Gemeente Stadskanaal: Het college van burgemeester en wethouders heeft op 9 juni 2015 de algemene en artikelsgewijze toelichting vastgesteld behorende bij de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2015. De Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2015 is bekendgemaakt in het Gemeenteblad nr 82405, 29-12-2014. De geconsolideerde regeling en de daarbij behorende toelichting kan geraadpleegd worden op de regelingenbank van de gemeente.
Inleiding
Deze nadere regels vormen de nadere uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2015. De regels gaan over de maatschappelijke ondersteuning die het college op grond van de wet en de verordening aan een burger kan bieden ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover deze in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie. Daarnaast hebben ze betrekking op de andere twee vormen van maatschappelijke ondersteuning die in de wet worden genoemd: het bieden van opvang en beschermd wonen.
De uitwerking van de nadere regels is opgebouwd uit een achttal hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Kernbegrippen rond maatschappelijke ondersteuning
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het PGB
Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel
Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen
Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen
Hoofdstuk 6 Begeleiding en ondersteuning zelfredzaamheid en/of participatie
Hoofdstuk 7 Kwaliteit, advisering en verstrekking
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen over hantering van deze regels
Algemeen
(alfabetisch gerangschikt)
Aanvaardbaar niveau
Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van betrokkene voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Maar ook de mogelijkheden die er zijn, mede gelet op de persoonlijke situatie van de cliënt. Aanvaardbaar wil zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten.
 
De door het college te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zover dat het college rekening kan en moet houden met alle wensen van de cliënt, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, luxe en gewoontes. De gemeente is alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie. Ten aanzien van het behoud en de versterking van de zelfredzaamheid en participatie staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk veel nadrukkelijker voorop dan onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
 
Algemeen gebruikelijk
Algemeen gebruikelijk ziet enerzijds op voorzieningen en anderzijds op kosten. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet, waaronder de Wmo 2015, wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Het gaat hierbij om voorzieningen zoals een boodschappendienst, een maaltijdvoorziening, gemaksdiensten die via een thuisorganisatie worden aangeboden, hondenuitlaatdienst, klussendienst, niet-wettelijke kinderopvang, voorzieningen die via een aanvullende ziektekostenverzekering worden aangeboden, alarmering etc.
 
Daarnaast kan het gaan om voorzieningen die:
  • niet speciaal zijn bedoeld voor mensen met een beperking;
  • in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;
  • niet meer kosten dan een vergelijkbaar product.
Te denken valt hierbij aan voorzieningen zoals een verhoogd toilet, een 1-greeps mengkraan, een elektrische of inductiekookplaat, een fiets met trapondersteuning, een auto. Verder zijn er kosten waarmee een cliënt te maken krijgt, die algemeen gebruikelijk zijn en niet specifiek zijn voor iemand met een beperking. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de kosten die samenhangen met het gebruik van een algemeen gebruikelijke voorziening of algemene voorziening, of de kosten van een verhuizing. Er zal in relatie tot de cliënt bekeken worden of de voorziening of de kosten algemeen gebruikelijk zijn. De kosten van het gebruik van de eigen auto zijn wel algemeen gebruikelijk voor de middellange en lange afstanden, maar niet voor de bestemming op zeer korte afstand waar iemand zonder beperkingen lopend of op de fiets naar toe zou gaan.
 
Het is in principe de cliënt die moet aantonen dat een algemeen gebruikelijke voorziening voor hem niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort. Daarbij kan het inkomen van de cliënt een rol spelen, maar ook het feit dat hij door een schuldsaneringstraject of beslag op zijn inkomen geen financiële ruimte heeft om te sparen of een lening af te sluiten. Als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorziene noodzaak kunnen voorzieningen of kosten, die normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, dat toch niet zijn. Zo is een verhuizing die plotseling noodzakelijk is omdat iemand een hersenbloeding heeft gekregen, niet algemeen gebruikelijk. Hetzelfde kan gelden als een voorziening plotseling noodzakelijk is die een algemeen gebruikelijk middel, die recentelijk is aangeschaft, van de persoon vervangt.
 
Algemene voorziening
Een algemene voorziening is in de wet als volgt gedefinieerd:
Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften,
persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op
het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.
Algemene voorzieningen zijn derhalve voorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Wel kunnen er globale restricties en toegangscriteria worden gesteld. Bijvoorbeeld aan de frequentie waarmee de voorziening wordt bezocht of dat men behoort tot de doelgroep waarvoor de voorziening is bedoeld.
Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn het openbaar vervoer en boodschappenservice.
 
Bemoeizorg
Bemoeizorg is een vorm van ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening of maatwerkvoorziening die is bedoeld voor mensen die op grond van hun beperking of aandoening, al dan niet in combinatie met verslavings- en/of sociale problemen niet zelf om hulp vragen. Ze kunnen in de war zijn, geïsoleerd raken, vereenzamen of zichzelf verwaarlozen. Door hun problemen kunnen ze overlast geven aan hun omgeving of de omgeving maakt zich zorgen om hen. In veel gevallen zijn ze niet in staat gebruik te maken van de reguliere hulpverlening en zijn er te weinig mensen op wie ze kunnen terugvallen voor ondersteuning. De bemoeizorg heeft tot doel mensen toe te leiden naar reguliere ondersteuning. Ten einde dit te bewerkstelligen is het mogelijk voor deze groep van cliënten ambtshalve te besluiten tot indicatiestelling voor een maatwerkvoorziening.
 
