BIJLAGE I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen
Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:
deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.
1. School voor basisonderwijs
De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2 a, 1.3.2b en 1.10 d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste 2 jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. In geval van bijzondere omstandigheden kan het college besluiten af te wijken van deze verwijsafstand.
Verder kan per school maximaal naar twee locaties verwezen worden, waarvan één op uiterlijk 300 meter van het hoofdgebouw.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
- a.
het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. In geval van bijzondere omstandigheden kan het college besluiten af te wijken van deze verwijsafstand.
Verder kan per school maximaal naar twee locaties verwezen worden, waarvan één op
uiterlijk 300 meter van het hoofdgebouw.
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
- a.
vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;
- b.
vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;
- c.
vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is;
- d.
vervanging op basis van vastgesteld lokaal onderwijshuisvestingsbeleid noodzakelijk is.
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats en zal de gemeente zorgdragen voor vervangende tijdelijke huisvesting
1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen
De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:
- a.
het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;
- b1.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
- b2.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste twee jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
- b3.
het feit dat de laatste wettelijke teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal twee jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest en het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren (Verder kan per school maximaal naar twee locaties verwezen worden, waarvan één op uiterlijk 300 meter van het hoofdgebouw), terwijl
- c.
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.
1.3.2a Uitbreiding met een tweede speellokaal
De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:
- a.
het feit dat de basisschool tenminste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van tenminste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste twee jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl
- b.
voor het spelen van (een deel van) de vier en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed.
1.3.2b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal
De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
- a.
het feit dat tot de school minimaal twaalf kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;
- b.
het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan, en
- c.
het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl
- d.
medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is, en
- e.
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.
1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt o
- a2.
het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
er binnen 1000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren; In geval van bijzondere omstandigheden kan het college besluiten af te wijken van deze verwijsafstand. Verder kan per school maximaal naar twee locaties verwezen worden, waarvan één op uiterlijk 300 meter van het hoofdgebouw.
- d.
er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en
- e.
de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college.
1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
- a.
er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor tenminste twee jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 1000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl
- b.
er binnen 1000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en
- c.
de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket
De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.
1.8 Eerste inrichting meubilair
De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag,, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen.
De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig zal zijn.
1.10 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.11 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a.
het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
- a.
het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
- a.
vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;
- b.
vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;
- c.
vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
- d.
vervanging op basis van vastgesteld lokaal onderwijshuisvestingsbeleid noodzakelijk is.
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats. en zal de gemeente zorgdragen voor vervangende tijdelijke huisvesting,
2.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen
De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:
- a.
het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is;
- b1.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
- b2.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste twee jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
- b3.
het feit dat de laatste wettelijke teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest;
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1000 meter hemelsbreed extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl
- d.
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.
2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal
De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
- a.
het feit dat aan de school of afdeling tenminste zes kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;
- b.
het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school tenminste vijftien jaren zal blijven bestaan en
- c.
het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl
- d.
medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is.
- e.
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.
2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat het huidige gebouw, voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste twee jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
er binnen 1000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en
- d.
er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en
- e.
de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college.
2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
- a.
er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor tenminste twee jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 1000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl
- b.
er binnen 1000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en
- c.
de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag,, uitgebreid wordt met tenminste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen tezamen.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er tenminste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.
2.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
2.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
3 School voor voortgezet onderwijs
De voorzieningen genoemd onder 3.2, 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
- b1.
het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Het maximum aantal verwijslocaties per school wordt gesteld op:
- 2
- 3
bij 1000 – 1500 leerlingen
- 4
De maximale verwijsafstand wordt bovendien beperkt tot 1000 meter indien het roostertechnisch niet mogelijk is om de betreffende groepen leerlingen permanent of een groot deel van de dag (= max. 1x “verhuizen”) in de verwijslocatie de lessen te laten volgen.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:
- a.
voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo'n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);
- b1.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Het maximum aantal verwijslocaties per school wordt gesteld op:
- 2
- 3
bij 1000 – 1500 leerlingen
- 4
De maximale verwijsafstand wordt bovendien beperkt tot 1000 meter indien het roostertechnisch niet mogelijk is om de betreffende groepen leerlingen permanent of een groot deel van de dag (= max. 1x “verhuizen”) in de verwijslocatie de lessen te laten volgen.
