Financieringsstatuut 2016

 

Inhoudsopgave:

Pagina

  • 1.

    INLEIDING 3

  • 1.

    1 Algemeen 3

  • 1.

    2 Doel Financieringsstatuut 3

  • 1.

    3 Aanleiding voor nieuw Financieringsstatuut 3

  • 1.

    4 Wettelijk kader 4

  • 2.

    TREASURYBELEID 6

  • 2.

    1 Missie 6

  • 2.

    2 Doelstellingen 6

  • 2.

    3 Taken 7

  • 2.

    4 Richtlijnen en limieten 8

  • 3.

    TREASURY ORGANISATIE 12

  • 3.

    1 Verantwoordelijkheden 12

  • 3.

    2 Bevoegdheden 13

  • 3.

    3 Administratieve organisatie en interne controle 15

  • 3.

    4 Planning & Control en overige informatievoorziening 16

3.4.1 Treasury Comité. 16

3.4.2 P&C-documenten 17

3.4.3 Overige informatievoorziening 19

4.INWERKINGTREDING 19

Paragraafsgewijze toelichtingen 19

Bijlage 1 Berekeningsboxen kwantitatieve normen Wet fido 22

Bijlage 2 Overzicht lange- en korte termijn ratings 23

Bijlage 3 Wet hof; rekenschema EMU-saldo 24

1. INLEIDING

1.1 Algemeen

Voor u ligt het gemeentelijke Financieringsstatuut 2016. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om over een Financieringsstatuut te beschikken. In dit document wordt uitputtend beschreven hoe de financieringsfunctie is ingericht en op welke wijze deze wordt uitgevoerd.

Financiering wordt ook wel gevat onder de term treasury. Hiervan kan de volgende definitie worden gegeven:

Treasury is het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

Treasury gaat, kortom, over alle aspecten die te maken hebben met de financiering en de feitelijke kasstromen van een organisatie. Dit loopt van beleidsformulering tot en met de uitvoering van het betalingsverkeer.

Treasury dient niet verward te worden met control. Het kenmerkende verschil tussen deze twee is dat treasury verantwoordelijk is voor het regelen van voldoende geldmiddelen voor de organisatie, de control is verantwoordelijk voor een juiste aanwending daarvan.

Zoals onder hoofdstuk 3 nader uitgewerkt, wordt de treasuryfunctie uitgevoerd binnen de Afdeling Financiën. Het Unithoofd Administratie fungeert als Treasurer.

1.2 Doel Financieringsstatuut

Het Financieringsstatuut (hierna: Statuut) heeft tot doel de meerjarige beleidskaders aan te geven waarbinnen de gemeente haar financiering (Financiële Verordening ex artikel 212 Gemeentewet) en feitelijke kasstromen dient te beheren en besturen opdat de kosten en risico’s zo veel mogelijk worden beperkt.

Het Statuut maakt de doelstellingen van het treasurybeleid en -beheer duidelijk, geeft inzicht in de taakvelden die hierbij worden onderscheiden en bepaalt de richtlijnen die bij de uitvoering hiervan in acht moeten worden genomen. Vervolgens wordt in dit Statuut de inrichting van de gemeentelijke financieringsfunctie uiteengezet inclusief de verantwoordelijkheden en bevoegdheden alsmede de informatievoorziening.

Met deze opzet wordt beoogd de transparantie van de (besluitvormings)processen rond de gemeentelijke financiering te verbeteren en de kwaliteit van zowel de uitvoering als de verantwoording te verhogen.

Het Statuut vormt aldus het kader voor de uitvoering van het treasurybeleid. Het treasurybeleid ondersteunt, als onderdeel van het financieel beleid, de uitvoering van de taken en biedt waarborgen voor de financiële continuïteit van de gemeente op korte en lange termijn.

1.3 Aanleiding voor nieuw Financieringsstatuut

Het voorgaande statuut dateert uit 2013. Naar aanleiding van de Handreiking Treasury 2015 van de VNG, wordt deze geactualiseerd.

1.4 Wettelijk kader

Naast de algemene bepalingen uit de Gemeentewet dient de uitvoering van de financieringsfunctie bij gemeenten te voldoen aan de specifieke kaders en eisen die zijn gesteld in de Wet financiering decentrale overheden en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen.

Naast de Wet fido hebben voor de gemeentelijke financieringsfunctie thans ook de Wet houdbare overheidsfinanciën en het Schatkistbankieren relevante betekenis gekregen.

Wet financiering decentrale overheden (Wet fido)

De fido-wetgeving valt onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De Provincie Zuid-Holland fungeert voor de gemeente als toezichthouder op de naleving en uitvoering van deze wet.

Het centrale uitgangspunt van de Wet fido is het bevorderen en transparant maken van een solide financieringsbeleid. In deze wet zijn dan ook expliciete bepalingen opgenomen ten aanzien van risicobeheer en transparantie. Hierbij komt de transparantie tot uitdrukking in voorschriften voor bijvoorbeeld een verplicht financieringsstatuut en voor het afleggen van verantwoording middels financieringsparagrafen in begroting en jaarrekening.

De onderliggende regelingen van de Wet fido zijn;

  • Regeling uitzettingen derivaten decentrale overheden (Ruddo)

  • Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden (Bldo)

  • Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (Ufdo)

  • Regeling schatkistbankieren decentrale overheden (Skb)

De Wet fido is gericht op de beheersing van de risico’s die decentrale overheden lopen uit hoofde van hun financieringstaken. De basis hiervoor wordt gevormd door drie kwalitatieve en twee kwantitatieve normen.

De kwalitatieve normen zijn:

  • Het aantrekken en uitzetten van leningen mag alleen in het kader van de publieke taak. In de Wet fido is omschreven dat de afbakening c.q. reikwijdte van het begrip publieke taak niet in deze wet plaatsvindt maar nadrukkelijk tot de autonomie van de decentrale overheden zelf behoort. Deze beoordeling is aan de eigen gemeenteraad.

  • Het uitzetten van tijdelijk overtollige middelen dient plaats te vinden binnen de prudentiekaders zoals aangegeven in de Ruddo. Hierin is het volgende bepaald:

    • Uitzettingen met een looptijd tot 3 maanden mogen plaatsvinden bij Europese financiële ondernemingen die over ten minste een A-rating beschikken bij minimaal 2 ratingbureaus (bijv. Standard & Poors of Moody’s).

    • Uitzettingen voor langere perioden mogen slechts plaatsvinden bij Europese financiële ondernemingen die:

      • zelf beschikken over een rating van ten minste AA-minus bij minimaal 2 ratingbureaus èn

      • gevestigd zijn in een lidstaat die beschikt over een AA-rating bij minimaal 2 ratingbureaus (het zogenoemde landencriterium).

