Bouwverordening 2015
Gemeente Geertruidenberg
 
INHOUD
Hoofdstuk 1
Inleidende bepalingen
Hoofdstuk 2
De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
 
$ 1 Gegevens en bescheiden
 
$ 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
 
$ 3 Welstandstoetsing
 
$ 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
 
$ 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
 
$ 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
 
$ 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Hoofdstuk 3
De melding
Hoofdstuk 4
Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Hoofdstuk 5
Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Hoofdstuk 6
Brandveilig gebruik
Hoofdstuk 7
Overige gebruiksbepalingen
Hoofdstuk 8
Slopen 
Hoofdstuk 9
Welstand
Hoofdstuk 10
Overige administratieve bepalingen
Hoofdstuk 11 
Handhaving
Hoofdstuk 12
Straf-, overgangs- en slotbepalingen
 
 
HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1.
    In deze verordening wordt verstaan onder:
    • -
      bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;
    • -
      bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet ;
    • -
      bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  belast is met het bouw- en woningtoezicht;
    • -
      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
    • -
      gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;
    • -
      hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;
    • -
      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
    • -
      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;
    • -
      Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • -
      straatpeil:
      • a.
        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
      • b.
        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
    • -
      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
  • 2.
    In deze verordening wordt mede verstaan onder:
    • -
      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk
    • -
      gebouw: een gedeelte van een gebouw
Artikel 1.2 Termijnen
vervallen
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
  • 1.
    Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:
  • a.
    het gebied binnen de bebouwde kom;
  • b.
    het gebied buiten de bebouwde kom.
  • 2.
    Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.
     
