Vaststelling van de Algemeen Plaatselijke Verordening gemeente Zederik 2015
De Raad der gemeente Zederik;
gelezen het voorstel van het college en de burgemeester van 3 juni 2015;
 
gelet op de wens van de raad om te komen tot concrete invulling van de vermindering van de regeldruk en verkorting van procedures, conform de met algemene stemmen aangenomen motie van de VKG uitgesproken tijdens hun vergadering van 10 november 2014, agendapunt 7;
 
gelet op artikel 147, 149, 154 en 156 van de Gemeentewet;
 
gelet op en artikel 2a van de Wegenverkeerswet;
 
gelet op de artikelen 10, 12, 15, 18, 23 en 34 van Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Prostitutiewet);
 
gehoord de discussie in de werkbijeenkomst van de raad van 11 februari 2015;
 
gezien het advies van Informatievergadering I van 11 mei 2015;
 
Overwegende;
 
dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter bescherming en handhaving van de openbare orde en veiligheid, het woon- en leefklimaat en van de gemeentelijke huishouding;
 
dat recente ontwikkelingen het wenselijk maken de Algemene Plaatselijke Verordening op verschillende punten aan te passen;
 
dat het ter bescherming en handhaving van de openbare orde en veiligheid, de volksgezondheid, de woon- en leefomgeving of de veiligheid aanbeveling verdient regels te stellen ten aanzien van prostitutie, seksinrichtingen, sekswinkels, en -bedrijven en het anderszins bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen;
 
dat het met het oog op de komende nieuwe landelijke Prostitutiewet en de herziening en deregulering van de Algemene Plaatselijke Verordening (verder: APV) 2012 gemeente Zederik tot een APV “Light” 2015 wenselijk is om de prostitutiebepalingen uit hoofdstuk 3 van de APV op te nemen in een zelfstandige verordening;
 
b e s l u i t :
1. De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zederik 2015 vast te stellen;
2. De Verordening Prostitutie, Sekswinkels, -inrichtingen en -bedrijven gemeente Zederik 2015 vast te stellen;
3. De Algemene Plaatselijke Verordening 2012 gemeente Zederik gelijktijdig met de vaststelling van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zederik 2015 in zijn geheel in te trekken.
 
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
 
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
  • a.
    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt ver staan;
  • b.
    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet en artikel 1 en artikel 4 van de Wegenwet daaronder wordt verstaan.
  • c.
    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
  • d.
    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
  • e.
    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een burgerlijk, zakelijk of persoonlijk recht;
  • f.
    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
  • g.
    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;
  • h.
    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;
  • i.
    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
Artikel 1:2 Beslistermijn
  • 1.
    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
  • 2.
    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.
  • 3.
    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2:10, zesde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
  • 1.
    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
  • 2.
    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verdaagd met ten hoogste acht weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
  • 1.
    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
  • 2.
    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
  • a.
    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
  • b.
    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
  • c.
    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
  • d.
    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
  • e.
    indien de houder dit verzoekt.
Artikel 1:7 Geldigheidsduur
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
  • a.
    de openbare orde;
  • b.
    de openbare veiligheid;
  • c.
    de volksgezondheid;
  • d.
    de bescherming van het milieu;
  • e.
    de bescherming van het bestemmingsplan.
     
Hoofdstuk 2. Openbare orde
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
  • 2.
    Degene die op een openbare plaats
    • a.
      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
    • b.
      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongere-geldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
    • c.
      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing; is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
  • 3.
    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
  • 4.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
  • 5.
    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
  • 6.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
     
Afdeling 2. Betoging
Artikel 2:2 Optochten
[Vervallen]
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1.
    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
  • 2.
    De kennisgeving bevat:
    • a.
      naam en adres van degene die de betoging houdt;
    • b.
      het doel van de betoging;
    • c.
      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
    • d.
      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
    • e.
      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en
    • f.
      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
  • 3.
    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
  • 4.
    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving geacht te zijn gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat voor 12.00 uur.
  • 5.
    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]
 
Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
[Vervallen]
 
Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:8 Dienstverlening
[Vervallen]
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
  • 1.
    Het is uitsluitend toegestaan om ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
  • 2.
    Het college stelt nadere regels die de werking van de toestemming in het eerste lid beperken tot bepaalde dagen en uren.
     