  • Het aantrekken of uitzetten van geldleningen mag slechts alleen in euro’s. Daarnaast mogen leningen aleen worden aangetrokken of uitgezet als de hoofdsom niet onderhevig is aan indexatie zoals aangegeven in het Bldo.

NOTA BENE: met de inwerkingtreding van het Schatkistbankieren (zie verder in deze paragraaf) zijn bovenstaande fido-bepalingen in een ander daglicht komen te staan. In principe moeten tijdelijk overtollige middelen bij de Schatkist worden belegd, dit met uitzondering van gelden die aan mede-overheden worden uitgeleend of tot een bepaald drempelbedrag (dit bedraagt voor ons circa € 1,4 miljoen). Bovenstaande fido-bepalingen blijven van toepassing op uitzettingen binnen dit drempelbedrag.

De kwantitatieve normen zijn vastgelegd in de Ufdo en betreffen:

  • De kasgeldlimiet: een begrenzing van het bedrag waarmee een decentrale overheid haar financiële huishouding met kortlopende middelen mag financieren (bijvoorbeeld ‘rood’ staan bij de bank of opgenomen kasgeldleningen). Voor gemeenten bedraagt de kasgeldlimiet 8,5% van het begrotingstotaal aan lasten voor bestemming.

  • De renterisiconorm: een begrenzing van de omvang van de renteherzieningen en herfinancieringen in enig jaar m.b.t. de lange financiering. Deze norm heeft tot doel om te komen tot een dusdanige spreiding van een leningenportefeuille in de tijd dat overmatige afhankelijkheid van het renteniveau in één bepaald jaar wordt voorkomen. De renterisiconorm voor een bepaald jaar bedraagt 20% van het begrotingstotaal aan lasten en geeft aldus inzicht in het budgettaire risico.

Aanhakend op het door de Wet fido gemaakte onderscheid omvat dit Statuut zowel de korte termijn geldstromen (korter dan 1 jaar) als de lange termijn geldstromen (1 jaar of langer).

Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof)

De kredietcrisis van 2008 en de schuldencrisis van 2011 deden Europese overheden beseffen dat de schuld van nationale overheden niet eindeloos toe kon nemen. Om deze reden heeft de Europese Commissie in het Stabiliteits- en Groeipact regels opgenomen over de hoogte van de overheidsschuld en de jaarlijkse toename van de overheidsschuld. Deze regels hebben betrekking op de totale schuld van de collectieve sector in een land, dus ook die van provincies, waterschappen en gemeenten.

Als uitwerking van deze regels is in 2013 de Wet HOf tot stand gekomen. In deze wet staat dat de minister van Financien jaarlijks in overleg met de vertegenwoordigers van decentrale overheden de toegestane hoogte van de schuld bepaalt. 1

De hoogte van deze schuld wordt berekend met behulp van het EMU-saldo en de EMU-schuld, vernoemd naar de Economische en Monetaire Unie (EMU). Kort gezegd is het EMU-saldo het totaal van inkomsten en uitgaven van een overheid. De EMU-schuld van Nederland wordt vervolgens bepaald door de totale schuld van vorig jaar, het EMU-saldo en de verrekeningen tussen verschillende overheden bij elkaar op te tellen.

Het EMU-saldo kijkt naar alle transacties die in een jaar gedaan worden. Deze manier sluit in grote lijnen aan bij de boekhouding van het Rijk, maar niet op die van gemeenten. Waar het Rijk namelijk investeringen in één keer als last in een jaar verantwoord, schrijven gemeenten de meeste investeringen jaarlijks stukje voor beetje af. Om deze reden moeten gemeenten handmatig berekeningen uitvoeren om het EMU-saldo te berekenen.

Deze berekeningen gebeuren volgens een vast format van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Twee keer per jaar, bij de begroting en de jaarrekening, leveren gemeenten het EMU-saldo aan bij het CBS.

De Wet HOf biedt ook bijsturings- en sanctiemogelijkheden aan de minister van Financien. Zo kan de minister individuele referentiewaarden per overheid bepalen (artikel 5), maatregelen nemen om het EMU-saldo van andere overheden te beïnvloeden (artikel 6) of een eventuele boete van de Europese Commissie doorberekenen (artikel 7). In de periode 2013 – 2015 heeft de minister hier nog geen gebruik van gemaakt.

Schatkistbankieren (zonder leenfaciliteit)

Vanaf eind 2013 zijn decentrale overheden verplicht overtollige geldmiddelen in de schatkist aan te houden (schatkistbankieren).

Het doel hiervan is dat het aanhouden van overschotten bij het Rijk leidt tot een betere beheersing van de overheidsschuld en het reduceren van het financiële risico voor de gemeente. Ten behoeve van het schatkistbankieren heeft de gemeente een aparte rekening-courant bij het Agentschap van het ministerie van Financiën.

Toegestaan blijft:

  • dat gemeenten een bedrag van 0,75% van het begrotingstotaal (met een minimum van € 0,25 miloen en een maximum van € 2,5 miljoen) binnen de geldende fido-kaders mogen uitzetten en

  • dat gemeenten geld uitlenen aan andere overheden.

Leningverstrekking uit hoofde van de publieke taak blijft te allen tijde mogelijk en wordt niet beïnvloed door de introductie van het schatkistbankieren.

Sinds de invoering van het schatkistbankieren heeft de gemeente geen bedragen uitgezet met uitzondering van bedragen op de spaarrekening die direct opvraagbaar zijn.

2. TREASURYBELEID

2.1 Missie

Het treasurybeleid dient de uitvoering van de publieke taken te ondersteunen en waarborgen te bieden voor de financiële continuïteit op korte en lange termijn. De Gemeenteraad bepaalt welke de publieke taken van de gemeente zijn.

2.2 Doelstellingen

Om aan de missie praktische invulling te geven kunnen de volgende doelstellingen worden onderkend:

1.Het opereren binnen de kaders zoals die gesteld zijn in de Wet fido, Wet Hof, Schatkistbankieren en door de Gemeenteraad (bijvoorbeeld de financiële verordenin)g.

Dit heeft vooral betrekking op de transparantie en de naleving van externe (wettelijke) en interne bepalingen met betrekking tot de inrichting, uitvoering en verantwoording van de treasuryfunctie.

1.Het zorgdragen voor een effectief en efficiënt kas- en saldobeheer.

Kasbeheer of kasmanagement zorgt voor inrichting van het betalingsverkeer en regelt kredietlijnen.

Zie voor nadere uiteenzetting van deze zaken de toelichting op pagina 21.

