Subsidieregeling Ondersteuning Werkzoekenden en Minima
 
Het college van burgemeester en wethouders van Gennep;
overwegende dat het belangrijk is dat werkzoekenden en minima in de gemeente goed ondersteund worden en dat hij eraan hecht dat maatschappelijke ondersteuningsinitiatieven de kans krijgen zich te ontplooien, om ook langs die weg bij te dragen aan de verbetering van het netwerk en de zelfredzaamheid van de betreffende inwoner;
overwegende dat een subsidieregeling wenselijk is om maatschappelijke initiatieven die passen binnen het gemeentelijk beleid te kunnen ondersteunen;
gelet op de Algemene subsidieverordening Gennep;
mede gelet op het Beleidsplan Minimabeleid en Schulddienstverlening 2014-2018, het Beleidsprogramma Ontmoeten, Meedoen, Ondersteunen en het Beleidsplan Zorg en Welzijn in 3D;
besluit vast te stellen de Subsidieregeling Ondersteuning Werkzoekenden en Minima:
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
  • a.
    Subsidieverordening: de Algemene Subsidieverordening Gennep;
  • b.
    Minima: inwoners van de gemeente die niet kunnen beschikken over een inkomen van meer dan 120% van de voor hun situatie geldende bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet en niet beschikken over vermogen dat ingevolge artikel 34 van de Participatiewet als vermogen in aanmerking kan worden genomen;
  • c.
    Werkzoekenden: de personen die op grond van artikel 7 van de Participatiewet in aanmerking komen voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.
Artikel 2. Toepassingsbereik
Het bepaalde in de deze subsidieregeling is enkel van toepassing op de verstrekkingen van subsidies door burgemeester en wethouders voor de in artikel 3 bedoelde activiteiten.
Artikel 3. Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen
Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor:
  • a.
    het geldelijk of anderszins ondersteunen van minima bij het deelnemen aan culturele, sportieve of andere activiteiten;
  • b.
    het ondersteunen van minima met materiële bijstand in natura;
  • c.
    het ondersteunen van minima met advies;
  • d.
    het begeleiden van werkzoekenden bij het ontplooien van maatschappelijke activiteiten, bijvoorbeeld door het bieden van dagbesteding of werkervaring.
Artikel 4. Doelgroep waaraan subsidie kan worden verleend
Subsidie kan worden verleend aan natuurlijke personen en aan rechtspersonen.
Artikel 5. Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
  • 1.
    Voor subsidie komen uitsluitend de redelijk gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit of project als bedoeld in artikel 3, die resteren na aftrek van:
    • a.
      gelet op de doelstelling van de subsidieregeling om maatschappelijke ondersteuningsinitiatieven te ondersteunen, in redelijkheid te verlangen inzet van eigen middelen,
    • b.
      gelet op de doelstelling van de subsidieregeling in redelijkheid te verwerven co-financiering,
    • c.
      gelet op de doelstelling van de subsidieregeling in redelijkheid te verwachten bijdragen van derden.
  • 2.
    Namens het college wordt met een aanvrager overleg gevoerd over de invulling van het bepaalde in lid 1.
Artikel 6. Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.
Artikel 7. Aanvraag, aanvraagtermijn en beslistermijn
  • 1.
    In afwijking van artikel 4 lid 1 van de subsidieverordening behoeft de aanvraag niet middels een aanvraagformulier te worden ingediend.
  • 2.
    Een aanvraag wordt op een zodanig tijdstip ingediend, dat overleg als bedoeld in artikel 5 lid 2 mogelijk is.
  • 3.
    De beslistermijnen genoemd in artikel 6 van de subsidieverordening zijn niet van toepassing. De aanvrager kan bij of na het indienen van de aanvraag aan het college verzoeken om een redelijke termijn voor de afhandeling van het subsidieverzoek aan hem bekend te maken.
Artikel 8. Aanvullende weigeringsgronden
Overeenkomstig artikel 7, tweede lid, aanhef en onder f., van de subsidieverordening kan subsidieverlening worden geweigerd als:
  • a.
    de activiteit bedoeld in artikel 3 aanhef en sub a, b of c niet toegankelijk is voor alle minima;
  • b.
    er een ongerechtvaardigd eigen belang is van de aanvrager;
  • c.
    de activiteit niet bijdraagt aan de ondersteuning van minima hoogte van de te vertrekken subsidie in een onevenredige verhouding staat tot de besparing die hij bewerkstelligt in de gemeentelijke uitgaven voor de ondersteuning van minima of werkzoekenden.
Artikel 9. Inwerkingtreding
Deze subsidieregeling treedt in werking na de vaststelling door de gemeenteraad van het Beleidsplan Minimabeleid en Schulddienstverlening, doch niet eerder dan op 1 januari 2015.
 
