Beleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet

 

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelet op artikel 34 van de Participatiewet;

overwegende dat het wenselijk is het beleid omtrent de vermogensvaststelling vast te leggen in beleidsregels;

b e s l u i t:

vast te stellen de Beleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan de IJssel;

    • b.

      vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • c.

      vermogensgrens: de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34, lid 3 van de wet;

    • d.

      vervoermiddel: een auto en een motor;

    • e.

      wet: de Participatiewet.

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Vermogensvaststelling algemeen

  • 1.

    Het vermogen wordt vastgesteld volgens artikel 34 van de wet.

  • 2.

    Bij aanvang van de bijstandsverlening wordt op het vastgestelde vermogen 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering gebracht, ook als dit vermogen de vermogensgrens overschrijdt.

  • 3.

    Wanneer de uitkomst van de vermogensvaststelling negatief is, wordt het vermogen op € 0,00 vastgesteld.

  • 4.

    De peildatum voor de vermogensvaststelling is de datum van aanvang van de bijstandsverlening of de datum van wijziging van de (financiële) situatie van de belanghebbende.

Artikel 3 Opnieuw vaststellen vermogen tijdens de bijstandsverlening

Bij een toename van het vermogen tijdens de bijstandsverlening, wordt het vermogen opnieuw vastgesteld als deze toename € 1.000,- of meer bedraagt.

Artikel 4 Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

  • 1.

    Bij een echtscheiding en verlating wordt het vermogen bij aanvang van de bijstandsverlening en/of een normwijziging vastgesteld.

  • 2.

    Bij een (nog niet afgeronde) boedelscheiding, kan het vermogen na afronding van de boedelscheiding worden vastgesteld.

Artikel 5 Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

Bij vestiging vanuit een andere gemeente wordt het vermogen in alle gevallen (opnieuw) vastgesteld.

Artikel 6 Vermogensvaststelling bij wijziging leefvorm

Bij een wijziging van de leefvorm tijdens de bijstandsverlening wordt het vermogen opnieuw vastgesteld.

Artikel 7 Vermogensvaststelling bij bezit van een vervoermiddel en dergelijke

  • 1.

    De waarde van een vervoermiddel wordt voor het vaststellen van het vermogen als volgt in aanmerking genomen en vastgesteld:

    • a.

      bij een waarde tot of gelijk aan € 2.300,- wordt een vervoermiddel als algemeen gebruikelijk aangemerkt en vrijgelaten bij de vermogensvaststelling;

    • b.

      indien de totale waarde van de vervoermiddelen meer bedraagt dan € 2.300,- wordt het meerdere in aanmerking genomen bij de vermogensvaststelling;

    • c.

      voor auto’s wordt het bedrag van de ANWB koerslijst gehanteerd.

  • 1.

    Caravans, campers, vrachtwagens, tractoren, boten/jachten en dergelijke worden niet als algemeen gebruikelijk aangemerkt en volledig in ogenschouw genomen bij de vermogensvaststelling.

Artikel 8 Vrijlating van giften en smartengeld

1.Giften worden als volgt in ogenschouw genomen:

a.eenmalige giften van respectievelijk het ‘Capels noodfonds’, het ‘Krimpens Noodfonds’ en de ‘Stichting Zuidplas Helpt’ en andere charitatieve instellingen, die dezelfde criteria hanteren, worden volledig vrijgelaten;

  • b.

    eenmalige giften van charitatieve instellingen, die niet dezelfde criteria als de in lid 1, onderdeel a. genoemde instellingen hanteren, worden tot een bedrag van € 1.000,- per kalenderjaar vrijgelaten;

  • c.

    eenmalige giften van natuurlijke personen worden tot een bedrag van € 1.000,- per kalenderjaar vrijgelaten;

  • d.

    periodieke giften zonder specifieke bestemming worden niet vrijgelaten en voor 100% als inkomsten met de algemene bijstand verrekend;

  • e.

    periodieke giften met een specifieke bestemming voor kosten die in de algemene bijstand zijn inbegrepen worden niet vrijgelaten en voor 100% als inkomsten met de algemene bijstand verrekend;

  • f.

    periodieke giften met een specifieke bestemming voor kosten die niet in de algemene bijstand zijn inbegrepen worden tot een bedrag van € 1.000,- per kalenderjaar vrijgelaten;

  • g.

    periodieke giften voor specifieke kosten, zoals schulden, studiekosten, et cetera, waarvoor geen bijzondere bijstand kan worden verleend, worden tot een bedrag van € 1.000,- per kalenderjaar vrijgelaten;

  • h.

    giften in natura worden vrijgelaten.

