontvanger bij het college schriftelijk een aanvraag
a.bij een subsidie die wordt verleend voor een kalenderjaar uiterlijk op 1 april van het jaar dat
volgt op het betrokken subsidiejaar;
aan de verplichtingen is voldaan;
b.een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en
inkomsten blijkend uit een financieel verslag of een jaarrekening;
c.bij een subsidie die wordt verleend voor een kalenderjaar een balans van het afgelopen
subsidiejaar met een toelichting daarop, en
een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de
verplichtingen is voldaan, dan wel dat op een andere manier een overzicht wordt geboden van de
gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten.
Artikel 17 Vaststelling subsidies vanaf € 5000
1.Het college stelt een subsidie vanaf € 5000 vast binnen acht weken na de ontvangst van een
aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.
subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te
4.Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 15, eerste
lid, aanhef en onder a of b en 16, eerste lid, aanhef en onder a of b, dan wel niet compleet is
ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de
aanvraag niet binnen deze termijn ingediend of gecompleteerd, dan kan het college overgaan tot
Artikel 18 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
1.Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden
deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling
voorgeschreven berekeningswijze.
2.Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de
bij subsidieregeling voorgeschreven definities.
3.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en
kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
1.Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve
als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb moet vormen. Indien het college hiertoe besluit, wordt
daarbij tevens de maximale hoogte van de egalisatiereserve aangegeven.
2.Het college kan aan de bepaling dat een egalisatiereserve wordt gevormd de verplichting
verbinden dat de subsidieontvanger ten behoeve van het college een financieel zekerheidsrecht
vestigt ter verzekering van de nakoming van de vergoedingsplicht als bedoeld in artikel 4:72,
3.De subsidieontvanger die een egalisatiereserve heeft gevormd, vermeldt bij de aanvraag om een
subsidie de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.
1.Als een bij of krachtens deze verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -
ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden
zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, kan het college een andere termijn
2. In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door het college van een of meer bepaalde
artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken, als daaraan vasthouden voor
een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere
omstandigheden onevenredig zouden zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
3.Toepassing van de hardheidsclausules bedoeld in het eerste en tweede lid wordt gemotiveerd in
4.Van de toepassing van de hardheidsclausules bedoeld in het eerste en tweede lid wordt
subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2015 berusten op artikel 3 van deze verordening.
4.Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 7 november 2016,
De Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2017 (hierna ASV) biedt, zoals de naam
aangeeft, het algemene kader voor het verlenen van subsidies door de gemeente. De ASV bevat de
hoofdelementen van het subsidieproces, waarbij de diverse fasen aan de orde komen die de
subsidieaanvrager/-ontvanger en de gemeente in dit proces doorlopen. Het bevoegde
bestuursorgaan aan de kant van de gemeente is het college, dat de uitoefening van de betreffende
bevoegdheden in het algemeen zal mandateren aan een ambtenaar.
Op grond van artikel 3 van de ASV moet het college subsidieregelingen vaststellen waaruit blijkt
welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. De subsidieregelingen kunnen uiteenlopen van
het subsidiëren van culturele activiteiten, tot het verstrekken van subsidies voor het opknappen van
bedrijfsterreinen. De bepalingen van de ASV zijn op alle onderliggende subsidieregelingen van
toepassing. Wel is het zo, dat in de subsidieregelingen op onderdelen van de ASV afgeweken kan
De door het college vastgestelde subsidieregelingen zijn algemeen verbindende voorschriften.
Behoudens uitzonderingen is de ASV van toepassing op alle beleidsterreinen die vallen onder de
programma’s die de raad in de programmabegroting heeft vastgesteld. Zie hierover verder de
De aanvraag om subsidie (artikel 6) markeert in het algemeen de start van het subsidieproces. In de
meeste gevallen wordt subsidie gevraagd voor activiteiten die nog verricht moeten gaan worden.
Dit kunnen activiteiten zijn die het hele jaar in beslag nemen (bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van
een bibliotheek), of activiteiten die van korte duur zijn (zoals het organiseren van een evenement).
Bij het bepalen van de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd moet de aanvrager rekening
houden met berekeningswijzen en definities die door het college worden voorgeschreven (artikel 18).