Aldus besloten tijdens de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep van 16 november 2014.
 
Gemeentesecretaris,
 
Burgemeester,
 
 
Toelichting
Algemene toelichting
Deze subsidieregeling valt onder de eerste pijler van de gemoderniseerde subsidiestructuur voor het sociaal domein van de gemeente Gennep. Het gaat over subsidies op een terrein waar tot dusver in de gemeente Gennep niet of nauwelijks met subsidies werd gewerkt: het ondersteunen van minima en werkzoekenden. De subsidieregeling is gebaseerd op artikel 2 van de Algemene Subsidieverordening (ASV) van de gemeente Gennep.
 
Ingevolge het beleidsprogramma Ontmoeten, Meedoen, Ondersteunen en de beleidsplannen Zorg en Welzijn in 3D en het nieuwe Beleidsplan Minimabeleid en Schulddienstverlening, wil de gemeente Gennep in de toekomst meer ruimte gaan geven aan maatschappelijke initiatieven die op minima zijn gericht. Dit vervangt deels de (noodzaak voor) individuele inkomensondersteuning.
 
Artikelgewijze toelichting
Voor zover de regeling een nadere artikelgewijze toelichting behoeft, is deze hieronder weergegeven.
 
Artikel 2
De subsidieregeling is van toepassing op subsidies als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder 6 van de Algemene subsidieverordening, voor zover die betrekking hebben op ondersteuning van minima en werkzoekenden als bedoeld in artikel 3. De subsidieregeling is dus in ieder geval niet van toepassing op Sociale Werkvoorziening (doorbetaling van rijksbijdrage en bijdrage in het exploitatietekort), Loonkostensubsidie aan arbeidsbelemmerden ingevolge de Participatiewet (deze is in een verordening geregeld), Re-integratiediensten die commercieel worden aangeboden en (al dan niet via aanbesteding) worden ingekocht, inkomensondersteuning aan natuurlijke personen (minima). Soms lijken deze financiële geldstromen op subsidieverhoudingen, maar ze zijn dit niet of ze hebben een eigen wettelijk regime.
 
Artikel 3
Dit artikel beschrijft de activiteiten en daarmee ook de doelgroep waarop de activiteiten uiteindelijk gericht mogen zijn (in samenhang met de definities van artikel 1).
 
De activiteiten genoemd onder letter d. worden momenteel via contracten ingekocht bij marktpartijen. De subsidieregeling is erop gericht om daarnaast subsidiëring mogelijk te maken aan niet-marktpartijen. Inkoop blijft daarnaast gewoon mogelijk en waarschijnlijk ook de hoofdvorm.
 
Dit artikel borgt samen met artikel 8 aanhef en sub a. dat voldaan wordt aan het uitgangspunt van non-discriminatie. Doelgroepen van inwoners mogen binnen een project alleen worden uitgesloten als zij niet tot de groep van werkzoekenden of minima behoren. Minima die uitkering ontvangen van de gemeente mogen daarbij in ieder geval niet anders worden behandeld dan minima met een inkomen via een andere instantie of uit (laagbetaald) werk.
 
Artikel 4
De doelgroep van de subsidieregeling moet worden onderscheiden van de doelgroep van de activiteiten. De subsidieregeling richt zich tot de organisatie of de persoon die minima of werkzoekende wil ondersteunen.
 
Artikel 5
Doelstelling van de subsidieregeling (zie de considerans) is om activiteiten te ondersteunen die in belangrijke mate of overwegend steunen op maatschappelijke initiatieven. Dit kan zijn in de vorm van gelden die worden geïnvesteerd, maar ook in natura (een voorbeeld hiervan zijn de voedselbanken en kledingbanken) of zelfs door vrijwillige werkzaamheden op geldelijke waarde te waarderen. De hier opgenomen regels borgen dat er ook daadwerkelijk maatschappelijke meerwaarde ontstaat. Als de activiteit teveel op de gemeente gaat leunen (financieel of anderszins), organiseer je een verlengd gemeentekantoor en dat is niet de bedoeling van het creëren van de subsidiemogelijkheid.
 