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats of weg in strijd met de publieke functie ervan
  • 1.
    Het is toegestaan een openbare plaats of de weg of een gedeelte daarvan anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien het gebruik:
    • a.
      geen schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg;
    • b.
      de bruikbaarheid van de weg niet belemmert of niet kan belemmeren;
    • c.
      geen belemmering vormt of niet kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg;
    • d.
      voldoet aan redelijke eisen van welstand dan wel het uiterlijk aanzien van de omgeving;
  • 2.
    Indien er afwijkend gebruik van een openbare plaats of de weg wordt gemaakt waarbij niet voldaan wordt of kan worden aan de voorwaarden in het eerste lid, dient er tenminste 14 dagen voorafgaand melding gedaan te worden aan het college.
  • 3.
    Het college kan binnen zeven dagen na ontvangst van de melding als bedoeld in het tweede lid van een afwijkend gebruik van een openbare plaats of de weg, besluiten het voorgenomen afwijkend gebruik te verbieden,
  • 4.
    De toestemming in het eerste lid geldt verder alleen op voorwaarde dat er tenminste een vrije doorgang van 0,9m wordt gelaten op voetpaden en –mede gelet op de doorgang en bereikbaarheid ten behoeve van hulpdiensten- van 3,5m breed en 4,2m hoog op de rijbaan,.
  • 5.
    Het college kan met betrekking tot het gebruik van een openbare plaats of de weg ten aanzien van het plaatsen van voorwerpen in het algemeen en met betrekking tot terrassen, uitstallingen en reclameborden in het bijzonder,nadere regels stellen ten aanzien van de volgende belangen:
    • a.
      voorkomen van schade aan de weg; en
    • b.
      het voorkomen van gevaar voor de bruikbaarheid van de weg; en
    • c.
      het voorkomen van gevaar voor het doelmatig en veilig gebruik weg; en
    • d.
      het voorkomen van belemmering en bevorderen van het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
    • e.
      redelijke eisen van welstand; en
    • f.
      de openbare orde of de woon- en leefomgeving.
  • 6.
    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • 7.
    De toestemming in het eerste lid en de melding in het tweede lid zijn niet van toepassing op:
    • a.
      terrassen behorende bij openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27van deze verordening;
    • b.
      gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend; of
    • c.
      situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenwet, of de Provinciale wegenverordening en het Provinciale wegenreglement.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
  • 2.
    Ten aanzien van de vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg als bedoeld in het eerste lid:
    • a.
      kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen, indien de activiteiten verboden zijn bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
    • b.
      kan het college in overige gevallen een vergunning verlenen.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
  • 4.
    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Zuid Holland-Zuid.
  • 5.
    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag:
    • a.
      een uitweg te maken naar de weg; of
    • b.
      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg; of
    • c.
      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
  • 2.
    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
    • a.
      de bruikbaarheid van de weg; of
    • b.
      het veilig en doelmatig gebruik van de weg; of
    • c.
      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;of
    • d.
      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
  • 4.
    Het college kan ten aanzien van het in het eerste lid gestelde verbod en de in het eerste lid bedoelde vergunning nadere regels stellen.
     
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
[Vervallen]
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
[Vervallen]
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
[Vervallen]
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
[Vervallen]
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
[Vervallen]
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
[Vervallen]
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
[Vervallen]
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
[Vervallen]
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
[Vervallen]
 
Afdeling 7. Evenementen
Artikel 2:24 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
    • a.
      bioscoopvoorstellingen;
    • b.
      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
    • c.
      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
    • d.
      het geven van gelegenheid tot dansen in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet
    • e.
      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
    • f.
      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.
    • g.
      trouwplechtigheden in inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer of Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
    • h.
      activiteiten in openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27 van deze verordening, die in de uitoefening van de inrichting gebruikelijk zijn.
  • 2.
    Onder evenement wordt mede verstaan:
    • a.
      een herdenkingsplechtigheid;
    • b.
      een braderie;
    • c.
      een optocht (niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening);
    • d.
      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
    • e.
      een klein evenement als bedoeld in artikel 2:25a van deze verordening;
    • f.
      vuurwerkevenement.
Artikel 2:24a Definiëring evenementen categorieën
  • 1.
    Evenementen als bedoeld in artikel 2:24 worden als volgt aangeduid en geclassificeerd:
    • a.
      Onder categorie 0-evenement wordt verstaan: een klein evenement.
    • b.
      Onder categorie A-evenement wordt verstaan: een regulier evenement.
    • c.
      Onder categorie B-evenement wordt verstaan: een aandacht evenement.
    • d.
      Onder categorie C-evenement wordt verstaan: een risico evenement.
  • 2.
    De classificering van de categorie van een evenement wordt bepaald aan de hand van het uitvoeren van een risicoscan zoals vastgelegd in de Regionale Handreiking Publieksevenementen Zuid Holland-Zuid.
Artikel 2:25 Vergunningplicht categorie A-, B- en C-evenement
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een A-, B- of C-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.
  • 2.
    De beslissing op een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid kan worden opgeschort als de aanvraag is ingediend in samenhang met een andere vergunningplichtige activiteit, zolang op die andere vergunningaanvraag nog niet is beslist.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
  • 4.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
  • 5.
    Het college kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, en de woon- en leefomgeving, het milieu, het uiterlijk aanzien van de gemeente en de volksgezondheid ten aanzien van categorie A-, B- en C-evenementen nadere regels stellen.
Artikel 2:25a Meldingsplicht categorie 0-evenement (klein evenement)
  • 1.
    Geen vergunning is vereist voor een categorie 0 evenement (klein evenement), indien:
    • a.
      de organisator daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester; en
    • b.
      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen; en
    • c.
      het evenement tussen 07:00 en 23:00 uur plaats vindt; en
    • d.
      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur; en
    • e.
      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten; en
    • f.
      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van 32 m2 per object en niet meer dan vier objecten; en
    • g.
      er een organisator is die geldt als aanspreekpunt voor toezichthouders en personeel van hulp-diensten; en
    • h.
      er geen vuurwerk wordt afgestoken of slechts consumenten-/scherts-/fop-/theatervuurwerk tot ontbranding gebracht wordt dat niet knalt en niet hoger komt dan 10 meter.
  • 2.
    De burgemeester kan binnen zeven dagen na ontvangst van de melding van een klein evenement, als bedoeld in het eerste lid, besluiten het kleine evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
  • 3.
    Het college kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, en de woon- en leefomgeving, het milieu, het uiterlijk aanzien van de gemeente en de volksgezondheid ten aanzien van categorie 0-evenementen nadere regels stellen.
Artikel 2:25b Termijnen
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 gelden ten aanzien van evenementen de volgende indieningstermijnen:
  • a.
    De melding van een categorie 0 (klein) evenement dient uiterlijk 14 dagen voor aanvang van het evenement ingediend te zijn.
  • b.
    De aanvraag voor een categorie A-evenement dient uiterlijk 6 weken voor aanvang van het eve-nement ingediend te zijn. De vergunning wordt uiterlijk 2 weken voor aanvang van het evenement verleend.
  • c.
    De aanvraag voor categorie B- of C-evenementen dient uiterlijk 10 weken voor aanvang van het evenement ingediend te zijn. De vergunning wordt uiterlijk 2 weken voor aanvang van het eve-nement verleend.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
  • 1.
    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
  • 2.
    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van de gemeente, de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, politie, brandweer en buitengewone opsporingsambtenaren in het belang van de openbare orde en veiligheid terstond en stipt op te volgen.
     