Eigen kracht
De eigen kracht van de cliënt heeft betrekking op de mogelijkheden van de cliënt om zelf bij te
dragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie of opvang. Deze eigen kracht komt niet alleen tot uitdrukking op het moment dat de cliënt al belemmeringen heeft, maar ook daarvoor al, door bijvoorbeeld te anticiperen op een levensfase waarin belemmeringen niet ongebruikelijk meer zijn. Een jong stel bereidt zich voor op een levensfase waarin het kinderen krijgt en hiervoor kosten moeten maken in verband met de aanschaf van de benodigde babyartikelen of een verhuizing naar een grotere woning. Op diezelfde wijze zal een ieder zich ook moeten voorbereiden op wat veelal hoort bij het ouder worden: de behoefte aan een kleinere woning in verband met het vertrek van kinderen, de nabijheid van winkels en gemaksdiensten, een gelijkvloerse woning in verband met verminderde mobiliteit. Het gebruik maken van de eigen kracht betekent ook dat de cliënt zelf voorziet in de kosten/voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Een cliënt wordt geacht hiervoor op eigen kracht zorg te dragen. Gebruik maken van de eigen kracht veronderstelt daarnaast dat de cliënt zich voldoende verzekert, bijvoorbeeld door een passende aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten die aansluit bij de situatie van de cliënt.
 
Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp wordt in de wet als volgt gedefinieerd:
Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de
echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde ondersteuning bieden, is een persoon niet aangewezen op ondersteuning in de vorm van dienstverlening vanuit de gemeente. Voor gebruikelijke hulp is dus geen indicatie mogelijk. De ondersteuning die deze gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit overstijgt, wordt in beginsel als mantelzorg gezien. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in de leefomgeving, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot
met een beperkte zelfredzaamheid. Wat in redelijkheid mag worden verwacht is mede afhankelijk van de intensiteit en verwachte duur van de ondersteuningsbehoefte.
 
Uitzonderingen:
  • voor zover een partner, kinderen of andere huisgenoten geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning binnen dit resultaatgebied ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden (nog) niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hierbij speelt bijvoorbeeld de leeftijd van het kind een rol;
  • voor zover een partner, kind en/of andere huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
    • a.
      Wanneer voor de partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.
    • b.
      De partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot moet bereid zijn maatschappelijke activiteiten te beperken, voor zover dat redelijkerwijs van hem verwacht.
       
Maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening wordt in de wet (voor zover hier van belang) als volgt gedefinieerd:
Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel
van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
  • ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;
  • ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;
  • ten behoeve van beschermd wonen en opvang.
Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
 
Mantelzorg
Mantelzorg wordt in de wet als volgt gedefinieerd:
Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het
kader van een hulpverlenend beroep.
Mantelzorg overstijgt in tijd en/of intensiteit, wanneer het door inwonende partners, kinderen of andere huisgenoten wordt geleverd, het niveau van gebruikelijke hulp. Anderzijds kan mantelzorg ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk van de persoon worden geleverd. Bijvoorbeeld door uitwonende kinderen, vrienden of andere personen uit het sociaal netwerk van de persoon.
 
Mantelzorg is, in tegenstelling tot gebruikelijke zorg, mogelijk wel indiceerbaar. Dit impliceert dat die zorg alsnog wordt verstrekt als de mantelzorg zou wegvallen. De indicatiesteller bepaalt voor hoeveel professionele zorg iemand in aanmerking komt. De mate waarin mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van deze zorg te bieden, is bepalend voor het aantal uren professionele zorg dat iemand uiteindelijk krijgt. Hierbij speelt de draagkracht van mantelzorgers een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon zal het bieden van één uur zorg per dag het maximum zijn dat hij of zij kan dragen, terwijl voor een ander de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid et cetera). Bij het indicatieproces kan de mantelzorger aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft om mantelzorg te kunnen bieden. Het voorgaande geeft aan dat mantelzorg niet gezien kan worden als een soort voorliggende voorziening.
 
Participatie
De wetgever verstaat onder participatie:
Het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
 
Resultaat
De ondersteuning die het college door middel van een maatwerkvoorziening of PGB verleent in de vorm van dienstverlening heeft als beoogd resultaat het uiteindelijke doel van maatschappelijke ondersteuning:
  • behoud en zo mogelijk versterking van de zelfredzaamheid en participatie;
  • opvang en beschermd wonen.
     
Sociaal-recreatief vervoer
Het gaat bij sociaal-recreatief vervoer om vervoer dat bestemd is ten behoeve van de participatie en zelfredzaamheid van een cliënt. Het gaat om vervoer naar bijvoorbeeld een buurtactiviteit, vrienden en familie, een theater, winkels of gewoon een ritje in de buitenlucht met de scootmobiel. Een voorziening voor sociaal-recreatief vervoer stelt de cliënt in staat zijn zelfredzaamheid te verbeteren of te handhaven, dan wel te participeren in de samenleving.
 
Sociaal-recreatief vervoer onderscheidt zich van:
  • vervoer van en naar de dagbesteding: dit vervoer maakt onderdeel uit van het arrangement dagbesteding;
  • vervoer naar werk of in het kader van een traject naar werk of activering op grond van bijvoorbeeld de Werkloosheidswet of Participatiewet. Dit vervoer wordt vergoed door de werkgever of hierin wordt, naar arbeidsvermogen, voorzien op grond van de Participatiewet.
     
Vertegenwoordiger
Een vertegenwoordiger is op grond van de definitie in de Wmo 2015 de persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Op grond van de wet kunnen als vertegenwoordiger optreden de curator, mentor of gevolmachtigde van de cliënt. De bewindvoerder staat hier niet bij. De bewindvoerder kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze is gevolmachtigd door de cliënt. Curatele, bewind en mentorschap zijn verschillende maatregelen om mensen te beschermen die zelf geen goede beslissingen kunnen nemen. Bijvoorbeeld door een verstandelijke beperking, verslaving of dementie. Bewind is bedoeld voor wie zijn financiële zaken niet zelf kan regelen. Mentorschap gaat over het nemen van beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene. Curatele is bedoeld voor mensen die hun financiële en persoonlijke zaken niet zelf kunnen regelen. Die mensen zijn handelingsonbekwaam.
 
Curatele, bewind en mentorschap kunnen worden aangevraagd bij de kantonrechter. Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als vertegenwoordiger
optreden:
  • echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de cliënt; dan wel (als deze ontbreekt);
  • diens ouder, kind, broer of zus.
Deze personen kunnen echter niet als vertegenwoordiger optreden als de cliënt dat niet wenst. Om die reden zal geprobeerd moeten worden om zoveel mogelijk een schriftelijke machtiging te vragen van de cliënt. Een buurvrouw, vriend of kennis, kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze expliciet door de cliënt is gevolmachtigd.
 