Het college beoordeelt de aanvraag en beziet daarbij onder andere of er een reden is om de subsidie
te weigeren (artikel 9). Als het laatste niet het geval is verleent het college de subsidie, indien nodig
onder het maken van een begrotingsvoorbehoud (artikel 5, lid 5). Bij het verlenen van een subsidie
kunnen aan de subsidieontvanger verplichtingen worden opgelegd die hij bij het uitvoeren van de
activiteiten (en soms ook daarna) moet naleven (artikelen 11 en 12). In de regel krijgt de
subsidieontvanger de subsidie door middel van voorschotten uitbetaald. Welke systematiek daarbij
gevolgd wordt is afhankelijk van de omvang van de subsidie (artikel 13).
De ASV gaat uit van het principe dat subsidies voor maximaal de duur van 1 kalenderjaar verleend
worden. Het verlenen van een subsidie voor langere tijd heeft het voordeel dat de subsidieontvanger
en het college zich niet ieder jaar over een aanvraag en de beoordeling daarvan hoeven te buigen.
Hier staat echter tegenover, dat het in een tijd waarin onzekerheid bestaat over de financiële positie
van de gemeente voor de hand ligt om elk jaar af te wegen of een bepaalde subsidie al dan niet
verleend moet worden. Dit aspect komt tot uiting in de weigeringsgrond van artikel 9, lid 1 sub d.
Artikel 9, lid 2, maakt het mogelijk dat het college bij subsidieregeling of bij de subsidieverlening
afwijkt van het uitgangspunt dat subsidies per kalenderjaar verstrekt worden. Aldus kan bijvoorbeeld
ook subsidie worden ontvangen voor een activiteit die loopt van oktober tot april.
Nadat de activiteiten zijn uitgevoerd verzoekt de subsidieontvanger het college om de subsidie vast te
stellen. Bij dit verzoek geeft de subsidieontvanger aan dat hij de activiteiten heeft uitgevoerd (of niet)
en wat dat heeft gekost. Hoe de subsidie moet worden verantwoord hangt af van hetgeen daarover
wordt bepaald in de subsidieregeling of bij de subsidieverlening (artikel 10) en van de omvang van de
verleende subsidie (artikelen 14, lid 2, 15 en 16). Na beoordeling van de verantwoording wordt de
subsidie door het college definitief vastgesteld (artikel 17).
Als alles volgens plan is verlopen, is het bedrag van de subsidievaststelling gelijk aan het bedrag van
de subsidieverlening. Zijn de activiteiten niet (geheel) uitgevoerd dan wordt de subsidie op een lager
bedrag vastgesteld. Verstrekte voorschotten voor het deel waar de subsidieontvanger geen recht op
heeft worden door het college teruggevorderd.
Een subsidievaststelling kan worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden
gewijzigd om de redenen die worden genoemd in artikel 4:49, eerste lid, van de Awb.
Vorderingen die de gemeente op de subsidieontvanger heeft kunnen onder meer worden verrekend
met vorderingen die de subsidieontvanger op de gemeente heeft vanwege andere verleende of
vastgestelde subsidies (artikel 4:57, lid 3, van de Awb).
Subsidies tot een bedrag van € 5000 kunnen direct worden vastgesteld. Zie hierover verder de
Zowel voor het aanvragen van een subsidie, het nemen van een besluit over een aanvraag, het
indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie en het nemen van een besluit over deze
aanvraag gelden termijnen (artikelen 7, 8, 15, 16 en 17). Bij subsidieregeling kan van de meeste van
deze termijnen afgeweken worden.
De ASV bevat verder een artikel dat ertoe moet leiden dat subsidieregelingen en subsidies zijn
afgestemd op eventueel toepasselijke Europese steunkaders (artikel 4) en regels betreffende het
vaststellen, verdelen en verlagen van subsidieplafonds (artikel 5, lid 1 tot en met 4). Artikel 19 van de
ASV betreft de vorming van een egalisatiereserve door de subsidieontvanger.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel zijn diverse definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor de ASV maar
ook voor de op de ASV te baseren subsidieregelingen. De reeds beschreven begrippen zullen dus
niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden.
