Beleidsregels woonkostentoeslag

 

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelet op artikel 35, lid 1 van de Participatiewet;

overwegende dat het wenselijk is het beleid bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag vast te leggen in beleidsregels;

b e s l u i t:

vast te stellen de Beleidsregels woonkostentoeslag

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

    • b.

      inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 en 33 van de wet;

    • c.

      maximale huurgrens: de maximale huurgrens zoals omschreven in de Wet op de huurtoeslag;

    • d.

      rekenhuur: de rekenhuur zoals omschreven in de Wet op de huurtoeslag;

    • e.

      vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • f.

      vermogensgrens: de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34, lid 3 van de wet;

    • g.

      wet: de Participatiewet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Aanvraag

Een aanvraag bijzondere bijstand woonkostentoeslag wordt ingediend op een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3 Recht op woonkostentoeslag

De belanghebbende die geen of onvoldoende beroep kan doen op de Wet op de huurtoeslag, komt in aanmerking voor bijzondere bijstand woonkostentoeslag.

Artikel 4 Hoogte woonkostentoeslag bij een huurwoning

  • 1.

    De hoogte van de woonkostentoeslag bij een huurwoning wordt per maand vastgesteld volgens de berekening van de Wet op huurtoeslag.

  • 2.

    Indien de rekenhuur meer bedraagt dan de maximale huurgrens, wordt de hoogte van de woonkostentoeslag tot het bedrag van de maximale huurgrens vastgesteld volgens de berekening van de Wet op de huurtoeslag en vervolgens verhoogd met het verschil tussen de maximale huurgrens en de rekenhuur.

Artikel 5 Hoogte woonkostentoeslag bij een eigen woning

  • 1.

    De hoogte van de woonkostentoeslag bij een eigen woning wordt per maand vastgesteld volgens de berekening van de Wet op huurtoeslag.

  • 2.

    Voor het vaststellen van de rekenhuur bij een eigen woning worden de volgende kosten van de door belanghebbende daadwerkelijk bewoonde woning in ogenschouw genomen:

    • a.

      de hypotheekrente voor de woning;

    • b.

      de onroerende zaakbelasting (eigenaarsgedeelte), de rioolretributie (eigenaarsgedeelte) en de waterschapsomslag Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (eigenaarsgedeelte);

    • c.

      de premie van de opstalverzekering.

  • 3.

    Indien de kosten genoemd in lid 2 meer bedragen dan de maximale huurgrens, wordt de hoogte van de woonkostentoeslag tot het bedrag van de maximale huurgrens vastgesteld volgens de berekening van de Wet op de huurtoeslag en vervolgens verhoogd met het verschil tussen de maximale huurgrens en de kosten voor de eigen woning.

Artikel 6 Draagkracht

  • 1.

    Op de woonkostentoeslag in artikel 4 en 5 wordt het periodieke inkomen per maand in mindering gebracht, voor zover dat hoger ligt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2.

    Op de woonkostentoeslag in artikel 4 en 5 wordt het vermogen in mindering gebracht, voor zover dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens.

Artikel 7Verhuisverplichting

Bij een toekenning van woonkostentoeslag volgens artikel 4, lid 2 en artikel 5, lid 3 wordt de belanghebbende een verhuisverplichting opgelegd en moet hij een urgentieverklaring bij het college aanvragen.

Artikel 8 Duur toekenning

  • 1.

    Een woonkostentoeslag voor een huurwoning wordt toegekend tot de datum dat er recht op huurtoeslag bestaat.

  • 2.

    Een woonkostentoeslag voor een eigen woning waarbij de rekenhuur per maand lager ligt dan de maximale huurgrens, wordt telkens voor een maximale periode van een jaar toegekend.

  • 3.

    Indien de verhuisverplichting wordt opgelegd, wordt de woonkostentoeslag voor een maximale periode van zes maanden toegekend. Deze periode kan met maximaal zes maanden worden verlengd.

  • 4.

    Verdere verlenging van de periode in lid 3 wordt individueel beoordeeld, en is telkens voor een maximale periode van drie maanden.

Artikel 9 Overgangsrecht

  • 1.