Voorliggende voorziening
Een voorliggende voorzieningen is een voorziening waar de cliënt wettelijk aanspraak op kan maken voor zijn belemmering. Een beroep op ondersteuning op grond van de Wmo 2015 is hiervoor dan niet mogelijk. Er wordt dan bijvoorbeeld eerst een beroep gedaan op een tegemoetkoming of vergoeding vanuit een andere wet of regeling zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Een voorliggende voorziening is ook een voorziening die voor iedereen beschikbaar is zoals een boodschappen-bezorgservice. Als er een voorliggende voorziening beschikbaar is zal de gemeente de cliënt hiernaar verwijzen en deze niet vergoeden vanuit de Wmo.
 
Zelfredzaamheid
Zelfredzaam wordt in de wet als volgt gedefinieerd:
In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en
het voeren van een gestructureerd huishouden.
Zelfredzaamheid is van belang om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen, zonder dat zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg noodzakelijk is. De omschrijving van zelfredzaamheid bevat twee elementen:
  • het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;
  • het voeren van een gestructureerd huishouden.
     
Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact.
 
Zelfredzaamheid wil niet persé zeggen dat de persoon zélf overal toe in staat is. De zelfredzaamheid van een persoon kan ook versterkt worden door de inzet van huisgenoten, het netwerk rond de persoon, mantelzorg, of een vrijwilliger die ondersteunende taken verricht. Verder kan het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen bijdragen aan de zelfredzaamheid.
 
Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM)
De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) is een meetinstrument om verschillende dimensies van
zelfredzaamheid overzichtelijk in beeld te brengen. De ZRM heeft elf domeinen waarop de mate van zelfredzaamheid wordt beoordeeld. Deze domeinen hangen sterk met elkaar samen, maar zijn zo gedefinieerd dat ze elkaar niet of nauwelijks overlappen. De domeinen van de ZRM zijn: Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie, en Justitie. Dit zijn de noodzakelijke en niet-overbodige gebieden die in iedere volwassen persoon in de Nederlandse samenleving bepalend zijn voor de effectiviteit, productiviteit en kwaliteit van leven.
 
De elf domeinen staan in rijen onder elkaar, de vijf antwoordmogelijkheden in kolommen naast elkaar. Zo ontstaat een raamwerk (matrix) met 55 vakken (cellen). Voor iedere cel zijn criteria opgesteld die de antwoordmogelijkheid nader specificeren voor het te beoordelen domein en de beoordelaar ondersteunen bij het waarderen van de zelfredzaamheid op dat domein. Deze criteria helpen de gebruiker te begrijpen wat de ontwikkelaars bijvoorbeeld onder ‘niet zelfredzaam’ op het domein Financiën verstaan (‘onvoldoende inkomsten en/ of spontaan of ongepast uitgeven, groeiende schulden’). De uiteindelijke beoordeling bestaat uit elf keer een score tussen 1 en 5. Een medewerker kan met de ZRM dus relatief eenvoudig een volledig overzicht krijgen van een complex begrip met diverse en uiteenlopende facetten dat een belangrijke rol speelt in de mate waarin een persoon een productief en kwalitatief goed leven kan leiden: zelfredzaamheid.
ARTIKELSGEWIJS
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2015 vermelde definities zijn ook bindend voor deze nadere regels. Dit geldt eveneens voor de van toepassing zijnde (definitie)bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Enkele begripsomschrijvingen worden onderstaand toegelicht; de overige begripsomschrijvingen behoeven geen verdere toelichting.
 
In deze nadere regels wordt verstaan onder:
Lid 2. Besluit maatschappelijke ondersteuning
Het Besluit van 27 oktober 2014, houdende regels ter uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).
 
Lid 8. Ondersteuning Zelfredzaamheid (OZ)
Ondersteuning bij de regie op zelfredzaamheid en/of de participatie in de leefsituatie wordt geboden als belanghebbende niet (meer) in staat is om regie te voeren. Onder regievoeren wordt verstaan het aansturen van personen die (deel)taken van belanghebbende, welke normaliter door en of namens hem worden verricht, gaan overnemen en of uitvoeren.
 
