Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2016, 142283 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2016, 142283 | Beleidsregels |
Vaststellen het Beleidskader toetsing ingrepen en/of herstel van Monumenten
Beleidskader voor het toetsen van ingrepen of herstel van monumenten
Gemeente Amsterdam, Monumenten en Archeologie
Monumenten zijn belangrijke getuigen van onze geschiedenis. Grachtenpanden tonen ons rijke verleden uit de Gouden Eeuw en fabrieken laten zien hoe er in de negentiende en twintigste eeuw werd gewerkt. Religieuze gebouwen getuigen van het geloof van onze voorouders en overheidsgebouwen zijn een uitdrukking van gezag en recht.
Amsterdam hecht aan deze diversiteit van gebouwen en objecten. Elk bouwwerk vertelt zijn eigen verhaal en ieder verhaal maakt deel uit van de geschiedenis van de stad. Amsterdam vindt het daarom belangrijk zoveel mogelijk van deze in steen, hout en andere materialen vervatte geschiedenis door te geven aan ons nageslacht. Daarbij verliezen we niet uit het oog dat Amsterdam altijd een dynamische stad is geweest. De dynamiek van bouwen en verbouwen is een wezenlijk kenmerk van de stad. Ook in de toekomst zal dit zo blijven. Daarnaast willen we een bijdrage leveren aan het verduurzamen van de gebouwde omgeving.
Elk monument heeft cultuurhistorische waarden die van belang zijn. Door deze monumentale waarden in kaart te brengen wordt duidelijk wat de essentie is van het monument. Aan de andere kant zijn er in (bijna) elk monument (onder)delen te vinden die minder van belang zijn. Door een goede analyse van het monument wordt dus ook inzichtelijk waar de mogelijkheden tot aanpassingen of ingrepen liggen.
Met dit nieuwe stadsbrede Beleidskader voor het toetsen van ingrepen of herstel van monumenten (hierna Beleidskader Monumenten) wil de Gemeente Amsterdam recht doen aan de kwaliteiten en onderlinge verschillen van monumenten. Elk monument is anders en verdient zijn eigen beoordeling.
Dit beleidskader is een nadere uitwerking ter uitvoering van de artikelen 10 t/m 14 van Hoofdstuk 3 uit de Erfgoedverordening Amsterdam en ter uitvoering van artikel 2.1.en 2.2. uit de WABO. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om dit beleid vast te stellen. Het gaat immers om een nadere uitwerking inzake de uitvoering van beleid, waarbij eerdergenoemde Erfgoedverordening en WABO kaderstellend zijn.
Dit beleidskader vervangt het Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten 2009 (PvEM), dat tegelijk met het vaststellen van het nieuwe beleidskader ingetrokken is bij besluit van het college.
Het vastgestelde besluit wordt gepubliceerd in het gemeenteblad.
Dit beleidskader Monumenten is opgebouwd uit twee delen:
De beoordelingscriteria geven aan welke mogelijkheden er zijn om het monument aan te passen (Wat mag?), de technische aanwijzingen geven aan hoe werkzaamheden moeten worden uitgevoerd (Hoe moet het?).
De beoordelingscriteria zijn bedoeld om inzicht te geven in de aanpassingsmogelijkheden van een monument. Er zijn algemene uitgangspunten die voor het gehele monument gelden en criteria die gelden voor specifieke onderdelen van monumenten, zoals funderingen, dakbedekkingen of interieurs.
Technische aanwijzingen voor de uitvoering v oor restauratie en onderhoud
In de technische aanwijzingen wordt aangegeven op welke manier restauratie en onderhoud dienen te worden uitgevoerd. Dit geeft vooraf duidelijkheid aan de monumenteigenaar of opdrachtgever van het restauratieplan of onderhoud. Wanneer er in afwijking van deze aanwijzingen werkzaamheden worden uitgevoerd, kan dit leiden tot aantasting, beschadiging of ontsiering van het monument.
Deze aanwijzingen gelden zowel voor vergunningsplichtige restauraties als voor vergunningsvrij onderhoud. Per onderdeel staat aangegeven of en onder welke voorwaarden deze werkzaamheden vergunningsvrij zijn. De grens wordt daardoor duidelijk tussen het vergunningsvrije (reguliere) onderhoud en werkzaamheden waarvoor een vergunning nodig is.
Werkwijze Monumenten en Arche ologie
Tijdens vooroverleg of na binnenkomst van de aanvraag omgevingsvergunning bezoekt Monumenten en Archeologie het pand. Het monument wordt dan grondig bekeken. Aan de hand daarvan stelt Monumenten en Archeologie een waardering op, die onderdeel uitmaakt van de plananalyse. Waardering en plananalyse vormen samen het advies. Monumenten en Archeologie treedt daarbij op als ambtelijk adviseur van de Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM): een aanvraag omgevingsvergunning voor een monument wordt pas door de CWM behandeld nadat Monumenten en Archeologie een advies heeft opgesteld. De CWM stelt mede op basis van dit ambtelijk advies een officieel advies op en stuurt dit aan de vergunningverlener, wat in Amsterdam (hoofdzakelijk) de stadsdelen zijn. Voor informatie over de procedure wordt verwezen naar de welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam.
Hieronder volgt uitleg over beide onderdelen van het advies: de waardering en de plananalyse.
Waardering van monumentale waarden
Monumenten en Archeologie stelt eerst een waardering op van het te beoordelen monument. Deze waardering wordt opgesteld op basis van architectuur- en bouwhistorisch onderzoek en geeft inzicht in de aanwezige monumentale waarden. Daarbij wordt inzicht geboden in de ontwikkelingsgeschiedenis van het monument en wordt de bijzonderheid van het gebouw in totaal en in onderdelen vastgesteld.
Bij het waarderen wordt gekeken naar diverse cultuurhistorische waarden van het monument, die een materiële vertaling vinden in:
Deze waarden worden geclassificeerd in hoge, positieve of bijkomende en indifferente waarden. De mate van schoonheid, zeldzaamheid, context, gaafheid en betekenis voor de stad bepalen de hoogte van de monumentale waarde. Schematisch ziet dat er als volgt uit:
Het behoud van cultuurhistorische of monumentale waarden vormt de grondslag van dit Beleidskader Monumenten. Bij de toetsing van bouwplannen wordt gekeken naar de mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen, terwijl tegelijkertijd de doelstelling is om alle monumentale waarden zo veel mogelijk te behouden.
De plananalyse is daarom gebaseerd op de waardering. Uit de waardering blijkt waar de belangrijkste waarden van het monument gelegen zijn. Daardoor wordt ook duidelijk waar ruimte is voor interventies en aanpassingen. Ook in monumenten die op alle aspecten hoog scoren, zijn vaak bouwdelen of verdiepingen te vinden waar minder waarden aanwezig zijn. Zo hebben veel grachtenpanden bijzondere interieurafwerkingen op de bel-etage, maar ontbreekt die bijvoorbeeld op de tweede verdieping. Zonder de hoofddraagconstructie aan te passen, bestaat hier vaak de mogelijkheid om eigen interieurwensen tot stand te brengen.
De aanwezige monumentale waarden bepalen welke beoordelingscriteria van toepassing zijn. Als er op een bepaald onderdeel geen waarden aanwezig zijn, hoeft er niet getoetst te worden op de bijbehorende beoordelingscriteria. Als bijvoorbeeld een monument een plattegrond heeft zonder monumentale waarden, kunnen de beoordelingscriteria met betrekking tot plattegronden buiten beschouwing worden gelaten en kan de plattegrond naar believen worden aangepast.