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder:
    • a.
      openbare inrichting:
      • i.
        een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;
      • ii.
        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;
    • b.
      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
    • c.
      exploitant: de natuurlijke personen of natuurlijke personen, of rechtspersoon of rechtspersonen die een openbare inrichting exploiteert c.q. exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
    • d.
      leidinggevende:
      • i.
        de natuurlijke persoon of natuurlijke personen, of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgeoefend;
      • ii.
        de natuurlijke persoon of natuurlijke personen, die algemene leiding geeft of geven aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt uitgeoefend;
      • iii.
        de natuurlijke persoon of natuurlijke personen, die onmiddellijk leiding geeft of geven aan de uitoefening van een openbare inrichting.
    • e.
      vergunninghouder: de natuurlijke persoon of natuurlijkje personen, of de rechtspersoon aan wie de vergunning bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, is verleend.
    • f.
      bezoeker: degene die aanwezig is in een openbare inrichting, met uitzondering van:
      • i.
        de exploitant;
      • ii.
        de leidinggevenden;
      • iii.
        het personeel dat in de openbare inrichting werkzaam is;
      • iv.
        toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;
      • v.
        de gezinsleden van de exploitant en beheerder, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de eerste lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad
      • vi.
        andere personen wier aanwezigheid in de openbare inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
  • 2.
    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28 Vergunningplicht exploitatie openbare inrichting
  • 1.
    Het is verboden een openbare inrichting en te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
  • 2.
    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
  • 3.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
  • 4.
    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:
    • a.
      het karakter van de straat en de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;
    • b.
      de aard van de inrichting;
    • c.
      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie;
    • d.
      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant en/of leidinggevenden in deze of in andere inrichtingen; en
    • e.
      de antecedenten van de onder d. genoemden.
  • 5.
    De leidinggevende(n) van de openbare inrichting dient(en) aan de volgende gedragseisen te voldoen:
    • a.
      staat niet onder curatele en is niet uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet;
    • b.
      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
    • c.
      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
  • 6.
    De burgemeester weigert de vergunning indien de leidinggevenden niet aan de in het vijfde lid gestelde gedragseisen voldoen.
  • 7.
    De burgemeester kan de vergunning weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
  • 8.
    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien uit de hem ter beschikking staande gegevens kan worden afgeleid dat in de openbare inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zullen zijn.
  • 9.
    Gelet op het bepaalde in artikel 2:10 van de APV beslist de burgemeester in geval van een vergun-ningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
  • 10.
    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:
    • a.
      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
    • b.
      een zorginstelling;
    • c.
      een museum;
    • d.
      een bedrijfskantine of- restaurant;
    • e.
      een automatiek;
    • f.
      een broodjeszaak;
    • g.
      een cafetaria (zonder drank- en horecavergunning);
    • h.
      een croissanterie;
    • i.
      een koffiebar;
    • j.
      een lunchroom;
    • k.
      een ijssalon;
    • l.
      een snackbar (zonder drank- en horecavergunning);
    • m.
      een tearoom;
    • n.
      een Bed & Breakfast accommodatie
    • o.
      een afhaalgelegenheid die maaltijden, voor directe consumptie geschikte eetwaren en alcohol-vrije dranken verstrekt voor gebruik elders dan ter plaatse;
    • p.
      een openbare inrichting geëxploiteerd door een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4 van de Drank- en Horecawet en de Drank- en Horecaverordening van de gemeente Zederik;
    • q.
      een openbare inrichting geëxploiteerd door een kerk, vereniging of stichting, waarvan de horeca-activiteiten direct en ondergeschikt zijn aan de maatschappelijke of sportieve functie van het vigerende bestemmingsplan.
  • 11.
    De burgemeester kan in aanvulling op het bepaalde in het vorige lid bij besluit bepalen dat de vergunningplicht ingevolge het eerste lid van dit artikel, niet geldt voor één of meer andere in het besluit aangeduide soorten openbare inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in één of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.
  • 12.
    Het college kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, en de woon- en leefomgeving, het milieu, het uiterlijk aanzien van de gemeente en de volksgezondheid ten aanzien van openbare inrichtingen en daarbij behorende terrassen nadere regels stellen.
  • 13.
    Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:28a Melding nieuwe leidinggevende
  • 1.
    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven op de vergunning als bedoeld in artikel 2:28 van deze verordening.
  • 2.
    Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel van de in het vorige lid bedoelde vergunning.
  • 3.
    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in het eerste lid niet voldoet aan de in artikel 2:28, vijfde lid, gestelde eisen.
  • 4.
    De burgemeester kan de wijziging van het aanhangsel weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
  • 5.
    Op de melding is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:28b Exploitatie van terrassen
  • 1.
    Het is uitsluitend toegestaan om een terras in te richten en te exploiteren vanuit een openbare inrichting.
  • 2.
    Voor het inrichten en exploiteren van een bij een openbare inrichting behorend terras op een openbare plaats of op of aan de weg, dient ten aanzien van terrassen voldaan te worden aan op grond van het bepaalde in artikel 2:10, vijfde lid en 2:28, twaalfde lid gestelde nadere regels.
  • 3.
    De exploitant kan, zonder daarvoor schadeloos te worden gesteld, geen recht doen gelden op (gebruik van) het terras als:
    • a.
      de openbare inrichting hetzij uit eigen beweging dan wel van overheidswege (tijdelijk) gesloten is;
    • b.
      ter plaatse van gemeentewege en/of door speciaal daartoe aangewezen (nuts-)bedrijven werkzaamheden moeten worden verricht aan de bestrating en/of leidingen;
    • c.
      de grond nodig is ten behoeve van een evenement.
Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden
1.Voor openbare inrichtingen gelden de openings- en sluitingstijden volgens onderstaande tabel:
 