    • 1.

      Smartengeld wordt als volgt in ogenschouw genomen:

  • a.

    smartengeld dat wordt uitgekeerd als loonderving wordt gezien als inkomen. Het smartengeld wordt omgerekend naar een maandbedrag vanaf het moment van ontstaan van het recht op smartengeld tot aan de pensioengerechtigde leeftijd en per maand met de algemene bijstand verrekend;

  • b.

    smartengeld dat wordt uitgekeerd voor immateriële schade wordt vrijgelaten, voor zover dit uit het oog van bijstandsverlening verantwoord is.

Artikel 9 Vermogensvaststelling bij reservering voor uitvaart/crematie

  • 1.

    Vermogen dat is bestemd voor begrafenis- of crematiekosten wordt niet bij de vermogensvaststelling in ogenschouw genomen als er geen of geen dekkende verzekering is afgesloten en is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het vermogen heeft uitdrukkelijk de bestemming voor de kosten van uitvaart;

    • b.

      het vastgelegde bedrag, inclusief de waarde van de reeds afgesloten uitvaartverzekeringen is niet hoger dan € 6.400,-;

    • c.

      het vermogen kan op geen enkele wijze vroegtijdig te gelde worden gemaakt, behalve bij emigratie;

    • d.

      het betreffende vermogen is niet vastgelegd op een moment dat er een beroep op bijstand te verwachten viel.

  • 1.

    Het bedrag in lid 1, onderdeel b. wordt jaarlijks per 1 september, te beginnen op 1 september 2017, geïndexeerd met de procentuele toename van begrafenis-/crematiekosten zoals opgenomen in de Prijzengids van het Nibud.

Artikel 10 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 oktober 2016.

Capelle aan den IJssel, 27 september 2016.

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris, de burgemeester,

drs. A.R. Ruijmgaart RA MGA, wnd mr. P. Oskam

 

 

Toelichting Beleidsregels vermogensvaststelling Participatiewet

Algemeen

Een ieder wordt geacht in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Wanneer dit niet mogelijk is, omdat voldoende inkomsten en vermogen ontbreken is een bijstandsuitkering middels de Participatiewet mogelijk. Voor wat betreft de vermogensvaststelling voorziet de Participatiewet in vrijgestelde bedragen. Daarnaast kan het college regels stellen omtrent de vermogensvaststelling.

Met deze beleidsregels geeft het college aan op welke wijze de vermogensvaststelling plaatsvindt.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. Wanneer een begrip niet is gedefinieerd, dient te worden teruggevallen op hetgeen hieronder in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan. Het betreffen hier enkel en alleen begrippen uit de Participatiewet, daar de Ioaw en Ioaz geen vermogenstoets kennen. Deze begripsbepalingen zijn evenmin van toepassing op belanghebbenden die aanspraak maken op Bbz 2004, daar het recht hierop wordt beoordeeld door en conform het beleid van het Regionaal Bureau Zelfstandigen van de gemeente Rotterdam.

Artikel 2 Vermogensvaststelling algemeen

Lid 1

In dit lid wordt voor de vermogensvaststelling verwezen naar artikel 34 van de wet. Wat wordt wel en niet meegerekend bij de vermogensvaststelling.

Lid 2 en 3

Het is mogelijk dat van een positief vermogen bij aanvang van de algemene bijstand nog kosten betaald moeten worden (levensonderhoud, huur etc.). Hierdoor zou het volledig meetellen van het positief saldo voor belanghebbende onredelijk uitwerken. Dit geldt eens te meer in het geval het positief saldo ontstaan is doordat bijvoorbeeld net de kinderbijslag is gestort. Het is daarom redelijk een deel van een positief saldo niet als vermogen in aanmerking te nemen vanwege lopende kosten en het feit dat de bijstand maandelijks achteraf wordt betaald.