Van de vrijstellingsregel, art. 1.13 van het Bouwbesluit 2012, kan gebruik worden gemaakt als er monumentale waarden in het geding zijn of als de aanpassing zou leiden tot gevolgschade door fysische of chemische reacties. Indien Bouw- en Woningtoezicht expliciet eist dat aan een eis voldaan moet worden, terwijl er monumentale waarden in het geding zijn, moet er gezocht worden naar een alternatieve oplossing (gelijkwaardigheidsbepaling) waarbij aan de eis tot een aanvaardbaar niveau tegemoet wordt gekomen en de aantasting van het monument tot een minimum beperkt blijft.
Servicemoment voor de aanvrager en tips
Ontwikkelende partijen en monumenteneigenaars adviseren wij in een vroeg stadium – dus vóór het opstellen van definitieve plannen en het indienen daarvan – contact met Monumenten en Archeologie op te nemen om te bespreken wat de mogelijkheden zijn. Bij grote en ingrijpende plannen adviseert Monumenten en Archeologie de aanvrager zelf architectuur- en bouwhistorische kennis aan te leveren in de vorm van een bouwhistorisch rapport. Door de monumentale waarden vast te (laten) stellen, krijgt de aanvrager inzicht in het gebouw en duidelijkheid waar hij het beste een ingreep kan doen: als een ingreep noodzakelijk is, waar kan die dan het beste plaatsvinden? De beoordeling van de aanvraag door Monumenten en Archeologie zal over het algemeen soepeler verlopen als ingrepen zijn gepland op plaatsen waar weinig of geen monumentale waarden aanwezig zijn.
Wat de technische aspecten betreft verwijzen we u graag naar de kennisbrochures van de RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en naar de site van de Stichting ERM (Erkende Restauratiekwaliteit Monumenten), die op een aantal technische aspecten die in dit beleidskader voorkomen specifieke uitvoeringsrichtlijnen heeft geschreven.
Herbestemming is van alle tijden en alle plaatsen. In het verleden werd bij herbestemming getracht zoveel mogelijk van het bestaande te handhaven. Tegenwoordig is vernieuwing meestal het uitgangspunt. Om bij monumenten zoveel mogelijk historisch materiaal te bewaren, is het van belang dat de nieuwe bestemming zich voegt naar de monumentale waarden van een monument. Als een nieuwe functie inpasbaar is in een bestaand gebouw, kunnen de aanwezige monumentale bewaard blijven. Als de essentie van het monument verloren gaat door de nieuwe functie, is de voorgestelde functie niet passend. (Functionele verenigbaarheid ingreep)
Veel monumenten zijn in het verleden van functie gewijzigd en gemoderniseerd. Latere wijzigingen en/of toevoegingen kunnen van grote waarde zijn en vergroten de afleesbaarheid van de bouwgeschiedenis. Reconstructie van onderdelen van een gebouw kan de afleesbaarheid van waardevolle interventies uit het verleden verstoren. (Bouwhistorie eerbiedigen)
•Een nieuwe fundering is toegestaan als de oorspronkelijke fundering aantoonbaar slecht en/of overbelast is. De oude fundering blijft ter plaatse.
Onvoldoende draagvermogen van een fundering moet rekentechnisch worden aangetoond. Daarbij is het draagvermogen bepalend, niet de mate van aantasting.
Bepaalde funderingstechnieken leiden tot meer schade dan andere. Het gebruik van statisch gedrukte buispalen wordt afgeraden omdat hierdoor grote delen van de bouwmuren of gevels worden verwijderd ten behoeve van de inkassingssleuven, Een uitzondering kan worden gemaakt wanneer een souterrain of kelder hoge monumentale waarden vertegenwoordigen die bij funderingsherstel met een betonplaat met inkassingen verloren gaan en waarbij het verlies aan monumentale waarden groter is dan de aantasting van het historisch metselwerk.
•Voor het uitdiepen van kelders en souterrains zie hoofdstuk § 7.2 Kelders en souterrains.
•Het behoud en het herstel van de hoofddraagconstructie is uitgangspunt, ook wanneer aanpassingen aan een monument worden gedaan. Dat geldt ook als de bestaande constructie niet toereikend is: de monumentale en eventueel overbodig geworden constructieve onderdelen blijven gehandhaafd, terwijl de noodzakelijke versterkingen of stabiliteitsvoorzieningen als reversibele toevoeging worden uitgevoerd.
Bij het plaatsen van een stabiliteitsportaal is het van belang dat er geen monumentale onderdelen worden aangetast of verwijderd. Wanneer een pand een historisch waardevolle pui en/of een historisch waardevolle puibalk bevat mag een stabiliteitsportaal niet op de plek van de pui of puibalk komen. Wanneer de pui geen monumentale waarden vertegenwoordigt, is deze plek juist het meest geschikt voor het aanbrengen van een stabiliteitsportaal. Wanneer bij een pand met een monumentale pui geen alternatieve oplossing voor het portaal voorhanden is en/of een portaal niet alleen vereist is vanwege de stabiliteit maar ook vanwege de noodzaak de gevel constructief te ondervangen, zal in overleg met Monumenten en Archeologie en het bevoegd gezag per geval gekeken moeten worden hoe de draagvoorziening wordt aangebracht.
3.2 Houten kappen en balklagen
Houten constructieonderdelen zoals kappen en balklagen kunnen historische waarde hebben omdat ze iets zeggen over het vakmanschap en het materiaalgebruik uit het verleden. Daarnaast kunnen ze mooi zijn om naar te kijken. Als deze onderdelen monumentale waarde hebben, is het behoud ervan het uitgangspunt.
Voor nieuwe trappen geldt het uitgangspunt om gebruik te maken van bestaande ravelingen of de trappen te plaatsen tussen de balken. Nieuwe ravelingen zijn mogelijk in monumentale balklagen die positief zijn gewaardeerd, onder de voorwaarde dat de ingreep onoverkomelijk is. Bij houtconstructies met een hoge monumentale en uniciteitswaarde zijn extra ravelingen in beginsel niet mogelijk.
De toepassing van staalconstructies of stalen hulpconstructies in houten constructies is onwenselijk. Staal heeft een andere uitzettingscoëfficiënt dan hout waardoor spanningen kunnen ontstaan. Alleen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer een balk met beschildering rot is, is de toepassing van staal bespreekbaar. Indien nodig, zijn verstijvingen in overleg met Monumenten en Archeologie en een constructeur toegestaan.
Zie algemeen uitgangspunt onder 3.1
•Beton wordt veelvuldig gebruikt als constructiemateriaal. In de twintigste eeuw is beton ook vaak toegepast als zichtwerk, waardoor het een wezenlijk onderdeel van het in- en exterieur van een gebouw vormt. Soms zijn die betonconstructies bewust ongeschilderd gelaten. Wanneer de schone betonconstructie geen wezenlijk onderdeel is van de karakteristiek van het monument, is schilderen een optie. Wanneer een bewust schoongelaten betonconstructie beschermd moet worden tegen vochtindringing en reguliere bouwkundige maatregelen geen oplossing bieden, kan in overleg met Monumenten en Archeologie het beton behandeld worden met een kleurloze minerale verf.