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
- a.
vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;
- b.
vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;
- c.
vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
- d.
vervanging op basis van vastgesteld lokaal onderwijshuisvestingsbeleid noodzakelijk is.
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats. en zal de gemeente zorgdragen voor vervangende tijdelijke huisvesting.
De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:
- a.
het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A – voor de aanwezige capaciteit – en bijlage III, deel B – voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende tenminste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en
- b.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Het maximum aantal verwijslocaties per school wordt gesteld op:
- 2
- 3
bij 1000 – 1500 leerlingen
- 4
De maximale verwijsafstand wordt bovendien beperkt tot 1000 meter indien het roostertechnisch niet mogelijk is om de betreffende groepen leerlingen permanent of een groot deel van de dag (= max. 1x “verhuizen”) in de verwijslocatie de lessen te laten volgen.
3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat het huidige gebouw, voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl
- b1.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;
- d.
er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en
- e.
de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college.
Het maximum aantal verwijslocaties per school wordt gesteld op:
- 2
- 3
bij 1000 – 1500 leerlingen
- 4
De maximale verwijsafstand wordt bovendien beperkt tot 1000 meter indien het roostertechnisch niet mogelijk is om de betreffende groepen leerlingen permanent of een groot deel van de dag (= max. 1x “verhuizen”) in de verwijslocatie de lessen te laten volgen.
3.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
- a.
er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van tenminste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand binnen 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl
- b.
er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en
- c.
de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair
Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school. Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.
3.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
3.10
Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
DEEL B VOORZIENINGEN VOOR LICHAMELIJKE OEFENING
1 School voor basisonderwijs
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
- a.
het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:
- a.
het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en
- d.
de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:
- a.
het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en
- b.
het feit dat nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.
De aanpassingen bestaan uit:
- 1.
het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;
- 2.
het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;
- 3.
wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;
- 4.
voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving, voor zover deze bij de gemeente kunnen worden aangevraagd;
- 5.
vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.
De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
De voorziening onderhoud bestaat uit:
- a
onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht "onderhoud gymnastiekruimten primair onderwijs";
- b
(algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en
sluitwerk);
- c
algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale
verwarming.
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement tenminste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.
De noodzaak blijkt uit het feit dat de binnenkozijnen en binnendeuren of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeren volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.
De noodzaak blijkt uit het feit dat de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeren, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.
Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.
Van derden gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor bekostiging van onderhoud.
1.10 Herstel constructiefouten
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.11 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat de desbetreffende school niet over een voorziening voor lichamelijke oefening beschikt en
- c.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- d.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
- a.
het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:
- a.
het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² nvo en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door tenminste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en
- d.
de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:
- a.
het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en
- b.
het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen ruimte is.
De aanpassingen bestaan uit:
- 1.
het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;
- 2.
het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;
- 3.
wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;
- 4.
voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving, voor zover deze bij de gemeente kunnen worden aangevraagd;
- 5.
vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
De voorziening onderhoud bestaat uit:
- a.
onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht "onderhoud gymnastiekruimten primair onderwijs";
- b.
(algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en
sluitwerk);
- c.
algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale
verwarming.
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement tenminste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.
De noodzaak blijkt uit het feit dat de binnenkozijnen en binnendeuren of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeren volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.
De noodzaak blijkt uit het feit dat de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeren, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.
Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.
Van derden gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.
2.10 Herstel constructiefouten
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
2.11 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
3 School voor voortgezet onderwijs
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat de desbetreffende school niet over een voorziening voor lichamelijke oefening beschikt en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
- a.
het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.
De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:
- a.
het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² nvo en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.
3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en
- b.
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
- c.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en
- d.
het feit dat de kosten van ingebruikneming in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs
De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:
- a.
het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en
- b.
het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.
3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte
De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen ruimte is.
3.7.2 Huur van een sportterrein
De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:
- a.
het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en
- b.
er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.