Lid 8 a . Ondersteuning Huishouden (OH )
Ondersteuning bij het huishouden met uitvoerende activiteiten in de leefsituatie wordt geboden als belanghebbende niet (meer) in staat is om uitvoerende werkzaamheden te verrichten die zijn gerelateerd aan het voeren van een huishouden.
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het PGB
Artikel 2 Regels rond de verstrekking
Keuze voor maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget
De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om, als er aanspraak is op een
maatwerkvoorziening in natura, in plaats daarvan een persoonsgebonden budget te ontvangen. Daarbij zal de cliënt worden gewezen op de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget (PGB) in aanmerking te komen, alsmede de rechten en plichten die hieraan zijn verbonden waaronder het systeem van trekkingsrecht. Om als budgethouder de zorgverlener door de SVB te kunnen laten betalen is een goedgekeurde zorgovereenkomst, een toekenningsbericht voor een PGB en een juist ingevulde declaratie nodig.
Gemotiveerd plan
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt alleen verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt. De cliënt moet motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een PGB aantoonbaar leidt tot een doelmatiger ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger te zijn. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet, een negatieve beoordeling van de motivering levert nog geen weigeringsgrond als zodanig op. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren.
Uitgangspunt is dat een PGB alleen in Nederland kan worden besteed. Als een cliënt het PGB in het buitenland wenst te besteden, kan hiervoor in bijzondere gevallen toestemming worden verleend. De ondersteuning in het buitenland moet in dat geval zijn opgenomen in het goedgekeurde plan.
Bekwaamheid van de aanvrager
Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. Er is sprake van groot risico dat het PGB niet wordt besteedt aan het daarvoor bestemde doel in situaties als:
  • de belanghebbende handelingsonbekwaam is;
  • er sprake is van verslavingsproblematiek;
  • er sprake is van schuldenproblematiek;
  • er eerder misbruik van PGB is gemaakt;
  • er eerder sprake is geweest van fraude.
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Bijbetaling duurder tarief
De hoogte van het PGB-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Artikel 3 Verstrekkingen in natura
Combinatie PGB en zorg in natura
Een cliënt kan er voor kiezen een arrangement gedeeltelijk in de vorm van een PGB en gedeeltelijk in natura te ontvangen. In dat geval moet uit het plan blijken hoe de cliënt deze verdeling wil maken en ligt de verplichting bij de cliënt of zijn vertegenwoordiger om de ondersteuning te coördineren en op elkaar af te stemmen. Het is niet mogelijk om één product deels in de vorm van PGB en deels in de vorm van natura te ontvangen. Iemand kan bijvoorbeeld begeleiding bij zijn dagelijks functioneren zelf met een PGB inkopen en een hulpmiddel via zorg in natura verkrijgen. De cliënt kan zijn hulpmiddel niet voor een deel in natura en voor een ander deel in PGB-vorm ontvangen.
Omzettin g PGB in voorziening in natura
Na ontvangst van de beschikking heeft belanghebbenden zes maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De Wmo consulent zal na ca. vier maanden contact opnemen met belanghebbende om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt belanghebbende dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen. Een omzetting van het PGB in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het betreffende PGB reeds is besteed aan een voorziening.
Artikel 4 Hoogte PGB
PGB bedrag
Het tarief voor een PGB is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het PGB gaat besteden. Het PGB-bedrag voor een voorziening dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven.
PGB bij een woonvoorziening en vervoersvoorziening
Wanneer belanghebbende kiest voor een PGB krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De belanghebbende kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen. Als belanghebbende een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de belanghebbende aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.
De voorziening in de vorm van PGB wordt toegekend voor een periode gelijk aan die van een voorziening in natura. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening. De situatie van de belanghebbende kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de belanghebbende (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE.
PGB bij individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf
Het PGB is een geldbedrag waarmee de cliënt zelf zorg en begeleiding kan inkopen. De cliënt kiest zelf de zorgverleners en begeleiders uit, of huurt een organisatie in die in opdracht gaat werken. De cliënt maakt zelf met de zorgverleners afspraken over wat er gedaan moet worden, de dagen en uren waarop de voorziening nodig is en de vergoeding die daarvoor vanuit het PGB betaald moet worden. Verder maakt de gemeente onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners vanuit het sociale netwerk. De vorm en omvang van de noodzakelijke zorg in de vorm van een PGB wordt op een gelijke wijze bepaald als in geval van zorg in natura.
Artikel 5 PGB en het sociaal netwerk
Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
In het gemotiveerde plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. En dit moet aantoonbaar leiden tot betere en effectievere ondersteuning en is aantoonbaar doelmatiger dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (bv zorg van mantelzorgers). Informele hulp bij hulpmiddelen en woningaanpassingen is minder goed denkbaar. Ingeval hiervoor een PGB wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen voorzieningen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de voorzieningen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Artikel 6 Verantwoording budgethouder
Beschikking PGB
Als de belanghebbende kiest voor een PGB, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:
  • het budget waarmee de voorziening kan worden ingekocht;
  • het feit dat er een eigen bijdrage moet worden betaald;
  • de periode waarvoor deze toekenning geldt of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn.
     
De toekenning eindigt wanneer:
  • de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;
  • de budgethouder overlijdt;
  • als de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;
  • als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;
  • de budgethouder geen verantwoording aflegt;
  • de budgethouder zijn PGB laat omzetten in ZIN.
Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel, meerkosten en financiële vergoeding
Artikel 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
De cliënt wordt vooraf geïnformeerd over de eventuele financiële bijdrage die hij is verschuldigd als er gebruik wordt gemaakt van een ondersteuningsaanbod van de gemeente. Aangezien de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening niet tot de bevoegdheid behoort van het college, maar van het CAK, kan de medewerker ten aanzien hiervan slechts globaal en onder voorbehoud informatie verstrekken en zo nodig verwijzen naar het CAK. In ieder geval wordt door de medewerker duidelijk gemaakt voor welke voorzieningen er een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is en waar de hoogte van de eigen bijdrage of eigen aandeel van afhankelijk is. Ook als er een andersoortige bijdrage dan een eigen bijdrage wordt gevraagd, zoals bijvoorbeeld voor het collectief aanvullend vervoer, wordt dit aan de cliënt verteld.
De hoogte van de eigen bijdrage per persoon kan afhankelijk zijn van:
  • de hoogte van het jaarinkomen van belanghebbende;
  • de samenstelling van de leefsituatie van belanghebbende;
  • de leeftijd van belanghebbende;
  • de kosten van het hulpmiddel of voorziening en PGB;
  • reeds betaalde eigen bijdrage.
Artikel 8 Meerkosten en financiële tegemoetkoming
De gemeente heeft de mogelijkheid tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming aan personen met een beperking en de daarmee in verband samenhangende meerkosten die verband houden met de aanschaf van een maatwerkvoorziening. De gemeente is niet bevoegd om algemeen inkomensbeleid te voeren, maar kan een tegemoetkoming verstrekken voor bepaalde kosten of situaties, gericht op het bieden van een financiële tegemoetkoming op maat. De mogelijkheid tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming is neergelegd in art. 2.1.7 Wmo 2015, met als uitgangspunt dat maatschappelijke ondersteuning voor iedereen toegankelijk moet zijn, ongeacht de hoogte van het inkomen of het vermogen. De financiële tegemoetkoming is niet in alle gevallen voldoende voor de aanschaf van de gewenste voorziening, maar is veelal een forfaitair (vast) bedrag bedoeld ter ondersteuning.
Met dit artikel is een basis gecreëerd om bestaande financiële tegemoetkomingen te kunnen blijven continueren. Alle tegemoetkomingen zoals die opgenomen waren in de lokale regels 2012 worden, vooreerst, gehandhaafd. In geval van een financiële tegemoetkoming wordt geen eigen bijdrage geheven als dit in de regeling wordt aangegeven.
Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen
Artikel 9 Vaststelling PGB/financiële tegemoetkoming woonvoorzieningen
Voor het langer zelfstandig kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving kan een woonvoorziening worden verstrekt. We onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
  • Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn, zoals een tillift;
  • Bouwkundige woonvoorzieningen; nagelvaste voorzieningen, zoals een douchezitje aan de muur of een ophoging van de tegels bij de voordeur;
  • Verhuiskostenvergoeding.
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van hulpmiddelenleveranciers of thuiszorgaanbieders. Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hier van zijn een verhoogde toiletpot, eenvoudige wandbeugels (handgrepen), hendelmengkranen en thermostatische kranen en antislipbehandeling badkamervloer.
Woningaanpassin g
Woningaanpassing heeft als doel normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Artikel 10 Financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten
Grote woningaanpassingen versus verhuizen
In de Wmo 2015 wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is (dat kan een woningaanpassing zijn) wordt wel de goedkoopst adequate voorziening verstrekt of wordt cliënt geadviseerd te verhuizen.
Voorzienbaarheid
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. In beginsel behoort men zelf tijdig rekening te houden met gewenste aanpassingen als gevolg van een opvolgende levensfase. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten dat men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.
Verhuis- en inrichtingskosten
Een Nederlander verhuist in zijn leven gemiddeld zeven keer, bijvoorbeeld bij het verlaten van het ouderlijk huis, groter wonen i.v.m. gezinsuitbreiding, kleiner gaan wonen als de kinderen uit huis zijn etc. Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen verhuiskosten-vergoeding verstrekt. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd dan kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting; de vergoeding zal niet volledig kostendekkend zijn. De cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. De Wmo consulent bezichtigt samen met cliënt de woning om te beoordelen of deze geschikt is. Uiteraard beslist cliënt zelf of hij de woning wil aanvaarden. Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft bijvoorbeeld situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.
Artikel 11 Bedrag PGB/financiële tegemoetkoming voor woonvoorziening
Een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de aanvrager een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en ondersteuning niet nodig is. Bij ondersteuning wordt de goedkoopst adequate voorziening toegekend, hiervoor kan een bouwkundig advies nodig zijn. De aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan die van voorzieningen in de sociale woningbouw, dit wil zeggen bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals b.v. extra automatische deuropeners, aangebracht.
 
