Uitgangspunten Huisvestingswet 2014
De Huisvestingswet 2014 (hierna: wet) biedt gemeenten het (uitputtende) instrumentarium in te grijpen in de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woningvoorraad. Gebruikmaken van dit instrumentarium – door een huisvestingsverordening vast te stellen – is niet vanzelfsprekend en dient periodiek onderbouwd en getoetst te worden.
Het uitgangspunt van de wet is de vrijheid van vestiging. Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft, heeft het recht om zich vrijelijk te verplaatsen en te vestigen. Dit grondrecht kan alleen worden beperkt indien noodzakelijk voor het algemeen belang in een democratische samenleving. Dat belang kan volgens de wet gelegen zijn in het tegengaan van de onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. Als hier aantoonbaar sprake van is – en als het instrumentarium van de wet geschikt en proportioneel is om die effecten te bestrijden – kunnen gemeenten verdelingsregels stellen. Het bestaan van schaarste op zich is onvoldoende reden om van de wet gebruik te maken: er moet tevens sprake zijn van verdringing van kwetsbare groepen, als gevolg van die schaarste.
De wet biedt verder de mogelijkheid om een urgentieregeling op te stellen, ook wanneer geen sprake is van schaarste aan goedkope woonruimte (artikel 12 van de wet). Ook zonder schaarste kan immers behoefte bestaan om sommige woningzoekenden met voorrang te kunnen huisvesten. In een huisvestingsverordening kan bepaald worden dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Uitgangspunten urgentieregeling
De eigen verantwoordelijkheid van een woningzoekende staat voorop. Hij of zij bepaalt zelf om al dan niet te willen verhuizen en naar welke woonruimte in welke buurt binnen welke gemeente door te reageren op woonruimten via het aanbodmodel van de regionaal samenwerkende woningcorporaties op de website
www.woningneteemvallei.nl
. Om aan de grote vraag te kunnen voldoen, moeten zoveel mogelijk woningen in dit woonruimteverdeelsysteem beschikbaar komen voor alle woningzoekenden. Dit systeem werkt goed en rechtvaardig als er zo weinig mogelijk uitzonderingen worden gemaakt. In geval van urgentie wordt wel een uitzondering gemaakt. De urgentieregeling is bedoeld voor huishoudens die vallen onder een van de in de verordening gemelde urgentiecategorieën.
Op grond van de wet moeten in ieder geval de volgende urgentiecategorieën worden opgenomen: (a) woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang voor personen die hun woning hebben moeten verlaten in verband met relationele problemen of geweld, (b) woningzoekenden die mantelzorg verlenen of ontvangen en (c) statushouders. Naast deze drie verplichte urgentiecategorieën zijn gemeenten vrij om urgentiecategorieën te bepalen. De gemeente Nijkerk maakt van deze mogelijkheid gebruik. In de verordening zijn drie urgentiecategorieën (d, e en f) toegevoegd. Bij de laatste categorie wordt bij een aanvraag van een urgentieverklaring meegewogen of er een acute noodzaak is om binnen een jaar te verhuizen, of de noodsituatie is ontstaan buiten eigen schuld en niet kon worden voorzien, of er sprake is van een meervoudige problematiek, welke een directe relatie heeft met de huidige woonsituatie en of de woningzoekende eerst aantoonbaar zelf naar een oplossing heeft gezocht. De individuele situatie van de aanvrager is uitgangspunt voor de beoordeling van de urgentieaanvraag.
Ter verduidelijking worden hieronder een aantal voorbeelden gegeven van omstandigheden, waarbij de aanvrager in het algemeen niet in aanmerking komt voor een urgentie:
- 1.
Als de woonnoodsituatie geheel of ten dele te wijten is aan de aanvrager zelf;
- 2.
Bij echtscheiding of beëindiging van een andere samenlevingsvorm;
- 3.
Bij inwoning, zoals het inwonen, ook als gezin, bij ouders, op kamers of op een niet zelfstandige etage;
- 4.
Bij hinder van de buren (bijv. aantoonbare geluidsoverlast);
- 5.