Bepaald is dat in alle gevallen 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering mag worden gebracht op het positieve vermogen. Met toepassing van 1,5 maal de norm is aansluiting gezocht bij de bestaande jurisprudentie met betrekking tot het interen op vermogen. De belanghebbende is voor de bijstandsperiode vaak gewend aan een hoger uitgavenpatroon. In deze periode dienen overbodige verplichtingen te worden afgebouwd.

Ook wanneer het vermogen boven de van toepassing zijnde vermogensgrens uitkomt, kan toepassing gegeven worden aan het gestelde in lid 2. Pas wanneer na aftrek van 1,5 maal de norm het restant van het vermogen boven de vermogensgrens uitkomt, bestaat er geen recht op bijstand.

Het vermogen wordt als volgt vastgesteld;

  • -

    Saldi betaalrekeningen;

  • -

    Saldi spaarrekeningen;

  • -

    Saldi afkoop verzekeringen;

  • -

    Waarde bezittingen

  • -

    Minus schulden (aangetoond + aantoonbare aflossingen), zijnde niet WSF schulden;

  • -

    Minus 1,5 maal de van toepassing zijnde norm

Bij een negatieve uitkomst, saldo op € 0,00 stellen. Hierbij is aansluiting gevonden bij de jurisprudentie.

Vanzelfsprekend dient bij bijzondere omstandigheden, zoals onverantwoord interen voorafgaand aan de aanvraag, individueel te worden beoordeeld of het in mindering brengen van 1,5 maal de van toepassing zijnde norm reëel is.

Artikel 3 Opnieuw vaststellen vermogen tijdens de bijstandsverlening

Wanneer het vermogen stijgt, door bijvoorbeeld verkrijging van een erfenis of winst uit een kansspel bestaat de mogelijkheid dat het vermogen boven het van toepassing zijnde vrij te laten vermogen uitstijgt. Hierdoor vervalt het recht op bijstand.

Het opnieuw berekenen van het vermogen bij iedere (kleine) stijging van het vermogen, levert in de praktijk veel werk op en zal nauwelijks tot uitstroom uit de bijstand leiden. Derhalve is in dit artikel bepaald dat het vermogen opnieuw wordt vastgesteld als er sprake is van een vermogenstoename van

€ 1.000,00 of meer. Bij een nieuwe vermogensvaststelling wordt ook rekening gehouden met eventuele nieuwe schulden, afgeloste schulden of bijvoorbeeld waardevermindering van een auto.

Hiermee wordt ook geregeld dat bij het opnieuw vaststellen van het vermogen uit wordt gegaan van het actuele vermogenssaldo. Indien dit saldo minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens bestaat er recht op bijstand. Er wordt geen toepassing gegeven aan het systeem waarbij rekening wordt gehouden met het eerder vastgestelde vermogenssaldo.

Artikel 4 Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

Op grond van artikel 34 van de wet moet het college het vermogen vaststellen.

Bij een aanvraag om bijstand zal bij een echtscheiding of verlating het niet altijd even gemakkelijk zijn om het vermogen direct vast te stellen, omdat op het moment van aanvang van de bijstand de boedel vaak nog niet verdeeld is. In dat geval kan gewacht worden met de vermogensvaststelling totdat de boedelscheiding een feit is. In de toekenningsbeschikking moet opgenomen worden dat het vermogen na afwikkeling van de echtscheiding wordt vastgesteld en dat bij overschrijding van de toepasselijke vermogensgrens de teveel betaalde bijstand zal worden teruggevorderd. Indien na terugvordering de vermogensgrens nog steeds wordt overschreden dan wordt de bijstand direct beëindigd. Natuurlijk geldt dat de aanvraag om bijstand moet worden afgewezen als bij de aanvraag al duidelijk is dat het vermogen ruimschoots meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens en de aanvrager daar op dat moment al over kan beschikken. Is al direct duidelijk dat er sprake is van een negatief vermogen, dan wordt het vermogen gelijk bij de aanvraag op € 0,00 vastgesteld.