•De uiterlijke kwaliteiten en technische staat van een gevel zijn van groot belang voor de historische waarde en de beleving van een monument. Materiaaltoepassing, metselverband, patina, textuur, vorm en uiterlijk van het voegwerk, vormen een wezenlijk bestanddeel van de historische waarde van een gevel. Daarom is een zorgvuldige en terughoudende omgang met gevels een voorwaarde en vormt conservering van de bestaande gevel het uitgangspunt. Onzorgvuldig omgaan met de gevel leidt tot onherstelbare beschadiging en ontsiering.
•Gevelreiniging brengt in alle gevallen een zeker schaderisico met zich mee. Reiniging kan de gevel mechanisch of chemisch beschadigen wat kan leiden tot afzanden, verpoederen, schilferen en afbrokkelen. Reiniging maakt metselwerk, voegwerk en vele soorten natuursteen veelal meer poreus omdat de oppervlaktelaag wordt aangetast. Dit leidt tot grotere wateropname van de gevel, meer kans op vorstschade en een snellere en diepere vervuiling van de gevel. Om die reden is het reinigen van gevels niet toegestaan, tenzij de verontreiniging zelf (organisch of chemisch) schade veroorzaakt aan de gevel (metselwerk en/of natuursteen) of een gevel dermate vuil is dat de architectonische expressie volledig verloren is gegaan. Wat voor de ene gevel en/of materiaal een geschikte reinigingsmethode is, kan bij een andere gevel en/of materiaal ernstige schade opleveren. Het is derhalve onmogelijk om een uniforme reinigingsmethode aan te geven.
•Anti-graffitilagen zijn toegestaan indien zij kleurloos (niet glanzend), dampdoorlatend en zelfopofferend zijn. Bij massief metselwerk is een anti-graffitilaag mogelijk indien het gebouw geen aantoonbare fysische schade van de beschermlaag ondervindt. Permanente en semi-permanente anti-graffitisystemen zijn niet toegestaan.
•Het behoud van het bestaande voegwerk is het uitgangspunt. Een licht beschadigde voeg die zijn functie nog vervult, is te prevaleren boven een nieuwe voeg. Slechte delen van voegwerk mogen worden vervangen. Een voeg is slecht als hij zijn waterwerende functie niet meer vervult. Hardheid is geen criterium voor het vervangen van een voeg. Indien meer dan 70% van het voegwerk slecht is, mag het voegwerk integraal worden vervangen. Indien het metselwerk een oppervlakte van minder dan 35 vierkante meter beslaat, mag het voegwerk integraal worden vervangen als 50% van het voegwerk in een slechte staat verkeert.
%1.1Reparatie en inboeting metselwerk
•Het behoud van bestaand metselwerk is het uitgangspunt. Vervanging is alleen mogelijk als het metselwerk geen onderlinge samenhang meer vertoont en scheurvorming het herstel verhindert.
•Pleisterlagen mogen op gevels worden aangebracht als deze al aanwezig zijn of als dit historisch verantwoord is.
Wanneer alle ramen in een gevel slecht en niet redelijkerwijs te repareren zijn, mogen de nieuwe ramen beperkt gemodificeerd worden met behoud van het beeld en uiterlijke kwaliteit van de detaillering. Wanneer een enkel raam moet worden vervangen, is de detaillering van de bestaande ramen uitgangspunt.
•Historische venster- en deurpartijen zijn monumentale onderdelen van een pand. Het streven om deze onderdelen zoveel mogelijk aan de huidige normen te laten voldoen, mag nooit leiden tot aantasting van de monumentale waarden of integraal vervangen van de onderdelen. Indien een kozijn vanuit monumentaal oogpunt niet is aan te passen moet naar andere oplossingen gezocht worden. De normen van de KeuringsVoorschriften voor Timmerwerk (KVT ’95) gelden niet voor historische vensters en deurpartijen. Zo is bijvoorbeeld de toepassing van een V-naad niet toegestaan.
%1.1Stalen en ijzeren kozijnen ramen en deuren
•Stalen vensters en deurpartijen mogen worden vervangen indien herstel niet mogelijk is. In geval van herstel of vervanging zijn bouwtechnische verbeteringen toegestaan mits het oorspronkelijke uiterlijk gehandhaafd blijft.
•Kleuren vormen een wezenlijk onderdeel van de uitstraling van een monument en moeten derhalve aansluiten bij de historie, karakteristiek en ontwikkeling van het monument. Bij wijziging van de kleurstelling kan een kleurhistorisch onderzoek gevraagd worden.
Nieuw toe te passen glas heeft de uitstraling van gewoon blank glas. Glas dat voorzien is van bepaalde coatings of folies bijvoorbeeld omwille van de zontoetredingsfactor (ZTA) kunnen het glas een andere kleur geven en/of meer spiegelend maken dan regulier blank glas, wat sterk ontsierend kan werken.
•Hang- en sluitwerk is een wezenlijk onderdeel van historische ramen en deuren. Het uitgangspunt is het behoud van dit historisch hang- en sluitwerk. In de praktijk wordt te snel overgegaan tot vervanging terwijl de onderdelen eenvoudig gangbaar zijn te maken.
•Het behoud van historisch waardevolle pannen vormt het uitgangspunt. Bij vervanging moeten de vorm, afmeting en kleur hetzelfde zijn als bestaand. Hierbij heeft een gebruikte pan sterk de voorkeur.
6.4 Zink, koper en lood op daken
•Het handhaven van het uiterlijk van het dak is uitgangspunt. Bij vervanging van een gebonden dak mag ook worden gekozen voor een onderschoten of geschroefd dak.
6.6 Voorzieningen op of in daken
Het dak en het historische daklandschap zijn zeer belangrijke onderdelen van het monument en het historische stadsbeeld. Dakopbouwen en andere voorzieningen in en op het dak kunnen het daklandschap en het silhouet van het pand verstoren. Het is daarom van belang de oorspronkelijke kapvorm te handhaven en nieuwe voorzieningen in de kap zoveel mogelijk te beperken. Ook een voorziening die vanaf openbaar gebied niet zichtbaar is, kan wegens verstoring van de dakvorm toch onwenselijk zijn.
Historische voorzieningen in het dak zoals oude dakkapellen en schoorstenen dragen bij aan het aanzien van het dak. Het behoud van deze onderdelen is uitgangspunt. Het voordeel hiervan is dat bestaande rookkanalen en schoorstenen zeer geschikt zijn voor het wegwerken van moderne rookgasafvoeren, beluchtingskanalen etc.
Voorzieningen in het dak mogen niet boven vlieringniveau worden aangebracht. Indien een kap geen vliering heeft, wordt de nieuwe voorziening bij kappen tot 10 rijen pannen tussen de goot en de nok minimaal 3 pannen uit de nok aangebracht; bij kappen met 10 en 11 rijen pannen tussen de goot en nok blijft de voorziening minimaal 4 pannen uit de nok en bij kappen met 12 rijen pannen of meer minimaal 5 pannen uit de nok.
Dakterrassen zijn niet toegestaan op het hoofdvolume van monumenten in een beschermd stadsgezicht, tenzij een dakterras op een lager deel van het hoofdvolume kan worden aangebracht, bijvoorbeeld op een plat dak achter een hoger dwarsdak en het dakterras niet zichtbaar is vanaf openbaar gebied. Dakterrassen zijn evenmin toegestaan als de achtergevel en/of het binnengebied als hoog monumentaal is gewaardeerd. In dit geval mag het dakterras ook niet zichtbaar zijn vanaf het binnengebied.