Saldobeheer betreft alle werkzaamheden die te maken hebben met het reguleren van het direct opvraagbare banksaldo, zoals aanvullen of uitzetten.

1.Het zorgdragen voor een goed relatiebeheer.

Relatiebeheer dan wel het opbouwen van een relatienetwerk is van belang voor:

  • een duurzame toegang tot de geld- en kapitaalmarkten;

  • het goed kunnen volgen en duiden van (product)ontwikkelingen op de financiële- en rentemarkten.

Een goed relatiebeheer draagt er bovendien aan bij dat transacties tegen de meest aantrekkelijke voorwaarden kunnen worden aangegaan, zoals benoemd onder de navolgende doelstelling:

1.Het beheersen, beperken en spreiden van financiële risico’s.

De voor de financieringsfunctie van decentrale overheden te onderscheiden risico’s betreffen rente-, koers-, krediet- en liquiditeitsrisico’s. Hiervan zijn de rente- en kredietrisico’s voor de gemeente het meest relevant.

Zie voor nadere uiteenzetting van deze risico’s de toelichting op pagina 21.

  • 1.

    Het binnen de gegeven wettelijke- en prudentiekaders minimaliseren van financieringskosten en het maximaliseren van rendementen op uitgezette geldmiddelen.

  • 2.

    Het realiseren van gedegen informatiestromen rond de treasuryfunctie .

Dit beslaat het gehele traject van informatievergaring, bijvoorbeeld ten behoeve van de liquiditeitenplanning, tot het met het verantwoorden van de op grond van deze informatie verrichte transacties in bijvoorbeeld de financieringsparagraaf bij de begroting en jaarrekening.

2.3 Taken

Om de hierboven aangegeven doelstellingen te realiseren worden binnen de gemeente de volgende treasurytaken uitgevoerd:

  • 1.

    Kas- en saldobeheer

  • 2.

    Concernfinanciering

  • 3.

    Risicobeheer

  • 4.

    Relatiebeheer

  • 5.

    Planning & Control

  • 6.

    Advies en overig

De treasurytaak kas- en saldobeheer stuurt de bankrekeningenstructuur, het gebruik van verschillende betaalinstrumenten, de totale kosten van het betalingsverkeer en zorgt voor het reguleren van saldi op de diverse rekening-courants. Verder wordt op basis van een korte liquiditeitenplanning het saldo middels dag- en kasgeld en deposito’s zoveel mogelijk naar nul gestuurd. Onder deze taak valt ook het beheer van debiteuren- en crediteurenposities, het zogenoemde werkkapitaalbeheer.

De taak concernfinanciering zorgt voor de invulling van de lange termijn liquiditeitsbehoefte. De basis voor de lange-termijn financiering is gelegen in een meerjarige liquiditeitenplanning. Een dergelijke planning bepaalt wanneer, hoeveel en hoelang financiering nodig is. Het is de taak van de Treasurer om dit, gebruik makend van de juiste producten en instrumenten, zo optimaal mogelijk in te dekken. De nadruk in het kader van de publieke taak dient bij dit taakgebied te liggen op de optimalisatie van enerzijds financieringskosten en anderzijds rendementen op uitgezette gelden.

De treasurytaak risicobeheer stuurt de financiële risico’s. Zoals in paragraaf 2.2 reeds opgemerkt betreft dit hoofdzakelijk rente- en kredietrisico’s. Renterisicobeheersing is er op gericht om overmatige afhankelijkheid van een renteniveau in een bepaalde periode te vermijden middels het aanbrengen van een goede spreiding van de opgenomen leningen en/of uitzettingen. Kredietrisicobeheersing is gericht op het beoordelen van tegenpartijrisico’s bij uitzettingen en borgstellingen, één en ander met het oog op instandhouding ervan.

De taak relatiebeheer heeft betrekking op het opzetten en onderhouden van een netwerk van relaties met banken, financiële instellingen en bemiddelende organisaties voor geld- en kapitaalmarkt. Daarnaast dienen er relaties in het ambtelijke circuit te worden onderhouden.

Binnen de treasurytaak planning & control worden vooraf en achteraf mechanismen ingebouwd om de garantie te verkrijgen dat de treasurytaken binnen de aangegeven kaders worden uitgevoerd. De mechanismen die vooraf worden opgesteld, zijn onder te verdelen in het Financieringsstatuut en de financieringsparagraaf zoals opgenomen in de begroting. Verantwoording over de uitvoering van treasuryfunctie vindt vervolgens plaats in de financieringsparagraaf in de jaarrekening. Belangwekkende ontwikkelingen kunnen worden vermeld in tussentijdse rapportages. Eventueel verlangde externe rapportages, bijvoorbeeld op grond van de Wet fido en ten aanzien van het EMU-saldo, worden ook onder deze taak begrepen.

De adviestaak houdt in dat de gemeentelijke treasuryfunctie gevraagd en, indien noodzakelijk geacht, ongevraagd zal adviseren of inlichten over feiten, omstandigheden, gebeurtenissen of ontwikkelingen ten aanzien van financieringsaspecten en/of risico’s voor de gemeente. Advies kan ook inhouden beleidsadvisering ten aanzien van alle aspecten binnen het treasurybeleid, zoals rentebeleid en het beleid rond gewaarborgde geldleningen.

2.4 Richtlijnen en limieten

Bij bovengenoemde treasury-taakvelden zullen de volgende richtlijnen en, voor zover van toepassing, limieten worden gehanteerd:

1.Kas- en saldobeheer

Richtlijnen m.b.t. betalingsverkeer:

  • %1.1.

    Er dient te worden gezorgd voor een zo efficiënt mogelijk ingerichte structuur van gemeentelijke bankrekeningen waarbij het aantal bankrekeningen dient te worden geminimaliseerd.

  • %1.1.

    Deze bankrekeningenstructuur dient te functioneren onder een optimaal gebruik van een electronic banking systeem voor zowel ontvangsten als betalingen. Dit systeem dient zich te laten kenmerken door betrouwbaarheid, praktische bruikbaarheid en beheersbaarheid alsmede kostenminimalisatie.

Zie nadere toelichting op dit punt op pagina 21.

%1.1.Ten aanzien van de beheers- en kostenaspecten zal de huisbankier minimaal eens per 4 jaar worden geëvalueerd. Hierbij zal worden bezien of de tarieven voor de betaalinstrumenten concurrerend zijn met die van andere banken.

Richtlijnen m.b.t. saldobeheer:

  • %1.1.

    Het saldobeheer zal zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de in de Wet fido geformuleerde bepalingen rond de kasgeldlimiet.

  • %1.1.