    Vóór 1 november 2016 toegekende woonkostentoeslag loopt door tot het einde van de

    vastgestelde duur van de toekenning.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend vóór 1 november 2016 maar waarop op 1 november 2016 nog niet

    is besloten, worden afgehandeld met toepassing van deze beleidsregels, tenzij de tot 1 november

    2016 geldende (beleids)regels voor de belanghebbende gunstiger zijn.

Artikel 10 Citeertitel

Deze beleidsregels wordt aangehaald als: Beleidsregels woonkostentoeslag.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 november 2016.

Capelle aan den IJssel, 11 oktober 2016.

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris, de burgemeester,

A.Ruijmgaart P. Oskam

 

 

Toelichting Beleidsregels woonkostentoeslag

Algemeen

Woonkosten (huur of hypotheek) zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten betaalt een belanghebbende uit zijn periodieke inkomen. Bij een lager inkomen kan voor een huurwoning een huurtoeslag voor het deels betalen van de huur worden verkregen via de Wet op de huurtoeslag. Deze wet wordt uitgevoerd door de dienst Toeslagen van de Belastingdienst.

Er zijn situaties waarbij (tijdelijk) geen (volledig) beroep op de huurtoeslag kan worden gedaan. Een (tijdelijke) woonkostentoeslag via de bijzondere bijstand is dan een oplossing voor belanghebbenden met een laag inkomen.

Belanghebbenden met een eigen woning kunnen geen huurtoeslag krijgen. Als zij (tijdelijk) hun woonkosten niet uit hun eigen middelen kunnen voldoen, biedt de bijzondere bijstand de mogelijkheid om een (tijdelijke) woonkostentoeslag te verstrekken.

De wettelijk grondslag voor het verlenen van bijzondere bijstand woonkostentoeslag is te vinden in artikel 35, lid 1 van de Participatiewet.

Met deze beleidsregels wil het college invulling geven aan de mogelijkheden die artikel 35, lid 1 van de Participatiewet biedt om bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag te verstrekken.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. Wanneer een begrip niet is gedefinieerd, dient te worden teruggevallen op hetgeen hieronder in de wet en de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan.

Het begrip ‘inkomen’ is beschreven zoals bedoeld in artikel 32 en 33 van de wet. In artikel 32 van de wet staat dat onder inkomen wordt verstaan, de op grond van artikel 31 van de wet in aanmerking te middelen. Dit betekent vervolgens dat alle vrijlatingen van artikel 31, lid 2 van de wet ook vrijgelaten worden op de bijzondere bijstand woonkostentoeslag: hierdoor wordt bijvoorbeeld een inkomstenvrijlating niet als inkomen gezien.

Vervolgens betekent dit dat een voorlopige aanslag (teruggave van inkomstenbelasting wegens renteaftrek) voor belanghebbenden met een eigen woning gezien wordt als inkomen. Artikel 32 van de wet verstaat immers onder ‘inkomen’ ook de ‘voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, etc.’ De belanghebbende zal deze direct te gelde moeten maken bij de Belastingdienst. Artikel 31 van de wet zegt namelijk dat tot de middelen van de belanghebbende alle inkomensbestanddelen worden gerekend waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Dit laatste geldt voor de voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst. Hierdoor wordt het inkomen van de belanghebbende hoger, en de bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag lager. Er wordt voor gekozen deze teruggaaf maandelijks van de berekende woonkostentoeslag af te trekken.

Mocht de voorlopige teruggaaf niet direct kunnen worden verkregen, dan zal de belanghebbende bij de aangifte de hypotheekrente moeten opvoeren. Er zal dan sprake zijn van een terugvordering van de verleende bijstand.

Artikel 2 Aanvraag

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 3 Recht op woonkostentoeslag

Er zijn meerdere situaties waarin men geen of onvoldoende een beroep kan doen op de Wet op de Huurtoeslag. In deze gevallen kan er een aanvraag bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag ingediend worden. Het gaat dan om:

1.Acceptatie huurwoning gedurende de maand

Huurtoeslag wordt altijd per de eerste van de maand toegekend. Hierdoor kan het voorkomen dat bij acceptatie van een woning in de loop van een maand een deel huurtoeslag wordt misgelopen. De huurtoeslag gaat dan immers de eerste van de volgende maand in. Bij de vestiging van statushouders komt dit regelmatig voor.