Een dergelijke situatie zou zich ook kunnen voordoen bij gehuwden met een reeds toegekende bijstandsuitkering.

Artikel 5 Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

Bij overname van een bijstandsuitkering van een aanvrager uit een andere gemeente dient het vermogen in alle gevallen opnieuw te worden vastgesteld. Artikel 40 lid 1 van de wet bepaalt namelijk dat het recht op bijstand geldt jegens het college van de gemeente waar belanghebbende woonplaats heeft. Er dient namelijk ook rekening te worden gehouden met nieuwe schulden. Dit geldt ook voor het aflossen/ kwijtschelden van schulden en bijvoorbeeld waardevermeerdering/-vermindering van bezittingen.

Een zienswijze is ook dat bij een overname van een bijstandsuitkering uit een andere gemeente de bijstand in theorie ‘doorloopt’, waardoor niet opnieuw een vermogensvaststelling hoeft plaats te vinden.

Het is echter onbekend of en op welk moment het college van de vorige gemeente tussentijds een vermogensvaststelling liet plaatsvinden. Daarnaast blijkt in de praktijk dat belanghebbende bij een aanvraag vaak niet de (meest recente) vermogensvaststelling uit de voorgaande gemeente kan overleggen. Daarom maakt het college van haar bevoegdheid gebruik om het vermogen opnieuw vast te stellen.

Artikel 6 Vermogensvaststelling bij wijziging leefvorm

Een wijziging in de gezinssamenstelling kan invloed hebben op het vermogen. Daarom dient bij een wijziging van de leefvorm een nieuwe vermogensvaststelling plaats te vinden. De vermogensgrens van de nieuwe leefvorm is van toepassing.

Het deel van het vermogen dat is ontstaan tijdens de bijstandsperiode door ontvangen rente en besparingen dient gelet op de vrijlatingsbepalingen van respectievelijk artikel 31, lid 2 onderdeel i en artikel 34, lid 2 onderdeel c van de wet buiten beschouwing te blijven.

Bij een alleenstaande ouder die alleenstaand wordt kan een deel van het vermogen worden overgedragen aan de niet meer ten laste komende kinderen waardoor het vermogen van de alleenstaande lager wordt. Dit kan als bij de oorspronkelijke vermogensvaststelling rekening is gehouden met vermogensbestanddelen van ten laste komende kinderen.

Voorbeeld:

Mevrouw Peters vraagt op 1 januari 2013 bijstand aan. Op die dag wordt haar zoon Kees 14 jaar oud. Mevrouw Peters heeft een spaarrekening met € 4.600,-. Het saldo van de spaarrekening van zoon Kees bedraagt € 3.300,-. Mevrouw Peters krijgt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Haar vermogen wordt vastgesteld op € 7.900,-.

Op 1 januari 2017 wordt Kees 18 jaar. Mevrouw Peters wordt vanaf die datum aangemerkt als alleenstaande. Op grond van bovenstaande regels geldt dat de toepasselijke vermogensgrens wijzigt in de actuele vermogensgrens voor een alleenstaande: € 5.920,- (bedrag per 1 juli 2016). De banksaldi zijn nog steeds aanwezig, dus de hoogte van het vermogen blijft in beginsel gelijk, namelijk € 7.900,-. Gevolg is dat er sprake zou zijn van een vermogensoverschot en dat mevrouw Peters zou moeten interen. Dit is onredelijk, daar een deel van het vermogen (aantoonbaar) zoon Kees toekomt, die niet meer in de bijstand is inbegrepen. Derhalve is het zaak het vermogen van mevrouw Peters opnieuw vast te stellen.

Artikel 7 Vermogensvaststelling bij bezit van een vervoermiddel en dergelijke

Het college heeft de bevoegdheid om de waarde van een auto of motor (gedeeltelijk) vrij te stellen bij de vermogensvaststelling. Daar een auto of motor een algemeen gebruikelijk goed is en belanghebbende wordt geacht arbeid te accepteren over een afstand met een totale reisduur van maximaal 3 uur per dag, maakt het college van haar bevoegdheid gebruik om bij de vermogensvaststelling een vrijlating toe te passen van maximaal € 2.300,- voor alle in het bezit zijnde auto’s en motoren tezamen. De waarde boven € 2.300,- wordt bij de vermogensvaststelling meegeteld.