    Er wordt minimaal twee keer per jaar een actuele liquiditeitenplanning opgesteld waaruit duidelijk het verwachte verloop van de financieringsmiddelen op korte termijn blijkt (horizon 1 jaar). Uit een dergelijke planning komt een beeld naar voren wanneer, hoeveel en voor hoelang financiering nodig is.

  • %1.2.

    De gemeentelijke budgethouders (afdelings- en unithoofden, projectcontrollers, planeconomen en hun financieel adviseurs alsmede de beleidsadviseur belast met de Algemene Uitkering uit het Gemeentefonds) zorgen voor een tijdige, juiste en volledige aanlevering van kasstroomgegevens aan de Financieel Specialist van de Unit Administratie.

  • %1.3.

    Er dient te worden gezorgd voor een zodanige beschikbaarheid van liquiditeit dat de gemeente te allen tijde aan haar verplichtingen kan voldoen. Hiertoe zal bij haar huisbankier een kredietlimiet aanhouden worden van maximaal 1,5x de kasgeldlimiet, dit teneinde een incidentele korte-termijn liquiditeitsbehoefte op te kunnen vangen.

  • %1.4.

    Naast een kredietlimiet in rekening courant zal het aantrekken van kortlopende middelen toegestaan zijn in de vorm van daggeld en kasgeldleningen.

  • %1.5.

    Het is toegestaan dat de gemeente aan hoofden een creditcard ter beschikking stelt indien de noodzaak hiervan is aangetoond.

  • %1.6.

    De kosten van kasgeld dienen zo laag mogelijk te zijn. Hiertoe dienen prijsopgaven/offertes te worden opgevraagd. Bij kasgeldleningen met een looptijd tot en met 3 maanden dienen minimaal drie (telefonische) prijsopgaven te worden opgevraagd bij verschillende brokers (geldhandelaren), waarbij het laagste rentepercentage bepalend is. Voor looptijden vanaf 3 maanden tot 1 jaar worden drie schriftelijke offertes opgevraagd.

  • %1.7.

    Het rendement op eventuele overtollige middelen dient, rekening houdend met de bepalingen en prudentiekaders van de Wet fido en Schatkistbankieren, te worden geoptimaliseerd.

  • %1.8.

    Toegestane wijzen voor het uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn rekening-courant, daggeld, zakelijke spaarrekeningen, deposito’s, het plaatsen bij mede-overheden of de Schatkist.

  • %1.9.

    Voor zover de gemeente, met inachtneming van de bepalingen en limieten rond schatkistbankieren, met een looptijd tot 1 jaar geldmiddelen op deposito wenst te zetten vraagt zij minimaal twee offertes op.

  • %1.10.

    Voor zover de gemeente geldmiddelen op een zakelijke spaarrekening wenst te zetten doet zij dit, met inachtneming van de bepalingen en limieten rond schatkistbankieren, bij haar huisbankier.

  • %1.11.

    Zolang naar het oordeel van het Treasury Comité geen of nog geen adequate liquiditeitenplanning voorhanden is mogen er slechts transacties met een looptijd tot 1 jaar worden aangegaan.

Richtlijnen m.b.t. werkkapitaalbeheer:

    • %1.1.

      De Treasurer ziet erop toe dat vorderingen op debiteuren zo effectief en efficiënt mogelijk worden omgezet in liquiditeiten.

    • %1.1.

      De Treasurer ziet erop toe dat betalingen, met inachtneming van wettelijke bepalingen, betalingstermijnen, betalingskortingen en de te onderhouden cliëntrelatie, binnen de wettelijke vastgestelde termijn gedaan worden.

  • 2.

    Concernfinanciering

Richtlijnen:

  • %1.1.

    De gemeente zal er naar streven om, gegeven de interne en externe kaders, te beschikken over een actuele liquiditeitenplanning (actualisatie vindt twee keer per jaar plaats) waaruit duidelijk het verwachte meerjarige verloop van de financieringsmiddelen blijkt (planningshorizon minimaal gelijk aan de laatst vastgestelde meerjarenbegroting). Deze planning is op basis van de integrale kasstromen of kan op projectbasis zijn.

  • %1.1.

    Lange-termijn financiering zal zoveel mogelijk worden aangetrokken of uitgezet op basis van een dergelijke meerjarige liquiditeitenplanning.

  • %1.2.

    Objectfinanciering is toegestaan.

  • %1.3.

    Het aantrekken of uitzetten van langjarige geldmiddelen vindt onder de meest gunstige condities plaats door het opvragen van minimaal 3 offertes, waarvan indien mogelijk één bij de eigen huisbankier.

  • %1.4.

    Het gebruik van fixerende derivaten zal niet zijn toegestaan.

  • %1.5.

    Het gebruik van afschermende derivaten is toegestaan doch uitsluitend indien zij wordt ingezet ter vermindering van renterisico’s. Eventuele inzet van derivaten zal vooraf gegaan worden door een akkoord van het Treasury Comité.

Zie voor nadere uiteenzetting rond derivaten de toelichting op pagina 21/22.

    • %1.1.

      Conform de bepalingen van de Wet fido worden geen leningen of garanties verstrekt aan personeel en politieke ambtsdragers.

    • %1.1.

      Bij leningverstrekking uit hoofde van de publieke taak zullen de toestingscriteria gelden zoals geformuleerd in het gemeentelijke borgstellingenbeleid (zie ook hierna onder richtlijn 3.7).

  • 2.

    Risicobeheer

Richtlijnen m.b.t. renterisicobeheer:

  • %1.1.

    Het renterisicobeheer zal er op gericht zijn om zoveel mogelijk te opereren binnen de in de Wet fido geformuleerde kasgeldlimiet en renterisiconorm.

  • %1.1.

    Met inachtneming van de bepalingen in de Wet fido wordt de toezichthouder in kennis gesteld van overschrijding van de kasgeldlimiet en/of renterisiconorm.

Richtlijnen en limieten m.b.t. kredietrisicobeheer:

  • %1.1.

    Kredietrisico’s worden beperkt door tijdelijk overtollige geldmiddelen zoveel mogelijk uit te zetten bij:

  • mede-overheden;

  • op de geld- of kapitaalmarkt met inachtneming van de bepalingen met betrekking tot Schatkistbankieren en passend binnen de in de Wet fido gestelde prudentiecriteria (zie onder paragraaf 1.4);

  • bij de Schatkist.

  • %1.1.

    Ten aanzien van de tweede bullet onder richtlijn 3.3: voor uitzettingen met een looptijd van korter dan 3 maanden die passen binnen het voor Schatkistbankieren bepaalde drempelbedrag dienen tegenpartijen, naast de in de Wet fido geformuleerde minimale lange-termijn ratings, te beschikken over korte-termijn ratings op A-1/P-1 niveau.