Een gemis aan huurtoeslag kan ook voorkomen bij een noodzakelijke verhuizing gedurende de periode dat de belanghebbende dubbele huur heeft. Er kan namelijk alleen huurtoeslag worden verkregen voor de woning waar de belanghebbende in de basisregistratie personen staat ingeschreven. Woonkostentoeslag is dan ook mogelijk. Belanghebbende moet wel binnen een redelijke termijn verhuizen.

1.Inkomensdaling

De huurtoeslag wordt afgestemd op een schatting van het jaarinkomen. Het jaarinkomen wordt door de huurder opgegeven bij de aanvraag huurtoeslag. De huurder is verplicht om relevante wijzigingen gedurende het jaar te melden bij de Belastingdienst. Deze kan dan het voorschot herzien.

Bij een inkomensdaling kan er aanleiding zijn om woonkostentoeslag te verstrekken. Dit, omdat bij het vaststellen van het totale jaarinkomen ook de maanden worden meegenomen waarin het hogere inkomen van toepassing was. De huurtoeslag zal dan lager uitvallen.

Voorbeeld 1 Belanghebbende ontvangt geen huurtoeslag in verband met een te hoog inkomen. Op 1 mei 2016 daalt zijn inkomen tot bijstandsniveau. Belanghebbende kan alsnog over heel 2016 in aanmerking komen voor huurtoeslag tot een bedrag van € 150,- per maand. Dit op basis van zijn totale geschatte inkomen over 2016.

De periode 1 mei 2016 tot 1 januari 2017 wordt maandelijks met € 150,- uitbetaald. De verstreken periode 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 (4 maanden) wordt ‘ingedikt’ uitbetaald: 4 x € 150,- = € 600,-. Dit betekent dat dit bedrag van 1 mei 2016 tot 1 januari 2017 (8 maanden) uitgesmeerd wordt uitbetaald: € 600,- : 8 = € 75,- per maand. Iedere maand ontvangt de belanghebbende vanaf 1 mei 2016 € 225,- (€ 150,- regulier en € 75,- nabetaling).

Met de nabetaling, die slaat op de periode vóór de datum van bijstandsverlening, mag geen rekening worden gehouden. Zou belanghebbende het volledige kalenderjaar een inkomen op bijstandsniveau hebben ontvangen, dan zou hij recht hebben op € 175,- per maand aan huurtoeslag. Vanaf de datum van ontvangst van het lagere inkomen, 1 mei 2016, tot 1 januari 2017 kan € 25,- per maand aan woonkostentoeslag verstrekt worden. Vanaf 1 januari 2017 krijgt belanghebbende de maximale huurtoeslag dat geldt bij zijn bijstandsnorm.

Voorbeeld 2 Belanghebbende ontvangt geen huurtoeslag in verband met een te hoog inkomen. Met ingang van 1 oktober 2016 daalt zijn inkomen tot € 100,- per maand boven bijstandsniveau. Zijn geschatte inkomen over heel 2016 is nog dusdanig hoog dat de inkomensdaling niet leidt tot een recht op huurtoeslag.

Nu zijn inkomen aanzienlijk is gedaald heeft belanghebbende per 1 oktober 2016 problemen met het betalen van de huur.

De maximale huurtoeslag bij een inkomen op bijstandsniveau bedraagt € 200,- per maand. Het inkomen dat hoger is dan de bijstandsnorm wordt hiervan afgetrokken: € 200,- minus € 100,- = € 100,- per maand aan woonkostentoeslag vanaf 1 oktober 2016.

Vanaf 1 januari 2017 kan belanghebbende in aanmerking komen voor de maximale huurtoeslag dat bij zijn inkomen hoort.

1.Huur boven de maximale huurgrens

Er zijn belanghebbenden die in een huurwoning wonen waarvan de rekenhuur boven de maximale huurgrens ligt. Er bestaat dan geen recht op huurtoeslag. Er kan dan in principe tijdelijk (zie de verhuisverplichting) woonkostentoeslag verstrekt worden.