Langsdaken (dakrichting haaks op de straat)
Dwarsdaken (dakrichting evenwijdig aan de straat)
•Dakkapellen zijn toegestaan wanneer dit past bij de typologie en de architectuur van het pand. Bij dakvlakken in het zicht waarbij de geslotenheid een wezenlijk onderdeel is van de architectonische verschijningsvorm zijn dakkappellen en dakvensters in beginsel niet toegestaan.
Het uitdiepen van kelders of souterrains of het aanbrengen van nieuwe kelders is toegestaan wanneer het uitdiepen geen gevolgen heeft voor de aanwezige monumentale waarden en structuur. In beginsel is het uitdiepen van bestaande souterrains en kelders en het aanbrengen van nieuwe alleen toegestaan als onderdeel van funderingsherstel.Bij een bestaande kelder zonder daglichtvoorziening of een nieuw aan te brengen kelder mogen geen daglichtvoorzieningen worden aangebracht. Bij benedendijkse verdiepingen in dijkwoningen kunnen de gevels die niet in de dijk zijn ingelaten, wel ruimte bieden voor daglichtvoorzieningen.In geval van funderingsherstel bij historisch waardevolle souterrains of kelders, dienen de bestaande indeling en materie zoveel mogelijk gehandhaafd te blijven.
De stahoogte van de nieuwe, uit te breiden of uit te diepen kelder of souterrain mag 2100 mm zijn. De stahoogte kan verhoogd worden tot maximaal 2400 mm onder de voorwaarde dat de vrije stahoogte minimaal 800 mm lager is dan die van de hoofdverdieping. Wanneer de bestaande stahoogte van een uit te breiden kelder of souterrain hoger is, mag deze stahoogte aangehouden worden. Bij panden waar de oorspronkelijke structuur op de begane grond of bel-etage volledig verloren is gegaan, is een diepere kelder bespreekbaar.
•De kelder of het souterrain moet een ondergeschikte verdieping blijven ten opzichte van de rest van het pand. Dit geldt niet alleen ten opzichte van de hoofdverdieping maar ook ten opzichte van de overige verdiepingen. Omwille van deze ondergeschiktheid en mede gezien de aanlegdiepte van de gemiddelde bestaande fundering is als maximale vrije stahoogte 2400 mm aangehouden en niet 2600 mm zoals aangegeven in artikel 4.28 van het Bouwbesluit 2012.
Binnenplaatsen en lichthoven zijn essentieel voor de toevoer van licht en frisse lucht. Als ze een ruimtelijke of ontworpen kwaliteit hebben, is het essentieel dat ze in open en onbebouwde toestand behouden blijven. Daarom mogen ze niet worden overkapt en/of bij het pand worden geïntegreerd. Bij binnenplaatsen en lichthoven die in het verleden overkapt zijn, is het van belang dat ze het karakter van een buitenruimte behouden, tenzij dit karakter volledig verloren is gegaan.
De meest geschikte plaats voor nieuwe trappen zijn bestaande ravelingen of tussen de balken. Afhankelijk van de monumentale waarden is incidenteel een raveling in een historische balklaag mogelijk, mits de ingreep onoverkomelijk is. Bij houtconstructies met een hoge monumentale en uniciteitswaarde zijn extra ravelingen niet mogelijk.
Zie algemene uitgangspunten onder 8.1
•Het infrezen van leidingen in historische gepleisterde wanden is in beginsel niet toegestaan.
Zie algemene uitgangspunten onder 8.18.5 Tegels
Zie algemene uitgangspunten onder 8.1
Zie algemene uitgangspunten onder 8.1
Verlichte vluchtroute- en nooduitgangaanduidingen zijn alleen mogelijk wanneer de stroomvoorziening de historische interieurs niet aantast. Wanneer het aanleggen van een noodstroomvoorziening negatieve gevolgen heeft voor het monumentale interieur zal bijvoorbeeld van fluorescerende bordjes gebruik moeten worden gemaakt.
9 ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN
Het isoleren van monumenten leidt vaak tot problemen. Aangezien monumentale gebouwen thermisch lek zijn, zullen koudebruggen, bijvoorbeeld bij vloeren en stabiliteitswanden, onvermijdelijk zijn. Hierdoor kan inwendige condensatie optreden; vaak is dit het geval bij balkopleggingen en gevelankers, wat tot ernstige schade leidt en wat de duurzaamheid van materialen die al eeuwen meegaan, aantast. Daarom is een pakket van energiebesparende maatregelen alleen bespreekbaar indien dit verenigbaar is met het monument. Een fysische berekening dient dit aan te tonen.
Bij panden met geen of beperkte interieurwaarden kunnen vaak eenvoudig installaties worden ondergebracht die tot een lager energieverbruik leiden zoals Laag Temperatuur Water verwarming (LTW) en gebalanceerde ventilatie met een Warmte Terug Win systeem (WTW). Verder bieden veel monumenten mogelijkheden om o.a. warmtepompen of biomassa-installaties aan te brengen ter compensatie van een lagere isolatiewaarde. Met een op het monument afgepast pakket maatregelen kan derhalve in de meeste gevallen toch een betere energieprestatie worden bereikt.
Isolerende beglazing is toegestaan in historisch waardevolle ramen, mits het glas verenigbaar is met de detaillering van het raam en het niet ten koste gaat van historisch waardevol glas. Daarnaast moet de afmeting van het bestaand raamhout voldoende zijn om op verantwoorde wijze isolerende beglazing aan te brengen.
Wanneer een raam wel monumentale waarden vertegenwoordigt maar onherstelbaar aangetast is, mogen de ramen worden vernieuwd en kan isolerende beglazing worden toegepast, mits het uiterlijk en de detaillering van het bestaande raam verenigbaar zijn met isolerende beglazing. Hierbij moet het aanzicht, de dagmaten, negge, zwaarte, en detaillering vanaf de buitenzijde ongewijzigd blijven. Aan de binnenzijde mag de detaillering enigszins afwijken van het oorspronkelijk tenzij het interieur belangrijke monumentale waarden vertegenwoordigt. Het bestaande raamsysteem moet hierbij worden gehandhaafd. Draai-kiepramen zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij het ramen met een indifferente waarde aan de achterzijde van een pand betreft.
•Het isoleren van monumenten leidt vaak tot problemen. Aangezien monumentale gebouwen thermisch lek zijn zullen koudebruggen, bijvoorbeeld bij vloeren en stabiliteitswanden, onvermijdelijk zijn. Hierdoor kan inwendige condensatie optreden; vaak is dit het geval bij balkopleggingen en gevelankers wat tot ernstige schade leidt.
•Indien een monument wordt nageïsoleerd, moet grote zorg besteed worden aan de ventilatie. Zonder een deugdelijke ventilatie kan het nageïsoleerde monument grote schade ondervinden door te hoge vochtconcentraties in het pand. De voorzieningen mogen echter geen monumentale onderdelen aantasten of ontsierend werken.
•Het steenachtige karakter van een pannendak is een wezenlijk onderdeel van het aanzicht van een monument en het historische stadsbeeld. De (glanzende) zonnepanelen hebben een andere uitstraling dan een traditionele dakbedekking en doen daarmee afbreuk aan het pand en aan het historische stadsbeeld. Vandaar dat de panelen op geen enkele wijze het aanzicht van het pand vanaf openbaar gebied mogen verstoren. De dakvlakken die geen zichtbaar dak vormen, mogen wel worden voorzien van panelen.
