Beleidsregels individuele studietoeslag Participatiewet 2015
 
 
Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Geertruidenberg,
 
gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in zijn vergadering van 8 september 2015;
 
gelet op artikel 2, lid 2 van de verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Geertruidenberg 2015, artikel 36b van de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht;
 
besluit
 
vast te stellen de “beleidsregels Individuele studietoeslag Participatiewet 2015 gemeente Geertruidenberg”.
 
Artikel 1. Begripsbepalingen
  • 1.
    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 gemeente Geertruidenberg, de Algemene wet bestuursrecht en de Participatiewet.
  • 2.
    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
    • a.
      De Wet: de Participatiewet;.
    • b.
      WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000;
    • c.
      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
    • d.
      Individuele studietoeslag: toeslag voor studenten met een beperking.
Artikel 2. Doelgroep studietoeslag
  • 1.
    Iemand behoort tot de doelgroep voor de individuele studietoeslag, indien hij/zij op de datum van de aanvraag aan de volgende voorwaarden voldoet:
    • a.
      is 18 jaar of ouder;
    • b.
      heeft recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering of heeft recht op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
    • c.
      heeft geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 Participatiewet, en
    • d.
      is een persoon van wie is vastgesteld dat hij/zij wegens een arbeidshandicap of langdurige medische beperkingen/ belemmeringen niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
  • 2.
    Er wordt geen studietoelage verstrekt als er naast de studiefinanciering sprake is van andere inkomsten als bedoeld in de wet.
Artikel 3. Aanvraag
  • 1.
    Een verzoek tot het verlenen van een individuele studietoeslag, wordt ingediend middels een door het college verstrekt en daartoe bestemd aanvraagformulier.
  • 2.
    Indien het schriftelijk aanvragen zoals vermeld in het eerste lid niet mogelijk is, stelt het college de aanvraag ambtshalve vast.
  • 3.
    Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden de individuele studietoeslag aanvragen.
Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag
  • 1.
    De hoogte van de toeslag bedraagt een maal per 6 maanden de norm vermeld in artikel 20, eerste lid onder a van de wet.
  • 2.
    Uitbetaling vind maandelijks plaats in 6 gelijke delen.
  • 3.
    De toeslag wordt verstrekt, zolang de belanghebbende recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, gedurende maximaal vier jaar, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3 lid 3 van deze beleidsregels.
Artikel 5. Bijzondere en onvoorziene gevallen
  • 1.
    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van dit uitvoeringsbesluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
  • 2.
    In gevallen waarin deze regels niet voorzien, beslist het college.
Artikel 6. Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking na publicatie en met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015.
Artikel 7. Citeertitel
Deze beleidsregels wordt aangehaald als “ Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag gemeente Geertruidenberg 2015”
 
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van gemeente Geertruidenberg van 8 september 2015,
 
R.C.J. Nagtzaam, drs. W. van Hees
 
Secretaris, Burgemeester
 
 
Toelichting
Algemene toelichting
De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren.
Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.
Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaantje (TK 2013-2014, 33161, nr 125, p 2).
De individuele studietoeslag is een bijzondere vorm van bijzondere bijstand. De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.
Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag of in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.
 
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begrippen
Begrippen die in de Participatiewet voorkomen hebben in deze beleidsregels dezelfde betekenis als in de Participatiewet en in de Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 gemeente Geertruidenberg. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in de Participatiewet zelf staan is een definitie gegeven in deze beleidsregels.
 
Artikel 2. Doelgroep studietoeslag
De voorwaarden om voor een individuele studietoeslag in aanmerking te komen, staan vermeld in artikel 36b van de Participatiewet. Vereist is dat de aanvrager op de datum van aanvraag:
  • 18 jaar is of ouder;
  • recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
  • geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft en
  • een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.
Met betrekking tot het laatst genoemde vereiste kan het college advies inwinnen bij een
externe organisatie dan wel zelf vaststellen.
Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt, is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een studietoeslag.
De aanvrager zal aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.
 
Artikel 3. Aanvraag
Het college verleent de toeslag op aanvraag. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan, dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 4 van de verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.
Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Hierbij is aangesloten bij de halfjaarlijkse inschrijf- en startmomenten die doorgaans gelden voor opleidingen.
De situatie op de datum van aanvraag is bepalend voor de individuele studietoeslag. Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking kan komen voor een studietoeslag. Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de overige voorwaarden, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een studietoeslag.
De studietoeslag wordt in 6 gelijke delen uitbetaald. Als een persoon op enig moment na de aanvraag niet meer voldoet aan de voorwaarden heeft dat geen gevolgen. Het kan dus voorkomen dat een persoon geen recht op studiefinanciering meer heeft, maar nog wel recht heeft op uitbetaling van een eerder toegekende individuele studietoeslag aangezien uitsluitend de situatie op de datum van de aanvraag bepalend is.
Er is gekozen voor een maandelijkse betaling i.p.v. een betaling eenmalig ineens. De studietoeslag is immers bedoeld als steun in de rug van studerenden met arbeidsbeperkingen voor onder meer het niet kunnen combineren van een studie met een bijbaantje. Het ligt dan voor de hand om maandelijks een bedrag te verstrekken. Bij het vaststellen van de periode van betalen wordt aangesloten bij de periode waarvoor een persoon in aanmerking kan komen voor een studietoeslag.
 
Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag
In dit artikel is de hoogte en de duur geregeld. Voor wat betreft de hoogte is aansluiting gezocht bij de huidige studieregeling in de Wet Wajong, die ruwweg overeenkomt met het bedrag dat de jongere geacht wordt zelf bij te dragen in het stelsel van de studiefinanciering. Vervolgens is geconstateerd dat de norm voor een alleenstaande jongere tussen de 18 en 21 jaar als opgenomen in artikel 20, eerste lid onder a van de Participatiewet overeenkomt met de studietoeslag, die het UWV hanteert. De achterliggende motivatie vanuit de Wajong is in deze nu niet meer relevant, nu er binnen de Participatiewet een norm aan de studietoeslag is te koppelen, die goed in de strekking van het beoogde doel voorziet. Veelal zullen ook de studerende jongeren met een arbeidsbeperking thuis inwonen bij de ouders.
De studietoeslag wordt per persoon toegekend. Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een studietoeslag.
Door aansluiting bij artikel 20, eerste lid onder a van de wet, zal de studietoeslag automatisch meebewegen met de bijstandsnormen. De indexering van de studietoeslag is hiermede verankerd.
Over het algemeen gaat het hier om 1 of 2 jarige opleidingen. Daarnaast zal het ook vaker voorkomen dat het om opleidingen, scholing, training of cursussen van kortere duur gaat. Incidenteel bestaat de mogelijk dat het om een volledige beroepsopleiding zal gaan, die 3 á 4 jaar duren. Om het voor betrokkenen mogelijk te maken om aan al dit soort opleidingen deel te nemen is gekozen voor een termijn van 4 jaar, waarbinnen dan wel ieder half jaar een nieuwe aanvraag moet worden ingediend.
Om te voorkomen dat er onbeperkt wordt doorgeleerd of-gestudeerd is wel bepaald dat het om maximaal 4 jaar zal gaan.
 
Artikel 5. Bijzondere en onvoorziene gevallen
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
 
Artikel 6. Inwerkintreding
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
 
Artikel 7. Citeertitel
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Naar boven