De hoogte van de woonkostentoeslag wordt tot het bedrag van de maximale huurgrens berekend volgens de regels van de huurtoeslag. Het verschil tussen de rekenhuur en de maximale huurgrens wordt opgeteld bij de berekende woonkostentoeslag.

Voorbeeld 3

Stel dat de maximale huurgrens € 710,- per maand bedraagt. De rekenhuur van belanghebbende bedraagt € 850,- per maand. Op basis van de maximale huurgrens van € 710,- zou belanghebbende aanspraak kunnen maken op een huurtoeslag van € 300,- per maand. Aangezien de rekenhuur van belanghebbende € 140,- (€ 850,- minus € 710,-) per maand hoger ligt dan de maximale huurgrens, wordt dit bedrag opgeteld bij de berekende woonkostentoeslag: € 300,- + € 140,- = € 440,- per maand aan woonkostentoeslag.

Heeft belanghebbende een inkomen hoger dan bijstandsniveau, dan wordt het meerdere aan inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm van de berekende woonkostentoeslag afgetrokken.

Voorbeeld 4

Stel dat de maximale huurgrens € 710,- per maand bedraagt. De huur zonder servicekosten van belanghebbende bedraagt € 750,- per maand. De servicekosten bedragen € 150,- per maand. Aangezien op grond van de Wet op de huurtoeslag de hoogte van de servicekosten voor het berekenen van de rekenhuur zijn beperkt, kan er in dit geval maximaal € 48,- van de servicekosten in ogenschouw worden genomen. Hierdoor bedraagt de rekenhuur van belanghebbende € 710,- + € 48,- = € 758,- per maand.

Op basis van de maximale huurgrens van € 710,- zou belanghebbende aanspraak kunnen maken op een huurtoeslag van € 300,- per maand. Aangezien de rekenhuur van belanghebbende € 758,- per maand bedraagt, wordt voor het meerdere eveneens woonkostentoeslag verleend: € 300,- + € 48,- = € 348,- per maand aan woonkostentoeslag.

Heeft belanghebbende een inkomen hoger dan bijstandsniveau, dan wordt het meerdere aan inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm van de berekende woonkostentoeslag afgetrokken.

Als de belanghebbende op zeer korte termijn voordat hij een beroep moest doen op een woonkostentoeslag willens en wetens een woning boven de maximale huurgrens heeft geaccepteerd, kan overwogen worden de woonkostentoeslag op grond van artikel 48, lid 2, onderdeel b van de wet in de vorm van een geldlening te verstrekken. Er moet dan vastgesteld worden dat de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

1.Eigen woning

Bij een eigen woning wordt de rekenhuur vastgesteld door een aantal kosten die de belanghebbende moet maken. Het gaat om:

  • a.

    de hypotheekrente voor de woning;

  • b.

    de onroerende zaakbelasting (eigenaarsgedeelte), de rioolretributie (eigenaarsgedeelte) en de waterschapsomslag Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (eigenaarsgedeelte);

  • c.

    de premie van de opstalverzekering.

Dit bij elkaar opgeteld levert de rekenhuur op voor het berekenen van de woonkostentoeslag volgens de berekening van de Wet op de huurtoeslag.

Ligt de rekenhuur (de voornoemde kosten) boven de maximale huurgrens, dan geldt voor het meerdere dezelfde berekening als vermeld bij ‘Huur boven de maximale huurgrens’.

Belanghebbende kan zijn hypotheekrente via een verzoek voorlopige aanslag bij de Belastingdienst gedeeltelijk terugontvangen. Deze teruggaaf is inkomen en wordt afgetrokken van de berekende woonkostentoeslag. Zie hierover ook de toelichting op artikel 1.

1.Inkomstenvrijlating

In tegenstelling tot de Participatiewet rekent de Wet op de huurtoeslag wel het bedrag aan inkomstenvrijlating tot het inkomen. Het recht op gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid op grond van artikel 31, lid 2, onderdeel n, r of y van de wet, zou ertoe kunnen leiden dat er minder huurtoeslag wordt ontvangen dan in de situatie zonder inkomstenvrijlating. Als dit überhaupt aan de orde is, betreft het een gering bedrag. Het gemis aan huurtoeslag kan in dat geval met een woonkostentoeslag worden gecompenseerd. Anders zou de stimulans om parttime werk te aanvaarden teniet worden gedaan.