HOOFDSTUK 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
 
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning
vervallen
Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens
vervallen
Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden
vervallen
Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen
vervallen
Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek
  • 1.
    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet  bestaat uit:
  • a.
    de resultaten van een recent milieuhygiënische bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.
  • b.
    (vervallen).
  • c.
    Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.
  • 2.
    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht  geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
  • 3.
    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht  toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
  • 4.
    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht  toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht  , indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning
vervallen
Artikel 2.1.7 Bouwregistratie
vervallen
Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen
vervallen
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag
vervallen
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening
vervallen
Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen
vervallen
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening
vervallen
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek
vervallen
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning
vervallen
Paragraaf 3 Welstandstoetsing
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria
vervallen
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
  • a.
    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
  • b.
    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
  • c.
    1. dat de grond raakt, of
  • 2.
    waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht  bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming  goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet  van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen
vervallen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer Brandblusvoorzieningen
vervallen
Artikel 2.5.3A Brandweeringang
vervallen
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
vervallen
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
De voorgevelrooilijn is:
  • a.
    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b.
    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
  • a.
    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
  • b.
    andere onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht , te weten:
  • 1.
    ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
  • 2.
    stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
  • 1.
    In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor.
  • a.
    ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
  • b.
    bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;
  • c.
    laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;
  • d.
    erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;
  • e.
    trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in ;
  • f.
    overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken;
  • g.
    bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988  dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.
  • 2.
    Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:
  • -
    4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;
  • -
    2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;
en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
  • a.
    gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
  • b.
    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
  • c.
    vrijstaande winkel- of reclamevitrines;
  • d.
    reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • e.
    andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
  • 1.
    Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
  • 2.
    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
  • a.
    de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;
  • b.
    in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;
  • c.
    in de gevallen, bedoeld in het derde lid.
  • 3.
    Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
  • 4.
    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:
  • a.
    gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;
  • b.
    gebouwen op handels- en industrieterreinen;
  • c.
    vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;
  • d.
    bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;
  • e.
    gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;
  • f.
    gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
  • g.
    gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
  • 1.
    De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
  • a.
    in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
  • b.
    in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
  • c.
    in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
  • d.
    in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
  • e.
    in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
  • 2.
    Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
  • 3.
    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een vergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
  • a.
    buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;
  • b.
    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;
  • c.
    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht  geen vergunning is vereist;
  • d.
    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht  ;
  • e.
    andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht  , te weten:
  • 1.
    ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
  • 2.
    terrassen, bordessen en bordestreden;
  • a.
    antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
vervallen
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
  • 1.
    Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:
  • a.
    over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en
  • b.
    voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.
  • 2.
    De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in , en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.
  • 3.
    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
  • a.
    het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;
  • b.
    het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • 1.
    een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;
  • 2.
    het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
  • 3.
    bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit  voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
  • 1.
    Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.
  • 2.
    Het bevoegd gezag kan de ontheffingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:
  • a.
    indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;
  • b.
    indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
  • 1.
    De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
  • a.
    vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
  • b.
    niet toegankelijk zijn.
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
2.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
  • 1.
    Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
  • 2.
    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
  • 1.
    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
  • 2.
    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd.
  • 3.
    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
  • a.
    het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;
  • b.
    het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.4.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
  • a.
    in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;
  • b.
    buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.
  • 2.
    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
  • 3.
    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.
  • 4.
    Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
  • a.
    in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;
  • b.
    buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
  • 2.
    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
  • 3.
    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
  • 4.
    Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
  • 1.
    Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in , tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
  • 2.
    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de en - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
  • a.
    45 graden in de bebouwde kom;
  • b.
    37 graden buiten de bebouwde kom.
  • 2.
    Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22- maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
  • 1.
    De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag niet meer bedragen dan 15 meter.
  • 2.
    Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
vervallen
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
  • 1.
    De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.
  • 2.
    De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.23 eerste lid, en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
  • a.
    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
  • b.
    het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
  • c.
    topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
  • d.
    plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
  • a.
    gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;
  • b.
    gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
  • c.
    gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;
  • d.
    agrarische bedrijfsgebouwen;
  • e.
    het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht  , en indien:
    • 1.
      de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
    • 2.
      bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;
  • a.
    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
  • b.
    opgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;
  • c.
    laatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;
  • d.
    akvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
  • e.
    raagconstructies voor een reclame;
  • f.
    vrijstaande schoorstenen;
  • g.
    bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988  dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
  • a.
    er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;
  • b.
    geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  van toepassing is;
  • c.
    de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;
  • d.
    de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en
  • e.
    de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
  • 1.
    Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
  • 2.
    De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
  • a.
    indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
  • b.
    indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.
  • 3.
    Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • 4.