Het subsidiebegrip wordt beschreven in artikel 4:21, eerste lid van de Awb. Hoewel het niet
gebruikelijk is om termen uit hogere wetgeving in lagere regelgeving te herhalen, gebeurt dat met het
oog op de leesbaarheid van de verordening wel met het belangrijke begrip subsidie. Om dezelfde
reden worden ook de begrippen subsidieverlening en subsidievaststelling in artikel 1 gedefinieerd.
Subsidie wordt verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager. Een te subsidiëren
activiteit kan niettemin ook bestaan in het nalaten van bepaalde handelingen, zoals het niet maaien
Dat alleen activiteiten worden gesubsidieerd betekent dat bijvoorbeeld geen subsidie wordt verleend
voor de huur van een gebouw, of voor een exploitatietekort als zodanig. De kosten die worden
gemaakt voor bepaalde activiteiten - zoals de huur van de ruimte waarin de activiteiten plaatsvinden -
kunnen alleen worden gesubsidieerd als onderdeel van de kostprijs van de activiteiten in kwestie.
De in de onderdeel a en onderdeel d van artikel 1 benoemde Algemene
groepsvrijstellingsverordening respectievelijk de-minimisverordeningen, vallen onder het begrip
Europees steunkader zoals dat is beschreven in onderdeel f. De afkorting PbEU staat voor
Artikel 2 Reikwijdte verordening
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken
van subsidies waarop de ASV van toepassing is. Het college is hiermee bevoegd om te besluiten
over het gehele subsidieproces. Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde
beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een
uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de
Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen
wettelijke grondslag nodig is (zoals incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing.
Het tweede lid van artikel 2 geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) op deze subsidies
In artikel 4:23 van de Awb is bepaald dat, behoudens de uitzonderingen die worden benoemd in
artikel 4:23, derde lid, subsidie slechts wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift waarin is
geregeld voor welke activiteiten subsidie gekregen kan worden. Met artikel 3 verplicht de raad het
college om in nadere regels, hier subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen.
Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in
aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in
een subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op
de inhoud van de subsidieregeling zoals het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde
verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke
steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of
dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in
subsidieregelingen en subsidiebeschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het
toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de
activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen die voldoen aan
de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Even zo goed geldt, dat bij subsidies
waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen
voor subsidie, als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van dit steunkader (lid 5).
Artikel 5 Subsidieplafonds en begrotingsvoorbehoud
De raad stelt de eventuele subsidieplafonds vast (lid 1). Vervolgens bepaalt het college bij
subsidieregeling de wijze van verdelen. Dit laatste wordt bij de bekendmaking van het
subsidieplafond vermeld (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Bij de
bekendmaking van een subsidieplafond dat door de raad kan worden verlaagd, wordt op de
mogelijkheid van verlaging gewezen (derde en vierde lid).
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het
subsidiëren van activiteiten, is verder verplicht - in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid,
van de Awb - om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een
begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid). Dit voorbehoud betekent, dat als voor de betreffende
activiteiten geen of onvoldoende gelden op de begroting worden gereserveerd, de subsidieaanvraag
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan en dat
als voor het doen van de aanvraag een aanvraagformulier is vastgesteld hiervan gebruik gemaakt
moet worden. Schriftelijk staat hier tegenover mondeling. Als het college kenbaar maakt dat voor het
indienen van subsidievragen de elektronische weg is opengesteld kan ook daarvan gebruik gemaakt
worden (artikel 2:15 van de Awb).
In het tweede en derde lid is aangegeven welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval
Bij subsidiëring van een onderneming is het van belang om te voorkomen dat een subsidie wordt
verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie (hierna het Verdrag). Tegen deze achtergrond is een tweetal
aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste wordt, om
ontoelaatbare cumulatie van staatssteun te voorkomen een overzicht gevraagd van subsidies,
vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of
zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid,
onderdeel d sub 1). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs,
etc. bestaan. Ten tweede dient het college, om subsidie te kunnen verstrekken in overeenstemming
met een de-minimisverordening, te controleren of de te verstrekken subsidie het drempelbedrag van
de betreffende de-minimisverordening niet overschrijdt. Met het oog hierop wordt aan ondernemingen
een de-minimisverklaring gevraagd (tweede lid, onderdeel d sub 2). In een de-minimisverklaring
vermeldt de onderneming de reguliere staatssteun en de-minimissteun die over de twee voorgaande
belastingjaren en in het lopende belastingjaar is verleend.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten van de eerste drie leden van artikel 6 af te wijken,
bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt
tussensubsidies die per kalenderjaar worden verstrekt en andere subsidies.
