Artikel 2. Commerciële relatie en commerciële prijs
De twee begrippen worden uitgebreid beschreven wat nodig is in relatie tot de uitvoering van de kostendelersnorm. De kostendelersnorm geldt namelijk niet voor personen die op een commerciële basis in dezelfde woning wonen.
Wanneer is er sprake van een commerciële relatie?
Bij de intrede van de Participatiewet is ook het begrip “commerciële relaties” nieuw leven ingeblazen. De hoogte van de bijstandsuitkering wordt mede afhankelijk gesteld van het aantal (mede-)bewoners op een adres. Is er sprake van een niet-commerciële relatie dan heeft dit direct gevolgen voor de hoogte van de bijstandsuitkering. Er kan dan sprake zijn van een gezamenlijke huishouding (hoofdverblijf en wederzijdse zorg) of een kostendelers situatie. Bloedverwanten in de eerste en tweede graad kunnen volgens de regels van de participatiewet nooit een commerciële relatie hebben (artikel 22a lid 4 onder b van de Participatiewet).
Indien er sprake is van een commerciële relatie telt deze niet mee voor het begrip “kostendeler”. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder/kostgever een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder/kostganger deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een commerciële relatie, dient er aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. We hebben het dan over de situatie van een kostganger/kostgever en kamerhuurder/verhuurder.
Er is een schriftelijke overeenkomst waarbij wederzijdse rechten en plichten geregeld zijn.
Er is sprake van een controleerbare regelmatige betaling van huur en/of kostgeld.
Er is sprake van een commerciële prijs en het kostgeld/ de huur wordt jaarlijks verhoogd middels indexering.
Voorwaarden schriftelijke overeenkomst (geen limitatieve opsomming):
Identiteit en ondertekening verhuurder/huurder;
de datum ingang van het huurcontract, tijdsduur en wijze van opzeggen;
de huurprijs (all-in of uitgesplitst in kale huur en servicekosten);
het tijdstip en wijze van betaling;
de datum waarop jaarlijks de huur wordt geïndexeerd;
de huurprijs (all-in of uitgesplitst in kale huur en servicekosten);
omschrijving van het gehuurde;
gebruik van gemeenschappelijke keuken, douche of bad, wasmachine, wc, kabel en telefoon;
omschrijving kostgangerschap tegen welke prijs (maaltijden, schoonmaak, was- en strijkwerk).
Huurprijs/Prijs kostgangerschap
Er moet sprake zijn van een commerciële prijs, dat wil zeggen dat de prijs in verhouding
moet staan tot de geleverde prestaties en datgene wat in het economische verkeer gebruikelijk is. Gemeenten hebben de vrijheid om te bepalen wat onder een commerciële
huurprijs wordt verstaan. Om te bepalen of er sprake is van een commerciële prijs worden als ondergrens de normbedragen woonlasten van het Nibud voor studenten als uitgangspunt aangehouden. Dit is een bedrag aan huur, water en energie. Bij kostgangerschap komen hier bovenop de gemiddelde kosten voor geleverde diensten zoals maaltijden, was- en strijkkosten en schoonmaak. Ook hiervoor wordt aansluiting gezocht bij het Nibud.
Huur, water en energie € 341,00 per maand
Maaltijden voor een man tot 65 jaar € 193,50 per maand
Maaltijden voor een vrouw tot 65 jaar € 177,15 per maand
Voor de was á 5 kilo per persoon per week (inclusief waspoeder en afschrijving van de machine excl. energieverbruik) € 1,00 x 4= € 4,00 per maand.
Bovenstaande bedragen zijn de bedragen waar minimaal aan voldaan moet worden wil er sprake zijn van een commerciële prijs.
Schriftelijke overeenkomst niet doorslaggevend
Bij onderhuurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is die verder reikt dan de betaling van huur en een wederzijdse verzorging die niet beperkt blijft tot de levering van de overeengekomen diensten zoals maaltijden of bewassing. De loutere aanwezigheid van een contract en bewijsstukken dat huur of kostgeld wordt betaald, staat niet in de weg dat de betrokkenen mogelijk in feite een gezamenlijke huishouding voeren.
Bij het hebben van een medebewoner heeft dit gevolgen voor de hoogte van de huurtoeslag. Bij de berekening van de huurtoeslag wordt namelijk rekening gehouden met het gezamenlijk inkomen. Bij het hebben van een commerciële relatie in de vorm van onderhuur en kostganger is er geen verlies van huurtoeslag.
Artikel 3. Inkomstenkorting bij ontvangst huur en kostgeld minus daadwerkelijke kosten
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet worden, als de belanghebbende de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers, de daaruit voortvloeiende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als bijzonder inkomen aangemerkt, als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid Participatiewet).
Inkomsten uit onderhuur of kostgeld worden in mindering gebracht op de uitkering van de onderverhuurder, met uitzondering van een gedeelte van de (onder)huurprijs of kostgeld wegens het hebben van meerkosten aan een (onder)verhuurder en/of kostganger. Deze meerkosten hebben (ingeval van inkomsten uit (onder)huur) betrekking op nutsvoorzieningen en (ingeval van kostgeverschap) op maaltijden.