- 6.
Bij moeilijke thuissituaties of generatieconflicten (ouders-kinderen);
- 7.
Bij gezinsvorming (zwangerschap);
- 8.
- 9.
Bij het werken in onregelmatige diensten en het wonen in een luidruchtige omgeving, waardoor het slapen wordt bemoeilijkt;
- 10.
Bij vrijwillige verkoop van de eigen woning, of in geval van kind, bij vrijwillige verkoop door ouders;
- 11.
Als de aanvrager het huis te groot (of te klein) vindt of de tuin te bewerkelijk vindt;
- 12.
Als de aanvrager in een andere wijk wil wonen vanwege familiehulp;
- 13.
Als de aanvrager dichter bij winkels, bus, ziekenhuis o.i.d. wil wonen;
- 14.
Als de aanvrager problemen heeft in algemene zin met flatbewoning;
- 15.
Bij terugkeer vanuit het buitenland;
- 16.
Als de aanvrager reeds gedurende een lange periode op andere woonruimte wacht;
- 17.
Als de aanvrager heimwee heeft.
In de Huisvestingsverordening 2015 worden geen regels gesteld aan de woonruimteverdeling of aan de samenstelling van de woningvoorraad. Of er sprake is van schaarste en of er als gevolg van die schaarste sprake is van verdringing van groepen woningzoekenden is (nog) niet te onderbouwen. In de Huisvestingsverordening 2015 is een urgentieregeling opgenomen. Deze is aangescherpt ten opzichte van de urgentieregeling in de Huisvestingsverordening 2014.
In deze artikelsgewijze toelichting van de Huisvestingsverordening 2015 worden enkel die bepalingen dienadere toelichting behoeven behandeld.
Artikel 1. Begripsbepalingen
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1) al een groot aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zi jn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven:
- a.
huishoudinkomen: gezamenlijke verzamelinkomens als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 van de aanvragers van een huisvestingsvergunning voor een bij huisvestingsverordening aangewezen woonruimte, met uitzondering van kinderen in de zin van artikel 4 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met dien verstande dat in het eerste lid van dat artikel voor «belanghebbende» telkens wordt gelezen «aanvrager»;
- b.
huisvestingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid;
- c.
toegelaten instelling: instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet;
- d.
vergunninghouder: vreemdeling die in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd en als gevolg daarvan een verblijfsvergunning heeft ontvangen als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, b, c, of d, van de Vreemdelingenwet 2000;
- e.
woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden. Onder woonruimten vallen in beginsel ook woonschepen en woonwagens. Omdat deze in de regel in eigendom van de bewoners zijn, vallen ze niet veelal onder bereik van de huisvestingsvergunning. Ligplaatsen voor woonschepen en standplaatsen voor woonwagens worden in de regel wel verhuurd, maar deze vallen niet onder de definitie van woonruimte.
Bij de definitie van mantelzorg in de verordening is aangesloten bij de definitie in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, die luidt:
-
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Artikel 2. Aanwijzing categorie woningen
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 11 van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad In de huisvestingsverordening kan bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte in verband met de aard, grootte of prijs van die woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden uit een van de urgentiecategorieën waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Artikel 3. Vergunningplicht
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 7 van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening categorieën goedkope woonruimte kan aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven als daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
Ook wanneer alleen de urgentie wordt geregeld, geldt deze vergunningplicht.
Om ongewenste regeldruk te voorkomen geldt deze vergunningplicht alleen voor woningen met een huurprijs onder de huurtoeslaggrens in bezit van corporaties en alleen in die gevallen dat met toepassing van urgentie een woning wordt toegewezen.
Artikel 4. Aanvraag en inhoud huisvestingsvergunning
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 5 van de wet. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening regels stelt over de wijze van aanvragen van vergunningen en de gegevens die door de aanvrager worden verstrekt bij de aanvraag van een vergunning. De onder a genoemde gegevens met betrekking tot leeftijd, nationaliteit en, indien van toepassing, verblijfstitel zijn noodzakelijk in verband met de wettelijke eisen van artikel 10, tweede lid, van de wet.