•Veiligheidsvoorzieningen voor inspectie zijn toegestaan mits de aan te brengen voorzieningen geen monumentale onderdelen aantasten en zij niet prominent aanwezig zijn. Veiligheidsvoorzieningen voor onderhoud zijn alleen toegestaan indien de bereikbaarheid met bijvoorbeeld hoogwerkers redelijkerwijs niet mogelijk is.
Bij herstel en verbouw is het behoud van oorspronkelijke bouwmaterialen en bouwtechnieken een belangrijk uitgangspunt. Oude bouwmaterialen en constructiewijzen zeggen iets over het ambacht van vroeger en over het gebruik van monumenten in het verleden. Daarom gaat repareren boven vervangen. (Behouden gaat voor vernieuwen)
Hedendaagse bouwmaterialen of constructiewijzen zijn niet altijd verenigbaar met historische materiaaltoepassingen en/of constructiewijzen. Zij kunnen mechanische, fysische en/of chemische reacties veroorzaken die schadelijk zijn voor het monument. De toe te passen technieken mogen geen mechanische, fysische of chemische schade veroorzaken aan een monument. (Technische, chemische en bouwfysische verenigbaarheid ingreep)
•Funderingsverbetering of funderingsherstel is vergunningsplichtig.
•Funderingsherstel moet trillingsarm plaatsvinden. Voor de beoordeling van mogelijke schade door trillingen bij het plaatsen van nieuwe palen moet de strengste grenswaarde uit het SBR-rapport Meet- en beoordelingsrichtlijn, schade aan gebouwen ten gevolge van trillingen, richtlijn A (2002) worden gehanteerd.
•Constructieve aanpassingen zijn vergunningsplichtig.
•Bij demontage van een constructie moet de stabiliteit van het geheel gewaarborgd zijn.
3.2 Houten kappen en balklagen
Het treffen van voorzieningen om in muren opgelegde balkkoppen te beschermen tegen vocht is vergunningsplichtig. Voor bijvoorbeeld de geventileerde plaatsing van een balkkop of het aanbrengen van een kunststof omhulsel om een balkkop (cap) moet muurwerk worden weggehaald hetgeen ten koste gaat van historisch materiaal.
Onderdelen die zijn aangetast door insecten en/of schimmels mogen pas vervangen worden als de onderdelen onvoldoende draagvermogen hebben en/of bestrijding niet mogelijk is. De aanwezigheid van insecten of schimmels betekent niet altijd dat het ‘aangetaste’ hout moet worden vervangen. In voorkomende gevallen kan bij een beperkte aantasting worden volstaan met het verlagen van het vochtgehalte in het hout en/of het toepassen van een bestrijdingsmiddel.
Slechte onderdelen moeten niet in hun geheel worden vervangen, maar afgezaagd tot voorbij het onaangetaste, gezonde hout en aangelast (schuine lip- of haaklas; Llas = 2-2,5 hoogte balk) in beginsel met dezelfde houtsoort van hetzelfde formaat. Indien meer dan 40% van een onderdeel is aangetast, is volledige vervanging van dat onderdeel toegestaan.
•Voor beschilderde en afgewerkte onderdelen van houten kappen en balklagen, zie 8.7 en 8.8.
Zettingscheuren moeten worden ingeboet zodat de muur constructief een geheel blijft. De te gebruiken stenen en mortel moeten vergelijkbare fysische en chemische eigenschappen (hardheid, vochtopname) hebben als de bestaande wand. Indien het inboetwerk niet is aangepast aan het bestaande metselwerk kunnen reacties optreden die schade veroorzaken. Voorts bestaat het risico dat het inboetwerk onvoldoende aan het bestaande werk hecht.
•Bij beton in het zicht moet de textuur, oppervlaktebehandeling en kleur van een reparatie overeenkomen met het bestaande werk. De bestaande oppervlaktestructuur, textuur en oppervlaktebehandeling kunnen een wezenlijk onderdeel zijn van de architectonische expressie. Het is van belang dat reparaties eenzelfde afwerking en uiterlijk krijgen als de te herstellen betonconstructie.
•Wanneer de wapening en het beton nog niet te zeer zijn aangetast, kan het kathodisch beschermen van het wapeningsstaal verder verval voorkomen.
•In geval van schade of calamiteiten bij gevels moet eerst de oorzaak van de schade worden vastgesteld en verholpen alvorens tot reparatie wordt overgegaan. Vaak wordt te snel een oorzaak aangewezen die achteraf niet juist blijkt te zijn.
•Gevelreiniging is vergunningsplichtig. Het reinigen van een gevel kan de technische conditie en het uiterlijk van een gevel aantasten. De technische en esthetische gevolgen van de gevelreiniging moet worden getoetst.
Het reinigen van reliëfs mag niet leiden tot een verlies aan scherpte van de voorstelling. Reliëfs of sculptuurwerk verliezen (vooral bij zand-, kalk- en tufsteen) door reiniging snel scherpte en/of profiel. De reinigingsmethode moet voor deze onderdelen extra terughoudend zijn. Een methode die voor het gevelvlak acceptabel is, is dat niet altijd voor reliëfs.
•Het verwijderen van graffiti is vergunningsvrij.
•Graffiti is het meest eenvoudig te verwijderen binnen 24 uur na het aanbrengen. Indien een monumentale gevel met graffiti is beklad, moet eerst worden vastgesteld welk type verf is gebruikt. Vervolgens kan de reinigingstechniek worden bepaald, waarbij in ogenschouw moet worden genomen welke schade de reinigingsmethode kan veroorzaken.
•Het geheel of grotendeels vervangen van voegwerk is vergunningsplichtig. Plaatselijk voegwerkherstel tot 30% van het gevelmetselwerk met een maximum van 15 m² is vergunningsvrij.
Het verwijderen van voegen mag niet leiden tot schade aan het metselwerk. Bij ondeskundig uithakken van een voeg beschadigt de steen. De voeg moet worden verwijderd met gereedschap dat geen schade toebrengt aan het historisch metselwerk of natuursteen. Het gebruik van bijvoorbeeld een slijptol voor het verwijderen van voegwerk is niet toegestaan.
Een nieuwe voeg moet hechten aan de bakstenen en niet aan de oude voegmortel. Wanneer de nieuwe voeg hecht aan de oude mortel kan deze zijn functie, zoals het waterwerend maken van de gevel, niet goed vervullen. Een goed uitgehakte voeg is ‘vierkant’ uitgehakt, waarbij geen noemenswaardige specieresten aan de bakstenen achterblijven.
De voegmortel moet qua samenstelling aangepast zijn aan de hardheid en vochtopname van het bestaande metselwerk. Een veel voorkomend verschijnsel is het vervangen van een kalkmortel door cement. Cement is te star voor kalkhoudend metselwerk waardoor de hechting vaak niet goed is. De voeg kan dan los komen en/of schade aan het omliggende werk veroorzaken.
•Voegen moeten met een naaldbeitel worden uitgehakt. Voorafgaand aan het uithakken mogen lintvoegen tot op de gewenste uithakdiepte ingezaagd worden met een op lage toeren draaiende diamantzaag die langs een rei wordt geleid.