De Recofa richtlijn als ijkpunt
Voor het gedeelte van de (onder)huurprijs of kostgeld dat niet in aanmerking wordt genomen is aangesloten bij de berekening van het vrij te laten bedrag voor inkomsten uit (onder)huur of kostgeverschap zoals toegepast bij schuldsanering. In de Vtlb (vrij te laten bedragen) rapporten van de Recofa staat beschreven welke inkomsten in aanmerking moeten worden genomen binnen de schuldsanering. Hierbij worden ten aanzien van inkomsten uit verhuur of kostgeverschap forfaitaire bedragen wegens het hebben van meerkosten vanwege de inwoning van een huurder of kostganger (op dagbasis) buiten beschouwing gelaten. Omgerekend naar maandbedragen, levert dit het volgende op in de periode januari tot en met juni 2015:
Meer bij alleen kamerverhuur bij kostgeverschap wordt hierbij opgeteld
kosten nutsvoorzieningen voor o.a. maaltijden
per maand € 61,88 = € 62,00 € 291,20 = € 291,00 62,00 = € 353,00
De omrekenfactor is: dagbedrag x 7 x 13 / 3. Genoemde bedragen gelden per 1 januari 2015.
Dit betekent dat de (onder)huurprijs in aanmerking wordt genomen, minus het bovenstaande actuele maandbedrag voor stijgende kosten van nutsvoorzieningen. Als er sprake is van een kostganger, wordt naast het bedrag voor nutsvoorzieningen ook het actuele maandbedrag voor meerkosten van maaltijden in aanmerking genomen.
Het buiten beschouwing laten van een deel van de (onder)huurprijs of het kostgeld, geldt per onderhuurder of kostganger. Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder. Ieder half jaar worden deze bedragen aangepast. Voor de actuele bedragen wordt verwezen naar het Vtlb rapport van de Werkgroep Vtlb van Recofa. Een actuele versie is beschikbaar op http://www.wsnp.rvr.org.
Artikel 4. Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten
Als iemand zelfstandig woont maar lagere bestaanskosten heeft dan die waarin de norm voorziet als gevolg van het ontbreken van woonkosten, voorziet artikel 27 van de Participatiewet in de mogelijkheid om de norm als bedoeld in artikel 20 en 21 van de Participatiewet lager vast te stellen. Centraal daarin staat het begrip woonkosten.
De volgende mogelijke oorzaken van ontbreken woonkosten kunnen zich voordoen:
- 1.
bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld krakers, een kind dat gratis in een woning van zijn ouder(s) woont, een hypotheek die volledig is afgelost;
- 2.
als een derde de woonkosten van de woning betaalt, bijvoorbeeld het, na een verlating, (tijdelijk) doorbetalen van de vaste lasten (zowel bij een koop- als een huurwoning) door de andere partner.
- 3.
het niet bewonen van een woning, bijvoorbeeld personen die gratis in een bedrijfspand wonen; feitelijk verblijf in caravan of jachthaven.
Individualiseringsbeginsel
Indien noch in het kader van artikel 27 Participatiewet noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, kan het bestuur de bijstand in voorkomende gevallen lager of anders vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet. Bijvoorbeeld indien een dakloze expliciet aangeeft wel woonkosten te hebben (bijvoorbeeld betalen voor opvang) is het aan de aanvrager om dit aan het bestuur aan te tonen via bewijsstukken. Op grond hiervan kan het bestuur besluiten de verlaging lager vast te stellen.
Artikel 5 Schoolverlaters
Het college heeft op grond van artikel 28 Participatiewet de mogelijkheid om gedurende 6 maanden de landelijke norm lager vast te stellen als belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De ratio van artikel 28 Participatiewet is dat een belanghebbende niet onmiddellijk recht kan doen gelden op een relatief hogere bijstandsuitkering aansluitend op het relatief lagere bedrag dat hij aan studiefinanciering ontving. De gedachte dat de bijstandsuitkering veelal aanmerkelijk hoger ligt dan de bedragen die men ontvangt van studiefinanciering komt overigens niet overeen met de
praktijk. De hoogte van de beurs en de lening (en voor HBO/universiteit straks het leenstelsel) samen is nagenoeg gelijk aan de geldende bijstandsnorm.
De schoolverlaterskorting werd door de gemeente Capelle aan den IJssel toegepast met als uitgangspunt de relatie met het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. De achterliggende gedachte van artikel 28 is dat de hierin bedoelde verlaging aansluit bij de lagere noodzakelijke bestaanskosten van schoolverlaters tijdens hun studie. In de praktijk blijkt echter dat de meeste schoolverlaters tijdens hun studie geen lagere bestaanskosten hebben omdat ze zelfstandig wonend zijn, de verzorging van kinderen hebben e.d..
Normen participatiewet 2015
Alleenstaande zelfstandig wonend: € 912,79
Kostendeler: € 679,75 bij 1 ander/ouders
€ 589,11 bij 2 anderen/ouders
In GripopParticipatiewet van Schulinck staat als toelichting op artikel 28 van de Participatiewet: ‘’De verlaging mag er niet toe leiden dat de bijstandsnorm van een belanghebbende lager wordt vastgesteld dan het bedrag dat hij aan studiefinanciering zou hebben ontvangen als hij daar nog aanspraak op zou kunnen maken’’.
Gezien bovenstaande wordt er voor gekozen om met ingang van 1 januari 2015 geen toepassing meer te geven aan artikel 28 van de Participatiewet. Voor Capelle aan den IJssel betekent dit een beleidswijziging De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in het verleden geen uitvoering gegeven aan deze mogelijkheid binnen de regelgeving.