    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:
  • a.
    indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b.
    voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en Vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties
vervallen
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid vanbrandmeldinstallaties
vervallen
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties
vervallen
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties
vervallen
Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties
vervallen
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties
vervallen
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties
vervallen
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen
vervallen
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen
vervallen
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen
vervallen
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid
vervallen
Artikel 2.6.12 Communicatiesystemen voor publieke hulpverleningsdiensten
vervallen
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
vervallen
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
vervallen
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
vervallen
Artikel 2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming
vervallen
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
vervallen
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
vervallen
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
vervallen
Artikel 2.7.7 wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
vervallen
HOOFDSTUK 3 De melding
Artikel 3.1 De wijze van melden
vervallen
Artikel 3.2 Welstandscriteria
vervallen
HOOFDSTUK 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
vervallen
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Vervallen
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie
vervallen
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
vervallen
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
vervallen
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
vervallen
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
vervallen
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
vervallen
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein
vervallen
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder
vervallen
Artikel 4.11 Bouwafval
vervallen
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
vervallen
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen
vervallen
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming
vervallen
HOOFDSTUK 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen
vervallen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
vervallen
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
vervallen
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
vervallen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
vervallen
Artikel 5.2.3 aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard
vervallen
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen
vervallen
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen
vervallen
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
vervallen
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
vervallen
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
vervallen
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
vervallen
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
vervallen
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
vervallen
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
vervallen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 5.4.1 Preventie
vervallen
HOOFDSTUK 6 Brandveilig gebruik
Paragraaf 1 gebruiksvergunning
Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk
vervallen
Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning
vervallen
Artikel 6.1.3 In behandeling nemen
Vervallen
Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing
vervallen
Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning
vervallen
Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning
vervallen
Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden
vervallen
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken
vervallen
Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen
vervallen
Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen
vervallen
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
vervallen
Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
vervallen
Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid
Artikel 6.4.1
vervallen
HOOFDSTUK 7 Overige gebruiksbepalingen
Paragraaf 1 Overbevolking
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen
vervallen
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens
vervallen
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
vervallen
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
vervallen
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen
vervallen
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Artikel 7.3.1 Vergunningsplicht nachtverblijf
vervallen
Artikel 7.3.2 Hinder
vervallen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 7.4.1 Preventie
vervallen
Paragraaf 5 Watergebruik
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water
vervallen
Paragraaf 6 Installaties
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
vervallen
HOOFDSTUK 8 Slopen
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
vervallen
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning
vervallen
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen
vervallen
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing
vervallen
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen
vervallen
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
vervallen
Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen
vervallen
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.2.1 Sloopmelding
vervallen
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
vervallen
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein
vervallen
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
vervallen
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen
vervallen
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
vervallen
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest
vervallen
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen
vervallen
Paragraaf 4 Vrij slopen
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen
vervallen
HOOFDSTUK 9
Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie
  • 1.
    De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.
  • 2.
    De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.
Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie
  • 1.
    De welstandscommissie bestaat ten minste uit een voorzitter en twee leden, een daarvan is voorzitter. Ten minste twee leden zijn deskundig op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie.
  • 2.
    Voor de voorzitter en leden worden twee plaatsvervangers aangewezen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.
  • 3.
    De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste twee leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over deskundigheid op het gebied van welstand.
  • 4.
    De voorzitter en leden van de welstandscommissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.
  • 5.
    De welstandscommissie wordt bijgestaan door een secretaris of diens plaatsvervanger.
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur
  • 1.
    De voorzitter, de secretaris en de overige leden van de welstandscommissie en hun plaatsvervangers worden op voorstel van de burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen door de gemeenteraad.
  • 2.
    De leden van de welstandscommissie kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.
  • 3.
    Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, nadere benoemingsprocedures.
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
  • -
    op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;
  • -
    de werkwijze van de welstandscommissie;
  • -
    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;
  • -
    de aard van de beoordeelde plannen;
  • -
    de bijzondere projecten.
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
  • 1.
    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.
  • 2.
    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.
  • 3.
    Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
  • 1.
    De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur  ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
  • 2.
    Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.
  • 3.
    In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, voorziet in een procedurele opzet, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase en de beraadslagingen.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
  • 1.
    De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden (voorzitter en/of secretaris) adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
  • 2.
    In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan alsnog voor aan de welstandscommissie.
  • 3.
    Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien het bevoegd gezag - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur  ten grondslag te leggen.
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
  • 1.
    De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.
  • 2.
    Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken
  • 1.
    Indien de raad op grond van artikel 12 van de Woningwet  het voornemen heeft een gebied van de gemeente of een categorie bouwwerken uit te sluiten van welstandstoezicht, neemt de raad het daartoe strekkende besluit niet dan nadat:
  • a.
    op het voornemen inspraak is verleend;
  • b.
    het advies van de welstandscommissie is ingewonnen.
  • 2.
    De inspraak als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 Gemeentewet  vastgestelde verordening.
HOOFDSTUK 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning
vervallen
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
vervallen.
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen
vervallen
Artikel 10.4 Overdragen mededeling
vervallen
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
vervallen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
HOOFDSTUK 11 Handhaving
Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw
vervallen
Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming
vervallen
Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen
vervallen
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek
vervallen
HOOFDSTUK 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.1 Strafbare feiten
vervallen
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek
vervallen
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
vervallen
Artikel 12.4
vervallen
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding
vervallen
Artikel 12.6 Slotbepaling
  • 1.
    Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2015.
  • 2.
    Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervallen:
  • a.
    de bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 27 juli 2010 en alle daarin aangebrachte wijzigingen;
  • b.
    de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 13 maart 1997 en alle daarin aangebrachte wijzigingen, voor zover deze brandbeveiligingsverordening eisen aan het brandveilig gebruik van bouwwerken stelt.
  • 3.
    Deze verordening kan worden aangehaald als 'bouwverordening 2015 gemeente Geertruidenberg.
 