3.8 Herstel constructiefouten
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
3.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Overzicht Onderhoudsactiviteiten gymnastiekruimten Primair Onderwijs
I-1 Overzicht "Onderhoud gymanstiekruimten Primair Onderwijs"
Activiteiten die behoren tot het onderhoud:
- a.
aan de buitenzijde van het gebouw:
- -
vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten;
- -
vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging;
- -
vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders;
- -
- -
- -
- -
vervangen bestrating schoolplein;
- -
vervangen buitenkozijnen;
- -
vervangen hang- en sluitwerk buitenkozijnen;
- -
vervangen dakrand en dakpannen inclusief houtwerk en goten;
- -
- b.
aan de binnenzijde van het gebouw
:
- -
vervangen binnenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie activiteit);
- -
vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie activiteit).
De conditiemeting ter beoordeling van de bouwkundige staat van bovenstaande elementen dient te geschieden conform NEN 2767
Het op kleine schaal vernieuwen van elementen behoort tot het programma van eisen onderhoud, waarvoor als onderdeel van de vergoedingen voor de materiële instandhouding, Het bijbehorend schilderwerk en overige zaken die in het programma van eisen onderhoud zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de vergoeding van gemeentewege.
BIJLAGE III CRITERIA VOOR OPPERVLAKTE EN INDELING
De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:
- -
deel A: de bepaling van de capaciteit;
- -
deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;
- -
deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;
- -
deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.
DEEL A De bepaling van de capaciteit
1 School voor basisonderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.
Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.
Eveneens kan het college in overleg met en na overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige vernieuwingen, zoals bedoeld in bijlage I, deel A, onder 1.10, ad h.
Verzoeken kunnen worden geweigerd indien de huidige en/of de toekomstige huisvestingsbehoefte binnen een termijn van twee jaren (korte termijn prognose) van de desbetreffende school en/of scholen die gelegen zijn binnen de in de verordening opgenomen verwijsafstand, daartoe aanleiding geven.
Verzoeken dienen bij het college te zijn ontvangen uiterlijk op 31 januari van het jaar van vaststelling van het programma voor het volgende jaar. Op deze verzoeken is hoofdstuk 2 van de verordening van overeenkomstige toepassing.
1.1
Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties) met een permanente of tijdelijke bouwaard
Een 'T&B-dislocatie' is een gebouw dat als hoofdgebouw fungeerde van een basisschool die op of na 1 augustus 1992 is gefuseerd. Na de fusie is de status van het gebouw gewijzigd in die van dislocatie van de school die uit de fusie is overgebleven. Voor de bepaling van de capaciteit van de T&B-dislocaties
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs".
De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m² (netto). De speellokalen worden niet meegeteld.
Indien in een hoofd- of nevenvestiging géén gemeenschapsruimte aanwezig is, en het gebouw nog niet is aangepast t.b.v. onderwijskundige vernieuwing, bedraagt het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is het aantal werkelijke lesruimten verminderd met één.
Indien er een voorschool in het gebouw gevestigd is, wordt in de methodiek uitgegaan van een verlaging van de capaciteit voor het onderwijs; de capaciteit wordt telkens met één lokaal verlaagd ten behoeve van twee groepen VVE’ (één groep VVE maakt één dagdeel gebruik van een lokaal, per dag kunnen twee groepen VVE worden geplaatst).
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling. Bij gebouwen met een permanente bouwaard dient onderscheid te worden gemaakt tussen gebouwen die niet aangepast zijn aan de onderwijskundige vernieuwingen en gebouwen die wel aangepast zijn aan de onderwijskundige vernieuwing. Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt op basis van de bvo vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, , 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.
Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard
Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest
|
Aantal groepen leerlingen
|
Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
en vervolgens te verhogen met 115 m 2 ten behoeve van één groep leerlingen
|
|
Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal, wordt de minimale bvo opgehoogd met 90 m 2
|
Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest
|
Aantal groepen leerlingen
|
Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)
|
|
|
Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting
Aantal groepen leerlingen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
en vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van één groep leerlingen.
|
Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting
Aantal groepen leerlingen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
En vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van één groep leerlingen
|
Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw kleiner is dan het aantal groepen zoals normatief vastgesteld op basis van de tabellen 1, , 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In dat geval wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is "overgedimensioneerd". De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze "overdimensionering" van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.