Als er sprake is van een aanpssing waarvan de kosten niet vooraf duidelijk zijn wordt een offerte gevraagd vóórdat op de aanvraag wordt beschikt. Bij aanpassingkosten hoger dan € 10.000,00 worden twee offertes gevraagd. De voorziening wordt verstrekt aan de aanvrager/cliënt. In de Wmo 2015 is vastgelegd dat voor de aanpassing geen toestemming van de eigenaar van de woning is vereist. Verder is er bij het verlaten van de woning geen verplichting om de woningaanpassing ongedaan te maken. Tenslotte moet de uitvoering van de aanpassingen worden ingezet binnen zes maanden nadat de voorziening is toegekend. Voltooiing van de werkzaamheden moet worden gemeld.
 
Voor de bouwkundige- of woontechnische woningaanpassing komen de volgende kosten in aanmerking:
  • de aanneemsom (incl. btw);
  • risicoverzekering van loon-en materiaalkosten;
  • architectenhonorarium bij ingrijpender aanpassingen, tot max € 1.500,-;
  • toezichtkosten tot een maximum van 2% van de aanneemsom;
  • legeskosten;
  • verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;
  • prijs bouwrijpe grond als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;
  • goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming niet voorzien waren;
  • kosten noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen.
Bezoekbaar
Wanneer de cliënt in een instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders of partner) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
Dubbele woonlasten
In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten, bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.
Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen
Artikel 12 Vaststelling PGB vervoersvoorzieningen
De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:
  • De korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken) ;
  • De middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio ( bijvoorbeeld naar familie, winkelcentrum of ziekenhuis);
  • De lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.
Vervoersvoorzieningen
Voorzieningen in natura of een PGB voor de aanschaf van een vervoersmiddel, kan worden toegekend als betrokkene zich niet lopend of fietsend in zijn directe woonomgeving kan verplaatsen en er wel een behoefte is om zich regelmatig te verplaatsen. Daarbij wordt onder directe woonomgeving gerekend het dorp waarin betrokkene woont. Voor dergelijke verplaatsingen kan gedacht worden aan een scootmobiel of een fiets in bijzondere uitvoering (driewielfiets, duo fiets).
Artikel 13 Financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen
Om te kunnen participeren moet de cliënt de mogelijkheid hebben om jaarlijks lokaal en regionaal 1500 tot 2000 km te kunnen reizen. Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.
Artikel 14 Collectief vervoer
Collectief vervoer
Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening Regio TaxiPlus een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. De Regio TaxiPlus is hiermee voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van (individuele) taxi of eigen auto. Het collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s biedt vervoer van deur tot deur voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel of rolstoel meenemen in  het vervoer. Ook kan een medereiziger of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor begeleiding moet een indicatie worden gesteld. Als men een indicatie voor begeleiding heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.
Artikel 15 Individueel vervoer
Individueel vervoer
Een individuele voorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing.Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat Regio TaxiPlus voor deze aanvrager niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder die de Regio TaxiPlus verzorgd gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt.
 