  • %1.2.

    Op grond van marktomstandigheden kan het Treasury Comité besluiten dat bij de treasury-uitvoering in een bepaalde periode een hoger prudentieniveau moet worden betracht dan omschreven in de Wet fido.

Zie nadere toelichting op dit punt op pagina 22.

  • %1.1.

    Borgstellingen kunnen uitsluitend worden verstrekt indien deze voldoen aan het gemeentelijke borgstellingenbeleid en waarbij de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende partijen vooraf door de Treasurer zijn getoetst.

  • %1.1.

    Ter beperking van het risico van verstrekte leningen of borgstellingen zullen de geldnemende partijen naar genoegen van de gemeente zekerheden moeten (laten) stellen. Afwijken hiervan is slechts toegestaan met instemming van het College van Burgemeester en Wethouders (hierna te noemen: het college).

Richtlijnen en limieten m.b.t. koersrisicobeheer:

%1.1.Koersrisico’s op uitzettingen worden zoveel mogelijk beperkt door uitzettingen slechts in de vormen aan te gaan zoals beschreven in richtlijn 1.11.

Sinds het schatkistbankieren eind 2013 is ingevoerd, zijn de risico’s beperkter geworden.

1.Relatiebeheer

Richtlijnen:

    • %1.1.

      Als onderdeel van de treasuryuitvoering dient een netwerk te worden opgezet en onderhouden met banken, financiële instellingen en bemiddelende organisaties op de geld- en kapitaalmarkten. Dit met het oog op de noodzakelijke kennis ten aanzien van economische ontwikkelingen, financiële partijen en –producten, rente-ontwikkelingen en rentevisies. Daarnaast kunnen deze relaties behulpzaam zijn bij de toegang tot diverse financiële markten.

    • %1.1.

      De Treasurer zal de gemeente vertegenwoordigen in het collegiale netwerk van treasurers van 50.000+ gemeenten.

    • %1.2.

      De gemeente zal, indien relevant, noodzakelijk of van toepassing, ambtelijke of bestuurlijke contacten onderhouden met o.a. Vereniging Nederlandse Gemeenten, Ministerie van Binnenlandse Zaken, Ministerie van Financiën of met de Provincie Zuid-Holland.

  • 2.

    Planning & Control

Richtlijnen:

    • %1.1.

      Ten behoeve van de begroting wordt een financieringsparagraaf opgesteld. Naast informatie over verwachte mutaties in leningenportefeuilles wordt daarin ingegaan op de kasgeldlimiet en renterisiconorm.

    • %1.1.

      Jaarlijks zal er een Treasury Jaarplan worden opgesteld door de Treasurer. Hierin zal aan de hand van de liquiditeitenplanningen en rentevisie een overzicht worden gegeven van de verwachte treasurywerkzaamheden voor een bepaald jaar.

    • %1.2.

      Ten behoeve van de jaarrekening wordt een financieringsparagraaf opgesteld waarin verantwoording wordt afgelegd over de treasuryuitvoering in het voorafgaande jaar. Ingegaan wordt op mutaties in leningenportefeuilles, kasgeldlimiet en renterisiconorm.

    • %1.3.

      Op verzoek zullen door de Treasurer bijdragen worden geleverd ten behoeve van tussentijdse (bestuurs)rapportages.

    • %1.4.

      Van elke aangegane transactie op de geld- of kapitaalmarkt zal verantwoording worden afgelegd aan het Treasury Comité. In deze verantwoording komen de volgende zaken aan bod:

    • een overzicht van de rentemarkt;

    • een opsomming van de verkregen offertes (biedingen/latingen) en

    • de gemaakte keuze.

    • %1.1.

      Er is een Treasury Comité actief, één en ander ter bevordering van de kwaliteit van de uitvoering van het treasurybeleid (zie verder onder subparagraaf 3.4.1 voor doel, samenstelling, frequentie e.d. van het Treasury Comité).

    • %1.2.

      Externe rapportages zullen worden verzorgd voor zover vereist op grond van relevante wet- en regelgeving, waaronder Wet fido.

    • %1.3.

      De uitvoering van de treasuryfunctie zal plaatsvinden binnen de hierna in paragraaf 3.2 aangegeven bevoegdheden, rekening houdend met de in paragraaf 3.3 opgenomen bepalingen inzake administratieve organisatie en interne controle.

    • %1.4.

      De naleving van richtlijn 5.8 zal minimaal 1x per jaar intern worden geaudit door de Kwaliteitsmedewerker van de Afdeling Financiën. De bevindingen hierbij worden gerapporteerd aan het Afdelingshoofd Financiën en aan de Concerncontroller.

  • 2.

    Advies

Richtlijn:

%1.1.Gevraagd of ongevraagd advies van de treasurer aan Treasury Comité en/of algemeen directeur zal altijd worden geleverd rekening houdend met de wettelijke en de in dit Statuut omschreven eigen richtlijnen en risicokaders.

3. TREASURY ORGANISATIE

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het organisatorische kader van de treasuryfunctie binnen de gemeente. Hierin komt tot uitdrukking de (verdeling van) taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden over de Gemeenteraad, het College en de ambtelijke organisatie.

Organisatorische setting Treasury :

De treasuryfunctie wordt uitgevoerd binnen de Afdeling Financiën. Deze afdeling valt onder directe verantwoordelijkheid van het afdelingshoofd Financiën.

Het Unithoofd Administratie fungeert als Treasurer.

3.1 Verantwoordelijkheden

Met betrekking tot de treasuryfunctie kunnen de volgende verantwoordelijkheden worden onderscheiden, te weten:

1) de verantwoordelijkheden voor het beleid en

2) de verantwoordelijkheden voor de uitvoering.

Ad 1) Verantwoordelijkheden treasurybeleid.

Met betrekking tot treasurybeleid zijn de verantwoordelijkheden als volgt verdeeld:

Tabel A Verantwoordelijkheden treasurybeleid .

Functie/Gremium

Verantwoordelijkheden

Gemeenteraad

•Het vaststellen van het Financieringsstatuut (treasurybeleid).

•Het vaststellen van de financieringsparagraaf in begroting en jaarrekening.

College

•Het (laten) opstellen van een Financieringsstatuut.

•Het (doen) uitvoeren van het treasurybeleid zoals vastgesteld in het Financieringsstatuut of financieringsparagraaf.

•Het houden van toezicht op het treasurybeleid en de uitvoering hiervan.

Algemeen Directeur

•Het uit (laten) voeren van het treasurybeleid (ambtelijke verantwoordelijkheid).