Speciale school voor basisonderwijs
De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met een. Het aantal lokalen wordt verminderd met twee indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en het aantal lokalen wordt verminderd met drie indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m² netto. De speellokalen worden niet meegeteld.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd, dient er een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling.
Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 4 voor gebouwen met een permanente bouwaard, die nog niet zijn aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen,die zijn aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruikgemaakt van tabel 2 en 3.
Tabel 4 Gebouwen met een permanente bouwaard, aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen
Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom
"inclusief" aangegeven. Hierin is geen speellokaal begrepen.
De toeslag extra ruimte omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.
Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3, 4 is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In dat geval wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo, behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.
Basisschool en speciale school voor basisonderwijs
1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 1a, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 105 m² bvo per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard, dat niet is aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen en van 115 m² bvo per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard, dat is aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen. Indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard, wordt uitgegaan van 80 m² bvo per groep leerlingen.
1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.
Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.
Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.
Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:
- -
het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.
- -
het bovenstaand aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:
Omrekentabel onderwijsleerpakket
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:
- -
het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.
- -
het bovenstaand aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.
Een school voor het basisonderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de betreffende school bepaald door het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het schoolgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
2 (Voortgezet) speciaal onderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.
Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.
2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs.
De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.
In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.
Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.
In het SOVSO-deel van tabel 4 Ruimtenormering (V)SO is hiermee al rekening gehouden.
Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m² nvo. De speellokalen worden niet meegeteld.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.
Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 "Ruimtenormering (V)SO". Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting" en tabel 3 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting" gehanteerd.
Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO
De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom "inclusief" gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.
In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO component. Het aantal m² per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO- of VSO scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO groepen.
De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep.
Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee het gebouw is "overgedimensioneerd" en wordt als zodanig geregistreerd.
De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze "overdimensionering" van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.
2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard
De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m² netto. De speellokalen worden niet meegeteld.
NB: Voor dislocaties is de "overdimensionering" niet te bepalen.
2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997.
Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.
De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.
Een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de betreffende school bepaald door het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het schoolgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:
- -
de bruto-vloeroppervlakte van gebouwen;
- -
het aantal specifieke ruimten;
- -
- -
het aantal gymnastieklokalen.
Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.
3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard
De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'.
Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven 'aantal gymnastieklokalen' moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' indien en voor zover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt.
De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd
Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris.. De bruto vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het schoolgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte en inventaris
1 School voor basisonderwijs
Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.
De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).
- a.
Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:
G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.
Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.
A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.
B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.
Het verkregen getal B wordt niet afgerond.
C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.
Het verkregen getal C wordt niet afgerond.
- b.
Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:
G = (A + B + C + D) / 179 + E
G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.
Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.
A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.
B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.
Het verkregen getal wordt niet afgerond.
C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).
Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.
Het verkregen getal wordt niet afgerond.
D = som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 6% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald.
Het verkregen getal wordt niet afgerond
E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15 Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
School voor basisonderwijs
Voor een basisschool is het aantal groepen leerlingen 6-12-jarigen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen 6-12-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (conform artikel 38 en 39 van de verordening). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule
G = (A + B + C + D) / 179
De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.
Voor het bepalen van het aantal groepen leerlingen 6-12-jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht "splitsing aantal groepen leerlingen" zoals weergegeven in tabel 5.
Tabel 5 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)
Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen leerlingen 4 en 5 -jarigen en groepen leerlingen 6-12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.
Aantal groepen per school
|
|
Aantal groepen leerlingen 6-12-jarigen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.
In die gevallen waarin het college goedkeuring heeft verleend om ten behoeve van het speelonderwijs aan één of meer onderbouwgroepen (4 en 5 jarigen) gebruik te maken van de gymnastiekruimte van de basisschool, worden voor de bepaling van het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt, de onderbouwgroepen beschouwd als bovenbouwgroepen.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, verhoogd met 3%. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. De relatie tussen het aantal leerlingen en het aantal formatieplaatsen (het aantal groepen) is weergegeven in tabel 5, "Schema formatieplaatsen".
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.
Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.