 
 
 
Bijlagen
 
Bijlage1
Figuren 1 t/m 19, behorende bij de stedenbouwkundige bepalingen
Bijlage 2 t/m 4
vervallen
Bijlage 5
activiteiten samenhangende met slopen en bedreigingen
Bijlage 6
Checklist van bedreigde objecten, functies en maatregelen ten behoeve van de opsteller van het sloopveiligheidsplan
Bijlage 7
voorbeeld voor inhoudsopgave sloopveiligheidsplan
Bijlage 8
keuzetabel voor de vaststelling van deelstromen bij sloop
Bijlage 9
vervallen
Bijlage 10
vervallen
Figuur 1 Voor verkeer vrij te houden hoogten (artikel 2.5.11, eerste lid, onder c)
Figuur 2 Voor verkeer vrij te houden hoogten ( artikelen 2.5.7 en 2.5.8)
Figuur 3 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikelen 2.5.11, eerste lid, onder a)
Figuur 4 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikelen 2.5.11, eerste lid, onder a)
Figuur 5 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikelen 2.5.11, eerste lid, onder b)
Figuur 6 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikelen 2.5.11, eerste lid, onder c)
Figuur 7 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikelen 2.5.11, eerste lid, onder c)
Figuur 8 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikelen 2.5.11, eerste lid, onder c)
Figuur 9 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.5.11, eerste lid, onder d)
Figuur 10 Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.5.11, eerste lid, onder e)
Figuur 11 Teruglegging met het oog op de daglicht toetreding van achtergevelrooilijn die een scherpe hoek met elkaar vormen (ingevolge artikel 2.5.11, lid 2)
Figuur 12 Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen 2.5.20, 2.5.21, 2.5.23 en 2.5.25)
Figuur 13 Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen 2.5.20, 2.5.21, 2.5.23 en 2.5.25)
Buiten de bebouwde kom
Figuur 14 Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen 2.5.20, 2.5.21, 2.5.23 en 2.5.24)
Binnen grootstedelijke delen van de bebouwde kom
Figuur 15 Bouwhoogte in de voorgevelrooilijn (artikelen 2.5.20, derde lid, eerste alinea)
Figuur 16 Bouwhoogte in de voorgevelrooilijn (artikelen 2.5.20, derde lid, tweede alinea)
Figuur 17 Bouwhoogte in de achtergevelrooilijn (artikelen 2.5.21, tweede lid, eerste alinea)
Figuur 18 Bouwhoogte in de achtergevelrooilijn (artikelen 2.5.20. tweede lid, tweede alinea)
Figuur 19 Hoogte van een zijgevel tegenover een achtergevelrooilijn (artikelen 2.5.22)
Bijlage 5 Activiteiten samenhangende met slopen en bedreigingen
Activiteit samenhangende met sloopproject
 
Sloopmethode
Bedreiging
Beulen (slopen met behulp van slingeren, zwaaien, vallen van bal)
– onvoldoende afstand tot gebouwen
 
– stof bij instorten
 
– overmatige trillingen
 
– ongecontroleerd instorten
 
– ongecontroleerd instorten
Omduwen/omtrekken (uitoefenen kracht haaks op lengterichting met als gevolg breuk)
– stof bij instorten
 
– wegspatten dommekracht (hefboom)
 
– ongecontroleerd instorten
Expanderen (sloopmethode die gebruik maakt van bepaalde stoffen die een aanzienlijke volumevergroting vertonen; o.a. explosieven.)
– rondvliegend puin
 
– opslag e.d.
 
– trillingen
 
– verzakkingen
Afhijsen (knijpen)
– vallend materiaal/onvoldoende afstand
 
– omvallen kraan/maximum hijslast
 
– afbreken hijslast
Trekken (uitoefen kracht in de lengterichting)
– kantelen trekapparatuur
 
– stapelen palen
Overige methoden:
Slopen in het algemeen met de hand vanaf stellingen, al dan niet met behulp van werktuigen. Hierbij kan indien het bouwhek niet vergenoeg staat puin, gereedschap e.d. Buiten het sloopterrein vallen.
Materieel (bouwkranen, mobiele puinbrekers)
-aan- en afvoer
 
-op- en afbouw
 
-afbreken hijslast of delen daarvan
 
-omvallen kraan
 
-overschrijden max. wegbelasting
Sloopobject
-omvallen bouwdelen
 
-wegspattend/vallend puin en gereedschap
 
-verontreinigd sloopmateriaal
Activiteit samenhangende met sloopproject
Bedreiging
Sloopterrein
-afkalven, instorten bouwputten
 
