Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Leerdam 2015
 
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
4
 
 
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
4
 
 
Artikel 1:2 Beslistermijn
5
 
 
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
5
 
 
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
5
 
 
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
5
 
 
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
5
 
 
Artikel 1:7 Termijnen
5
 
 
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
5
Hoofdstuk 2 OPENBARE ORDE
5
 
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
5
 
 
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
5
 
Afdeling 2 Betoging
6
 
 
Artikel 2:2 Optochten
6
 
 
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
6
 
 
Artikel 2:4 Afwijking termijn
6
 
 
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
6
 
Afdeling 3 Verspreiding van gedrukte stukken
6
 
 
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
6
 
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg
6
 
 
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
6
 
 
Artikel 2:8 Dienstverlening
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
6
 
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
6
 
 
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie
ervan
6
 
 
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een
weg
7
 
 
Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg
7
 
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
7
 
 
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
7
 
 
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
7
 
 
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
7
 
 
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
7
 
 
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
8
 
 
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
8
 
 
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
8
 
 
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
8
 
 
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
8
 
 
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
8
 
 
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
8
 
Afdeling 7 Evenementen
8
 
 
Artikel 2:24 Begripsbepaling
8
 
 
Artikel 2:24a Defeniëring evenementen categoriën
8
 
 
Artikel 2:25 Vergunningplicht categorie A-, B- en C-evenement
8
 
 
Artikel 2:25a Meldingsplicht categorie 0-evenement (klein evenement)
8
 
 
Artikel 2:25b Termijnen
9
 
 
Artikel 2:26 Ordeverstoring
9
 
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
9
 
 
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
9
 
 
Artikel 2:28 Vergunningplicht exploitatie openbare inrichting
10
 
 
Artikel 2:28a Melding nieuwe leidinggevende
10
 
 
Artikel 2:28b Exploitatie van terrassen
11
 
 
Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden
11
 
 
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; (tijdelijke) sluiting
11
 
 
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
11
 
 
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
11
 
 
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
11
 
 
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
12
 
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
12
 
 
Artikel 2:35 Begripsbepaling
12
 
 
artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
12
 
 
Artikel 2:37 Nachtregister
12
 
 
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
12
 
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
12
 
 
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
12
 
 
Artikel 2:40 Speelautomaten
12
 
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
12
 
 
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
12
 
 
Artikel 2:42 Plakken en kladden
13
 
 
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
13
 
 
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
13
 
 
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
13
 
 
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
13
 
 
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
13
 
 
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
13
 
 
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
13
 
 
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
14
 
 
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
14
 
 
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
14
 
 
Artikel 2:53 Bespieden van personen
14
 
 
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
14
 
 
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
14
 
 
Artikel 2:56 Alarminstallaties
14
 
 
Artikel 2:57 Loslopende honden
14
 
 
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
14
 
 
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
14
 
 
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
15
 
 
Artikel 2:61 Wilde dieren
15
 
 
Artikel 2:62 Loslopend vee
15
 
 
Artikel 2:63 Duiven
15
 
 
Artikel 2:64 Bijen
15
 
 
Artikel 2:65 Bedelarij
15
 
 
Artikel 2:66 Begripsbepaling
15
 
 
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
15
 
 
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in Artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
15
 
 
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
16
 
 
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
16
 
Afdeling 13 Vuurwerk en carbid
16
 
 
Artikel 2:71 Begripsbepaling
16
 
 
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
16
 
 
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
16
 
 
Artikel 2:73a Carbidschieten
16
 
 
Artikel 2:73b Toepasselijkheid
16
 
Afdeling 14 Drugsoverlast
17
 
 
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
17
 
 
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
17
 
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
17
 
 
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
17
 
 
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
17
 
 
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
17
 
 
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
17
Hoofdstuk 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
17
 
Afdeling 1. Begripsbepalingen
17
 
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
17
 
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
18
 
Artikel 3:3 Nadere regels
18
 
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
18
 
Artikel 3:4 Seksinrichtingen
18
 
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
18
 
Artikel 3:6 Sluitingstijden
19
 
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
19
 
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
19
 
Artikel 3:9 Straatprostitutie
19
 
Artikel 3:10 Sekswinkels
20
 
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen,
afbeeldingen en dergelijke
20
 
Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden
20
 
Artikel 3:12 Beslissingstermijn
20
 
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
20
 
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
20
 
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
20
 
Artikel 3:15 Wijziging beheer
20
 
Hoofdstuk 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
21
 
Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting
21
 
 
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
21
 
 
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
21
 
 
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
21
 
 
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
22
 
 
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
22
 
 
Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder
22
 
 
Artikel 4:6a (Geluid)hinder in de openlucht
22
 
 
Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren
23
 
 
Artikel 4:6c (Geluid)hinder door bromfietsen
23
 
 
Artikel 4:6d (Geluid)hinder door vrachtauto’s
23
 
 
Artikel 4:6e Routering
23
 
 
Artikel 4.6f Mosquito
23
 
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
23
 
 
Artikel 4:7 Straatvegen
23
 
 
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
23
 
 
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
23
 
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
23
 
 
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
23
 
 
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
23
 
 
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege
23
 
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
23
 
 
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
23
 
 
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
23
 
 
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
23
 
 
Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame
23
 
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
23
 
 
Artikel 4:17 Begripsbepaling
23
 
 
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
23
 
 
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
24
Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE
24
 