Bij het vaststellen van een vrijlating is het hanteren van een leeftijdsgrens eneen bedrag overbodig, want dit werkt verwarring in de hand. Het hanteren van alleen een bedrag is afdoende. Daar de ANWB een onafhankelijke vereniging is, kan de autokoerslijst van de ANWB (Auto Dashboard: koerslijst) www.anwb.nl/auto/koerslijst onder ‘verkoop tussen particulieren’ worden gehanteerd.

Deze koerslijst geeft echter geen bedragen van auto’s ouder dan 15 jaar. Aangenomen mag worden dat deze geen waarde boven de € 2.300,- vertegenwoordigen. Mocht het om een exclusief model of oldtimer gaan, dan dient de aanvrager de waarde middels bijvoorbeeld een taxatierapport aan te tonen.

Voor motoren heeft de ANWB geen koerslijst meer. Hier moet worden teruggevallen op bedragen die worden geboden op verkoopsites of informatie van dealers. Ditzelfde geldt voor campers, tractoren en dergelijke. De waarde van een caravan kan worden bepaald via www.caravankoopwijzer.nl/koerslijst

Artikel 8 Vrijlating van giften en smartengeld

Lid 1

Het college heeft de bevoegdheid om vast te stellen welke giften en tot welke bedragen giften worden vrijgelaten. Door giften (geheel of gedeeltelijk) vrij te laten, wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Gelet op het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn. Als de gift zodanig hoog is dat cumulatie ervan met de bijstand tot een bestedingsniveau leidt dat niet verenigbaar is met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is, ligt het in de rede om de gift in aanmerking te nemen.

Bij de hoogte van het vrij te laten bedrag in geval van een eenmalige gift is aangesloten bij de uitspraak van de CRvB van 25-1-2012, nr. 09/5310 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:

BV1993. In deze uitspraak heeft de Raad overwogen dat beleid, inhoudende dat giften en vergoedingen die bestemd zijn voor het algemene levensonderhoud als middelen in aanmerking worden genomen voor zover deze op jaarbasis de voor een belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm per maand overschrijden, niet onredelijk is. De hoogte van een gift is verantwoord als deze op jaarbasis beneden de voor die persoon geldende bijstandsnorm per maand blijft.

Het college heeft er voor gekozen onderscheid te maken tussen eenmalige en periodieke giften en tussen giften met en zonder specifieke bestemming. Het onderscheid is gebaseerd op het gegeven of vrijlating uit oog van bijstand verlening verantwoord is.

Onderdeel a

Eenmalige giften van het ‘Capels noodfonds’, het ‘Krimpens Noodfonds’ en de ‘Stichting Zuidplas Helpt’, andere charitatieve instellingen of van natuurlijke personen. Inwoners van Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel en Zuidplas kunnen onder bepaalde voorwaarden bij urgente noodsituaties in aanmerking komen voor financiële hulp uit het Capels noodfonds respectievelijk het Krimpens Noodfonds en de Stichting Zuidplas Helpt. Een aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van stringente criteria. Een gift van het noodfonds heeft altijd een bestemming en is dus niet vrij besteedbaar. De gift wordt door het noodfonds rechtstreeks aan de hulpverlenende instantie of - indien nodig - aan de schuldeiser overgemaakt. Een gift van het noodfonds is in principe eenmalig.

Bij beoordeling van een aanvraag hanteren het Capels noodfonds, het Krimpens Noodfonds en de Stichting Zuidplas Helpt de volgende uitgangspunten:

  • urgent: het fonds is gericht op het oplossen van urgente noodsituaties, waarin snel handelen is vereist;

  • noodsituatie: het fonds richt zich op individuele probleemsituaties, waarbij de voorziening in basisbehoeften in het geding is;

  • financieel: het fonds voorziet in eenmalige individuele financiële hulp;

  • in Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel en Zuidplas verblijvend: de betreffende persoon dient aantoonbaar in de betreffende gemeente verblijven om in aanmerking te komen voor het noodfonds van die betreffende gemeente;

  • toets aan voorliggende voorziening: indien er een andere passende voorziening bestaat, wordt daar eerst naar verwezen.