•Het afleggen van verantwoording aan het College over de uitvoering van het treasurybeleid

•De Algemeen Directeur kan de door hem ontvangen bevoegdheden ondermandateren aan een afdelingshoofd.

Treasury Comité

•Het voorbereiden van beleidsvoorstellen t.a.v. treasury.

Concerncontroller

•Het toezicht houden op en het periodiek toetsen van de uitvoering van het treasurybeleid en het daarover rapporteren aan Algemeen Directeur en zonodig aan College of Gemeenteraad.

Treasurer

•Het adviseren over het treasurybeleid.

•Het ambtelijk uitvoeren van het treasurybeleid.

Ad 2) Verantwoordelijkheden treasuryuitvoering.

In paragraaf 2.3 zijn de taakvelden benoemd die bij de uitvoering van de treasuryfunctie kunnen worden onderscheiden. De verantwoordelijkheden voor deze taakvelden zijn als volgt verdeeld:

Tabel B Verantwoordelijkheden treasury -uitvoering.

Ter bevordering van de kwaliteit van de treasuryuitvoering is er een Treasury Comité actief (zie verder onder subparagraaf 3.4.1).

3.2 Bevoegdheden

Uit een aantal treasurytaken kunnen handelingen of zaken voortvloeien die de gemeente in rechte binden, zoals (financiële) transacties. Om die reden is een goede functiescheiding c.q. toedeling van bevoegdheden van belang. In de navolgende tabel wordt uiteengezet hoe die bevoegdheden verdeeld zijn.

Tabel C Bevoegdheden treasurytaken .

NOTA BENE: Voor treasurytaken die niet in voorgaande tabel C zijn omschreven geldt dat het autorisatieniveau te allen tijde bij het College ligt.

De registratie van de hierboven genoemde financieringstaken wordt verzorgd door de Unit Administratie.

Ten aanzien van de controle bij bovengenoemde bevoegdheden geldt dat:

  • indien het autorisatieniveau bij de Algemeen Directeur gelegen is dan controle door het College;

  • indien het autorisatieniveau bij het Afdelingshoofd Financiën gelegen is dan controle door de Algemeen Directeur.

  • indien het autorisatieniveau bij de Treasurer gelegen is dan controle door het Afdelingshoofd Financiën.

3.3 Administratieve organisatie en interne controle

De administratieve organisatie en interne controle met betrekking tot de treasury moeten waarborgen dat:

  • de uitvoering rechtmatig is;

  • de activiteiten adequaat uitgevoerd kunnen worden;

  • de risico’s kunnen worden beheerst;

  • de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de informatie verzekerd is.

Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle.

De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn in paragrafen 3.1 en 3.2 van dit Statuut op eenduidige wijze vastgelegd en uiteengezet. Hierbij is in termen van autorisatie, uitvoering, registratie en control functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

  • a.

    autorisatie en uitvoering van treasurytransacties geschiedt door afzonderlijke functionarissen, dit met uitzondering van zaken waarvan de autorisatie en uitvoering middels de voorgaande bevoegdhedentabel C expliciet bij één functionaris zijn belegd.

  • b.

    de uitvoering, registratie en controle geschieden door afzonderlijke functionarissen.

  • c.

    het inlezen en autoriseren van betaalopdrachten wordt gedaan door twee verschillende functionarissen.

Teneinde met betrekking tot het opnemen of uitzetten van middelen op de geldmarkt, waarbij conform tabel C zowel autorisatie als uitvoering bij de Treasurer gelegen zijn, toch de gewenste functiescheiding en interne controle te realiseren mag de Treasurer op geen enkele wijze betrokken zijn bij de daaruit voortvloeiende (terug)betalingen. Verantwoording van de aangegane transacties zal in ieder geval achteraf plaatsvinden in het Treasury Comité of, op afroep, tussentijds aan de Concerncontroller.

Procedure- en controlebeschrijvingen.

Met betrekking tot de administratieve organisatie van het dagelijkse beheer van de treasuryfunctie wordt verwezen naar de intern geldende procedure- en werkbeschrijvingen.

De interne controle op het dagelijkse beheer van de treasuryfunctie is nader uitgewerkt in een interne controlebeschrijving.

Beide soorten beschrijvingen zijn vastgesteld door het afdelingshoofd Financiën.

Dossiervorming.

Ten behoeve van de controle op de uitvoering van het financieringsbeleid legt de Treasurer zorgvuldig dossiers aan van alle plannen, nota’s, besluiten en bescheiden die betrekking hebben op (de uitvoering van) de treasuryfunctie.

3.4 Planning & Control en overige informatievoorziening

3.4.1 Treasury Comité.

Om de in hoofdstuk 2 beschreven doelstellingen en de kwaliteit van de uitvoering van het treasurybeleid te bevorderen is er een Treasury Comité actief. Dit Comité heeft de volgende samenstelling:

  • de Concerncontroller

  • het Afdelingshoofd Financiën

  • bij behoefte: overige interne medewerkers of externe adviseurs

De Treasurer is adviseur van het Comité.

Indien de stemmen in het Comité staken beslist de Algemeen Directeur.

De belangrijkste taken van het Treasury Comité zijn:

  • het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de treasuryprocessen;

  • het voorbereiden van beleidsvoorstellen t.a.v. treasury;

  • het bespreken van voorstellen inzake op te nemen lange financiering, uitzettingen of derivatentransacties en het adviseren hierover aan het College en

  • Het vaststellen van het Treasury Jaarplan.

De vergaderfrequentie van het Treasury Comité is in beginsel eens per vier maanden. Bij belangrijke onderwerpen, gebeurtenissen of marktomstandigheden zal het Treasury tussentijds bijeenkomen. Bij het ontbreken van relevante onderwerpen of ontwikkelingen kan gemotiveerd van het beginselprincipe worden afgeweken.

Naast de voor de betreffende vergadering actuele onderwerpen verzorgt de Treasurer voor iedere reguliere vergadering van het Treasury Comité een set aan vaste informatie. Deze zaken zijn in tabel E op pagina 20 aangegeven.

Van de overleggen van het Treasury Comité zal, mede ten behoeve van interne en externe controle en verantwoording, een verslag worden opgemaakt.

Voorstellen t.a.v. treasury worden door de Treasurer alleen of in samenwerking met één of meerdere overige leden van het Treasury Comité voorbereid. Deze worden in conceptvorm besproken in het Treasury Comité. Aanvullingen of verbeteringen zullen naar aanleiding hiervan worden doorgevoerd. Betreft het wijzigingen op het statuut dan gaan zo’n voorstel in de reguliere besluitvormingsprocedure via College en Gemeenteraad. In dit laatste gremium vindt daadwerkelijke vaststelling plaats.