%1.1Reparatie en inboeten van metselwerk
•Plaatselijk inboeten van gevelmetselwerk is tot maximaal 1 m² per gevel vergunningsvrij. Het vervangen van grotere delen metselwerk is vergunningsplichtig.
De metselmortel moet qua samenstelling aangepast zijn aan de hardheid en vochtopname van het bestaande metselwerk. Een veel voorkomend verschijnsel is het vervangen van een kalkmortel door cement. Cement is te star voor kalkhoudend metselwerk waardoor de hechting vaak niet goed is. De voeg kan dan los komen en/of schade aan het omliggende werk veroorzaken.
•Vervangen van natuurstenen onderdelen is vergunningsplichtig. Kleine reparaties tot 4 dm³ zijn vergunningsvrij.
Bij reparatievlakken groter dan 3 dm³ moet in principe een nieuw stuk natuursteen van dezelfde soort worden ingeschoten; een reparatiemortel is dan niet toegestaan. Dezelfde soort natuursteen biedt de meest duurzame oplossing en sluit op lange termijn qua kleur, textuur en fysische eigenschappen het beste aan bij het oorspronkelijke werk. Grotere oppervlakken mortel kunnen door veroudering afsteken tegen hun omgeving. Als een natuursteensoort niet meer voorhanden is, kan in overleg met Monumenten en Archeologie een andere natuursteensoort worden toegepast.
Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan. Deze zijn niet te verwijderen zonder schade en dienen in verband met verwering na circa acht jaar opnieuw aangebracht te worden, waardoor de textuur van het natuursteen volledig verloren gaat. Indien de laag verweert en er vocht achter komt, kan door vorst of afschilfering ernstige schade ontstaan.
•Het repareren van pleisterwerk is vergunningsvrij tot 30% van het gevelvlak met een maximum van 25 m². Het geheel of grotendeels vervangen van pleisterwerk is vergunningsplichtig.
Het nieuw aan te brengen pleisterwerk moet qua eigenschappen en oppervlakteafwerking aansluiten bij het bestaande pleisterwerk. Nieuw pleisterwerk moeten dampopen zijn. Pleisterwerk dat qua hardheid of dampdoorlatendheid afwijkt, kan het omliggende pleisterwerk of muurwerk beschadigen. Daarnaast kan de hechting onvoldoende zijn of kan de reparatie los raken. Kunststofgebonden pleisters zijn derhalve niet toegestaan.
In het uitzonderlijke geval dat een gevel gehydrofobeerd mag worden, dient de gevel technisch in goede staat te verkeren. Er mogen geen (haar)scheuren aanwezig zijn en het voegwerk etc. moet in goede conditie verkeren. Wanneer een gevel technische mankementen vertoont, kan inwatering optreden. Water achter de hydrofobeerlaag kan tot gevolgschade leiden.
Er moet met een damp-open product worden geschilderd. Een dampdichte verf hindert het vochttransport door de constructie en kan daardoor tot schade leiden.
Bij een steenachtige ondergrond wordt bij voorkeur een minerale verf, olieverf of eventueel een zuivere siliconenhars-emulsieverf toegepast. Een product is voldoende dampopen wanneer de Sd-waarde kleiner is dan 300 mm. Een Sd-waarde van 150 mm voor het verfsysteem wordt als dampopen beschouwd.
•Het repareren van ramen, deuren en kozijnen is vergunningsvrij. Het vervangen is vergunningsplichtig. Onderdelen vervangen, zoals het aanbrengen van een nieuwe onderdorpel, is vergunningsvrij. Het integraal vervangen van een raam, deur of kozijn valt niet onder regulier onderhoud en is derhalve vergunningsplichtig.
Vervangende onderdelen moeten eenzelfde profilering hebben als het te vervangen onderdeel en uitgevoerd zijn in een houtsoort met eenzelfde textuur. Dezelfde houtsoort heeft de voorkeur. Aangezien deze niet altijd in de juiste kwaliteit voorradig is, kan voor een alternatieve houtsoort met eenzelfde textuur worden gekomen. Meranti bijvoorbeeld heeft een duidelijk andere textuur dan grenen en is derhalve niet geschikt als vervanging voor grenen.
•Vaak wordt onnodig overgegaan tot het vervangen van onderdelen die nog eenvoudig gerepareerd kunnen worden. Door bijvoorbeeld uitstukken, aanscherven of aanlassen kunnen aangetaste elementen vaak worden hersteld. Historisch hout is veelal van een betere kwaliteit dan hedendaags hout.
%1.1Stalen en ijzeren kozijnen, ramen en deuren
•Als alle onderdelen worden aangepakt, moet voor de restauratie kleuronderzoek plaatsvinden. Stalen onderdelen worden bij restauratie gewoonlijk gestraald waardoor de oorspronkelijke kleurafwerkingen verloren gaan.
•Het overschilderen in dezelfde kleur en in een bijpassend verfsysteem is vergunningsvrij. Het wijzigen van een kleur is vergunningsplichtig.
Bij kozijnen in steens muren moet voor schilderwerk aan de buitenzijde een damp-open verfsysteem worden gebruiken. Aangezien oudere houtconstructies vanwege de aard van de omliggende constructie vaak meer vochtbelast zijn dan de tegenwoordige constructies, is het beter een damp-open verfsysteem toe te passen. Aan de binnenzijde is een dampdicht systeem het beste. Als richtlijn kan worden genomen dat een product als voldoende damp-open is wanneer de Sd-waarde kleiner is dan 300 mm. Een Sd-waarde van 150 mm voor het verfsysteem wordt als damp-open beschouwd.
Oude verflagen mogen niet worden verwijderd maar dienen te worden overgeschilderd, zodat in de toekomst kleuronderzoek kan plaatsvinden. Als de aanwezige verflagen gezamenlijk dampdicht zijn, kunnen vochtproblemen ontstaan; in dergelijke gevallen is verwijdering van verflagen bespreekbaar. In dat geval dient kleuronderzoek plaats te vinden en een representatief deel van het verfpakket op enkele plaatsen te worden gehandhaafd.
Het integraal vervangen van glas is vergunningsplichtig. Het vervangen van een gebroken ruit is vergunningsvrij. Het vervangen van bestaand glas door bijvoorbeeld isolerende beglazing is vergunningsplichtig. Historisch glas kan een monumentale waarde vertegenwoordigen die bij vervanging verloren gaat. Moderne beglazing heeft een andere uitstraling en kan het monument ontsieren.
Het gebruik van siliconenkit bij glas in lood is niet toegestaan. Het waterdicht maken van glas in lood moet op de traditionele manier door middel van zogenaamd kitten. Traditioneel is dit een mengsel van lijnolie met krijt (lijnoliestopverf). Er zijn ook speciale zuurvrije kitten in de handel voor glas in lood. Niet-zuurvrije kitten tasten het lood aan.
Voor specifieke technische aanwijzingen over dakbedekkingen en voorzieningen in of op daken zie 6.1 t/m 6.6. Voor technische aanwijzingen over zonnepanelen zie 9.76.2 Pannen
Voor het aansmeren van nok- en hoekkepervorsten mag alleen (gewapende) kalkspecie worden toegepast. Het gebruik van cement of flexibele kant-en-klare dakmortels is niet toegestaan. Het aansmeren van pannen is alleen toegestaan bij noodherstel of reparatie van incidentele lekkages. Het gebruik van portlandcement is niet toegestaan. Bij het aansmeren van het dak moet voorkomen worden dat de kalkspecie niet voortijdig uitdroogt; tijdens het proces van uitharding kan de specie worden verneveld of met natte doeken worden beschermd tegen uitdroging. Het is niet toegestaan kalkspecie aan te brengen in een periode waarin vorst kan optreden.