Openings- en sluitingstijden voor openbare inrichtingen in Zederik
Openingstijden 24.00/00.00
Sluitingstijden (volgende dag)
Zondag 07.00 uur
Maandag 01.00 uur
Maandag 07.00 uur
Dinsdag 01.00 uur
Dinsdag 07.00 uur
Woensdag 01.00 uur
Woensdag 07.00 uur
Donderdag 01.00 uur
Donderdag 07.00 uur
Vrijdag 01.00 uur
Vrijdag 07.00 uur
Zaterdag 02.00 uur
Zaterdag 07.00 uur
Zondag 02.00 uur
Terrassen moeten dagelijks om middernacht, 24:00/00.00 uur gesloten zijn.
 
  • 2.
    De in de tabel in het eerste lid bepaalde sluitingstijden gelden met dien verstande dat vanaf één uur voorafgaand aan het uur van sluiting geen bezoekers meer tot de openbare inrichting mogen worden toegelaten.
  • 3.
    Terrassen zijn dagelijks om middernacht, zijnde 24:00/00.00 uur, gesloten met dien verstande dat vanaf 23.00 uur geen verstrekking van eet- en drinkwaren meer op terrassen plaats mag vinden.
  • 4.
    Het is verboden in afwijking van de in het eerste, tweede en derde lid bepaalde tijden, een openbare inrichting of een terras voor bezoekers geopend te hebben, bezoekers in de inrichting of op een terras te laten verblijven, bezoekers tot de inrichting toe te laten of op een terras eet- en drinkwaren te verstrekken.
  • 5.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid.
  • 6.
    De burgemeester kan door middel van een voorschrift, verbonden aan een vergunning ex artikel 2:28, andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke inrichting of een daartoe behorend terras.
  • 7.
    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, tiende lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
  • 8.
    Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
  • 9.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; (tijdelijke) sluiting
  • 1.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.
  • 2.
    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
  • 3.
    De burgemeester kan een openbare inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren indien:
    • a.
      die openbare inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
    • b.
      die openbare inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
  • 4.
    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de openbare inrichting is aangebracht.
  • 5.
    Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
  • 6.
    Het is de exploitant(-en) of leidinggevenden van de openbare inrichting verboden na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.
  • 7.
    Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten openbare inrichting als bezoeker te verblijven.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
  • a.
    de orde te verstoren;
  • b.
    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
  • 1.
    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
  • 2.
    De exploitant van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 van deze verordening staat niet toe dat een handelaar als bedoeld in artikel 2:66 van deze verordening of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
[Vervallen]
 
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37 Nachtregister
De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
 
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
  • 1.
    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
  • 2.
    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
    • a.
      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;
    • b.
      speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en
    • c.
      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
  • 3.
    De burgemeester weigert de vergunning:
    • a.
      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
    • b.
      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
  • 4.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40 Speelautomaten
  • 1.
    In dit artikel wordt verstaan onder:
    • a.
      Wet: de Wet op de kansspelen;
    • b.
      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;
    • c.
      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;
    • d.
      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
    • e.
      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
  • 2.
    In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 kansspelautomaten toegestaan.
  • 3.
    In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.
     
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1.
    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
  • 2.
    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
  • 3.
    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
[Vervallen]
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats:
    • a.
      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
    • b.
      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
  • 2.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
  • 1.
    Het is voor personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
  • 2.
    Het verbod is niet van toepassing op:
    • a.
      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en
    • b.
      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
  • 1.
    Het is verboden:
    • a.
      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
    • b.
      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
  • 2.
    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, wachtlocaties voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
[Vervallen]
Artikel 2:53 Bespieden van personen
[Vervallen]
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
[Vervallen]
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
[Vervallen]
Artikel 2:56 Alarminstallaties
[Vervallen]
Artikel 2:57 Loslopende honden
  • 1.
    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
    • a.
      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide.
    • b.
      binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd; of
    • c.
      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
  • 2.
    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod in het eerste lid niet geldt.
  • 3.
    De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
    • a.
      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
    • b.
      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
  • 1.
    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
  • 2.
    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
  • 3.
    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
  • 4.
    Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
  • 1.
    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
  • 2.
    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
  • 3.
    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
    • a.
      vervaardigd is van stevig materiaal zoals leer of kunststof of een combinatie van beiden;
    • b.
      door middel van een uit stevig materiaal vervaardigde riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
    • c.
      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
  • 4.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1.
    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
    • a.
      aanwezig te hebben; of
    • b.
      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels; of
    • c.
      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of
    • d.
      te voeren.
  • 2.
    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
  • 3.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:61 Wilde dieren
[Vervallen]
Artikel 2:62 Loslopend vee
[Vervallen]
Artikel 2:63 Duiven
[Vervallen]
Artikel 2:64 Bijen
[Vervallen]
Artikel 2:65 Bedelarij
[Vervallen]
 