School voor basisonderwijs
De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:
Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:
G = (A + B + C + D) / 179 + E
De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.
Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:
De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.
Speciale school voor basisonderwijs
Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor bepaalt de maximale groepsgrootte.
In onderstaande tabel 6, "N factor", is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC). Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
|
|
|
|
|
|
Slechthorende kinderen (SH)
|
|
|
Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens
behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)
|
|
|
Visueel gehandicapte kinderen (VISG)
|
|
|
Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)
|
|
|
Langdurig zieke kinderen (LZ)
|
|
|
Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)
|
|
|
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)
|
|
|
Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)
|
|
|
Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)
|
|
|
* tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap anders is vastgesteld.
De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met het aantal groepen dat in de vaste voet is opgenomen. Heeft een schooltype minder dan dit aantal groepen dan wordt geen recht op een vaste voet voor dit schooltype.
Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.
Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De "N factor" is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de "N factor" weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.
3. School voor voortgezet onderwijs
Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:
- 1.
een leerlinggebonden component;
- 2.
ad 1 een leerlinggebonden component
Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.
De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto- vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.
Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.
Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.
Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.
Tabel 7.1.a. Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)
|
|
|
|
|
|
|
|
Bovenbouw theoretische leerweg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
LWOO leerwegondersteunend onderwijs
BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
Tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
|
|
|
Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak
|
|
|
Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
De vaste voet per instelling is 980 m2 bruto-vloeroppervlakte (bvo) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m2 bvo. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor praktijkonderwijs aanwezig is.
De vaste voet voor een hoofdvestiging of nevenvestiging met spreidingsnoodzaak is niet van toepassing op een zelfstandige praktijkschool
De in onderstaande tabel 7.2 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs' vermelde bvo vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.
Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)
|
|
|
|
|
|
Bovenbouw theoretische leerweg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
LWOO leerwegondersteunend onderwijs
BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning
De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.
1. School voor basisonderwijs
1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende bouw wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". Bij nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding wordt gekeken naar de ontwikkeling van het aantal leerlingen. In geval van een geprognosticeerde (conform prognose bijlage II) toename van het aantal leerlingen wordt gekeken naar het aantal groepen dat 7 jaar na het jaar van het betreffende programma kan worden geformeerd. Indien dit (hogere) aantal groepen gedurende 15 jaren aanwezig is, wordt de permanente ruimtebehoefte op dit hogere aantal vastgesteld. In het eerste jaar van uitvoering wordt de definitieve ruimtebehoefte en de definitieve normvergoeding bepaald.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal ruimten wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² bvo en het aantal m² bvo behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw.
Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
Een toeslag voor een tweede afzonderlijk speellokaal wordt toegekend, indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende bouw wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.
Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
1.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.
Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op grond van de meest recente teldatum van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld.
Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd grond van de meest recente teldatum van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld.
Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.
Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.
Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd op grond van de meest recente teldatum van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing anders dan een aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m² bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m² bvo behorend bij de minimumnormen bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte" met als maximum het aantal groepen van de school waarvoor de school over permanente huisvesting beschikt.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende bouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
Bij nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding wordt gekeken naar de ontwikkeling van het aantal leerlingen. In geval van een geprognosticeerde (conform prognose bijlage II)toename van het aantal leerlingen wordt gekeken naar het aantal groepen dat 7 jaar na het jaar van het betreffende programma kan worden geformeerd. Indien dit (hogere) aantal groepen gedurende 15 jaren aanwezig is, wordt de permanente ruimtebehoefte op dit hogere aantal vastgesteld. In het eerste jaar van uitvoering wordt de definitieve ruimtebehoefte en de definitieve normvergoeding bepaald.
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² bvo en het aantal m² bvo behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat nodig is voor het aantal groepen waarvoor tenminste vijftien jaar huisvesting noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende bouw wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal één groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² bvo en het aantal m² bvo behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit". Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat nodig is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste twee jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".
2.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en/of meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en/of meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, grond van de meest recente teldatum van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende bouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
3. School voor voortgezet onderwijs
3.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.