De aanvraag voor een subsidie die wordt verstrekt voor een kalenderjaar moet in het voorafgaande
jaar al vroeg ingediend worden. De reden hiervoor is, dat in die gevallen waarin er geen budget voor
de subsidie is, er voldoende tijd moet zijn om de raad te verzoeken om bij de besluitvorming over de
Voorjaarsnota het budget beschikbaar te stellen.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld
In de Awb staan geen strikte beslistermijnen voor een aanvraag om subsidie. In artikel 8, lid 1 en 2,
worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag om
subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die
vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden,
wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om
te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108
van het Verdrag en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 9 Weigerings- en terugvorderingsgronden
De Awb bevat diverse gronden voor weigering van een subsidie. Zo is in artikel 4:25, tweede lid, van
de Awb bepaald dat een subsidie moet worden geweigerd voor zover door de verstrekking van de
subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. In artikel 4:35 van de Awb wordt een aantal
redenen genoemd op basis waarvan de subsidie kan worden geweigerd. Onder het bereik van
artikel 4:35, lid 1a en lid 1b, vallen bijvoorbeeld de situaties waarin de aanvrager een zodanige
werkwijze toepast of zodanig (administratief) is georganiseerd dat een gegronde reden bestaat om
aan te nemen dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dan wel dat niet zal worden voldaan aan de
Ook het geval waarin de aanvrager dan wel diens medewerkers niet in voldoende mate zijn
gekwalificeerd om de activiteiten uit te voeren kan onder deze weigeringsgronden worden gebracht.
In artikel 9 worden de weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met
Artikel 9, lid 1, bevat een aantal verplichte weigeringsronden (behoudens de uitzondering genoemd in
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van
een vrijstellingsverordening. Het college kan dan volstaan met het doorlopen van een
kennisgevingsprocedure. Als de subsidie niet met toepassing van een vrijstellingsverordening kan
worden verstrekt, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele
melding (de meldingsprocedure van artikel 108, derde lid, van het Verdrag). Als de Europese
Commissie de steun niet goedkeurt, moet het college overgaan tot weigering, vandaar de verplichte
Ten aanzien van de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b wordt het volgende opgemerkt.
Bepaalde Europese steunkaders verbieden - als er een bevel tot terugvordering uitstaat - alleen het
verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening, niet het verlenen van subsidies in het
algemeen. Door de in het eerste lid onder b gekozen formulering van de weigeringsgrond in
combinatie met het verplichtende karakter wordt de weigeringsgrond in de ASV in die zin verbreed,
dat in het geval een bevel tot terugvordering uitstaat subsidies in het algemeen geweigerd moeten
worden. Volgens de toelichting op de ASV in de update 2016 van het VNG model voor de ASV is
deze verbreding van de weigeringsgrond - op zichzelf - verdedigbaar.
De weigeringsgrond genoemd in lid 1 sub c spreekt voor zichzelf.
Zie over de weigeringsgrond die wordt genoemd in lid 1 sub d de algemene toelichting. Dat subsidies
in beginsel per kalenderjaar verleend worden laat overigens onverlet, dat de subsidieontvanger die
gedurende drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie heeft gekregen voor min of meer dezelfde
activiteiten rechtsbescherming geniet als wordt besloten de subsidierelatie te beëindigen (artikel 4:51
van de Awb). Artikel 9, lid 2, geeft het college de mogelijkheid om bij subsidieregeling van het
bepaalde in lid 1 sub d af te wijken.
In het derde lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen waarin overgaan tot
subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie
verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als
bedoeld in het toepasselijke steunkader, of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect
heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de
Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder
overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer
informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren van de Europese
Commissie voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in
moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel
in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te
voeren die deze anders - zonder de steun - niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de
steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het vierde lid van artikel 9 zijn diverse facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan
in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
De onderdelen a tot en met c, e, f en h spreken voor zichzelf.