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1.
    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
    • a.
      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
    • b.
      de datum van verkoop of overdracht van het goed;
    • c.
      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
    • d.
      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
    • e.
      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
  • 2.
    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
  • a.
    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
    • i.
      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
    • ii.
      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;
    • iii.
      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
    • iv.
      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
  • b.
    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
  • c.
    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
  • d.
    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
[Vervallen]
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32]
 
Afdeling 13. Vuurwerk en Carbid
Artikel 2:71 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
[Vervallen]
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1.
    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen openbare plaats.
  • 2.
    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken indien het aannemelijk is of indien men naar alle redelijkheid mag verwachten, dat dit gevaar, schade of overlast zal veroorzaken.
  • 3.
    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73a Carbidschieten
  • 1.
    Carbidschieten is verboden.
  • 2.
    Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur, buiten de bebouwde kom mits:
    • a.
      daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschie-ten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving.
    • b.
      daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 50 liter;
    • c.
      degene die het carbidschieten verricht, een schriftelijke toestemming daartoe kan overleggen van de eigenaar van het terrein van waaraf wordt geschoten, met uitzondering van de rechthebbende of eigenaar van een terrein zelf;
    • d.
      de plaats op het terrein van waaraf wordt geschoten is gelegen:
      • i.
        op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing;
      • ii.
        op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramurale zorg;
      • iii.
        op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;
      • iv.
        op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied;
      • v.
        wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbij-zijnde woonbebouwing is gelegen;
    • e.
      het vrije schootsveld ten minste 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of pa-den liggen;
    • f.
      er geen busdeksels of andere gevaarzettende voorwerpen worden weggeschoten;
    • g.
      het gebruik van (voet)ballen of andere afsluitingen zodanig is dat daardoor geen schade aan mens, dier of goed kan worden veroorzaakt;
    • h.
      het terrein van waaraf wordt geschoten is afgezet met linten of ander vergelijkbaar materiaal;
    • i.
      binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaats-vindt, in totaal niet meer dan tien bussen voor het carbidschieten worden gebruikt dan wel ge-bruiksklaar voor carbidschieten aanwezig worden gehouden;
    • j.
      de bussen zodanig stevig in de bodem, in een frame of op andere wijze zijn verankerd, dat terugslag wordt voorkomen;
    • k.
      het carbidschieten plaatsvindt door een persoon van ten minste 16 jaar oud die niet verkeert on-der invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen;
    • l.
      toezicht op het carbidschieten wordt gehouden door ten minste één persoon van ten minste 18 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen, teneinde de veiligheid van het publiek en de eigen veiligheid te waarborgen;
    • m.
      het terrein van waaraf wordt geschoten goed is verlicht indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang.
Artikel 2:73b Toepasselijkheid
Deze afdeling is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
 
Afdeling 14. Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
 
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de volgende artikelen van deze verordening niet naleven:
  • a.
    artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden);
  • b.
    artikel 2:3 (kennisgeving betogingen op openbare plaatsen);
  • c.
    artikel 2:10 (het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd is met de publieke functie ervan);
  • d.
    artikel 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg);
  • e.
    artikel 2:31 (verboden gedragingen);
  • f.
    artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);
  • g.
    artikel 2:48 (verboden drankgebruik);
  • h.
    artikel 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen);
  • i.
    artikel 2:50 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten);
  • j.
    artikel 2:73 (gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling);
  • k.
    artikel 2:73a (carbidschieten);
  • l.
    artikel 5:34 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken).
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
  • 1.
    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
  • 2.
    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere door de gemeenteraad aan te wijzen plaatsen.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
  • 1.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
  • 2.
    De burgemeester kan, met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen, aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 8 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
  • 3.
    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
  • 4.
    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
[Vervallen; hoofdstuk 3 is overgebracht en vastgesteld als zelfstandige Verordening op de prostitutiebedrijven gemeente Zederik 2015]
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • a.
    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • b.
    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
  • c.
    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
  • d.
    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is ver-bonden;
  • e.
    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtin-gen;
  • f.
    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet ge-luidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
  • g.
    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de be-treffende inrichting;
  • h.
    onversterkte muziek: muziek geproduceerd door akoestische instrumenten en/of de menselijke stem, die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1.
    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening worden verhoogd met 20 dB(A) op nader door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  • 2.
    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit zijn niet van toepassing op nader door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  • 3.
    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en het tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer nader aan te wijzen delen van de gemeente.
  • 4.
    Het college maakt de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid tenminste vier weken voorafgaand aan het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
  • 5.
    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
  • 6.
    Bij festiviteiten zoals bedoeld in het eerste lid geldt de verhoging van de genoemde geluidsnormen niet tussen 01.00 en 07.00 uur.
  • 7.
    Bij festiviteiten zoals bedoeld in het tweede lid moet de verlichting zijn uitgeschakeld tussen 01.00 en 07.00 uur.
  • 8.
    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
  • 9.
    De geluidswaarde als bedoeld in het zevende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
  • 10.
    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk een uur voor sluitingstijd te worden beëindigd.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1.
    Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening met 20 dB(A) worden verhoogd mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  • 2.
    Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij ten behoeve van de sportuitoefening de verlichting langer wordt aangehouden dan bepaald in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  • 3.
    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
  • 4.
    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan, wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats welke op dat formulier is vermeld.
  • 5.
    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
  • 6.
    Bij festiviteiten zoals bedoeld in het eerste lid geldt de verhoging van de genoemde geluidsnormen niet tussen 01.00 en 07.00 uur.
  • 7.
    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 60 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
  • 8.
    De geluidswaarde als bedoeld in het zevende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
  • 9.
    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk een uur voor sluitingstijd te worden beëindigd.
  • 10.
    Bij festiviteiten zoals bedoeld in het tweede lid moet de verlichting zijn uitgeschakeld tussen 01.00 en 07.00 uur.
  • 11.
    Indien de houder van de inrichting ruimere geluidvoorschriften nodig acht voor een incidentele festiviteit kan hij het college verzoeken de normen uit het eerste lid te verhogen. Het college kan hieraan medewerking verlenen waarbij eventueel aan de Milieudienst Zuid-Holland Zuid advies wordt gevraagd. Het verzoek dient ten minste 6 weken voor de datum van de festiviteit te worden gedaan.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
[Vervallen]
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
  • 1.
    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
    • a.
      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
    • b.
      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
    • c.
      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
    • d.
      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in deze tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast:
Toegestane geluidswaarden per tijdsblok
 