Vervoersdoeleinden
Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar kan in bepaalde gevallen leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer. Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever.
Aangepaste fietsen
Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap (merknaam: Tavara), fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.
Scootmobiel
Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middenlange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Aangezien scootmobielen in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk zal worden beschouwd.
Gesloten buitenwagen
Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de aanvrager vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet wordt een gesloten buitenwagen overwogen.
Sportrolstoel
Met het verstrekken van een tegemoetkoming voor een sportrolstoel kan het college bereiken dat een belanghebbende in staat wordt gesteld om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit betekent dat een (tegemoetkoming voor) sportrolstoel niet wordt toegekend uit oogpunt van sporten maar uit oogpunt van participatie. Om die reden zal bij een aanvraag voor een sportrolstoel kritisch gekeken worden naar de sociale context van de burger. Dit kan dus betekenen dat de burger geen sportrolstoel krijgt toegewezen op het moment dat geconstateerd wordt dat belanghebbende voor wat zijn participatiebehoefte betreft niet (grotendeels) afhankelijk is van de gevraagde sportrolstoel.
Auto-aanpassingen
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle).Er wordt uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt. Bij verstrekking van de voorziening is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan), bij voorkeur door een verklaring van een garage).
Artikel 16 Beëindigen van niet-gebruik
Dit artikel beschrijft hoe om te gaan met een verstrekte PGB en de beëindiging daarvan bij niet gebruik.
Hoofdstuk 6 Begeleiding en ondersteuning zelfredzaamheid en/of participatie
Artikel 17 Vaststelling PGB ondersteuning zelfredzaamheid en/of participatie in de leefsituatie
PGB voor ondersteuning zelfredzaamheid
In het kader van ondersteuning vanuit de Wmo gaat het om het bieden van begeleiding tijdens het uitvoeren van de algemene levensverrichtingen, en niet om het overnemen daarvan. Ondersteuning met het oog op de zelfredzaamheid in de leefsituatie omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen of hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken. Omdat het bij ondersteuning zelfredzaamheid (OZ) gaat om de inhuur van menskracht, is het bij deze voorziening extra belangrijk dat de belanghebbende goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatietraject wordt nagegaan of de belanghebbende ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren. De Wmo stelt dat de belanghebbende met zijn PGB een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen. Voor hulp in de leefsituatie betekent dit dat er een zorgverlener van betaald moet worden.
 
Voor ondersteuning in de zelfredzaamheid geldt dat de toekenning eindigt:
  • op de laatste dag van de indicatieperiode;
  • als de budgethouder wordt opgenomen in een instelling en deze opname een permanent karakter heeft;
  • als de budgethouder recht heeft op ondersteuning zelfredzaamheid volgens een andere regeling;
  • als de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;
  • als de budgethouder aangeeft geen PGB meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op ondersteuning in de zelfredzaamheid (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt belanghebbende een nieuwe beschikking. Belanghebbende kan één keer per jaar wisselen tussen het PGB en verstrekking in natura.
Artikel 17 a Vaststelling PGB ondersteuning huishouden in de leefsituatie
PGB voor ondersteuning huishouden
In het kader van ondersteuning vanuit de Wmo gaat het om het bieden van ondersteuning bij het verrichten van uitvoerende activiteiten die zijn gerelateerd aan het voeren van een huishouden waartoe belanghebbende niet (meer) in staat is. Het betreft hier bijvoorbeeld activiteiten van licht huishoudelijk werk, activiteiten van zwaar huishoudelijk werk, het verzorgen van de daarvoor noodzakelijke materialen, werkzaamheden rondom de maaltijdvoorzieningen en overige uitvoerende werkzaamheden gerelateerd aan het voeren van een huishouden.
Artikel 18 Kortdurende ondersteuning zelfredzaamheid
Ondersteuning bij het huishouden met uitvoerende activiteiten in de leefsituatie (OH) wordt uitsluitend geboden in combinatie met ondersteuning bij de regie op zelfredzaamheid (OZ). Voor de ondersteuning gelden de kwaliteitseisen zoals in de regelgeving wordt vermeld. Verder eindigt de toekenning van ondersteuning huishouden op het moment van beëindiging van het verstrekken van de ondersteuning zelfredzaamheid.
Indien de cliënt onvoldoende zelfredzaam is en hij dit niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, kan verminderen of wegnemen, beoordeelt het college of de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Naast het daadwerkelijk overnemen van activiteiten die leiden tot (meer) zelfredzaamheid, is het ook mogelijk om op grond van de Wmo in aanmerking te komen voor begeleiding ten aanzien van deze taken, bijvoorbeeld in geval van ontslag uit ziekenhuis en revalidatie. Indien dit zelfstandig niet mogelijk is en andere oplossingen er niet zijn, zal het college overwegen een maatwerkvoorziening verstrekken.
Kortdurende ondersteuning huishouden wordt uitsluitend verstrekt in combinatie met kortdurende ondersteuning zelfredzaamheid. Hierbij gelden de kwaliteitseisen zoals in de regelgeving wordt vermeld en eindigt de verstrekking op het moment van het beëindigen van de kortdurende ondersteuning zelfredzaamheid.
Artikel 19 t/m 23
Begeleiding kan zowel in een groep als individueel worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt. Voordat we een maatwerkvoorziening verstrekken wordt eerst onderstaand proces worden doorlopen.
Behandeling
Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Als er nog geen diagnose is gesteld en of er onduidelijkheid is dan wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
(Wettelijk) voorliggende voorzieningen.
Voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening begeleiding wordt overwogen zijn onder meer:
  • Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Ook zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties, als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding worden geïndiceerd.
  • Kinderopvang: opvang van kinderen is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid. Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met een kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd.
  • Jeugdwet: opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.
  • Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA, Participatiewet (Wajong en Wsw) zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.
  • Wet langdurige zorg en of Zorgverzekeringswet.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp
Als mensen met een beperking begeleiding nodig hebben bij activiteiten in het dagelijks leven en bij vrijetijdsbesteding dan wordt vaak gedacht aan voorliggende voorzieningen of het is gewoon de verantwoordelijkheid van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden, die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:
  • activiteiten zoals computercursus of taalles;
  • alarmering;
  • pictogrammenbord of domotica in huis;
  • gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger;
  • kinderopvang.
     