-opslag van materialen en materieel
 
-onvoldoende afgrenzing
Bouwputten en -sleuven
-instorten/afkalven bouwputten en sleuven
 
-onjuiste bemaling
Bodemverontreiniging en afvoer van sloopmaterialen
Veiligheidsaspecten reeds gedekt: p-bladen arbeidsinspectie en APV's
Bijlage 6 Checklist van bedreigde objecten, functies en maatregelen ten behoeve van de opsteller van het sloopveiligheidsplan
Bedreigde functies en objecten
Mogelijke maatregelen (bron-, pad- en object- gericht)
Aanbevelingen
Belendingen
Bouwkundige staat
– constructief scheiden
Overleg met eigenaar/beheerder
-
-
– trillingsarm slopen belending (in extremo: met de hand)
-
-
-
– stutten/stempelen bouwputten- en sleuven
-
-
-
– gecontroleerd bemalen
-
-
-
– voorzieningen i.v.m. gemeenschappelijke bouwmuren en funderingen
-
-
Gebruikers
– trillingsarm slopen
Voorlichten gebruikers
-
-
– stofarm slopen
-
-
-
– slopen op bepaalde dagen/tijden
-
-
-
– in extreme situaties (calamiteiten): ontruimen
-
-
-
– rekening houden met verontreinigd sloopmateriaal, zoals asbest
-
-
Gebruiksfuncties
– vrijhouden / toegankelijk houden van belendende gebouwen
Overleg met gebruikers, eventueel koppelen aan verkeerscirculatieplan
-
-
– aangepaste werktijden
-
Gedeeltelijk te slopen objecten
Bouwkundige staat resterende constructie
– toetsen aan Bouwbesluit en Bouwverordening voor wat betreft veiligheid Zie ook bouwkundige staat belendingen
Getoetst dient te worden aan de regelgeving met betrekking tot veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voor bestaande situaties. Voor mogelijke maatregelen en aanbevelingen zie ’belendingen’
-
Gebruikers resterende constructie
– toetsen aan Bouw besluit en Bouwverordening wat betreft veiligheid en gezondheid Zie ook gebruikers belendingen.
-
-
Gebruiksfuncties resterende constructie (school, ziekenhuis, e.d.)
– toetsen aan Bouw besluit en Bouwverordening wat betreft bruikbaarheid Zie ook gebruiksfuncties belendingen
-
Infrastructuur
Kabels, leidingen en rioleringen
– aangepaste sloopmethode
Regelen in vooroverleg met betreffende nutsbedrijven
-
-
– stutten
-
-
-
– beschermen
-
-
-
– (afdekken)
-
-
-
– afsluiten
-
-
-
– omleggen
-
-
-
– hijsplan bij grote hijsklussen
-
-
Straatmeubilair (lantaarnpalen e.d.)
– beschermen
-
-
-
– afsluiten
-
-
-
– verwijderen
-
-
Wegen, bruggen, viaducten, e.d.
– afdekken (schotten, rijplaten, zand)
Overleg met verantwoordelijke instanties
-
-
– aangepaste sloop methode
-
-
Waterstaatkundige werken (kanalen, sluizen, dijken e.d.)
-
Overleg met verantwoordelijke instanties
-
Overig (tunnels e.d.)
-
Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instantie
Verkeerssituatie
Voetgangers en fietsers
– afdoende afgrenzen sloopterrein
Bij complexe situaties: verkeerscirculatieplan Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instanties en gemeentediensten
-
-
– uitstekers (valschermen)
-
-
-
– voetgangerstunnels
-
-
-
– afzetten weggedeelte met hekwerk
-
-
-
– (tijdelijk) afzetten van de gehele weg
-
-
Overig wegverkeer (openbaar vervoer, auto’s)
– afdoende afgrenzen sloopterrein