Afdeling 1 Parkeerexcessen
24
 
 
Artikel 5:1 Begripsbepalingen
24
 
 
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
24
 
 
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
24
 
 
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
24
 
 
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
24
 
 
Artikel 5:6 Parkeren van kampeermiddelen e.a.
24
 
 
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
24
 
 
Artikel 5:8 Parkeren van voertuigen
24
 
 
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
25
 
 
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
25
 
 
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
25
 
 
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
25
 
Afdeling 2 Collecteren, inzameling geld en goederen
25
 
 
Artikel 5:13 Begripsbepaling
25
 
 
Artikel 5:13a Vergunningplicht voor inzameling geld of goederen en collecteren
25
 
Afdeling 3 Venten
25
 
 
Artikel 5:14 Begripsbepaling
25
 
 
Artikel 5:15 Venten toestemming
25
 
 
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
26
 
Afdeling 4 Standplaatsen
26
 
 
Artikel 5:17 Begripsbepaling
26
 
 
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning
26
 
 
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
26
 
 
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
26
 
 
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
26
 
Afdeling 5 Snuffelmarkten
26
 
 
Artikel 5:22 Begripsbepaling
26
 
 
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
26
 
Afdeling 6 Openbaar water, ligplaatsen en vaarwegen
26
 
 
Artikel 5:23a Reikwijdte
26
 
 
Artikel 5:23b Nadere regels openbaar water, ligplaatsen en vaarwegen
26
 
 
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
27
 
 
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
27
 
 
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
27
 
 
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
27
 
 
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
27
 
 
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
27
 
 
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
27
 
 
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
27
 
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
27
 
 
Artikel 5:31a Begripsbepalingen
27
 
 
Artikel 5:32 Crossterreinen
27
 
 
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
27
 
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
28
 
 
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
28
 
Afdeling 9 Verstrooiing van as
28
 
 
Artikel 5:35 Begripsbepaling
28
 
 
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
28
 
 
Artikel 5:37 Hinder of overlast
28
 
Afdeling 10 Reclame
28
 
 
Artikel 5:38 Begripsbepalingen
28
 
 
Artikel 5:39 Reikwijdte
28
 
 
Artikel 5:40 Omgevingsvergunning reclame
28
 
 
Artikel 5:41 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
28
 
 
Artikel 5:42 Verbod plaatsing reclamevoertuigen
28
 
 
Artikel 5:43 Nadere regels reclame
28
Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
28
 
 
Artikel 6:1 Strafbepaling
28
 
 
Artikel 6:2 Toezichthouders
28
 
 
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
29
 
 
Artikel 6:4 Intrekking nieuwe en intrekking oude verordening
29
 
 
Artikel 6:5 Overgangsbepaling
29
 
 
Artikel 6:6 Citeertitel
29
Algemene Plaatselijke Verordening 2015 gemeente Leerdam
Domein: openbare orde en veiligheid
Trefwoorden: collecteren, APV, drugsoverlast, evenementen, gevaarlijke goederen, geluidhinder, openbaar, water, venten, reclame, standplaatsen, houtopstanden, inrichtingen, licht, milieu, natuur, openbare orde, overlast, parkeerexcessen, stank, straatprostitutie, veiligheid, vuurwerk
Datum: 9 juli 2015
Wetgeving: Gemeentewet, art. 149 en 154
(geconsolideerde versie, geldig vanaf 9 juli 2015)
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
  • a.
    openbare plaats:hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
  • b.
    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet en artikel 1 en artikel 4 van de Wegenwet daaronderwordt verstaan.
  • c.
    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
  • d.
    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
  • e.
    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een burgerlijk, zakelijk of persoonlijk recht;
  • f.
    bevoegd gezag:bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
  • g.
    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;
  • h.
    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwetdaaronder wordt verstaan;
  • i.
    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
Artikel 1:2 Beslistermijn
  • 1.
    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
  • 2.
    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen .
  • 3.
    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2:10 , zesde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 , tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11 .
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
  • 1.
    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
  • 2.
    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden ver daagd tot ten hoogste acht weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
  • 1.
    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
  • 2.
    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
  • a.
    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
  • b.
    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
  • c.
    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
  • d.
    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
  • e.
    indien de houder dit verzoekt.
Artikel 1:7 Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
  • a.
    de openbare orde;
  • b.
    de openbare veiligheid;
  • c.
    de volksgezondheid;
  • d.
    de bescherming van het milieu;
  • e.
    de bescherming van het bestemmingsplan .
Hoofdstuk 2. Openbare orde
 