Artikel 5. Aanvraag urgentieverklaring
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 13 lid 2 van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening regels stelt over de wijze waarop woningzoekenden kunnen verzoeken om indeling in een urgentiecategorie. Gemotiveerd dient te worden: de aard van de persoonlijke problematiek, de relatie van deze problematiek met de huidige woonsituatie en de argumentatie op grond waarvan verhuizing op korte termijn absoluut noodzakelijk is.
Artikel 6. Urgentiecategorieën
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 13 lid 1 van de wet, waarin is bepaald dat burgemeester en wethouders beslissen over de indeling van woningzoekenden in de urgentiecategorieën. Op grond van de wet (artikel 12 lid 3) zijn de eerste drie urgentiecategorieën opgenomen: (a) woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang voor personen die hun woning hebben moeten verlaten in verband met relationele problemen of geweld, (b) woningzoekenden die mantelzorg verlenen of ontvangen en (c) statushouders. Er is voor gekozen aanvullende voorwaarden ten aanzien van de mantelzorg te stellen, gezien niet iedere mantelzorg ontvanger of verlener onder urgent behoeft te vallen. De urgentiecategorieën d, e en f zijn toegevoegd.
Omdat niet alle situaties kunnen worden benoemd, biedt sub f de ruimte om ook in andere niet specifiek genoemde situaties urgentie toe te kennen. Het moet gaan om een combinatie van de in sub f gemelde situaties, waarbij het in ieder geval zo moet zijn dat de noodsituatie is ontstaan buiten eigen schuld en niet kon worden voorzien, dat er sprake is van een meervoudige problematiek welke een directe relatie heeft met de huidige woonsituatie en dat de woningzoekende eerst aantoonbaar zelf naar een oplossing heeft gezocht. Gelet op de krappe huurwoningmarkt en de belangen van andere woningzoekenden bij een rechtvaardige verdeling van de beschikbare woningen, zal in elk individueel geval moeten worden afgewogen of de situatie voor de aanvrager zodanig ernstig is dat urgentie moet worden toegekend. Er is sprake van urgentie, wanneer een woningzoekende niet in staat is binnen een jaar zelfstandige woonruimte te bemachtigen terwijl dit wel noodzakelijk is om de meervoudige problematiek op te lossen.
Voordat het college en besluit neemt op een aanvraag om een urgentieverklaring voor de urgentiecategorie als bedoeld onder f, wordt de aanvraag om advies voorgelegd aan een onafhankelijk deskundig adviseur.
Artikel 9. Rangorde woningzoekenden
In deze bepaling is in aansluiting op de voorrangsregels van deze verordening een rangorde voor toewijzing van woonruimte gegeven voor de gevallen waarin er meer dan een gegadigde is voor een bepaalde woonruimte.
Artikel 10. Hardheidsclausule
De verordening geeft een kader voor met name de beoordeling van aanvragen om urgenties. Het kan voorkomen dat de toepassing van de regels de doelstelling van het toekennen van urgenties, namelijk het oplossen van een woonnoodsituatie, in de weg staat. In deze individuele gevallen kan het college alsnog urgentie toekennen.
Artikel 11. Inwerkingtreding
In artikel 51, tweede lid, van de wet is geregeld dat de verordening op grond van de (oude) Huisvestingswet zes maanden na de inwerkingtreding van de wet vervalt, dus op 1 juli 2015.
Uit artikel 4, eerste lid, van de wet volgt dat de verordening een looptijd mag hebben van ten hoogste vier jaar. Het eventueel verlengen van de werkingsduur van de verordening voor de periode na 1 oktober 2019 vraagt een nieuwe afweging door de raad. Als er voldoende argumenten zijn om tot verlenging over te gaan, kan het tweede lid van artikel 11 worden aangepast door de datum te wijzigen in uiterlijk 1 oktober 2023. Ook het vaststellen van een nieuwe verordening met nieuwe urgentie- dan wel toewijzingscriteria behoort steeds tot de mogelijkheden.