Bij nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding wordt gekeken naar de ontwikkeling van het aantal leerlingen. In geval van een geprognosticeerde (conform prognose bijlage II)toename van het aantal leerlingen wordt gekeken naar het aantal groepen dat 7 jaar na het jaar van het betreffende programma kan worden geformeerd. Indien dit (hogere) aantal groepen gedurende 15 jaren aanwezig is, wordt de permanente ruimtebehoefte op dit hogere aantal vastgesteld. In het eerste jaar van uitvoering wordt de definitieve ruimtebehoefte en de definitieve normvergoeding bepaald.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.
3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
3.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.
De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het LWOO en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322.
Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie Deel A, paragraaf 3.5.1).
De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 460. Voor het LWOO en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 322.
DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen
1. School voor basisonderwijs
- -
minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² netto/ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto. Ingeval van nieuwbouw, als bedoeld in artikel 2, sub a onder nummer 1, met meer dan 400 leerlingen geldt voor het aantal leerlingen boven de 400 weer 3 m² netto/ll met een maximum van 600 m² netto. Met meer dan 800 leerlingen geldt voor het aantal leerlingen boven de 800 weer 3 m² netto/ll met een maximum van 600 m² netto.;
- -
één speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 90 m² bvo (inclusief toestellenberging) vanaf de 14
e groep een tweede speellokaal met een bruto oppervlak van 90 m2 (inclusief toestellenberging)
- -
minimumoppervlakte leslokaal: 42 m² netto.
- •
de netto hoogte van een leslokaal is minimaal 2.80 m netto,
- •
de netto hoogte van een speellokaal bedraagt minimaal 3.50 m netto,
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
- -
minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² netto /ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;
- -
één speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 90 m² bvo (inclusief toestellenberging) vanaf de 14e groep een tweede speellokaal met een bruto oppervlak van 90 m
2 (inclusief toestellenberging)
- -
minimum oppervlakte leslokaal: 42 m² netto.
- •
de netto hoogte van een leslokaal is minimaal 2.80 m netto vrije hoogte,
- •
de netto hoogte van een speellokaal bedraagt minimaal 3.50 m netto vrije hoogte,
3. School voor voortgezet onderwijs
Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m²:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
vaklokaal handvaardigheid
|
|
|
|
specifiek vaklokaal lassen
|
|
specifiek vaklokaal meten
|
|
|
|
|
|
- -
gymnastiekgebouw is minimaal 455 m
2 bvo
- -
de oefenruimte is minimaal 252 m² netto.
- -
de hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m netto vrije hoogte.
- -
het gymnastiekgebouw bevat tenminste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.
III-1 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs'
De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:
De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.
De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.
De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend.
De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het schoolgebouw.
Bij scheidingswanden tussen het schoolgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m².
In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend. Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden netto vloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.
Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald door de netto vloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m (bestaande bouw) te vermenigvuldigen met de factor 1,1. Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte.
III-2 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'
Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende "beloopbare" binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.
Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:
- -
de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;
- -
de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m².
- -
de oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.
- -
open brand of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.
- -
niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.
BIJLAGE IV FINANCIËLE NORMERING
De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn in prijspeil 2015.
De financiële normering valt uiteen in drie delen:
- -
deel A: vergoeding op basis van normbedragen;
- -
deel B: aanbestedingsregels;
- -
deel C: bepaling medegebruikstarief.
Voor de prijsbijstelling van de in deze bijlage genoemde bedragen wordt verwezen naar artikel 41 van de verordening en naar hoofdstuk 4. Indexering.
DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen
Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW.
In onderstaande normbedragen voor nieuwbouw, uitbreiding en vervangende bouw (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor nieuwbouw, uitbreiding en vervangende bouw wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.
1. School voor basisonderwijs
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair
|
|
|
|
|
|
|
|
De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze bijlage.
1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in bouwkosten, aangevuld met een of meer toe
In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma.
Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken.
Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
|
vaste voet (inclusief twee groepen)
|
|
|
|
|
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
|
vaste voet (inclusief vier groepen)
|
|
|
|
|
|
bedrag toeslag extra ruimte
|
|
Toeslag voor paalfundering
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee groepen) en een bedrag per groep.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
|
|
|
|
|
|
vaste voet (inclusief twee groepen)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
|
|
|
|
|
|
vaste voet (inclusief vier groepen)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
bedrag toeslag extra ruimte
|
|
|
|
Toeslag voor een speellokaal
In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² bvo ruimte gerealiseerd kan worden.