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
  • 2.
    Degene die op een openbare plaats
    • a.
      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
    • b.
      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
    • c.
      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
  • 1.
    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
  • 2.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
  • 3.
    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
  • 4.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 2. Betoging
Artikel 2:2 Optochten
[ Vervallen ]
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1.
    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
  • 2.
    De kennisgeving bevat:
    • a.
      naam en adres van degene die de betoging houdt;
    • b.
      het doel van de betoging;
    • c.
      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
    • d.
      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
    • e.
      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
    • f.
      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
  • 3.
    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
  • 4.
    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving geacht te zijn gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat voor 12.00 uur.
  • 5.
    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
[ Vervallen; opgenomen in artikel 2:3 ]
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
[ Vervallen; opgenomen in artikel 2:3 ]
Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
[Vervallen]
Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
[ Vervallen ]
Artikel 2:8 Dienstverlening
[ Vervallen ]
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
[ Niet opgenomen ]
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats of weg in strijd met de publieke functie ervan
  • 1.
    Het is verboden de weg of een weg gedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daar van, als :
    • a.
      Het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
    • b.
      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
  • 1.
    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.
  • 2.
    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop de nadere regels ten aanzien van reclaemborden als bedoeld in lid 2 van toepassing zijn.
  • 3.
    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • 4.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor :
    • c.
      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
    • d.
      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.
  • 5.
    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
  • 2.
    Ten aanzien van de vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg als bedoeld in het eerste lid:
    • a.
      kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen, indien de activiteiten verboden zijn bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
    • b.
      kan het college in overige gevallen een vergunning verlenen.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
  • 4.
    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal Wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Zuid-Holland Zuid.
  • 5.
    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag:
    • a.
      een uitweg te maken naar de weg; of
    • b.
      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg; of
    • c.
      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
  • 2.
    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
    • d.
      de bruikbaarheid van de weg; of
    • e.
      het veilig en doelmatig gebruik van de weg; of
    • f.
      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; of
    • g.
      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
  • 4.
    Het college kan ten aanzien van het in het eerste lid gestelde verbod en de in het eerste lid bedoelde vergunning nadere regels stellen.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
[ Vervallen ]
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
[Vervallen]
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
[Vervallen]
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
[Vervallen]
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
[ Vervallen]
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
[ Vervallen ]
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
[Vervallen]
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
[Vervallen]
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
[Vervallen]
Afdeling 7. Evenementen
Artikel 2:24 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
    • a.
      b ioscoopvoorstellingen ;
    • b.
      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
    • c.
      k ansspelen als bedoeld i n de Wet op de kansspelen;
    • d.
      het geven van gelegenheid tot dansen in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet 
    • e.
      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
    • f.
      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.
    • g.
      trouwplechtigheden in inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer of Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
    • h.
      ac tiviteiten in openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27 van deze verordening, die in de uitoefening van de inrichting gebruikelijk zijn.
  • 2.
    Onder evenement wordt mede verstaan:
    • i.
      een herdenkingsplechtigheid;
    • j.
      een braderie;
    • k.
      een optocht ( niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening );
    • l.
      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
    • m.
      een klein evenement als bedoeld in artikel 2:25a van deze verordening ;
    • n.
      vuurwerkevenement .
Artikel 2:24a D efiniëring evenementen categorieën
  • 1.
    Evenementen als bedoeld in artikel 2 : 24 worden als volgt aangeduid en geclassificeerd:
    • a.
      Onder categorie 0-evenement wordt verstaan: een klein evenement.
    • b.
      Onder categorie A-evenement wordt verstaan: een regulier evenement.
    • c.
      Onder categorie B-evenement wordt verstaan: een aandacht evenement.
    • d.
      Onder categorie C-evenement wordt verstaan: een risico evenement.
  • 2.
    De classificering van de categorie van een evenement wordt bepaald aan de hand van het uitvoeren van een risicoscan zoals vastgelegd in de Regionale Handreiking Publieksevenementen Zuid Holland-Zuid.
Artikel 2:25 V ergunningplicht categorie A-, B- en C-e venement
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een A-, B- of C-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.
  • 2.
    De beslissing op een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid kan worden opgeschort als de aanvraag is ingediend in samenhang met een andere vergunningplichtige activiteit, zolang op die andere vergunningaanvraag nog niet is beslist.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
  • 4.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
  • 5.
    Het college kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, en de woon- en leefomgeving, het milieu, het uiterlijk aanzien van de gemeente en de volksgezondheid ten aanzien van categorie A-, B- en C-evenementen nadere regels stellen.
Artikel 2:25a Meldingsplicht categorie 0-evenement (klein evenement)
  • 1.
    Geen vergunning is vereist voor een categorie 0 evenement (klein evenement), indien:
    • a.
      de organisator daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester ; en
    • b.
      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen; en
    • c.
      het evenement tussen 07:00 en 23:00 uur plaats vindt; en
    • d.
      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur; en
    • e.
      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten; en
    • f.
      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van 32 m2 per object en niet meer dan vier objecten ; en
    • g.
      er een organisator is die geldt als aanspreekpunt voor toezichthouders en personeel van hulpdiensten ; en
    • h.
      e r geen vuurwerk wordt afgestoken of slechts consumenten-/scherts-/fop-/theatervuurwerk tot ontbranding gebracht wordt dat niet knalt en niet hoger komt dan 10 meter .
  • 2.
    De burgemeester kan binnen zeven dagen na ontvangst van de melding van een klein evenement , als bedoeld in het eerste lid, besluiten het kleine evenemen t te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
  • 3.
    H et college kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, en de woon- en leefomgeving, het milieu, het uiterlijk aanzien van de gemeente en de volksgezondheid ten aanzien van categorie 0-evenementen nadere regels stellen.
Artikel 2:25b Termijnen
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 gelden ten aanzien van evenementen de volgende indieningstermijnen:
  • a.
    De melding van een categorie 0 (klein) evenement dient uiterlijk 14 dagen voor aanvang van het evenement ingediend te zijn.
  • b.
    De aanvraag voor een categorie A-evenement dient uiterlijk 6 weken voor aanvang van het evenement ingediend te zijn. De vergunning wordt uiterlijk 2 weken voor aanvang van het evenement verleend.
  • c.
    De aanvraag voor categorie B- of C-evenementen dient uiterlijk 10 weken voor aanvang van het evenement ingediend te zijn. De vergunning wordt uiterlijk 2 weken voor aanvang van het evenement verleend.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
  • 1.
    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
  • 2.
    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van de gemeente, de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, politie, brandweer en buitengewone opsporingsambtenaren in het belang van de openbare orde en veiligheid terstond en stipt op te volgen.
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder:
    • a.
      openbare inrichting:
      • i.
        een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;
      • ii.
        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;
    • b.
      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
    • c.
      exploitant: de natuurlijke perso nen of natuurlijke personen , of rechtspersoon of rechtspersonen die een openbare inrichting exploiteert c.q. exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
    • d.
      leidinggevende :
      • iii.
        de natuurlijke persoon of natuurlijke personen, of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgeoefend;
      • iv.
        de natuurlijke persoon of natuurlijke personen, die algemene leiding geeft of geven aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt uitgeoefend;
      • v.
        de natuurlijke persoon of natuurlijke personen, die onmiddellijk leiding geeft of geven aan de uitoefening van een openbare inrichting.
    • e.
      vergunninghouder: de natuurlijke persoon of natuurlijkje personen, of de rechtspersoon aan wie de vergunning bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, is verleend.
    • f.
      bezoeker: degene die aanwezig is in een openbare inrichting, met uitzondering van:
      • vi.
        de exploitant;
      • vii.
        de leidinggevenden ;
      • viii.
        het personeel dat in de openbare inrichting werkzaam is;