Bij complexe situaties:
-
-
– vrijhouden en waarbor gen veiligheid boven leidingen trams en trolleys
Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instanties en gemeentediensten
-
-
– uitstekers
-
-
-
– afzetten weg verkeerscirculatieplan
-
-
Routes voor brandweer- en ziekenhuis auto’s e.d.
– vrijhouden weg
Bij complexe situaties: verkeerscirculatieplan
-
-
– aangepaste sloop methode
Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instanties en gemeentediensten
-
-
– beperken overige verkeersstroom
-
-
Spoorwegen
Regelen in vooroverleg met NS
-
-
Scheepvaart
Regelen in vooroverleg met waterbeheerder (RWS, provincie, waterschap, gemeente)
-
Bijzondere omstandigheden
Veel omstanders
– aanbrengen extra veiligheidsvoorzieningen
Vooraf informeren omwonenden
-
-
– afzetten wegen
Bij grote manifestaties overleg met gemeente
-
Calamiteiten (slopen na brand, explosies e.d)
– afzetten weg
Overleg met deskundige instanties
-
-
– ontruimen belendende percelen
-
-
Vandalen en daklozen
– extra afscheiding
-
-
-
– verscherpt toezicht
-
Bijlage 7 Voorbeeld voor inhoudsopgave sloopveiligheidsplan
Voorbeeld inhoudsopgave sloopveiligheidsplan
  • 1. Naam en correspondentieadres van de aannemer
  • 2. Ligging van het te slopen perceel
  • 3. Doel en opzet sloopveiligheidsplan
  • 4. Beschrijving werkzaamheden
  • 5. Beschrijving toe te passen sloopmethode(n) en materialen, materieel en hulp- en beveiligingsmiddelen
  • 6. Verantwoordelijkheden en verantwoordelijke personen met betrekking tot externe veiligheid
  • 7. Betrokken instanties
  • 8. Dagindeling werkzaamheden
  • 9. Instructies aan werknemers
  • 10. Instructies/voorlichting omwonenden
  • 11. Voorgenomen veiligheidsmaatregelen
  • 12. Uitvoering toezicht op maatregelen
  • 13. Logboek
Bijlagen bij het sloopveiligheidsplan
  • a. belangrijke telefoonnummers
  • b. tekening waarop staat aangegeven:
    • - de situering van het sloopobject;
    • - de plaats van de bouwkranen;
    • - de aan- en afvoerwegen;
    • - de laad-, los- en hijszones;
    • - de plaats van de bouwketen;
    • - de situering van het sloopobject ten opzichte van aangrenzende wegen, bouwwerken e.d.;
    • - de grenzen van het sloopterrein, waarbinnen alle sloopwerkzaamheden, het laden en lossen daaronder begrepen, plaatsvinden;
    • - de in of op de bodem van het bouwperceel aanwezige leidingen;
    • - de plaats van ander hulpmaterieel. De schaal van deze tekening mag niet kleiner zijn dan 1:1.000. (indien nodig bij detailleringen niet kleiner dan 1:100).
  • c. controlelijst ten behoeve van externe veiligheid op de werken
  • d. transportroutes afkomende materialen
Bijlage 8 Keuzetabel voor de vaststelling van deelstromen bij sloop
niveau I
minimumscheiding
niveau I-plus
minimumscheiding
niveau II
niveau III
maximumscheiding
gevaarlijke afvalstoffen (voorheen: chemische of chemisch verontreinigde afvalstromen)
gevaarlijke afvalstoffen (voorheen: chemische of chemisch verontreinigde afvalstromen
olieproducten overig gevaarlijk afval
afgewerkte olie
brandstofrestanten
 