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Alleen in die situaties, waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie waarbij het oude gebouw dient te worden gesloopt, op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor sloopkosten c.q. bouwrijp maken van de desbetreffende grond. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offerte-lijn).
Toeslag voor verhuiskosten
Indien goedkeuring wordt verleend voor nieuwbouw, vervangende bouw dan wel ingebruikneming van een bestaand gebouw als permanente huisvesting op een andere locatie dan de huidige locatie en er dientengevolge sprake is van een noodzakelijke verhuizing van een (deel van de) school, kan een éénmalige tegemoetkoming worden verstrekt voor verhuiskosten. De vergoeding voor een dergelijke verhuizing wordt bepaald op basis van een bedrag van € 889,65 (inclusief BTW) per te verhuizen groep leerlingen, waarbij het totale aantal te verhuizen groepen leerlingen wordt bepaald op basis van de meest recente 1 oktober telling.
Uitsluitend indien ofwel goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie als de huidige locatie, danwel indien ten gevolge van noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit goedkeuring wordt verleend voor de volledige ingebruikname van een naastgelegen schoolgebouw van een andere school, en er ofwel gedurende de sloop en de vervangende nieuwbouw, danwel gedurende de periode dat het naastgelegen schoolgebouw van de andere school nog niet voor de uitbreiding beschikbaar is, noodzakelijkerwijs gebruik moet worden gemaakt van tijdelijke huisvesting op een afstand van meer dan 1000 meter hemelsbreed, kan op verzoek van het bevoegd gezag van de school een toeslag worden verstrekt voor noodzakelijk te maken buskosten. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offerte-lijn).
1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)
Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m² bruto vloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
|
|
|
|
|
|
|
bedrag toeslag extra ruimte
|
|
Toeslag voor paalfundering
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
bedrag toeslag extra ruimte
|
|
|
|
Toeslag voor een speellokaal
In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² BVO. ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van tenminste één groep (lokaal) plaatsvindt.
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als voor een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:
Toeslag voor sloopkosten etc.
Hiervoor geldt hetzelfde als bij 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten.
1.3 Tijdelijke voorziening
De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).
Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie
Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:
|
|
|
|
toeslag voor eerste groep
|
|
|
toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie
|
|
Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke).
Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Nieuwbouw Tijdelijke voorziening:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen
Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).
De vergoeding wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bepaald op basis van de volgende bedragen:
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).
1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
School voor basisonderwijs
De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen.
Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.
Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Eerste inrichting basisschool (OLP en meubilair):
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Toeslag tweede speellokaal
|
|
|
|
|
Speciale school voor basisonderwijs
De bekostiging voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit: een vaste voet inclusief vier groepen, een bedrag voor elke volgende groep en een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep.
Eerste inrichting (OLP en meubilair) voor SBO:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Toeslag bij de twaalfde groep
|
|
|
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 678.992,41(op het schoolterrein) respectievelijk € 692.725,44(op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m².
Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:
|
uitbreiding met 112 t/m 120 m²
|
|
|
uitbreiding met 121 t/m 150 m²
|
|
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Ingevolge artikel 117 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding conform de programma’s van eisen voor schoolgebouwen alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag (per jaar) en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.
Stichtingsjaar en omvang oefenzaal
De vergoeding gebruik gymnastiekzaal:
|
|
|
|
Stichtingsjaar en omvang oefenzaal
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:
- -
indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.
- -
indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.
- -
indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren onder inhouding van de klokuurvergoeding voor het betreffende aantal uren.
- -
indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.
De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP en meubilair voor een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.392,63
2. School voor (Voortgezet) speciaal onderwijs
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair
|
|
|
|
|
Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een "bedrag vaste voet" is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto vloeroppervlakte zoals weergegeven in bijlage III, deel A, paragraaf 2.1, tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het "bedrag per groep" in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere extra groep boven op het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.
De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze bijlage.