      • ix.
        toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6 : 2 van deze verordening;
      • x.
        de gezinsleden van de exploitant en beheerder, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de eerste lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad
      • xi.
        andere personen wier aanwezigheid in de openbare inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
  • 2.
    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28 Vergunningplicht e xploitatie openbare inrichting
  • 1.
    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
  • 2.
    De vergunning wordt op naam gesteld van de exploitant en tevens wordt de naam van de beheerder vermeld.
  • 3.
    Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend bij de burgemeester, aan de hand van een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.
  • 4.
    In afwijking van artikel 1:7 heeft de vergunning als bedoeld in het eerste lid een geldigheidsduur van 5 jaar.
  • 5.
    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
  • 6.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
  • 7.
    Bij de toepassing van de in het zesde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de inrichting en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de openbare inrichting en de wijze van bedrijfsvoering van de beheerder in deze of in andere openbare inrichtingen, alsmede hun antecedenten.
  • 8.
    Indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat of wordt voldaan aan de criteria, gesteld in het zesde lid, kan door de burgemeester in afwijking van lid 4 een vergunning worden verleend voor een geldigheidsduur van minder dan 5 jaar.
  • 9.
    De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk inetrekken of wijzigen indien er sprake is van een gewijzigde exploitatie of een wijziging in de exploitatie waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd.
  • 10.
    De burgemeester kan bepalen dat het eerste lid niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten openbare inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.
  • 11.
    De exploitatie van een openbare inrichting, waarop een besluit als bedoeld in het tiende lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.
  • 12.
    De burgemeester kan nadere regels aan de in het tiende lid genoemde opheffing van de vergunningplicht stellen.
  • 13.
    De exploitant is verplicht van de feitelijke beëindiging en/of van gewijzigde exploitatie binnen een week schriftelijk kennis te geven aan het bevoegd gezag.
  • 14.
    Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:28 aMelding nieuwe leidinggevende
  • 1.
    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven op de vergunning als bedoeld in artikel 2:28 van deze verordening.
  • 2.
    Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel van de in het vorige lid bedoelde vergunning.
  • 3.
    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in het eerste lid niet voldoet aan de in artikel 2:28, vijfde lid, gestelde eisen.
  • 4.
    De burgemeester kan de wijziging van het aanhangsel weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
  • 5.
    Op de melding is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2: 28 b Exploitatie van terrassen
  • 1.
    Het is uitsluitend toegestaan om een terras in te richten en te exploiteren vanuit een openbare inrichting.
  • 2.
    Voor het inrichten en exploiteren van een bij een openbare inrichting behorend terras op een openbare plaats of op of aan de weg, dient ten aanzien van terrassen voldaan te worden aan op grond van het bepaalde in artikel 2:10, vijfde lid en 2:28, twaalfde lid gestelde nadere regels.
  • 3.
    De exploitant kan, zonder daarvoor schadeloos te worden gesteld, geen recht doen gelden op (gebruik van) het terras als:
    • a.
      de openbare inrichting hetzij uit eigen beweging dan wel van overheidswege (tijdelijk) gesloten is;
    • b.
      ter plaatse van gemeentewege en/of door speciaal daartoe aangewezen (nuts-)bedrijven werkzaamheden moeten worden verricht aan de bestrating en/of leidingen;
    • c.
      de grond nodig is ten behoeve van een evenement.
Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden
  • 1.
    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift een sluitingsuur of sluitingsuren vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.
  • 2.
    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; ( tijdelijke ) sluiting
  • 1.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk e sluiting bevelen.
  • 2.
    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
  • 3.
    De burgemeester kan een openbare inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren indien:
    • a.
      die openbare inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
    • b.
      die openbare inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften .
  • 4.
    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de openbare inrichting is aangebracht.
  • 5.
    Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
  • 6.
    Het is de exploitant(-en) of leidinggevenden van de openbare inrichting verboden na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.
  • 7.
    Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten openbare inrichting als bezoeker te verblijven.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
  • a.
    de orde te verstoren;
  • b.
    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid .
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
  • 1.
    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
  • 2.
    De exploitant van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 van deze verordening staat niet toe dat een handelaar als bedoeld in artikel 2:66 van deze verordening of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorga a n
[ Vervallen ]
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37 Nachtregister
De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
  • 1.
    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
  • 2.
    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
    • a.
      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de k ansspelen vergunning is verleend;
    • b.
      speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en
    • c.
      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
  • 3.
    De burgemeester weigert de vergunning:
    • d.
      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
    • e.
      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
  • 4.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40. Speelautomaten
  • 1.
    In dit artikel wordt verstaan onder:
  • a.
    Wet: de Wet op de kansspelen;
  • b.
    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;
  • c.
    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;
  • d.
    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
  • e.
    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
  • 1.
    In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 kansspelautomaten toegestaan.
  • 2.
    In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1.
    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
  • 2.
    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
  • 3.
    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
  • 1.
    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
  • 2.
    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
  • a.
    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
  • b.
    met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
  • 3.
    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
  • 4.
    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
  • 5.
    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
  • 6.
    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
  • 7.
    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1.
    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats:
    • a.
      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
    • b.
      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
  • 2.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
  • 1.
    Het is voor personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
  • 2.
    Het verbod is niet van toepassing op:
    • a.
      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en
    • b.
      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
  • 1.
    Het is verboden:
    • a.
      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
    • b.
      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
  • 2.
    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, wachtlo c a ties voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
  • a.
    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
  • b.
    daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
[Vervallen]
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
[ Vervallen ]
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
[ Vervallen ]
Artikel 2:56 Alarminstallaties
[ Vervallen ]
Artikel 2:57 Loslopende honden
  • 1.
    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
    • a.
      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide.
    • b.
      binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd; of
    • c.
      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
  • 2.
    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod in het eerste lid niet geldt.
  • 3.
    De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
    • d.
      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
    • e.
      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2: 58 Verontreiniging door honden
  • 1.
    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerp selen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
  • 2.
    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
  • 3.
    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
  • 4.
    H e t college kan ten aanzien van het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
  • 1.
    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
  • 2.
    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
  • 3.
    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
    • a.
      vervaardigd is van stevig materiaal zoals leer of kunststof of een combinatie van beiden ;
    • b.
      door middel van een uit stevig materiaal vervaardigde riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
    • c.
      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
  • 4.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1.
    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen , buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
    • a.
      aanwezig te hebben ; of
    • b.
      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels ; of
    • c.
      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of
    • d.
      te voeren.
  • 2.
    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
  • 3.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:61 Wilde dieren
[ Vervallen ]
Artikel 2:62 Loslopend vee
[Vervallen]
Artikel 2:63 Duiven
[ V ervallen]
Artikel 2:64 Bijen
[ Vervallen ]
Artikel 2:65 Bedelarij
[ Vervallen ]
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1.