 
 
batterijen
 
 
 
accu's
 
 
 
schoorsteenkanalen
 
 
 
rookkanalen
 
 
 
overig chemisch belast puin
 
 
 
verontreinigde leidingen
 
 
 
oliehoudende elementen
 
 
 
coatings, kitten
 
 
 
bitumineuze materialen
 
 
 
zeefzand
 
 
 
tl-buizen/starters
 
 
 
halogeen lampen
 
 
 
niet uitputtende lijst, voor overzicht zie EURAL
asbest en asbesthoudende afvalstromen
asbest en asbesthoudende afvalstromen
asbestproducten
golfplaat
spouwbladen
brandwerende platen
isolatiemateriaal
producten niet elders genoemd
 
 
met asbest en asbeststof verontreinigd sloopafval
met asbest en asbeststof verontreinigd sloopafval
metalen
metalen
ferro
constructiebalken e.d.
 
 
 
metalen trappen e.d.
 
 
 
betonijzer
 
 
 
schroot
 
 
 
tanks, silo's
 
 
 
ferro niet elders genoemd
 
 
non ferro
aluminium (kozijnen, instructies) lood (buis, slabben)
 
 
 
zink (regenpijp, dakgoot)
koperbuis
 
 
 
non ferro niet elders genoemd
 
 
elektriciteitskabels
kabels 220 V
 
 
 
kabels > 220 V
steenachtig afval i.c. betonpuin en baksteenpuin
steenachtig afval i.c. betonpuin en baksteenpuin
beton
gewapend beton
 
 
 
schuimbeton
 
 
 
gasbeton
 
 
 
staalvezelbeton
 
 
 
hoge sterkte beton
betonproducten
 
 
 
beton niet elders genoemd
 
 
metselwerk
metselwerkpuin
 
 
 
metselmortel
 
 
kalkzandsteen
metselwerkpuin
 
 
 
bouwblokken
 
 
dakpannen/bedekking (beton, keramiek, leisteen)
intacte dakpannen
 
 
 
gebroken dakpannen
 
 
 
dakleien
 
 
keramiek
wandtegels
 
 
 
plavuizen
 
 
 
sanitair
 
 
gipshoudende elementen
gipsplaat
 
 
 
stucwerk
 
 
 
anhydriet
 
 
 
vloeren
 
 
 
gipsvezelplaat
 
 
 
gipshoudende elementen
 
 
asfalt
asfaltbeton
 
 
 
asfaltpuin
 
 
 
freesafval
 
steenwol
steenwol
steenwol
 
glaswol
glaswol
glaswol
massief hout (zonder verduurzamingsmiddelen, direct herbruikbaar)
massief hout (zonder verduurzamingsmiddelen, direct herbruikbaar)
massief hout (direct herbruikbaar)
balken
 
 
 
vloerdelen
 
 
 
trapelementen
 
 
 
dakbeschot
 
 
 
regels/tengels
 
 
 
pallets
 
 
 
schoon hout niet elders genoemd
 
 
geverfd/gelakt hout
gevelelementen
 
 
 
kozijnen
 
 
 
deuren
 
 
 
parketvloeren
 
 
 
geverfd/gelakt hout niet elders genoemd
 
 
verlijmd hout (plaatmateriaal)
spaanplaat
 
 
 
multiplex
 
 
 
hardboard
 
 
 
vezelplaat
 
 
 
houtwolcementplaat
 
 
 
bekistingmateriaal
 
 
 
vloerplaat
 
 
 
plaatmateriaal niet elders genoemd
 
 
geïimpregneerd hout
tuinhout
 
 
 
bielzen
 
 
 
geïmpregneerd hout
 
 
 
niet elders genoemd
overig afval
kunststof gevelelementen
kunststof gevelelementen
kunststof gevelelementen
 
PVC- en PE-leidingen
PVC
leidingsystemen (riolering, afvoer)
 
 
PP en PE
leidingsystemen (riolering, afvoer)
 
 
 
dakfolies
 
 
 
wandfolies
 
vlak glas
vlak glas
vlak glas
 
 
 
draadglas
 
 
 
spiegelglas
 
 
 
dubbelglas
 
 
 
HR- en LE-glas
 
papier en karton
papier en karton
papier
 
 
 
karton
 
overig afval
LDPE/HDPE
dakfolies
 
 
 
wandfolies
 
 
 
leidingsystemen
 
 
XPS/EPS
vloerisolatie
 
 
 
dakisolatie
 
 
 
wandisolatie
 
 
PUR
isolatieplaten
 
 
 
PUR-producten niet elders genoemd
 
 
overige kunststoffen gemengd
EPDM
 
 
 
overige kunststoffen gemengd
 
 
cellulose isolaties
cellulose isolaties
 
 
textiel
gordijnen
 
 
 
vloerbedekking
 
 
door vuil voor hergebruik ongeschikte materialen
folies met aanhangend papier/karton met aanhangend vuil textiel met aanhangend vuil
glas met kitresten
composiet-materialen
beton met PS-platen
sandwichtpanelen
metselwerk met stucwerk
 
 
 