Eenmalige giften van het Capels noodfonds, het Krimpens Noodfonds en de Stichting Zuidplas Helpt worden vrijgelaten. Eenmalige giften van andere charitatieve instellingen, die dezelfde criteria als van het Capels noodfonds, het Krimpens Noodfonds en de Stichting Zuidplas Helpt aanhouden, worden ook vrijgelaten.

Onderdeel b en c

Bij charitatieve instellingen die niet dezelfde criteria hanteren als de fondsen onder a, worden eenmalige giften tot een bedrag van € 1000,00 buiten beschouwing gelaten.

Eenmalige giften van natuurlijke personen worden tot een bedrag van € 1000,- buiten beschouwing gelaten.

Als de gift hoger is dan de genoemde € 1.000,00 in geld, wordt het meerdere als inkomen aangemerkt en in mindering gebracht op de maandbijstand waarin de gift is ontvangen.

Is dit bedrag zo hoog, dat dit niet gekort kan worden verrekend op de maandbijstand, dan dient het meerdere als vermogen van de belanghebbende te worden aangemerkt.

Voorbeeld:

De klant heeft sedert 2 jaar een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Hij heeft een vermogen van € 1.500,-. De klant ontvangt van zijn ouders op 5 december een eenmalige gift in geld van € 5.000,- en meldt dit bij zijn casemanager. Het gevolg is dat een bedrag van € 1.000,- wordt vrijgelaten van deze gift. Over de maand december ontvangt de klant geen bijstand, omdat de gift hoger is dan € 1.000,00 en het meerdere als inkomen in mindering wordt gebracht op de maandbijstand. Aangezien het bedrag van de gift zo hoog is dat dit niet gekort kan worden verrekend op de maandbijstand, wordt het meerdere (dus de gift van € 5.000,-, minus de vrijlating van € 1.000,-, minus de van toepassing zijnde norm) toegerekend aan het vermogen van de klant. Het vermogen van de klant blijft onder de voor hem geldende vermogensvrijlating, zodat zijn bijstand niet wordt beëindigd.

Onderdeel d en e

  • 1.

    Periodieke giften zonder specifieke bestemming:

    • a.

      Periodieke giften zonder specifieke bestemming hebben het karakter van inkomsten. Dit betekent dat er sprake is van een besteedbaar inkomen dat structureel hoger ligt dan het bestaansminimum. Dit is uit het oogpunt van bijstandsverlening niet aanvaardbaar. Het betreffen immers bedragen ter vrije besteding die gebruikt worden voor levensonderhoud. Dergelijke betalingen dienen dan ook verrekend te worden met de bijstand.

  • 1.

    Periodieke giften met een specifieke bestemming:

    • a.

      Bij periodieke giften met een specifieke bestemming moet getoetst worden of de giften betrekking hebben op kosten die in de algemene bijstand zijn begrepen. Als dat het geval is, is dit aanleiding om de giften volledig in aanmerking te nemen (dus geen vrijlating).

    • b.

      Is de periodieke gift bestemd voor specifieke kosten die niet in de algemene bijstand zijn begrepen, dan worden de giften vrijgelaten tot een bedrag van € 1.000,- per kalenderjaar.

    • c.

      Daarnaast kunnen periodieke giften voor specifieke kosten, bijvoorbeeld voor schulden, studiekosten of noodzakelijke aanschaf van een duurzaam gebruiksgoed, maar waarvoor geen bijzondere bijstand kan worden verleend, vrijgelaten worden tot een bedrag van € 1.000,- per kalenderjaar.

Zijn de periodieke giften hoger dan € 1.000,-, wordt het meerdere als inkomen aangemerkt en moet dus in mindering worden gebracht op de maandbijstand waarin de periodieke gift is ontvangen. Als verrekening met de bijstand over deze maand niet mogelijk is, dient verrekening met de bijstand over de maanden daarna plaats te vinden.