Onderdeel d geeft onder andere de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over
voldoende eigen middelen beschikt, dan wel voldoende kan beschikken over middelen die worden
Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin de door de aanvrager aan de deelnemers van de
activiteiten gevraagde eigen bijdrage zo laag is of zal zijn dat door een redelijke verhoging van deze
bijdrage subsidieverlening achterwege kan blijven.
Onder g is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als
subsidiëring niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig het reeds genoemde artikel 108,
derde lid, van het Verdrag (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie.
Het gaat hier om subsidiëring die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de
toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun.
In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de
Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te
gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat
de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid, ASV). Als de
Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het
college de aanvraag op basis van de weigeringsgrond van lid 1 sub a alsnog moeten weigeren. Een
subsidie die door de Europese Commissie is of kan worden goedgekeurd kan door het college
uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt onderdeel i dat het
college de subsidie kan weigeren in het geval een te subsidiëren instelling bezoldigingen
overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid,
van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna Wnt).
Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector wordt jaarlijks bij
ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de Wnt) en is per
1 januari 2016 vastgesteld op € 179.000. De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij
subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan het maximum van de Wnt overeenkomen
gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke
bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld kan dit
Als de doelmatige besteding van subsidiegeld niet in het geding is - bijvoorbeeld omdat het een zeer
geringe subsidie betreft of duidelijk is dat de gelden niet besteed zullen worden aan de salariskosten -
kan het college afzien van weigering ondanks dat er bij de aanvrager sprake is van bezoldigingen die
het maximum van de Wnt overtreffen. Als de subsidiegelden niet besteed zullen worden aan
salariskosten, zal het aan de aanvrager zijn om dit (uit eigen beweging) te onderbouwen.
De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al
onder de Wnt vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met
functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die
bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de Wnt.
Onderdeel j tenslotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere
weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is
met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag, moet de subsidie ingetrokken en teruggevorderd
worden (inclusief rente). Het vijfde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te
Ook artikel 6 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur biedt de
mogelijkheid om een subsidie te weigeren (dan wel in te trekken) in het geval en onder de
Artikel 11 Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Artikel 11 bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle
Als de subsidieontvanger niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen kan het college de
subsidie lager vaststellen dan wel de subsidieverlening intrekken of wijzigen (artikel 4:46 e.v. van de
Awb). Dit geldt onder meer ook als de activiteiten waarvoor de subsidie is gevraagd niet of slechts
Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat bevoegdheidsgrondslagen voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘
verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie
artikel 4:37 van de Awb). Artikel 4:38, lid 1, van de Awb maakt het mogelijk om aan de subsidieontvanger
ook andere verplichtingen op te leggen die strekken tot het verwezenlijken van het doel
van de subsidie. Voor subsidies die berusten op een wettelijk voorschrift moeten deze verplichtingen
worden opgelegd bij wettelijk voorschrift, of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening.
Artikel 12, lid 2, voorziet in de grondslag om hetzij in een subsidieregeling, hetzij bij de
subsidieverlening dergelijke verplichtingen aan de subsidieontvanger op te leggen. Daarbij kan
bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te
subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
Artikel 4:39 van de Awb maakt het mogelijk dat aan de subsidieontvanger ook verplichtingen worden
opgelegd die niet gericht zijn op het verwezenlijken van het doel van de subsidie, mits dit is bepaald
bij wettelijk voorschrift. Artikel 12, lid 3, voorziet in een dergelijke bepaling. Zoals in lid 3 is verwoord
kunnen de op te leggen verplichtingen op grond van artikel 4:39, tweede lid, van de Awb slechts
betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt
Artikel 12, lid 3 creëert derhalve geen vrijbrief voor het opleggen van verplichtingen aan
subsidieontvangers, de verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde
activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om verplichtingen die zijn gericht op de veiligheid van kinderen
(met als belangrijk aspect het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag) in
gesubsidieerde organisaties waarin met kinderen wordt gewerkt. Ook kan in dit kader worden
gedacht aan het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde
doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest
milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis van de Awb blijkt dat bij het
opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht
(Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid
gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
In artikel 4:41 van de Awb is voorgeschreven, dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor
zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding
verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende situaties:
-als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen
vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;
-als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor
de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;
-de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.
