Parkeerverordening 2015 gemeente Alkmaar
De raad van de gemeente Alkmaar
 
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 september 2014,
 
bijlage nr 2014-1223
 
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;
 
gezien het advies van de Algemene Raadscommissie;
 
b e s l u i t :
 
vast te stellen de Parkeerverordening 2015
 
 
AFDELING I. DEFINITIES EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Artikel 1
In deze verordening de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
  • a.
    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
  • b.
    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;
  • c.
    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
  • d.
    houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens;
  • e.
    parkeerapparatuur: parkeerautomaten op straat en betaalautomaten in de parkeergarages, met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan, alsmede belparkeren;
  • f.
    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven door middel van parkeerapparatuur;
  • g.
    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die:
    • a.
      is aangeduid met bord E9 conform model E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 onder toevoeging (op het bord of op een onderbord) van de tekst ‘dagkaarten toegestaan’,
    • b.
      is gelegen binnen een zone aangeduid met het bord conform model E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, onder toevoeging (op het bord of op een onderbord) van de tekst ‘dagkaarten toegestaan’, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;
  • h.
    vergunning: een door het college verleende vergunning, waarmee het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- of belanghebbenden parkeerplaatsen;
  • i.
    vergunningjaar: periode van 1 februari tot en met 31 januari het opvolgende jaar.
  • j.
    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden;
  • k.
    autodateplaats: een parkeerplaats aangewezen voor een motorvoertuig bestemd voor autodate;
  • l.
    gehandicaptenvoertuig: hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1 onder r van het RVV 1990;
AFDELING II. PLAATSEN VOOR VERGUNNINGHOUDERS, VERGUNNINGEN EN VERGUNNINGBEWIJZEN
Artikel 2
  • 1.
    Het college kan door een besluit weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in de categorieën als bedoeld in artikel 3, derde lid.
  • 2.
    Het college kan door een besluit tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.
Artikel 3
  • 1.
    Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen.
  • 2.
    Het college kan regels stellen voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.
  • 3.
    Een vergunning kan worden verleend aan:
    • a.
      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;
    • b.
      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoont dat het in het belang van diens beroep- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren;
    • c.
      degene, die woont in een gebied waar het conform het besluit van het college is toegestaan aan degene die hem of haar bezoekt, onder gebruikmaking van de vergunning geldig in de straten binnen dat gebied, te parkeren op belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen;
    • d.
      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die van plan is te gaan wonen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;
    • e.
      de eigenaar of houder van een motorvoertuig bestemd voor autodate, waarvan de autodateplaats is gelegen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;
    • f.
      de zorginstelling gelegen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, voor het parkeren van bezoekers.
  • 4.
    Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de in het derde lid genoemde vereisten.
  • 5.
    Het college kan, bij openbaar te maken besluit, een maximum aantal uit te geven vergunningen per aaneengesloten gebied en per categorie vaststellen.
  • 6.
    Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een vergunning voor categorie III kan het college voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.
Artikel 4
  • 1.
    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.
  • 2.
    Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 5
  • 1.
    Een vergunning wordt voor ten hoogste één vergunningjaar verleend.
  • 2.
    De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:
    • a.
      de periode waarvoor de vergunning geldt;
    • b.
      het gebied waarvoor de vergunning geldt;
    • c.
      de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.
  • 3.
    Bij verlies of diefstal van de in artikel 3 bedoelde vergunning binnen de termijn van de vergunning kan op een daartoe strekkend verzoek een duplicaat worden verstrekt mits een proces-verbaal van de politie wordt overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van verlies of diefstal.
  • 4.
    In afwijking van lid 3 wordt in het lopende vergunningjaar geen duplicaat verstrekt voor de volgende vergunningen:
    • straatvergunning waarop meer dan 1 kenteken staat vermeld;
    • bezoekersvergunning.
Artikel 6
Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:
  • a.
    op verzoek van de vergunninghouder;
  • b.
    wanneer de vergunninghouder niet meer woonachtig is of geen beroep of bedrijf meer uitoefent in het gebied, waarvoor de vergunning is verleend;
  • c.
    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;
  • d.
    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;
  • e.
    wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn vergunning heeft voldaan;
  • f.
    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
  • g.
    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;
  • i.
    om redenen van openbaar belang.
AFDELING III. VERBODSBEPALINGEN
Artikel 7
  • 1.
    Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats of een autodateplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:
    • a.
      zonder vergunning;
    • b.
      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar achter de voorruit is voorzien van de voor dat motorvoertuig afgegeven vergunning, tenzij de vergunning elektronisch op kenteken is verleend;
    • c.
      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
  • 2.
    Het is verboden om de vergunning al dan niet tegen betaling oneigenlijk te (laten) gebruiken, te (foto)kopiëren, na te tekenen dan wel op enige andere wijze te (laten) reproduceren of om eigenmachtig wijzigingen op de vergunning aan te brengen.
  • 3.
    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder a. van dit artikel.
Artikel 8
Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.
Artikel 9
  • 1.
    Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:
    • a.
      op een parkeerapparatuurplaats;
    • b.
      op een belanghebbendenplaats.
  • 2.
    Het onder het eerste lid vervatte verbod geldt niet wanneer het een erkend gehandicaptenvoertuig betreft, voorzien van een ingestelde parkeerschijf;
  • 3.
    Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.
  • 4.
    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder a en b van dit artikel.
AFDELING IV. STRAFBEPALING
Artikel 10
  • 1.
    Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de eerste categorie.
  • 2.
    Met opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door de burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren of functionarissen belast;
  • 3.
    Indien de vergunninghouder fraudeert met zijn vergunning wordt de vergunninghouder een jaar uitgesloten van het verkrijgen van een vergunning. Na dit jaar kan opnieuw een aanvraag ingediend worden.
AFDELING V. EXPERIMENTEN
Artikel 11
Het college kan experimenteren met vormen van parkeerregulering die buiten de bepalingen van de gemeentelijke parkeerregelgeving vallen. Een experiment is een tijdelijke proef met een maximale tijdsduur van één jaar. Indien een experiment als vast onderdeel van parkeerregulering in de parkeerregelgeving kan worden opgenomen doet het college van burgemeester en wethouders daartoe een voorstel aan de gemeenteraad.
AFDELING VI. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 12
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.
Artikel 13
Deze verordening wordt aangehaald als: Parkeerverordening 2015.
Artikel 14
  • 1.
    Deze verordening treedt in werking op 1 februari 2015.
  • 2.
    Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening 2014.
  • 3.
    Vergunningen die zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2014 worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.
     
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 oktober 2014.

P.M. Bruinooge,

voorzitter.

drs. A.P.A. Koolen,

griffier.

Naar boven