    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
    • a.
      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
    • b.
      de datum van verkoop of overdracht van het goed;
    • c.
      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
    • d.
      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
    • e.
      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
  • 2.
    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.
  • 3.
    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
  • a.
    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
    • i.
      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
    • ii.
      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;
    • iii.
      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
    • iv.
      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
  • b.
    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
  • c.
    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
  • d.
    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
[Vervallen]
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32]
Afdeling 13. Vuurwerk en Carbid
Artikel 2:71 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
[Vervallen]
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1.
    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen openbare plaats.
  • 2.
    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken indien het aannemelijk is of indien men naar alle redelijkheid mag verwachten, dat dit gevaar, schade of overlast zal veroorzaken.
  • 3.
    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73a Carbidschieten
  • 1.
    Carbidschieten is verboden.
  • 2.
    Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur, buiten de bebouwde kom mits: 
    • a.
      daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving.
    • b.
      daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 50 liter; 
    • c.
      degene die het carbidschieten verricht, een schriftelijke toestemming daartoe kan overleggen van de eigenaar van het terrein van waaraf wordt geschoten, met uitzondering van de rechthebbende of eigenaar van een terrein zelf; 
    • d.
      de plaats op het terrein van waaraf wordt geschoten is gelegen: 
      • i.
        op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing; 
      • ii.
        op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramurale zorg; 
      • iii.
        op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren; 
      • iv.
        op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied;
      • v.
        wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;
    • e.
      het vrije schootsveld ten minste 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;
    • f.
      er geen busdeksels of andere gevaarzettende voorwerpen worden weggeschoten; 
    • g.
      het gebruik van (voet)ballen of andere afsluitingen zodanig is dat daardoor geen schade aan mens, dier of goed kan worden veroorzaakt;
    • h.
      het terrein van waaraf wordt geschoten is afgezet met linten of ander vergelijkbaar materiaal; 
    • i.
      binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt, in totaal niet meer dan tien bussen voor het carbidschieten worden gebruikt dan wel gebruiksklaar voor carbidschieten aanwezig worden gehouden; 
    • j.
      de bussen zodanig stevig in de bodem, in een frame of op andere wijze zijn verankerd, dat terugslag wordt voorkomen; 
    • k.
      het carbidschieten plaatsvindt door een persoon van ten minste 16 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen; 
    • l.
      toezicht op het carbidschieten wordt gehouden door ten minste één persoon van ten minste 18 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen, teneinde de veiligheid van het publiek en de eigen veiligheid te waarborgen;
    • m.
      het terrein van waaraf wordt geschoten goed is verlicht indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang. 
Artikel 2:73b Toepasselijkheid
Deze afdeling is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Afdeling 14. Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de volgende artikelen van deze verordening niet naleven:
  • a.
    artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden);
  • b.
    artikel 2:3 (kennisgeving betogingen op openbare plaatsen);
  • c.
    artikel 2:10 (het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd is met de publieke functie ervan);
  • d.
    artikel 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg);
  • e.
    artikel 2:31 (verboden gedragingen);
  • f.
    artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);
  • g.
    artikel 2:48 (verboden drankgebruik);
  • h.
    artikel 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen);
  • i.
    artikel 2:50 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten);
  • j.
    artikel 2:73 (gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling);
  • k.
    artikel 2:73a (carbidschieten);
  • l.
    artikel 5:34 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken).
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
  • 1.
    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
  • 2.
    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere door de gemeenteraad aan te wijzen plaatsen.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
  • 1.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
  • 2.
    De burgemeester kan, met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen, aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 8 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
  • 3.
    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
  • 4.
    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1. Begripsbepalingen
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
  • a.
    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
  • b.
    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
  • c.
    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • d.
    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
  • e.
    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
  • f.
    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
  • g.
    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;
  • h.
    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
  • 1.
    de exploitant;
  • 2.
    de beheerder;
  • 3.
    de prostituee;
  • 4.
    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
  • 5.
    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;
  • 6.
    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 3:3 Nadere regels
Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:4 Seksinrichtingen
  • 1.
    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
  • 2.
    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
  • a.
    de persoonsgegevens van de exploitant;
  • b.
    de persoonsgegevens van de beheerder; en
  • c.
    de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.
3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1.
    De exploitant en de beheerder:
  • a.
    staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
  • b.
    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
  • c.
    heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
  • 2.
    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
  • a.
    met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
  • b.
    binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
  • c.
    binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
  • 1.
    bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de q Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
  • 2.
    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3.
    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
  • 4.
    de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
  • 5.
    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
  • 6.
    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
  • 3.
    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
  • a.
    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
  • b.
    een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
  • 4.
    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
  • a.
    bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
  • b.
    bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
  • 5.
    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:6 Sluitingstijden
  • 1.
    Het bevoegd orgaan stelt door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een seksinrichting de sluitingstijden vast.
  • 2.
    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.
  • 3.
    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
  • 1.
    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
  • a.
    tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
  • b.
    van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1.
    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
  • 2.
    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
  • a.
    geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
  • b.
    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3:9 Straatprostitutie
  • 1.
    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:
  • a.
    op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;
  • b.
    gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.
  • 2.
    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
  • 3.
    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
  • 4.
    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
  • 5.
    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
  • 6.
    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.
Artikel 3:10 Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1.
    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
  • a.
    indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
  • b.
    anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
  • 2.
    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslissingstermijn
  • 1.
    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
  • 2.
    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
  • 1.
    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
  • a.
    de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;
  • b.
    de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;
  • c.
    er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
  • 2.
    In aanvulling op artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:
  • a.
    de openbare orde;
  • b.
    het voorkomen of beperken van overlast;
  • c.
    het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
  • d.
    de veiligheid van personen of goederen;
  • e.
    de verkeersvrijheid of – veiligheid;
  • f.
    de gezondheid of zedelijkheid;
  • g.
    de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
  • 1.
    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
  • 2.
    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3:15 Wijziging beheer
  • 1.
    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
  • 2.
    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
  • 3.
    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
 