Het artikel geeft een ruime afwegingsvrijheid om te bepalen of een activiteit voldoende aan de doelstelling bijdraagt om voor subsidie in aanmerking te komen. Dit impliceert ook ruimte om een project gedurende een opbouwfase te laten groeien door in het begin een tijdelijk ruimere financiering van de gemeente mogelijk te maken. Omdat het een nieuw beleidsveld in ontwikkeling is, is het noodzakelijk dat het college een ruime afwegingsvrijheid heeft.
 
Artikel 7
In de subsidieregeling wordt beoogd dat er zo weinig mogelijk procedurele voorwaarden worden gesteld. Artikelen 4, 5 en 6 ASV maken het mogelijk dat er van de subsidieverordening afwijkende regelingen worden getroffen. Omdat het in deze subsidieregeling naar verwachting zal gaan om een beperkt aantal aanvragers, waarbij projecten vaak samen met de gemeente worden ontwikkeld (“co-creatie”), wordt afgeweken van de termijnen die in de subsidieverordening zijn opgenomen en van het voorschrift om bij de aanvraag een formulier te gebruiken. Vaak zal er een periode van overleg op de aanvraag volgen, om de exacte vormgeving van een project uit te werken. Artikel 5 lid 2 schrijft op één punt om die reden overleg voor.
Vooraf is het niet mogelijk om een (beslis-) termijn te verbinden aan een dergelijk overlegtraject. Loopt overleg onverhoopt vast, dan kan de aanvrager desgewenst een beslissing afdwingen, door het college te verzoeken om een redelijke termijn voor de beslissing bekend te maken. De aanvrager heeft immers wel recht op uitsluitsel als hij dit wenst.
 
Een plan en een begroting moeten er bij de aanvraag uiteraard wel liggen, net zoals de identificerende gegevens (m.n. statuten) van de betreffende rechtspersoon.
 
Artikel 8
De subsidieregeling is in principe bedoeld voor de ondersteuning van vrijwilligersinitiatieven. Commerciële initiatieven waardoor de initiatiefnemer zelf gebaat wordt, behoren hier in principe niet toe. In de regel zal er ook geen sprake zijn van loonkosten van de initiatiefnemer die door middel van de subsidie geheel of gedeeltelijk worden gedekt.
 
De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3 sub a, b en c. zal worden gedekt uit het gemeentelijk minimabeleid en van artikel 3 sub d. uit het participatiebudget. In verhouding tot de te verwachten subsidie-aanvragen zijn dat zeer ruime budgetten. Deze budgetten zijn echter al bestemd voor bestaande activiteiten, die in beginsel gewoon doorlopen tenzij ze vervangen worden. We beogen een substitutie-stroom op gang te brengen, waarbij de bestaande geldstromen aan belang inboeten naar gelang de maatschappelijke initiatieven via subsidie aan kracht winnen. Dit worden dus communicerende vaten binnen een overkoepelend budget. Bij de beoordeling van het subsidieverzoek moet dus blijken dat de subsidie kan worden bekostigd doordat zij elders binnen het overkoepelende budget (op termijn) een bezuiniging oplevert of anderszins bijdraagt aan de ontwikkeling van het gemeentelijk minimabeleid. Het beschikbare budget is daarmee geen zelfstandige afwijzingsgrond voor subsidie, maar via een totaalafweging kan beschikbaarheid van budget wel een rol spelen om tot toekenning of afwijzing te komen.
 
Artikel 9
Het beleidsplan waarop deze subsidieregeling is gebaseerd, wordt in december 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Daarna kan de subsidieregeling in werking treden. Door de inwerkingtreding te bepalen op 1 januari, loopt dit synchroon met het beleidsplan, dat betrekking heeft op de jaren 2015 – 2018. Mocht de gemeenteraad niet instemmen met het beleid, dan zal de subsidieregeling uiteraard ook niet in werking treden.
Naar boven