1.Aanvrager of medebewoner is vreemdeling

Eén van de voorwaarden voor het recht op een huurtoeslag is: “U, uw eventuele toeslagpartner en medebewoners hebben de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning.”

Dit is een bewuste keuze binnen de Wet op de huurtoeslag. Deze bewuste keuze in de voorliggende voorziening kan niet doorkruist worden. Bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag is dan ook niet mogelijk. Dit staat in artikel 15, lid 1 van de wet.

Artikel 4 Hoogte woonkostentoeslag bij een huurwoning

Voor de berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag wordt uitgegaan van de Wet op de huurtoeslag. Hiervoor kan gebruikt gemaakt worden van de proefberekening huurtoeslag van de Belastingdienst op www.toeslagen.nl.

In de toelichting op artikel 3 staan de meest voorkomende situaties en enkele voorbeelden beschreven. Daar is ook de situatie (met een voorbeeld) beschreven als de rekenhuur boven de maximale huurgrens ligt.

Artikel 5 Hoogte woonkostentoeslag bij een eigen woning

Ook de woonkostentoeslag bij een eigen woning wordt vastgesteld volgens de berekening van de Wet op huurtoeslag. Voor het vaststellen van de rekenhuur bij een eigen woning wordt een aantal kosten in ogenschouw genomen.

Deze optelsom levert de rekenhuur op voor berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag.

Er wordt bij de berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag alleen rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente voor aanschaf en verbetering van de door betrokkene bewoonde woning, de onroerende zaakbelasting (eigenaarsgedeelte), de rioolretributie (eigenaarsgedeelte) en de waterschapsomslag Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (eigenaars-gedeelte) en de premie van de opstalverzekering.

Ook bij een eigen woning kan het aan de orde zijn dat de rekenhuur (woonkosten) hoger liggen dan de maximale huurgrens. Ook in dat geval kan bijzondere bijstand verstrekt worden. Zie ‘Huur boven de maximale huurgrens’ en ‘Eigen woning’ bij de toelichting op artikel 3.

Bij de genoemde kosten in dit artikel zijn standaard geen onderhoudskosten opgenomen. In de uitspraak van 23 maart 2010, nr. 09/26 WWB van de Centrale Raad van Beroep is namelijk gesteld:

‘Kosten die verband houden met groot onderhoud van een aan een belanghebbende in eigendom toebehorende woning komen in beginsel niet meer in aanmerking voor bijstandsverlening. Deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aangezien in beginsel iedere woningeigenaar met die kosten wordt geconfronteerd. Stelt een belanghebbende dat hij extra kosten heeft wegens bijzondere omstandigheden, dan zal hij dit aannemelijk moeten maken aan de hand van objectief verifieerbare gegevens.

Artikel 6 Draagkracht

Lid 1

Voor de berekening van de hoogte van woonkostentoeslag geldt dat het netto inkomen dat per maand hoger ligt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm volledig (=100%) in mindering wordt gebracht op de woonkostentoeslag.

Daarbij geldt dat het netto maandinkomen afgezet wordt tegen de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. Immers, de vakantietoeslag is eenmalige jaarlijkse betaling, waarover de belanghebbende gedurende het jaar niet kan beschikken om zijn woonkosten te betalen. Zie de toelichting op artikel 1 over de voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst.

Woonkostentoeslag is een periodieke uitkering. Iedere maand wordt de woonkostentoeslag betaald. Wijzigt het inkomen of de leefsituatie van de belanghebbende, dan vindt aanpassing van de hoogte van de woonkostentoeslag plaats per de datum van de wijziging.

Lid 2

Het bedrag tot de van toepassing zijnde vermogensgrens wordt vrijgelaten. Is er sprake van een hoger vermogen, dan moet de belanghebbende dit bedrag eerst aanwenden voor het betalen van zijn woonlasten. De aanvraag wordt dan afgewezen.