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • a.
    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • b.
    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
  • c.
    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
  • d.
    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
  • e.
    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
  • f.
    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
  • g.
    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
  • h.
    onversterkte muziek: muziek geproduceerd door akoestische instrumenten en/of de menselijke stem, die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1.
    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening worden verhoogd met 20 dB(A) op nader door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  • 2.
    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit zijn niet van toepassing op nader door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  • 3.
    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en het tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer nader aan te wijzen delen van de gemeente.
  • 4.
    Het college maakt de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid tenminste vier weken voorafgaand aan het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
  • 5.
    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
  • 6.
    Bij festiviteiten zoals bedoeld in het eerste lid geldt de verhoging van de genoemde geluidsnormen niet tussen 01.00 en 07.00 uur.
  • 7.
    Bij festiviteiten zoals bedoeld in het tweede lid moet de verlichting zijn uitgeschakeld tussen 01.00 en 07.00 uur.
  • 8.
    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
  • 9.
    De geluidswaarde als bedoeld in het zevende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
  • 10.
    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk een uur voor sluitingstijd te worden beëindigd.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1.
    Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening met 20 dB(A) worden verhoogd mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  • 2.
    Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij ten behoeve van de sportuitoefening de verlichting langer wordt aangehouden dan bepaald in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  • 3.
    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
  • 4.
    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan, wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats welke op dat formulier is vermeld.
  • 5.
    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
  • 6.
    Bij festiviteiten zoals bedoeld in het eerste lid geldt de verhoging van de genoemde geluidsnormen niet tussen 01.00 en 07.00 uur.
  • 7.
    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
  • 8.
    De geluidswaarde als bedoeld in het zevende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
  • 9.
    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk een uur voor sluitingstijd te worden beëindigd.
  • 10.
    Bij festiviteiten zoals bedoeld in het tweede lid moet de verlichting zijn uitgeschakeld tussen 01.00 en 07.00 uur.
  • 11.
    Indien de houder van de inrichting ruimere geluidvoorschriften nodig acht voor een incidentele festiviteit kan hij het college verzoeken de normen uit het eerste lid te verhogen. Het college kan hieraan medewerking verlenen waarbij eventueel aan de Milieudienst Zuid-Holland Zuid advies wordt gevraagd. Het verzoek dient ten minste 6 weken voor de datum van de festiviteit te worden gedaan.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
[Vervallen]
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
1.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
  • a.
    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
  • b.
    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
  • c.
    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
  • d.
    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in deze tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast:
 