Net als bij hulp in de leefsituatie wordt ook bij begeleiding het begrip ‘gebruikelijke hulp’ gehanteerd. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die normaal wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en /of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:
  • in kortdurende situaties, als uitzicht op herstel van de zelfredzaamheid dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn. Daarbij gaat het in het algemeen over een periode van maximaal drie maanden;
  • in langdurige situaties:
    • bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport enz);
    • hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijke leefsituatie behoren zoals de thuisadministratie;
    • het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt;
    • ouderlijk toezicht, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.
Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, zoals eerder door CIZ richtinggevend is beschreven, wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan begeleiding worden ingezet.
 
Indiceren begeleiding
Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ en kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen had op het terrein van sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie begeleiding. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding, en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht, worden geïndiceerd.
In de Wmo 2015 vormt het gesprek, het onderzoek de basis voor de indicatiestelling. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn, en vervolgens wordt via het zogenaamde trechtermodel beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor een maatwerkvoorziening zoals begeleiding noodzakelijk is. Verder worden niet enkel taken vanuit de AWBZ opgepakt maar moet er ook een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen kunnen worden ontwikkeld.
Als een diagnose ontbreekt doordat de cliënt zorg mijdt kan - net als in de AWBZ al gebruikelijk was- begeleiding worden ingezet ‘bij een sterk vermoeden van’, zo nodig op basis van advies van een (medisch) adviseur. De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de cliënt te bewegen om behandeling te aanvaarden. De indicatie is dan doorgaans van korte duur.
Beperkingen
Bij de functie begeleiding onderscheiden we de mate (zwaarte) van de beperkingen om te bepalen wat binnen eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn. Want: zo zwaar als nodig, zo licht als mogelijk;
  • lichte beperking (stimuleren van het zelf uitvoeren van taken);
  • matige beperking (helpen bij taken);
  • zware beperking (taken en/of regie moeten worden overgenomen).
In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen wordt onderzocht, en bij matige en zware beperkingen mogelijk maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.
Terreinen
We onderscheiden de volgende terreinen waarop de beperkingen zich voordoen:
  • zelfredzaamheid (kunnen bewegen en verplaatsen, communicatie, nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren etc.);
  • gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk en /of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc.);
  • psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving etc.);
  • oriëntatie stoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon, geheugen etc.).
     
Zelfredzaamheid
Er is sprake van matige beperking als het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, de cliënt hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur en niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die door een hulpmiddel, en eventueel ondersteuning bij gebruik van openbaar vervoer, kan worden gecompenseerd. Er is sprake van zware beperking als complexe taken moeten worden overgenomen, uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat, de cliënt niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluiten te nemen, moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie. Als beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden gecompenseerd. Verwaarlozing dreigt, en zonder deskundige begeleiding opname noodzakelijk is.
 
Gedragsproblemen
Er is sprake van matige beperking als er bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional omdat de situatie anders verslechtert, en de eigen omgeving van de cliënt slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien. Er is sprake van zware beperking als er ernstige problemen zijn waardoor de veiligheid van cliënt en/of zijn omgeving in gevaar zijn, en er continu professionele bijsturing nodig is.
 
Psychisch functioneren
Er is sprake van matige beperking als er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking. Er is sprake van zware beperking als volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.
 
Oriëntatie stoornissen
Er is sprake van matige beperking als er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder deskundige begeleiding. Er is sprake van zware beperking als er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de cliënt gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen en er ondersteuning nodig is bij de dag structurering. Zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.
Omvang begeleiding
Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van behandeling en persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werden deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo is dit niet meer mogelijk, maar zullen de indicaties voor behandeling en persoonlijke verzorging wel meegewogen worden bij de indicatiestelling voor begeleiding, en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd. In de Wmo zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van maatwerkvoorziening begeleiding en voorliggende voorzieningen op het gebied van welzijnswerk.
Artikel 19 Groepsbegeleiding
Groepsbegeleiding, veelal bekend onder de naam “dagbesteding” is:
  • programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma) ,
  • methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel
  • vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt
  • gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.
Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten in bijvoorbeeld het Huis van de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dag structurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is begeleiding groep nodig.
 
Omvang groepsbegeleiding
Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is negen dagdelen, dat gelijk is aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen begeleiding groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
  • de noodzaak (hoeveel structuur, activering, toezicht etc. nodig is. Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorg etc.);
  • de mogelijkheden van de cliënt (hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan);
  • het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke cliënt heeft (als een doel is: een zinvolle dagbesteding, ter vervanging van arbeid, dan worden bijvoorbeeld acht of negen dagdelen geïndiceerd; vergelijkbaar met een werkweek);
  • de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hiermee dient rekening gehouden te worden om de voorziening effectief te laten zijn. Aangezien de gemeente indiceert en de hulp effectueert zal ook dit element bij de indicatie moeten worden betrokken.
Vervoer naar groepsbegeleiding
Bij een indicatie voor begeleiding groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel, zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of beschikbare vrijwilliger) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. De meeste aanbieders van dagbesteding hebben eigen vervoer dan wel afspraken met vervoersbedrijven die de cliënt van huis of bij een vast verzamelpunt ophalen en naar de dagbesteding brengen en halen. Er wordt bij de keuze voor een bepaalde locatie dagbesteding voor een cliënt al rekening gehouden met de reis-afstand. Wanneer er medisch gezien toezicht nodig is dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de Zorgverzekeringswet.
Artikel 20 Individuele begeleiding
Gespecialiseerde individuele begeleiding kent meerdere vormen:
  • toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden; dit wordt vaak ‘thuisbegeleiding’ genoemd;
  • ondersteuning in complexe situaties, of als er sprake is van risico bij het functioneren;
  • oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag.
Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij hulp in de leefsituatie en persoonlijke verzorging. Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van begeleiding en OZ om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten. Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven, bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
Omvang individuele begeleiding
Voor individuele begeleiding wordt gekeken naar de tijd die nodig is om de activiteiten te kunnen verrichten. De normering wordt individueel bepaald en is maatwerk. Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, in beginsel met een bandbreedte van 1 tot 25 uur per week. Hiermee wordt aangesloten bij de normering en indicatiewijzer van het CIZ bij de uitvoering AWBZ. Meer uren per week zijn, indien nodig en duidelijk gemotiveerd, mogelijk. Het aantal uren begeleiding is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten.
Artikel 2 1 Kortdurend verblijf
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal drie etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of zorgboerderij. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn.
 
Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
 
De omvang van kortdurend verblijf is één, twee of drie etmalen per week en is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van drie etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan drie etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Er moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar, geen optie zijn. In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz of Zvw worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
 
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de RegioTaxiPlus of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de RegioTaxiPlus (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.
Artikel 2 2 Opvang en beschermd wonen
Beschermd wonen
Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak gewone woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het aanbrengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
De doelgroep van beschermd wonen is niet beperkt tot ingezetenen van de gemeente. Cliënten kunnen zich voor beschermd wonen en opvang tot elk college wenden, ongeacht van welke woonplaats ze ingezetene zijn. Hiermee is de landelijke toegankelijkheid van de voorzieningen voor beschermd wonen, eventueel inclusief individuele begeleiding, gewaarborgd. Dit is bedoeld om te voorkomen dat behoefte aan beschermd wonen een belemmering vormt voor mensen om naar een andere gemeente te verhuizen. De regie voor beschermd wonen ligt bij de centrum gemeente als dit door de regio gemeente is gemandateerd. Beschermd wonen wordt bij voorkeur verstrekt door het college van de gemeente waar een opvangtraject voor de betreffende cliënt de meeste kans van slagen heeft. Is het college van oordeel dat de opvang en het bijbehorende traject meer kans van slagen heeft in een andere gemeente, dan is de gemeente waar de cliënt zich heeft gemeld, verantwoordelijk voor een “warme” overdracht naar de andere gemeente. De gemeente waar de cliënt zich meldt kan dan dus niet volstaan met het alleen verwijzen naar een andere gemeente, maar zal de cliënt hierin moeten begeleiden.
Opvang
De gemeente biedt passende opvang zo lang als dat noodzakelijk is aan mensen die niet (meer) in staat zijn zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven (slachtoffers huiselijk geweld, van gerelateerd geweld, van loverboys, mensen die een uitweg zoeken uit de prostitutie, mensen met psychiatrische stoornis etc). Zij hebben mogelijk hulp nodig bij het zelfstandig wonen, het vinden van een zinvolle dagbesteding, werk, financiële zaken of opbouw van een sociaal netwerk). Verder is de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van een beschermende woonomgeving aan personen met psychische problemen. Het verblijf is dan primair gericht op participatie (en dus niet op behandeling). In geval van mandatering verzorgt de mandataris (centrumgemeente) de indicatie en de opvang van maatschappelijke/vrouwen opvang.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit, advisering en verstrekking
Artikel 2 3 Waardering mantelzorgers
Op grond van het gesprek en het onderzoek zal de gemeente de meeste mantelzorgers kennen. Met het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden aan te geven dat zij voor de jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking willen komen.
Artikel 2 4 Toezicht
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de gestelde kwaliteitseisen, van de voorzieningen die worden geboden vanuit de Wmo. Het college wijst op grond van artikel 6.1 van de Wmo 2015 hiervoor een toezichthoudend ambtenaar aan. Het toezicht omvat in de kern: informatie verzamelen, beoordelen en interveniëren. In dit kader zal de toezichthouder uit eigener beweging of naar aanleiding van klachten werkbezoeken afleggen aan cliënten, het zorgdossier bestuderen evenals de afspraken van de gemeente met de zorgaanbieder, en contact hebben met de zorgaanbieder. De toezichthouder rapporteert en adviseert naar aanleiding hiervan aan het college. Onder dit toezicht valt het functioneren van de aanbieder en kwaliteit van de geboden voorzieningen. Een specifiek onderdeel van het toezicht betreft het toezicht bij calamiteiten en geweld. Hiervoor is een toezichthouder bij de centrumgemeente Groningen aangesteld. Een melding van de aanbieder in geval van calamiteit en of geweld bij de verstrekking van een voorziening wordt aan deze toezichthouder gedaan.
Artikel 25 Verplicht advies
Het college vraag om een (extern) advies, indien dit gewenst wordt geacht. In geval de voorziening het bepaalde bedrag te boven gaat is in ieder geval een advies vereist. Het vragen om advies dient wel te worden gemotiveerd. Dit met het oog op een eventuele procedure.
Artikel 2 6 Drempelbedrag verstrekking
Met dit artikel wordt geregeld dat voorzieningen tot een bedrag van € 500,00 niet worden verstrekt of vergoed. Hiermee wordt voorkomen dat er veel relatief goedkopere voorzieningen worden aangevraagd, waarmee de kosten van behandeling van een aanvraag niet meer in verhouding staat tot de mogelijke verstrekking ervan.
Artikel 2 7 Second opinion
Het ondersteuningsplan is als zodanig geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Mocht de aanvrager zich niet of onvoldoende ondersteund voelen door de uitkomst van het onderzoek wordt de mogelijkheid van een herbeoordeling geboden. Dit laat onverlet de mogelijkheid van de belanghebbende om een aanvraag in te dienen waarna aan de hand van een voor bezwaar vatbare beschikking het besluit van de gemeente juridisch getoetst kan worden.
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
Artikel 2 8 Bedragen “Tarieven Wmo 2015”
Dit artikel geeft aan dat het college in de bijlage nadere invulling kan geven aan bedragen.
Artikel 29 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze nadere regels. Dit kan uiteraard niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt er advies ingewonnen. Het afwijken van de bepalingen kan alleen ten gunste van de betrokken persoon met beperkingen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule wordt beschouwd als een uitzondering en niet als een regel. In verband met mogelijke precedentwerking wordt duidelijk aangegeven waarom in een bepaalde situatie van de nadere regels wordt afgeweken.
Artikel 30 Inwerkingtreding
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze nadere regels. Het tweede en derde lid geven aan welke regelingen worden ingetrokken.
Artikel 31 Citeerartikel
Dit artikel geeft de citeertitel van deze nadere regels aan.
Naar boven