•Bij het afnemen van de pannen dienen deze gesorteerd te worden en de bruikbare exemplaren, dat wil zeggen pannen waarvan levensverwachting 15 jaar of langer is, te worden hergebruikt. De voorkeur gaat uit naar een tweedehands oude pan in plaats van een nieuwe, industrieel vervaardigde pan. Het verdient de aanbeveling zowel de bestaande pannen als de nieuwe pannen bij elkaar te leggen. Bij veel materiaalverlies is het raadzaam met de overgebleven goede pannen één dakvlak te dekken. Verder is het aanbevelenswaardig onder oudhollandse pannen een dampdoorlatende folie aan te brengen.
Op een monument mogen alleen leien worden toegepast die voorzien zijn van een keuringsrapport. Het keuren van leien op fysische, chemische en petrografische kenmerken van duurzaamheid en kwaliteit is van belang voor de instandhouding van daken. Bij vernieuwing is een keuring van elke voor één specifiek object bestemde partij leien verplicht. Deze keuring moet door een onafhankelijk onderzoeksinstituut worden verricht. De op basis van deze keuring te verwachten levensduur van een natuurlei dient tenminste 80 jaar te zijn.
Onder een leibedekking mag geen dampdichte waterkerende laag worden toegepast. Gebitumineerd papier of dampdichte folie bijvoorbeeld vormen een hermetische afdichting waardoor de bebording aan condens wordt blootgesteld die daardoor kan verrotten. De leibedekking wordt door het gebrek aan ventilatie ook overmatig aan vocht blootgesteld.
•Bestaande leien worden over het algemeen niet hergebruikt. Wanneer de gebreken worden veroorzaakt door corroderende nagels of leihaken is herleggen van de bestaande leien een optie.
6.4 Zink, koper en lood op daken
Indien herstel niet meer mogelijk is, is het vervangen van goten en klein metaalwerk in hetzelfde materiaal en dezelfde detaillering vergunningsvrij. In de regel worden goten en klein metaalwerk vervangen vanwege lekkage. Het is aan te bevelen lekkage zo snel mogelijk te verhelpen ter voorkoming van gevolgschade.
Het dilateren van goten moet met behulp van een broekstuk. Een expansiestuk is minder duurzaam en derhalve in beginsel niet toegestaan. Een expansiestuk mag alleen
worden toegepast als er geen mogelijkheden zijn om een broekstuk toe te passen, bijvoorbeeld omdat het stromingsprofiel gehandhaafd moet blijven of omdat er onvoldoende afvoermogelijkheden aanwezig zijn.
•Ondanks het beschermende patina kunnen er zink-, koper- of loodionen in het regenwater terecht komen. Een oplossing is het coaten van het metaal, wat echter van invloed is op de uiterlijke verschijningsvorm; voor onderdelen die in het zicht liggen is coaten een onwenselijke oplossing. Voor lood kan traditionele loodpatineerolie worden toegepast. Een andere oplossing is het aanbrengen van filters in het hemelwaterafvoersysteem. Overigens bevat de Nederlandse wetgeving geen bepalingen die het gebruik van zink, koper of lood verbieden. Het bevoegd gezag kan op grond van de Wet Milieubeheer nadere eisen stellen; bij woonhuizen mogen geen nadere eisen worden gesteld.
6.6 Voorzieningen op of in daken
•Het aanbrengen of vervangen van voorzieningen in daken is vergunningsplichtig.
•Ingrepen in de historische structuur zijn vergunningsplichtig.
•Bij ontgraving moet de mogelijkheid voor archeologisch onderzoek geboden worden.
Zie algemene technische aanwijzingen onder 7.1
•Uitgesleten traptreden moeten worden gehandhaafd en voorzien van een nieuwe opdektrede.
Zie algemene technische aanwijzingen onder 7.1
•Ingrepen in een historisch interieur zijn vergunningsplichtig. Het verwijderen van interieuronderdelen zonder monumentale waarden en zonder constructieve functie is vergunningsvrij. Voor het aanpassen of verwijderen van alle overige onderdelen is een vergunning vereist. Een modern systeemplafond bijvoorbeeld kan zonder vergunning verwijderd worden, het verwijderen van restanten van stucplafonds en lambriseringen is vergunningsplichtig.
Parketvloeren moeten op een deskundige manier worden gerestaureerd waarbij de eventueel in te passen elementen aansluiten bij de kleur en textuur van de vloer. Restauratie van een oude parketvloer is werk van specialisten. Het ondeskundig vervangen, loshalen en schuren kan een historische vloer ruïneren. Bij een relatief dunne vloer kan schuren het einde van de parketvloer betekenen.
Eventueel ontbrekende plavuizen of tegels in een vloer mogen niet met cement worden aangesmeerd. Cementmortel is ook niet geschikt voor een tijdelijke reparatie. De mortel is lastig te verwijderen en de kans op beschadiging van aangrenzende tegels is groot. Daarnaast kan het gebruik van cement leiden tot aantastingen en verkleuringen bij lichte marmersoorten. Het is beter om tijdelijk een afwijkende tegel te gebruiken of een schrale mortel aan te brengen die eenvoudig te verwijderen is, zoals een kalkmortel.
Bij vervanging van gebroken tegels moeten nieuwe tegels zo goed mogelijk aansluiten bij de omgeving. Moderne tegels sluiten qua kleur en grootte vaak niet aan bij historische tegelvloeren. In zijn algemeenheid en zeker bij tegelvloeren met motieven vraagt dit om maatwerk. In sommige gevallen kunnen historische bouwmaterialen nog een uitkomst bieden. Afhankelijk van de waarde van een vloer kan een nieuwe tegel worden gemaakt.
Moderne tegellijmen zijn niet geschikt voor het opnieuw plakken van tegels. Tegellijm is in tegenstelling tot de oude tegelmortels nauwelijks of niet van de tegels te verwijderen en daarmee niet reversibel. Met een traditionele (kalk)mortel zijn de tegels nog los te krijgen. Kant-en-klare voegmortel is niet geschikt voor het inwassen van oude tegelvloeren. De kunststof toevoegingen zetten zich af op het oppervlak van de oude tegel en kunnen een onverwijderbare smet achterlaten.
•Vaak kunnen gebroken tegels of plavuizen nog worden gelijmd en is vervanging niet noodzakelijk.
Het aanbrengen van dampdichte afwerklagen op historische binnenwanden is niet toegestaan. Oude dikke muren in een historisch vertrek hebben vaak een bufferfunctie wat betreft het opnemen van vocht. Het verloren gaan van deze bufferfunctie kan een verhoogd risico opleveren voor de vensters. Bij een damp-open afwerking zal de kans op schimmels sterk worden verminderd.
•Het aanbrengen van dampdichte afwerklagen op historische binnenwanden is niet toegestaan. Oude dikke muren in een historisch vertrek hebben vaak een bufferfunctie wat betreft het opnemen van vocht. Het verloren gaan van deze bufferfunctie kan een verhoogd risico opleveren voor de vensters. Ook zal bij een damp-open afwerking de kans op schimmels sterk worden verminderd.