3.4.2 P&C-documenten

Ten behoeve van zowel planning als het afleggen van verantwoording over de uitvoering van de financieringsfunctie worden de in onderstaande tabel weergegeven documenten opgesteld.

Tabel D Matrix planning & control.

Document

Omschrijving

Opsteller

Onder verantwoordelijk- heid van

Onder ambtelijke eindverantwoor-delijkheid van

Onder bestuurlijke eindverant -woordelijk- heid van

 

 

 

 

 

 

Financierings- statuut

Beleidsdocument m.b.t. inrichting financieringsfunctie.

Treasurer

Afdelingshoofd Financiën

Algemeen Directeur

College (1)

Treasury Jaarplan

Jaarlijks uitvoeringsprogram-ma.

Treasurer

Afdelingshoofd Financiën

Algemeen Directeur

College

Financierings- paragraaf

T.b.v. begroting en jaarrekening.

Treasurer

Afdelingshoofd Financiën

Algemeen Directeur

College (2)

Tussentijdse rapportage

Relevante treasuryzaken t.b.v. o.a. voor- en najaarsnota.

Treasurer

Afdelingshoofd Financiën

Algemeen Directeur

College

Transactierapport

Overzicht van rentemarkt, offertes (biedingen/latingen) en motivatie van gemaakte keuze.

Treasurer

Afdelingshoofd Financiën

Algemeen Directeur

College

 

 

 

 

 

 

Toelichtingen:

 

 

 

 

 

(1) Vaststelling als apart document vindt plaats door Gemeenteraad

(2) Vaststelling als onderdeel van begroting dan wel jaarrekening vindt plaats door Gemeenteraad

Het Financieringsstatuut wordt aangepast indien daartoe aanleiding is vanuit externe wet- en regelgeving of interne organisatorische wijzigingen.

In het Treasury Jaarplan worden de geplande acties op gemeentelijk treasury gebied met een horizon van één jaar weergegeven.

In het jaarplan wordt tenminste ingegaan op de volgende onderwerpen:

Een geactualiseerde liquiditeitenplanning.

Zoals onder paragraaf 2.4, richtlijn 2.1 uiteengezet zal de gemeente beschikken over een planning waaruit de financieringsbehoefte blijkt (tekorten en eventuele overschotten). Deze planning is meerjarig waarbij ook het verloop en de behoefte op korte termijn duidelijk blijkt. De planning bevat exploitatie-, financiële- en investeringskasstromen.

Rentevisie.

Een verkenning van de marktconsensus rond verwachte renteontwikkelingen is gewenst om als basis voor rentescenario’s te dienen.

Analyse van de leningen- en uitzettingenportefeuille.

Dit betreft bijvoorbeeld een beschouwing rond leenmomenten, rente-aanpassingen of vervroegde aflossingsmogelijkheden van leningen alsmede vrijval van uitgezette middelen.

Overige ontwikkelingen.

Een beschrijving van algemene of specifieke ontwikkelingen en verwachtingen die van invloed kunnen zijn op het gemeentelijke financierings-, uitzettingen- of borgstellingenbeleid of de uitvoering daarvan.

Deze onderwerpen worden vertaald in termen van actiepunten op het gebied van:

1)Financieringsplanning.

Een financieringsplanning met een horizon van één jaar op basis van de hiervoor genoemde punten en rekening houdend met wettelijke bepalingen rond renterisico’s. In voorkomende gevallen kan deze horizon verder reiken dan één jaar.

1)Overige voorgenomen acties als uitvoering van het treasurybeleid.

Deze acties kunnen doorlopend of specifiek van aard zijn.

Tevens worden in het Jaarplan voor het betreffende jaar de limieten bepaald voor toegestane transactievolumes op de diverse bevoegdhedenniveaus.

Het Jaarplan richt zich aldus vooral op het risicobeheer en de liquiditeits- en financieringsplanning en heeft daarmee het karakter van een uitvoeringsprogramma. Het jaarplan zal door het Treasury Comité worden vastgesteld. Deze vaststelling dient bij voorkeur plaats te vinden in een vergadering van het Treasury Comité zo dicht mogelijk tegen de jaarwisseling aan, doch uiterlijk per eind januari. Op deze wijze kan gebruik gemaakt worden van meer actuele inzichten in financieringsbehoefte en rentevisie dan bij de financieringsparagraaf in de begroting.

De opstelling van een financieringsparagraaf in begroting en jaarrekening is verplicht gesteld op grond van de Wet fido en het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). In de financieringsparagraaf in de jaarrekening zal verantwoording worden afgelegd over de acties zoals benoemd in het Treasury Jaarplan.

3.4.3 Overige informatievoorziening

Ten behoeve van de uitvoering van de treasuryfunctie zal de volgende interne c.q. externe informatie-uitwisseling plaatsvinden:

Tabel E Matrix informatievoorziening.

4. INWERKINGTREDING

  • 1.

    Dit statuut treedt in werking op de dag na de bekendmaking daarvan.

  • 2.

    Met ingang van de dag genoemd in lid 1 wordt het Financieringsstatuut 2013 ingetrokken.

Paragraafsgewijze toelichtingen

M.b.t. Paragraaf 2.2. Doelstelling 2 (pagina 7)

Toelichting m.b.t. kasbeheer:

Het betalingsverkeer betreft de structuur van de bankrekeningen en de daarbij te gebruiken betaal-, ontvangst- en verwerkingsinstrumenten. (resp. bijvoorbeeld batchverwerking, incassi en importbestanden voor het financieel systeem). Kredietlijnen betreffen afspraken met banken voor kortgeldfaciliteiten zoals een kredietlimiet.

M.b.t. Paragraaf 2.2. Doelstelling 4 (pagina 7)

Toelichting op de te onderscheiden risico’s binnen de financieringsfunctie van decentrale overheden:

De gemeente loopt een renterisico indien zij in een bepaalde periode overmatig gevoelig is voor renteontwikkelingen. Dit risico kan voortkomen uit de financieringsstructuur (indien een organisatie teveel variabel gefinancierd is) of uit een niet goed in de tijd gespreide portefeuille aan langlopende leningen.

Kredietrisico’s , ofwel het risico van niet-terugbetaling, kunnen zich voordoen bij uitzettingen (verstrekte geldleningen, beleggingen) of bij borgstellingen.