07.00-19.00 uur
19.00-23.00 uur
23.00-07.00 uur
LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
  • 2.
    Voor de duur van acht uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.
  • 3.
    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
  • 4.
    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.
Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder
[Vervallen]
Artikel 4:6a (Geluid)hinder in de openlucht
[Vervallen]
Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren
[Vervallen]
Artikel 4:6c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.
[Vervallen]
Artikel 4:6d (Geluid)hinder door vrachtauto’s
[Vervallen]
Artikel 4:6e Routering
[Vervallen]
Artikel 4:6f Mosquito
[Vervallen]
 
2 Afdeling Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen
[Vervallen]
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
[Vervallen]
 
Afdeling 3. Het vellen en dunnen van bomen en houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder:
    • a.
      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
    • b.
      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.
  • 2.
    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen.
  • 2.
    Het verbod en de vergunningplicht op grond van het eerste lid geldt niet indien voldaan wordt aan op grond van het vierde en vijfde lid van dit artikel te stellen nadere regels.
  • 3.
    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
    • a.
      de natuurwaarde van de houtopstand;
    • b.
      de landschappelijke waarde van de houtopstand;
    • c.
      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
    • d.
      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
    • e.
      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of
    • f.
      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
  • 4.
    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.
  • 5.
    Het college kan met betrekking tot het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen ten aanzien van de volgende belangen:
    • a.
      het voorkomen van schade aan openbare plaatsen, de weg, openbaar water en vaarwegen;
    • b.
      het voorkomen van gevaar voor de bruikbaarheid en het doelmatig en veilig gebruik van openbare plaatsen, de weg, openbaar water en vaarwegen;
    • c.
      het voorkomen van belemmering en bevorderen van het doelmatig beheer en onderhoud van openbare plaatsen, de weg, openbaar water en vaarwegen;
    • d.
      redelijke eisen van welstand en het uiterlijk aanzien van de gemeente;
    • e.
      de openbare orde of de woon- en leefomgeving.
  • 6.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege
[Vervallen]
 
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
[Vervallen]
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
[Vervallen]
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
[Vervallen, verplaatst naar hoofdstuk 5, afdeling 10]
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame
[Vervallen]
 
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1.
    Het ten behoeve van recreatief nachtverblijf plaatsen of geplaatst te houden van kampeermiddelen is uitsluitend toegestaan op een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
  • 2.
    Het college kan ontheffing verlenen om ook buiten de bestemde plaatsen als bedoeld in het eerste lid kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
    • a.
      de bescherming van natuur en landschap; of
    • b.
      de bescherming van een stads- of dorpsgezicht.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, tweede lid, onder a en b.
  • 4.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
[Vervallen]
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Afdeling 1. Parkeerexcessen
Artikel 5:1 Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder:
    • a.
      voertuigen:
      • i.
        motorrijtuigen, aanhangers, bromfietsen zoals bedoeld in artikel 1, lid onder c, d, en e van de Wegenverkeerswet 1994;
      • ii.
        voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rol-stoelen;
    • b.
      kampeermiddel: een voertuig zoals bedoeld in het eerste lid onder a dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt.
    • c.
      parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en ver-keerstekens (RVV 1990) alsmede het plaatsen of houden van voertuigen en kampeermiddelen op een openbare plaats of de weg.
  • 2.
    Onder verhuren van voertuigen als bedoeld in deze afdeling wordt mede verstaan:
    • a.
      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
    • b.
      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
  • 3.
    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
    • a.
      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
    • b.
      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in artikel 5:2, lid 1 bedoelde persoon.
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1.
    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, toegestaan maximaal drie voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren mits dit uitsluitend gebeurt binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen.
  • 2.
    Het is niet toegestaan de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van dit artikel.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
[Vervallen]
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
[Vervallen]
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
[Vervallen]
Artikel 5:6 Parkeren van kampeermiddelen e.a.
[Vervallen, opgenomen in artikel 5:8]
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
[Vervallen, opgenomen in hoofdstuk 5, afdeling 10]
Artikel 5:8 Parkeren van voertuigen
  • 1.
    Het is toegestaan om een voertuig op de weg te parkeren, indien:
    • a.
      het parkeren geen hinder oplevert voor het overige verkeer; en
    • b.
      het parkeren de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt; en
    • c.
      de verdeling van beschikbare parkeerruimte niet hindert en niet buitensporig nadelig beïnvloedt; en
    • d.
      het parkeren niet schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente; en
    • e.
      het voertuig voldoet aan de redelijke eisen van welstand; en
    • f.
      het parkeren geen hinder oplevert voor de woon- en leefomgeving en omwonenden.
  • 2.
    Het college kan van de in het eerste lid gestelde voorwaarden ontheffing verlenen indien er voertuigen geparkeerd worden die de voorwaarden genoemd in het eerste lid overschrijden.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in dit artikel.
  • 4.
    De toestemming in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
  • 5.
    Op de ontheffing genoemd in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
[Vervallen]
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
[Vervallen]
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
[Vervallen]
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
[Vervallen]
 