•Het repareren van houten interieuronderdelen is vergunningsvrij. Het vervangen van onderdelen is vergunningsplichtig.
•Vervangende onderdelen moeten dezelfde profilering hebben als het te vervangen onderdeel en zijn uitgevoerd in een houtsoort met eenzelfde textuur. Dezelfde houtsoort heeft de voorkeur. Indien deze niet in de juiste kwaliteit voorradig is, kan voor een alternatieve houtsoort met reen vergelijkbare textuur worden gekozen.
•Het herleggen of bij breuk vervangen van minder dan 1 m² monumentale wandtegels is vergunningsvrij. Het vervangen van beschilderde en bewerkte tegels is vergunningsplichtig.
Bij vervanging van gebroken tegels moeten nieuwe tegels (zo veel mogelijk) overeenkomen met de bestaande tegels. Moderne tegels sluiten qua kleur en grootte vaak niet aan bij historische tegels. In het algemeen en zeker bij tegeltableaus en tegellambriseringen met motieven vraagt dit om maatwerk. In sommige gevallen kunnen historische bouwmaterialen nog uitkomst bieden.
Nieuwe voegafwerking moet overeenkomstig bestaand worden uitgevoerd. Bij veel oude betegelingen zitten de tegels koud tegen elkaar, zonder wezenlijke voeg. Daarnaast zijn kant en klare voegmortels niet geschikt voor het inwassen van oude tegelwanden. De kunststof toevoegingen zetten zich op het oppervlak van de oude tegel af en kunnen een onverwijderbare smet achterlaten.
Eventueel ontbrekende tegels in een tegelwand mogen niet met cement worden aangesmeerd. Cement is ook niet geschikt voor een tijdelijke reparatie. Het cement is lastig te verwijderen en de kans op beschadiging van aangrenzende tegels is groot. Het is beter om tijdelijk een afwijkende tegel te plakken of een schrale mortel aan te brengen die eenvoudig te verwijderen is, zoals een kalkmortel.
•Het verwijderen van historische behangsels en wanddecoraties is vergunningsplichtig. Behang en wanddecoratie kan een wezenlijk onderdeel zijn van een monumentaal interieur. Papieren behang wordt vaak niet onderkend als monumentaal, maar kan historisch gezien zeer belangrijk zijn.
•Als restanten van historische behangsels of wanddecoraties worden aangetroffen of indien over de waarde wordt getwijfeld, is nader overleg met Monumenten en Archeologie vereist. Dat geldt ook voor (restanten van) papieren behangsels op gepleisterde muren en betengelingen.
Bij het verwijderen van verflagen mag het plafond niet beschadigen. Wanneer bij een stucplafond door veelvuldig overschilderen de ornamenten dicht zijn geschilderd, heeft het de voorkeur de verflagen te verwijderen met de stijfselmethode (door het drogen en krimpen van de aangebrachte stijfsellaag komen de oude verflagen los) of met een speciaal chemisch product. Bij afsteken en schuren is de kans op beschadiging groter; dit mag alleen worden gedaan door ervaren restauratiestukadoors. Bij het verwijderen van de verflagen moet eerst worden onderzocht of er oude en waardevolle verflagen aanwezig zijn, die bewaard moeten blijven.
•Het wijzigen van kleuren van historisch waardevolle interieurs is vergunningsplichtig. Kleuren kunnen een wezenlijk onderdeel zijn van een historisch interieur. Wanneer een plafond of wandafwerking in een andere kleur wordt overgeschilderd, kan het beeld worden verstoord. Het schilderen van wanden en balken die geen onderdeel vormen van een stijlkamer/interieur en/of geen bijzondere kleurafwerking hebben, is vergunningsvrij.
•Oude kleur afwerkingen moeten worden behouden en mogen niet worden verwijderd. De oude verflagen geven informatie over de kleurafwerkingen van een interieur in het verleden en zijn daarmee van bouwhistorische waarde. Wanneer de verflagen van een onderdeel worden verwijderd gaat deze informatie verloren. Pas wanneer de profilering dusdanig is dicht geschilderd waardoor allerlei detail verdwijnt, kunnen de verflagen in overleg met monumentenspecialisten en na kleuronderzoek worden verwijderd. Hierbij is het wenselijk dat op een nader te bepalen plaats in het interieur een kleurladder bewaard blijft.
•Voor de aanleg van leidingen mag niet door historische balken worden geboord.
•Het aanpassen van een monument of aanbrengen van aard- en nagelvaste voorzieningen ten behoeve van brandveiligheid is vergunningsplichtig.
9 ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN
•Het doorvoeren van energiebesparende maatregelen is vergunningsplichtig. Het onverantwoord doorvoeren van dergelijke maatregelen kan grote gevolgen hebben voor de technische conditie van het monument.
•Het aanpassen of vervangen van ramen en glas is vergunningsplichtig. Het onverantwoord doorvoeren van dergelijke maatregelen kan desastreuze gevolgen hebben voor de technische staat van het monument.
•Het aanbrengen van gevelisolatie is vergunningsplichtig. Dit geldt ook voor het aanbrengen van isolatie in een bestaande spouwmuur.
Wanneer strijkbalken en strijkspanten op minder dan 25 mm van de gevel zijn geplaatst of wanneer monumentale plafonds verhinderen dat de isolatievoorziening kan worden doorgezet, moet van de isolerende maatregel van de gevel worden afgezien. Er kan dan niet afdoende isolatiemateriaal tussen het constructieonderdeel en de buitenwand worden aangebracht met condensvorming tot mogelijk gevolg. Het inpakken van de strijkbalk zodat die aan de koude kant van de isolatie komt te liggen, is niet toegestaan. Een strijkspant of strijkbalk mag in beginsel niet verplaatst worden, tenzij de gevolgen voor de monumentale waarden beperkt zijn. Indien er sprake is van een houtskelet, moer en kinderbint- constructie, of anderzijds bijzondere historische constructies is het verplaatsen van onderdelen uitgesloten.
•Afdichtingsmiddelen als kit en PUR-schuim zijn niet toegestaan. Historische kappen dienen voldoende geventileerd te worden.
•Het aanbrengen van vloerisolatie is vergunningsplichtig. Dit geldt voor zowel het aanbrengen van isolatie op als onder een vloer.
•Verlaagde plafonds moeten zodanig worden aangebracht dat de bevestigingsmiddelen geen monumentale onderdelen aantasten. Installaties, zoals elektrische leidingen, mogen niet door monumentale onderdelen, zoals balken, worden gevoerd.
Zie algemene technische aanwijzingen onder 9.1
•Het aanbrengen van zonnepanelen op een dak is vergunningsplichtig.
Indien tijdens de uitvoering van vergunde werkzaamheden historische onderdelen tevoorschijn komen waarvan het bestaan voordien niet bekend was, is de vergunninghouder verplicht dit te melden bij Monumenten en Archeologie. Indien noodzakelijk kan Monumenten en Archeologie in overleg een gewijzigd bouwplan eisen in navolging van de verleende vergunning.
Steigers moeten zodanig geplaatst en bevestigd worden, dat de schade aan de gevel tot een minimum beperkt blijft. Verankeringselementen moeten bij demontage worden verwijderd en de ontstane gaten moeten gevuld worden met daartoe geëigende, bij het monument passende materialen. Steigers mogen niet aan geveltoppen worden “gehangen”.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-142283.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.