Onderdeel h

Ontvangen giften in natura worden niet omgerekend in een geldelijke waarde. In de praktijk stuit het omgaan met giften in natura af op uitvoering van jurisprudentie inzake het beschikbaarheidsvereiste. Datgene waar men niet vrijelijk over kan beschikken, mag niet worden aangemerkt als middelen. Een door familie betaalde vliegticket wordt daarom niet langer omgerekend naar de geldelijke waarde. Is sprake van een schenking van bijvoorbeeld een auto, juwelen of een tuinhuisje, dan moet de waarde niet worden aangemerkt als inkomen, maar als vermogen.

Wordt door een kennis iedere maand aan de belanghebbende geld gegeven om de huur te betalen dan moet dat met de algemene bijstand verrekend worden (onderdeel e). Betaalt dezelfde kennis iedere maand de huur voor de belanghebbende rechtstreeks aan de verhuurder, dan kan dat niet als gift worden gezien. De belanghebbende kan er immers niet zelf over beschikken. In een dergelijke situatie kan de hoogte van de bijstand op grond van artikel 18, lid 1 van de wet lager worden vastgesteld. De belanghebbende heeft immers lagere noodzakelijke kosten te maken.

Lid 2

Tevens maakt het college van haar bevoegdheid gebruik om vergoedingen voor materiële en

immateriële schade (deels) vrij te laten.

Bij ontvangst van smartengeld wordt onderscheid gemaakt tussen het bedrag dat wordt uitgekeerd in verband met derving van inkomen en het bedrag dat wordt uitgekeerd in verband met immateriële schade (letselschade, zowel geestelijk als lichamelijk). Het smartengeld dat in verband met de derving van inkomen wordt ontvangen, wordt gezien als inkomen. Dit bedrag wordt omgerekend naar een maandelijkse inkomsten component over de periode van het ontstaansrecht van het smartengeld tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Dit kan betekenen dat als de daadwerkelijke betaling achteraf plaatsvindt, de reeds verstrekte bijstand moet worden teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel f Participatiewet.

Smartengeld voor immateriële schade wordt vrijgelaten, mits dit uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Het is aan de casemanager om te beoordelen, rekeninghoudend met de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de geldende jurisprudentie, tot welk bedrag het smartengeld wordt vrijgelaten. Met een vergoeding voor immateriële schade wordt overigens wel rekening gehouden bij aanvragen in het kader van de bijzondere bijstand, die voortkomen uit medische problemen, welke gerelateerd zijn aan het voorval waar het smartengeld betrekking op heeft.

Artikel 9 Vermogensvaststelling bij reservering voor uitvaart/crematie

Bij belanghebbenden die verzekerd zijn voor uitvaartkosten is het in de regel niet mogelijk de uitvaartpolis voor de datum van overlijden te gelde te maken. Daar belanghebbende redelijkerwijs niet over het in de polis opgebouwde vermogen kan beschikken, kan het verzekerde bedrag niet in de vermogensvaststelling worden meegenomen. Het komt echter ook vaak voor dat belanghebbenden niet of onderverzekerd zijn voor de kosten van een uitvaart, maar hier wel voor sparen. Het zou inconsequent zijn om in dit geval het gespaarde bedrag (geheel) in de vermogensvaststelling mee te nemen. Derhalve maakt het college van haar bevoegdheid gebruik om in dit geval bij de vermogensvaststelling een vrijlating toe te passen.

Er dienen wel bewijsstukken te zijn, dat de gereserveerde middelen alleen kunnen worden aangewend voor uitvaartkosten. Bijvoorbeeld doordat:

  • a.

    belanghebbende het vermogen heeft vastgezet op een speciale (deposito) rekening;

  • b.

    belanghebbende een koopsompolis heeft aangeschaft;

  • c.

    belanghebbende bij de aanvraag aannemelijk maakt dat hij heeft gespaard voor begrafenis- of crematiekosten (ondanks dat de belanghebbende over het geld kan beschikken, krijgt hij hiermee toch nog de gelegenheid om een bedrag tijdens de afhandeling van de aanvraag om algemene bijstand vast te zetten op een speciale rekening).

Het bedrag van € 6.400,- wordt jaarlijks per 1 september (is de datum van uitgave van een nieuwe Prijzengids van het Nibud) aangepast.

Artikel 10 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Naar boven