Artikel 7 Verhuisverplichting

Is er sprake van een huur of kosten voor de eigen woning (zonder rekening te houden met een voorlopige teruggaaf in verband met hypotheekrenteaftrek) die hoger liggen dan de maximale huurgrens dat moet de belanghebbende een verhuisverplichting opgelegd krijgen. Het kan immers niet zo zijn dat er tot in lengte van dagen bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag verstrekt wordt. Belanghebbende zal er immers alles aan moeten doen om zijn aanspraak op bijstand zo kort en laag mogelijk te houden.

Het opleggen van de verhuisverplichting dient in de beschikking te worden opgenomen. Het college is op grond van artikel 55 van de wet bevoegd aan de toekenning van bijstand voorwaarden te verbinden. Die houden voor de woonkostentoeslag dan in dat een belanghebbende binnen een te stellen termijn de nodige inspanningen verricht om goedkopere woonruimte te zoeken en deze te aanvaarden.

Belanghebbende krijgt bij zijn eerste aanvraag de verplichting opgelegd om binnen zes maanden goedkopere woonruimte te vinden en te aanvaarden. Hiervoor kan hij bij het college een urgentieverklaring aanvragen en de beschikking met de verhuisverplichting overleggen.

In de Afstemmingsverordening is een bepaling opgenomen dat als de belanghebbende de opgelegde verplichting niet of in onvoldoende mate nakomt de hoogte van de woonkostentoeslag als volgt wordt verlaagd:

  • a.

    bij een eerste schending van de verplichtingen: verlaging van de woonkostentoeslag met 25 procent gedurende drie maanden;

  • b.

    bij een tweede schending van de verplichtingen: verlaging van de woonkostentoeslag met 50 procent gedurende drie maanden;

  • c.

    bij een derde schending van de verplichtingen: verlaging van de woonkostentoeslag met 100 procent gedurende een nader te bepalen periode.

Artikel 8 Duur toekenning

Lid 2

Bij een eigen woning met woonkosten onder de maximale huurgrens kan een woonkostentoeslag eigenlijk oneindig doorlopen. Het is echter wel zaak om jaarlijks te beoordelen of de woonkosten, de inkomens- en woon- en leefsituatie ongewijzigd zijn. Het kan voorkomen dat de rente van de hypotheek wijzigt en daarmee dan ook de kosten voor de eigen woning. Bij een jaarlijkse beoordeling kan dit in de gaten worden gehouden.

De bijzondere bijstand kan in een dergelijke situatie tot vooralsnog een jaar later worden verstrekt. De belanghebbende behoeft dan niet opnieuw een aanvraag in te dienen. Wel zal hij relevante gegevens moeten inleveren en inlichtingen moeten verstrekken over zijn woon- en leefsituatie, zodat de hoogte van de woonkostentoeslag opnieuw vastgesteld kan worden. In de beschikking krijgt de belanghebbende telkens de inlichtingenplicht van artikel 17 van de wet opgelegd. Ook als er gedurende het jaar iets wijzigt in zijn (financiële) situatie moet hij dit melden en kan dit gevolgen hebben voor de reeds toegekende woonkostentoeslag.

Lid 3

In artikel 8, lid 3 wordt bepaald dat als de verhuisverplichting wordt opgelegd, een woonkostentoeslag voor een maximale periode van zes maanden wordt toegekend. Deze periode kan met maximaal zes maanden worden verlengd. Hierbij wordt beoordeeld of belanghebbende binnen de gestelde termijn de nodige inspanningen heeft verricht om goedkopere woonruimte te vinden en deze te aanvaarden.

Lid 4

Als de belanghebbende na een jaar nog niet is verhuisd, zal verdere verlenging van de woonkostentoeslag individueel beoordeeld moeten worden. Wat voor inspanningen heeft belanghebbende gedaan om een andere woning te vinden? Heeft hij aangeboden woningen afgeslagen? Is zijn urgentie bij de gemeente goed geregeld? Is er een (redelijk) bod uitgebracht op zijn eigen woning? Heeft hij een makelaar voor de verkoop van zijn woning?

Kortom, de individuele situatie van de klant moet beoordeeld worden.

Artikel 9 Overgangsrecht

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 10 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Naar boven