Afdeling 2. Collecteren, inzameling geld en goederen
Artikel 5:13 Begripsbepaling
  • 1.
    Onder een collecte en inzameling van geld of goederen wordt onder meer en in ieder geval verstaan het op een openbare plaats en/of huis-aan-huis aanbieden of inzamelen van;
    • a.
      goederen, waaronder levensmiddelen;
    • b.
      geschreven of gedrukte stukken;
    • c.
      intekenlijst voor bijvoorbeeld sponsoring;
    • d.
      abonnementen lidmaatschappen, contracten, diensten;
    • e.
      lege statiegeld flessen en/of bonnetjes en/of incourante goederen;
  • 2.
    Van een collecte of inzameling van geld of goederen, zoals genoemd in het eerste lid, is in ieder geval ook sprake indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:13a Vergunningplicht voor inzameling geld of goederen en collecteren
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college een collecte of openbare inzameling van geld of goederen te houden als bedoeld in artikel 5:13.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
  • 3.
    Het verbod geldt niet voor een rechtspersoon of instelling die in het bezit is van een keur of certificaat van het Centraal Bureau Fondsenwerving.
  • 4.
    Het verbod geldt niet voor een in de gemeente Zederik gevestigde organisatie en instelling in-dien/mits/op voorwaarde dat de organisator ten minste 14 dagen voorafgaand aan de collecte of openbare inzameling van geld of goederen melding heeft gedaan aan het college.
  • 5.
    Het college kan binnen zeven dagen na ontvangst van de melding van een collecte of inzameling van geld of goederen als bedoeld in artikel 5:13 besluiten deze te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
  • 6.
    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde vergunningplicht en de in het vierde lid bedoelde meldingsplicht.
  • 7.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
     
Afdeling 3. Venten
Artikel 5:14 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.
  • 2.
    Onder venten wordt niet verstaan:
    • a.
      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
    • b.
      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
    • c.
      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17 van deze verordening;
    • d.
      collectes en inzamelingen van geld of goederen zoals bedoeld in artikel 5:13 en 5:13a van deze verordening.
Artikel 5:15 Venten toestemming
  • 1.
    Het is toegestaan te venten indien:
    • a.
      de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu niet in gevaar komt;
    • b.
      het venten plaatsvindt op maandag t/m zaterdag tussen 09.00-22.00 uur.
  • 2.
    De toestemming in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot venten.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
[Vervallen]
 
Afdeling 4. Standplaatsen
Artikel 5:17 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een voertuig, of een tafel.
  • 2.
    Onder standplaats wordt niet verstaan:
    • a.
      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
    • b.
      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
  • 1.
    Het is uitsluitend toegestaan een standplaats in te nemen of te hebben met een door het college daartoe verleende vergunning.
  • 2.
    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
  • 3.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
    • a.
      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
    • b.
      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
  • 4.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
  • 1.
    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
  • 2.
    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
[Vervallen]
 
Afdeling 5. Snuffelmarkten
Artikel 5:22 Begripsbepaling
[Vervallen]
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
[Vervallen]
 
Afdeling 6. Openbaar water, ligplaatsen en vaarwegen
Artikel 5:23a Reikwijdte
  • 1.
    Het bepaalde in deze afdeling is van toepassing op openbaar water zoals bedoeld in artikel 1:1, onder c van deze verordening, alsmede op vaarwegen, vaarten, weteringen, sloten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, damwanden, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, bassins, ligplaatsen, steigers, gordingen, aanlegpalen, meerpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer en in pacht zijn.
  • 2.
    Het bepaalde in deze afdeling geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) het Wetboek van Strafrecht, de Waterwet, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur van het waterschap Rivierenland, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland, de Provinciale landschapsverordening Zuid-Holland Zuid, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:23b Nadere regels openbaar water, ligplaatsen en vaarwegen
Met betrekking tot het in deze afdeling kan het college nadere regels stellen ten aanzien van de volgende belangen:
  • a.
    het voorkomen van schade aan openbaar water en vaarwegen;
  • b.
    het voorkomen van gevaar voor het doelmatig en veilig gebruik en de bruikbaarheid van open-baar water en vaarwegen;
  • c.
    het voorkomen van belemmering en het bevorderen van het doelmatig beheer en onderhoud van openbaar water en vaarwegen;
  • d.
    redelijke eisen van welstand en het uiterlijk van de gemeente;
  • e.
    de openbare orde of de woon- en leefomgeving.
Artikel 5:24 Voorwerpen in, op of boven openbaar water en vaarwegen
  • 1.
    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
  • 2.
    De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd, indien een voorwerp door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
  • 3.
    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het is uitsluitend toegestaan om met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben, dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen:
  • a.
    met een vergunning van het college; en
  • b.
    op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
  • 1.
    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • 2.
    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
  • 3.
    Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het op grond van het bepaalde in het eerste en tweede lid.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
[Vervallen]
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
  • 1.
    Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
  • 2.
    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken of te verleggen.
  • 3.
    Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich in havens op de loopsteigers tussen vaartuigen te begeven of te bevinden.
     