 
 
beton met stucwerk
 
 
thermohardende kunststoffen
meterkasten
 
 
 
deurknoppen
 
 
overig afval
overig afval
Toelichting tabel
In de tabel worden drie niveaus onderscheiden. Niveau I en niveau I-plus staan voor de vereiste minimumscheiding zoals bedoeld in artikel 8.4.1. Dit minimumniveau correspondeert met artikel 4.11 waarin de vereiste minimumscheiding van bouwafval is vastgelegd. Het bestaan van twee niveaus, respectievelijk I en I-plus, is nodig omdat de gemeenteraad bij de vaststelling van artikel 4.11 juncto 8.4.1, een keuze heeft uit twee alternatieven.
Niveau III geeft een optimaal scenario weer, waarin sprake is van een maximale scheiding.
Niveau II is te beschouwen als een tussenstap, waarmee een verder inzicht wordt verkregen in het opsplitsen naar de verschillende afvalstromen. De verschillende categorieën van afvalstoffen die in niveau II worden onderscheiden, kunnen niet worden opgevat als definitieve oplossingen met betrekking tot scheiden.
Hierna wordt kort beschreven op welke wijze de tabel kan worden gebruikt als hulpmiddel.
  • - Gevaarlijke afvalstoffen; chemische en chemisch belaste afvalstromen:
  • Op het gevaarlijke afval is het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen van toepassing (EURAL). Het scheiden van de herbruikbare componenten uit het gevaarlijke afval heeft alleen zin indien deze gescheiden worden op niveau III.
  • - Asbest en asbesthoudende afvalstromen
  • Het scheiden van asbestproducten tot op niveau III is niet zinvol. Volstaan kan worden met het apart houden van asbest en asbesthoudende producten in één afvalstroom, omdat asbest altijd moet worden gestort.
  • - Overige afvalstromen
  • Het scheiden van de diverse componenten is alleen zinvol indien hiermee een afvalstroom wordt verkregen die in aanmerking komt voor hergebruik en waarvoor inzamel- en verwerkings- of bewerkingscapaciteit bestaan.
  • Voor sommige componenten betekent dit dat gescheiden dient te worden tot niveau III (bijvoorbeeld bepaalde betonproducten, steenachtige isolatiematerialen, dakpannen, metalen, kunststoffen, glas, schoon hout). Voor andere componenten kan ook worden volstaan met scheiding op niveau II (asfalt, metselwerk, kalkzandsteen, geverfd en gelakt hout, verlijmd hout, papier en karton, textiel, kabels).
  • - Niet-herbruikbare niet-gevaarlijke (c.q. chemisch verontreinigde) afvalstromen
In verband met het stortverbod voor bouw- en sloopafval, moet ook deze categorie worden beschouwd als overig afval en worden afgevoerd naar de sorteerinrichting.
De tabel is niet meer dan een hulpmiddel voor de gemeente bij het bepalen van de mate van scheiding die zal worden voorgeschreven in de sloopvergunning.
Er is bewust voor gekozen om geen indicatie te geven voor de verschillende inzamelstructuren en bewerkings- of verwerkingsstructuren, omdat deze regionaal of lokaal kunnen verschillen en aan wijzigingen onderhevig zijn.
Het is daarom noodzakelijk dat de desbetreffende ambtenaar, verantwoordelijk voor de controle van de vergunningaanvraag, op de hoogte is van de lokale en regionale verwerkingscapaciteit voor de bij sloop vrijkomende afvalstromen.
Al dan niet verontreinigde grond is niet in deze tabel opgenomen. Grond die tijdens of na het slopen wordt afgevoerd, is geen sloopafval en kan dus geen onderwerp zijn in een voorschrift van de sloopvergunning. Toch verdient het aanbeveling alert te zijn op de afvoer van (verontreinigde) grond.
Bijlage 10 Handreiking voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
vervallen
 
 
B Overgangsbepalingen
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing, gebruiksvergunning of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Het bovenstaande is slechts van toepassing voorzover deze bepalingen in overeenstemming zijn met de Wet tot wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) (Wet van 21 december 2006, Stb. 2007, 27).
 
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Geertruidenberg,
d.d. 30 april 2015
 
de griffier,  de voorzitter,
 
 
drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere  drs. W. van Hees
 
 
Naar boven