De vergoedingsplicht geldt echter alleen als hierin is voorzien in de ASV of een subsidieregeling, of -
als deze ontbreken - in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de
vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid
krijgt het college de bevoegdheid om hier invulling aan te geven.
In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar
Omdat het college de subsidie verleent is het logisch dat dit bestuursorgaan ook de voorschotten
betaalt. Om onnodig repeteren van de het woorden ’door het college’ te voorkomen is dit in de
diverse leden van in artikel 13 niet expliciet vermeld.
Op grond van artikel 13, lid 1 worden subsidies tot € 5000 meteen uitbetaald. Het maakt hierbij geen
verschil of de subsidie conform artikel 14 is vastgesteld dan wel is verleend.
Artikel 14 Vaststelling subsidies tot € 5.000
Kenmerkend voor subsidies tot € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend.
Er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve
meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11).
Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Verder wordt op grond van artikel 13, lid 1 het voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft,
als geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid van artikel 14, lid 2, de subsidieontvanger geen
aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen lasten voor zowel
de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
Op grond van het tweede lid kan de subsidieontvanger als dat aan de orde is wel om een
verantwoording worden gevraagd. Eveneens in een termijn bepaald waarbinnen in dat geval over de
Artikel 15 Aanvraag vaststelling subsidies vanaf € 5.000 tot € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidies vanaf € 5.000 en tot € 50.000
aan het college dienen te verantwoorden. Er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden
(eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde
activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan, alsmede een financiële verantwoording
(tweede lid). De subsidievaststelling vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en
gerealiseerde kosten en baten. Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het
besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op
welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten
worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een
deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie). Het verslag kan ook
bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de
verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.
Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling andere termijnen te stellen en om te bepalen
dat andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden.
Artikel 16 Aanvraag vaststelling subsidies vanaf € 50.000
Ook bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de afrekening van subsidies op basis van
gerealiseerde kosten en baten. Op grond van lid 2, sub c en d wordt bij de aanvraag tot vaststelling
van subsidies vanaf € 50.000 die worden verleend voor een kalenderjaar ook gevraagd om een
balans van het afgelopen subsidiejaar en een controleverklaring opgesteld door een onafhankelijk
accountant. Ook wat betreft de aanvraag tot vaststelling van subsidies vanaf € 50.000 kan bij
subsidieregeling worden afgeweken van de in artikel 16 gestelde termijnen en gevraagde gegevens.
Artikel 17 Vaststelling subsidies vanaf € 5000
Het eerste lid bevat - overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb - de termijn waarbinnen de beschikking
gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen
worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de
beslistermijn conform het tweede lid biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging is appellabel (dit in
tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de - eventueel verdaagde
Artikel 18 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt
van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling
vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daar dan bij zijn aanvraag rekening mee moeten
houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin
beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Op grond van artikel 19 wordt een egalisatiereserve gevormd als dit bij de subsidieverlening bepaald
is. In de situaties waarin het vormen van een egalisatiereserve geen deel uitmaakt van de
subsidieverlening, is het vormen van een egalisatiereserve niet aan de orde. De verplichting van het
tweede lid is gebaseerd op artikel 4:39 van de Awb.
Egalisatiereserves die onder de werking van de Algemene subsidieverordening
Capelle aan den IJssel 2015 (hierna ASV 2015) zijn opgebouwd blijven bestaan. Het college zal deze
betrekken bij de beantwoording van de vraag of en, zo ja, in hoeverre de subsidieaanvraag moet
worden afgewezen op basis van de weigeringsgrond van artikel 9, lid 4 sub d).
De hardheidsclausule in lid 1 is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen de gevolgen van
vasthouden aan een termijn bepaald in de ASV of in de toepasselijke subsidieregeling, wegens
bijzondere omstandigheden onevenredig kunnen zijn in verhouding tot de daarmee te dienen
belangen. Het college kan dan op grond van het eerste lid een andere termijn vaststellen.
Op basis van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule
opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-156770.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.