07.00-19.00 uur
19.00-23.00 uur
23.00-07.00 uur
LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
  • 2.
    Voor de duur van acht uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.
  • 3.
    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
  • 4.
    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.
Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder
  • 1.
    Het is verboden toestellen of geluidsapparaten tussen 19.00 en 07.00 uur in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgevings geluidshinder wordt veroorzaakt.
  • 1.
    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
  • 2.
    Het college kan besluiten categorieën handelingen vrij te stellen van het verbod. Aan deze vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden.
  • 3.
    Het verbod geldt niet, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
Artikel 4:6a. (Geluid)hinder in de openlucht
[Vervallen]
Artikel 4:6b. (Geluid)hinder door dieren
[Vervallen]
Artikel 4:6c. (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.
[Vervallen]
Artikel 4:6d. (Geluid)hinder door vrachtauto’s
[Vervallen]
Artikel 4:6e Routering
[Vervallen]
Artikel 4:6f Mosquito
  • 1.
    In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.
  • 1.
    In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.
  • 1.
    De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.
  • 2.
    Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.
  • 3.
    Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen
[Vervallen]
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
[Vervallen]
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
(Vervallen)
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
(Vervallen)
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege
(Vervallen)
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
[Vervallen]
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
[Vervallen]
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame
[Vervallen]
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1.
    Het ten behoeve van recreatief nachtverblijf plaatsen of geplaatst te houden van kampeermiddelen is uitsluitend toegestaan op een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
  • 2.
    Het college kan ontheffing verlenen om ook buiten de bestemde plaatsen als bedoeld in het eerste lid kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
    • a.
      de bescherming van natuur en landschap; of
    • b.
      de bescherming van een stads- of dorpsgezicht.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, tweede lid, onder a en b.
  • 4.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
[Vervallen]
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
 