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:31a Begripsbepalingen
[Vervallen]
Artikel 5:32 Crossterreinen
[Vervallen]
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
[Vervallen]
 
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1.
    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
  • 2.
    Het verbod niet van toepassing op:
    • a.
      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
    • b.
      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
    • c.
      vuur voor koken, bakken en braden.
  • 3.
    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
  • 4.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
  • 5.
    Het bevoegd gezag kan ten aanzien van het in het eerste lid gestelde verbod en de in het derde lid genoemde ontheffing nadere regels stellen.
  • 6.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
  • 7.
    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
     
Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledenen of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
  • 1.
    Incidentele asverstrooiing is verboden op:
    • a.
      verharde delen van de weg;
    • b.
      gemeentelijke begraafplaatsen;
    • c.
      op kinderspeelplaatsen, ligweiden en openbare sport- en spelterreinen.
  • 2.
    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
  • 3.
    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.
  • 4.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
 
Afdeling 10. Reclame
Artikel 5:38 Begripsbepalingen
  • a.
    reclame: elke vorm van openbare aanprijzing om de afzet van goederen, diensten, activiteiten en/of doelstellingen te bevorderen, overgebracht door middel van een aanduiding, opschrift, aankondiging, mededeling, uitbeelding, afbeelding, projectie, al dan niet in combinatie met een bouwkundig object, voor zover deze vanuit de openbare ruimte in, op, aan of rondom enig onroerend goed zichtbaar is; waaronder ook begrepen mondelinge aankondiging door middel van geluidsversterkende apparatuur;
  • b.
    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
  • c.
    reclamevoertuig: een voertuig als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) dat voorzien is van een aandui-ding van handelsreclame met het doel om daarmee reclame te maken;
  • d.
    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, sub h en i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 5:39 Reikwijdte
Het bepaalde in deze afdeling geldt niet:
  • a.
    indien een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wet algemene be-palingen omgevingsrecht is vereist;
  • b.
    voor reclame-uitingen die op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst zijn geregeld.
Artikel 5:40 Omgevingsvergunning reclame
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 5:39 is het verboden zonder (omgevings-)vergunning van het bevoegd gezag een onroerende zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van reclame waaronder inbegrepen handelsreclame, met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, verlicht of aangelicht, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
  • 2.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
    • a.
      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inpandige gedeelte op de begane grond van een onroerende zaak waarbij geldt dat per raam/venster maximaal 1/3 deel van het vensteroppervlak (aan de binnenzijde of buitenzijde) mag worden benut voor handelsreclame
    • b.
      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;
    • c.
      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:
      • i.
        openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
      • ii.
        het beroep, de dienst of het bedrijf, dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor deze zaak is bestemd, zomede op naamborden;
      • iii.
        mits deze opschriften en aankondigingen niet verlicht zijn, gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;
    • d.
      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;
    • e.
      vrijstaande reclameborden die op de weg of op een terras worden geplaatst, mits:
      • i.
        het aantal borden in totaal niet meer dan 1 stuk bedraagt per onderneming c.q. onroerende zaak; en
      • ii.
        geen grotere oppervlakte hebben dan 1,00 m2 en geen grotere afmeting in één richting hebben dan 1,00 meter
      • iii.
        deze vrijstaande reclameborden geplaatst te worden tijdens de winkeluren, binnen de ruimte die is begrensd door de gevelbreedte.
  • 3.
    Het bevoegd gezag kan een of meer gebieden aanwijzen waarin het vereiste van de vergunningplicht in het eerste lid niet van toepassing is.
  • 4.
    De in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening of het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Artikel 5:41 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
  • 1.
    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
  • 2.
    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Artikel 5:42 Verbod plaatsing reclamevoertuigen
  • 1.
    Het is verboden met een reclamevoertuig als bedoeld in artikel 5:37, onder c op de weg of een openbare plaats te plaatsen met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
  • 2.
    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
  • 3.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:43 Nadere regels reclame
Gelet op het bepaalde in artikel 2:10, kan het college met betrekking tot het bepaalde in deze afdeling nadere regels stellen ten aanzien van de volgende belangen:
  • a.
    natuur- en milieuwaarden;
  • b.
    landschappelijke waarden;
  • c.
    cultuurhistorische waarden;
  • d.
    waarden van stads- en dorpsschoon;
  • e.
    waarden voor recreatie en leefbaarheid;
  • f.
    het uiterlijk aanzien van de omgeving;
  • g.
    de openbare orde en de veiligheid van de woon- en leefomgeving.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6:1 Strafbepaling
  • 1.
    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
  • 2.
    Van het bepaalde in het eerste lid wordt uitgezonderd de overtreding van het bepaalde in de artikelen 2:10 zesde lid, 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, 2:12 en 4:11.
Artikel 6:2 Toezichthouders
  • 1.
    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de politieambtenaren van de regionale eenheid waarbinnen de gemeente Zederik is gelegen en de gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s).
  • 2.
    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
  • 1.
    De Algemene Plaatselijke Verordening 2012 gemeente Zederik, vastgesteld bij raadsbesluit van 26 november 2012, wordt ingetrokken.
  • 2.
    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.
Artikel 6:5 Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 6:6 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: “Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zederik 2015” of ”APV Zederik 2015”.
 
Sluiting
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zederik,
gehouden op datum 3 juni 2015.
De griffier, De voorzitter,
Naar boven