Een liquiditeitsrisico is het risico dat de organisatie, in een situatie waarin dat nodig is, niet aan geldmiddelen kan komen. Gezien de kredietwaardigheid van decentrale overheden kan dit risico van bescheiden betekenis worden geacht. Bovendien heeft de gemeente voor banken een zogenoemde solvabiliteitsvrije status, waardoor die gemakkelijker krediet of financiering verschaffen.

Koersrisico’s kunnen aan de orde zijn indien de gemeente in bezit zou zijn van langlopende obligaties. Koersvorming op obligaties vindt plaats door bijvoorbeeld bewegingen van de actuele marktrendementen ten opzichte van het couponrendement en veranderingen in kredietkwaliteit van de uitgevende partij. Koersen van obligaties bewegen in principe tegengesteld aan rentebewegingen. Koersvorming is niet relevant ingeval een gemeente obligaties tot de contractuele afloopdatum aanhoudt.

M.b.t. Paragraaf 2.4, richtlijn 1.2 inzake betalingsverkeer (pagina 9)

Toelichting op betalingsverkeer-richtlijn m.b.t. het gebruik van de gemeentelijke bankrekeningstructuur middels een electronic banking systeem:

Betrouwbaarheid betekent zoveel mogelijk storingsvrij functioneren.

Praktische bruikbaarheid betekent dat het EB-systeem eenvoudig te gebruiken moet zijn voor de eindgebruikers.

Praktische beheersbaarheid betekent dat het beheer van het pakket, de bankrekeningen en de gebruikers niet ingewikkeld moet zijn.

Kostenminimalisatie heeft betrekking op de interne verwerkings- en beheerskosten en de externe bankkosten (valutering, tarifering) die gepaard gaan met het beheren van de geldstromen en financiële posities.

M.b.t. Paragraaf 2.4, richtlijnen 2.7 en 2.8 inzake gebruik derivaten (pagina 10)

Toelichting op derivaten:

In de Van Dale wordt de term derivaat omschreven als ‘iets dat afgeleid is’. In de financiële wereld worden derivaten dan ook wel aangeduid als ‘afgeleide financiële instrumenten’. Het betreft verhandelbare contracten ten aanzien van bepaalde rechten of verplichtingen met als onderliggende waarde een geldlening of belegging.

Er bestaan twee soorten derivaten:

  • Fixerend, waarbij bijvoorbeeld een toekomstig rentepercentage wordt vastgelegd. Vanaf het tekenen van het contract is dus duidelijk wat er gaat gebeuren. De kosten zitten verrekend in het rentepercentage. Voorbeelden: Forward Rate Agreement en Swap.

  • Afschermend, waarbij, tegen voorafbetaling van een premie, het risico op een nadelige renteontwikkeling wordt afgedekt. Deze derivaten hebben daarmee het karakter van een verzekering: middels betaling van de premie verkrijgt men het recht om bijvoorbeeld bij het opnemen van een variabel rentende geldlening nooit een hogere dan een afgesproken rente te hoeven betalen, ongeacht de geldende marktrente.

Voorbeelden van afschermende derivaten: Cap en Floor.

Een voordeel van afschermende derivaten ten opzichte van fixerende derivaten is dat bij deze de mogelijkheid bestaat om te profiteren van gunstige renteontwikkelingen. Bij fixerende derivaten kan dat niet meer, want die waarden zijn vastgesteld bij het aangaan van het contract.

Een ander voordeel van afschermende derivaten is dat deze wel een positieve maar nooit een negatieve waarde kunnen krijgen. Daar dient immers de vooraf bekende en verschuldigde premie voor. Fixerende derivaten krijgen gedurende de looptijd altijd een positieve òf negatieve waarde, afhankelijk van de marktrente ten opzichte van de contractrente. Een hoge negatieve marktwaarde kan leiden tot een verzoek van de bank om tegoeden aan te houden c.q. te storten.

Hiermee is duidelijk geworden dat er een fundamenteel onderscheid zit in het risicoprofiel van deze twee soorten derivaten. Om die reden worden afschermende derivaten wèl en fixerende derivaten niet toelaatbaar geacht.

Er zij met nadruk op gewezen dat het gebruik van derivaten op grond van de Wet fido niet verboden is. Integendeel, de Wet fido erkent dat derivaten een nuttige rol kunnen spelen bij het beheersen van renterisico’s.

M.b.t. Paragraaf 2.4, richtlijn 3.5 met betrekking tot kredietrisico’s (pagina 11)

Toelichting op bevoegdheid van het Treasury Comité om te bepalen dat in een bepaalde periode een hoger prudentieniveau moet worden aangehouden:

Recente gebeurtenissen in de financiële markten hebben geleerd dat snelheid van handelen soms vereist is. Om die reden is deze bevoegdheid aan het Treasury Comité toegekend. Indien noodzakelijk geacht komt het Treasury Comité incidenteel bijeen, zoals ook in paragraaf 3.4.1 omschreven (pagina 17). Zonodig informeert de Concerncontroller, als lid van het Treasury Comité, het College.

Bijlage 1Berekeningsboxen kwantitatieve normen Wet fido

Kasgeldlimiet (korte financiering)

Renterisiconorm (lange financiering)

Bijlage 2Overzicht lange- en korte termijn ratings

Lange termijn ratings:

Standard & Poor’s

Moody’s

Commentaar

AAA

Aaa

Topkwaliteit

AA+

Aa1

Zeer goede kredietwaardigheid

AA

Aa2

Zeer goede kredietwaardigheid

AA-

Aa3

Zeer goede kredietwaardigheid

A+

A1

Goede kredietwaardigheid

A

A2

Goede kredietwaardigheid

A-

A3

Goede kredietwaardigheid

BBB+

Baa1

Lagere kredietwaardigheid

BBB

Baa2

Lagere kredietwaardigheid

BBB-

Baa3

Lagere kredietwaardigheid

BB+

Ba1

Speculatief

BB

Ba2

Speculatief

BB-

Ba3

Speculatief

B+

B1

Zeer speculatief

B

B2

Zeer speculatief

B-

B3

Zeer speculatief

CCC+

Caa

Kans op default

CCC

-

Kans op default

CCC-

-

Kans op default

CC

Ca

Hoge kans op default

C

C

Zeer hoge kans op default

D

-

Default

Korte termijn ratings:

Standard & Poor’s

Moody’s

Commentaar

A-1 (+)

P-1

Topkwaliteit

A-1

P-1

Zeer goede kredietwaardigheid

A-2

P-2

Goede kredietwaardigheid

A-3

P-3

Lagere kredietwaardigheid

B

 

Speculatief

NB.Grijs gearceerd: de op grond van dit Financieringsstatuut niet toegestane tegenpartijen bij het uitzetten van middelen.

Bijlage 3Wet hof; rekenschema EMU-saldo

Naar boven