Afdeling 1. Parkeerexcessen
Artikel 5:1 Begripsbepalingen
1.In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. voertuigen:
  • i.
    motorrijtuigen, aanhangers, bromfietsen zoals bedoeld in artikel 1, lid onder c, d, en e van de Wegenverkeerswet 1994;
  • ii.
    voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
b. kampeermiddel: een voertuig zoals bedoeld in het eerste lid onder a dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt.
c. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) alsmede het plaatsen of houden van voertuigen en kampeermiddelen op een openbare plaats of de weg.
  • 1.
    Onder verhuren van voertuigen als bedoeld in deze afdeling wordt mede verstaan:
    • a.
      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
    • b.
      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
  • 2.
    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
    • c.
      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
    • d.
      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in artikel 5:2, lid 1 bedoelde persoon.
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1.
    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, toegestaan maximaal drie voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren mits dit uitsluitend gebeurt binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen.
  • 2.
    Het is niet toegestaan de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van dit artikel.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
[Vervallen]
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
[Vervallen]
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
[Vervallen]
Artikel 5:6 Parkeren van kampeermiddelen e.a.
[Vervallen, opgenomen in artikel 5:8]
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1.
    Het is verboden om een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
  • 1.
    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5:8 Parkeren van voertuigen
  • 1.
    Het is toegestaan om een voertuig op de weg te parkeren, indien:
    • a.
      het parkeren geen hinder oplevert voor het overige verkeer; en
    • b.
      het parkeren de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt; en
    • c.
      de verdeling van beschikbare parkeerruimte niet hindert en niet buitensporig nadelig beïnvloedt; en
    • d.
      het voertuig niet langer dan zeven aaneengesloten dagen geparkeerd, gehouden of geplaatst wordt; en
    • e.
      het parkeren niet schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente; en
    • f.
      het voertuig voldoet aan de redelijke eisen van welstand; en
    • g.
      het parkeren geen hinder oplevert voor de woon- en leefomgeving en omwonenden.
  • 2.
    Het college kan van de in het eerste lid gestelde voorwaarden ontheffing verlenen indien er voertuigen geparkeerd worden die de voorwaarden genoemd in het eerste lid overschrijden.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in dit artikel.
  • 4.
    De toestemming in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
  • 5.
    Op de ontheffing genoemd in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
[Vervallen]
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
[Vervallen]
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
[Vervallen]
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2. Collecteren, inzameling geld en goederen
Artikel 5:13 Begripsbepaling
  • 1.
    Onder een collecte en inzameling van geld of goederen wordt onder meer en in ieder geval verstaan het op een openbare plaats en huis-aan-huis aanbieden of inzamelen van;
    • a.
      goederen, waaronder levensmiddelen;
    • a.
      geschreven of gedrukte stukken;
    • b.
      intekenlijst voor bijvoorbeeld sponsoring;
    • c.
      abonnementen lidmaatschappen, contracten;
    • d.
      lege statiegeld flessen en/of bonnetjes en/of incourante goederen;
  • 2.
    Van een collecte of inzameling van geld of goederen, zoals genoemd in het eerste lid, is in ieder geval ook sprake indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:13a Vergunningplicht voor inzameling geld of goederen en collecteren
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college een collecte of openbare inzameling van geld of goederen te houden als bedoeld in artikel 5:13.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
  • 3.
    Het verbod geldt niet voor een rechtspersoon of instelling die in het bezit is van een keur of certificaat van het Centraal Bureau Fondsenwerving.
  • 4.
    Het verbod geldt niet voor een in de gemeente Leerdam gevestigde organisatie en instelling indien/mits/op voorwaarde dat de organisator ten minste 14 dagen voorafgaand aan de collecte of openbare inzameling van geld of goederen melding heeft gedaan aan het college.
  • 5.
    Het college kan binnen zeven dagen na ontvangst van de melding van een collecte of inzameling van geld of goederen als bedoeld in artikel 5:13 besluiten deze te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
  • 6.
    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde vergunningplicht en de in het vierde lid bedoelde meldingsplicht.
  • 7.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 3. Venten
Artikel 5:14 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.
  • 2.
    Onder venten wordt niet verstaan:
    • a.
      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
    • b.
      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
    • c.
      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17 van deze verordening;
    • d.
      collectes en inzamelingen van geld of goederen zoals bedoeld in artikel 5:13 en 5:13a van deze verordening.
Artikel 5:15 Venten toestemming
  • 1.
    Het is toegestaan te venten indien:
  • a.
    de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu niet in gevaar komt;
  • b.
    het venten plaatsvindt op maandag t/m zaterdag tussen 09.00-22.00 uur.
  • 1.
    De toestemming in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
  • 2.
    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot venten.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
[Vervallen]
Afdeling 4. Standplaatsen
Artikel 5:17 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een voertuig, of een tafel.
  • 2.
    Onder standplaats wordt niet verstaan:
  • a.
    een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
  • b.
    een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning
    • 1.
      Het is uitsluitend toegestaan een standplaats in te nemen of te hebben met een door het college daartoe verleende vergunning.
    • 1.
      Onver minderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
  • a.
    indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
  • b.
    indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
  • 1.
    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
  • 2.
    De weigeringsgrond van artikel 5:18, tweed e lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
[Vervallen]
Afdeling 5. Snuffelmarkten
Artikel 5:22 Begripsbepaling
[Vervallen]
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
[Vervallen]
Afdeling 6. Openbaar water, ligplaatsen en vaarwegen
Artikel 5:23a Reikwijdte
  • 1.
    Het bepaalde in deze afdeling is van toepassing op openbaar water zoals bedoeld in artikel 1:1, onder c van deze verordening, alsmede op vaarwegen, vaarten, weteringen, sloten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, damwanden, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, bassins, ligplaatsen, steigers, gordingen, aanlegpalen, meerpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer en in pacht zijn.
  • 2.
    Het bepaalde in deze afdeling geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) het Wetboek van Strafrecht, de Waterwet, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur van het waterschap Rivierenland, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland, de Provinciale landschapsverordening Zuid-Holland Zuid, de Telecommunicatiewet  of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:23b Nadere regels openbaar water, ligplaatsen en vaarwegen
Met betrekking tot het in deze afdeling kan het college nadere regels stellen ten aanzien van de volgende belangen:
  • a.
    het voorkomen van schade aan openbaar water en vaarwegen;
  • b.
    het voorkomen van gevaar voor het doelmatig en veilig gebruik en de bruikbaarheid van openbaar water en vaarwegen;
  • c.
    het voorkomen van belemmering en het bevorderen van het doelmatig beheer en onderhoud van openbaar water en vaarwegen;
  • d.
    redelijke eisen van welstand en het uiterlijk van de gemeente;
  • e.
    de openbare orde of de woon- en leefomgeving.
Artikel 5:24 Voorwerpen in, op of boven openbaar water en vaarwegen
  • 1.
    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
  • 2.
    De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd, indien een voorwerp door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
  • 3.
    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het is uitsluitend toegestaan om met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben, dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen:
  • a.
    met een vergunning van het college; en
  • b.
    op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
  • 1.
    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • 2.
    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
  • 3.
    Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het op grond van het bepaalde in het eerste en tweede lid.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
[Vervallen]
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
  • 1.
    Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
  • 2.
    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken of te verleggen.
  • 3.
    Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich in havens op de loopsteigers tussen vaartuigen te begeven of te bevinden.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:31a Begripsbepalingen
[Vervallen]
Artikel 5:32 Crossterreinen
[Vervallen]
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
[Vervallen]
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1.
    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
  • 2.
    Het verbod niet van toepassing op:
    • a.
      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
    • b.
      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
    • c.
      vuur voor koken, bakken en braden.
  • 3.
    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
  • 4.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
  • 5.
    Het bevoegd gezag kan ten aanzien van het in het eerste lid gestelde verbod en de in het derde lid genoemde ontheffing nadere regels stellen.
  • 6.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
  • 7.
    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledenen of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
  • 1.
    Incidentele asverstrooiing is verboden op:
    • a.
      verharde delen van de weg;
    • b.
      gemeentelijke begraafplaatsen;
    • c.
      op kinderspeelplaatsen, ligweiden en openbare sport- en spelterreinen.
  • 2.
    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
  • 3.
    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.
  • 4.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Afdeling 10. Reclame
Artikel 3:38 Begripsbepalingen
[Vervallen]
Artikel 5:39 Reikwijdte
[Vervallen]
Artikel 5:40 Omgevingsvergunning reclame
[Vervallen]
Artikel 5:41 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
[Vervallen]
Artikel 5:42 Verbod plaatsing recalmevoertuigen
[Vervallen]
Artikel 5:43 Nadere regles reclame
[Vervallen]
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6:1 Strafbepaling
  • 1.
    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
  • 2.
    Van het bepaalde in het eerste lid wordt uitgezonderd de overtreding van het bepaalde in de artikelen 2:10 vierde lid, 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, 2:12 en 4:11.
Artikel 6:2 Toezichthouders
  • 1.
    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de politieambtenaren van de regionale eenheid waarbinnen de gemeente Leerdam is gelegen en de gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s).
  • 2.
    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
  • 1.
    De Algemene Plaatselijke Verordening 2011 gemeente Leerdam, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 september 2011 wordt ingetrokken.
  • 2.
    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.
Artikel 6:5 Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 6:6 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: “Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Leerdam 2015” of ”APV Leerdam 2015”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergade-
ring van de raad van de gemeente Leerdam,
gehouden op 9 juli 2015.
De griffier, De voorzitter,
Naar boven