2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in bouwkosten, aangevuld met een of meer toe
In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Nieuwbouw (permanente bouwaard) School voor (Voortgezet) speciaal onderwijs
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen:
Nieuwbouw (permanente bouwaard) School voor (Voortgezet) speciaal onderwijs
|
|
|
|
|
|
|
Bedrag toeslag extra ruimte voor
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Toeslag voor paalfundering
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO component van de SOVSO school.
Toeslag voor een speellokaal
In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.
Toeslag voor liftinstallatie
Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:
Alleen in die situaties, waarbij het economisch eigendom van het gebouw bij de gemeente berust, kan, indien goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie waarbij het oude gebouw dient te worden gesloopt, op verzoek van het bevoegd gezag een toeslag op de bouwkosten worden verstrekt voor sloopkosten c.q. bouwrijp maken van de desbetreffende grond. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offerte-lijn)
Toeslag voor verhuiskosten
Indien goedkeuring wordt verleend voor nieuwbouw, vervangende bouw dan wel ingebruikneming van een bestaand gebouw als permanente huisvesting op een andere locatie dan de huidige locatie en er dientengevolge sprake is van een noodzakelijke verhuizing van een (deel van de) school, kan een éénmalige tegemoetkoming worden verstrekt voor verhuiskosten. De vergoeding voor een dergelijke verhuizing wordt bepaald op basis van een bedrag van € 889,65 (inclusief BTW) per te verhuizen groep leerlingen, waarbij het totale aantal te verhuizen groepen leerlingen wordt bepaald op basis van de meest recente 1 oktober telling.
Uitsluitend indien ofwel goedkeuring wordt verleend voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie als de huidige locatie, danwel indien ten gevolge van noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit goedkeuring wordt verleend voor de volledige ingebruikname van een naastgelegen schoolgebouw van een andere school, en er ofwel gedurende de sloop en de vervangende nieuwbouw, danwel gedurende de periode dat het naastgelegen schoolgebouw van de andere school nog niet voor de uitbreiding beschikbaar is, noodzakelijkerwijs gebruik moet worden gemaakt van tijdelijke huisvesting op een afstand van meer dan 1000 meter hemelsbreed, kan op verzoek van het bevoegd gezag van de school een toeslag worden verstrekt voor noodzakelijk te maken buskosten. De vergoeding hiervoor wordt bepaald aan de hand van de werkelijke kosten (offerte-lijn).
2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)
Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m² bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De bouwkosten van het lokaal bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Toeslag voor paalfundering
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.
Toeslag voor liftinstallatie
Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:
|
lift, inclusief aanbrengen schacht
|
|
Toeslag voor een speellokaal
In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.
Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van tenminste een groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.
In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:
Hiervoor geldt hetzelfde als bij 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten.
2.3 Tijdelijke voorziening
De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie
Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:
|
|
|
|
toeslag voor eerste groep
|
|
|
toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie
|
|
Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven.
Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen kan via de offerte-lijn een aparte toeslag worden gegeven.
Uitbreiding tijdelijke voorziening
Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met EUR 4.653,55 en het bedrag per groep met EUR 2.170,82. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in EUR):
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen kan via de offerte-lijn een aparte toeslag worden gegeven.
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).
4.1
Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De bekostiging voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit:
een vaste voet inclusief vier groepen;(bij doven 7 groepen)
een bedrag voor elke volgende groep;
een toeslag voor extra ruimte (SO 12e groep, VSO 13
e groep.
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 678.992,41(op het schoolterrein) en € 692.725,44 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein.
De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m² (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 68.112,75.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m² beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m².
Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m².
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:
Ingevolge artikel 115 van de Wet op de expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding conform de programma’s van eisen voor schoolgebouwen alsmede voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.
Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant).
Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:
- -
indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed;
- -
indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed;
- -
indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren;
- -
indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.
De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP en meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:
3. School voor voortgezet onderwijs
De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:
- -
nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);
- -
tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);
- -
eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en
- -
gymnastiek (paragraaf 3.4).
3.1 Nieuwbouw en uitbreiding
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in bouwkosten, aangevuld met een of meer toe te kennen toeslagen
Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component 'aanpassing' deel B).
De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.
Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto-vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.
De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 brutovloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m2 brutovloeroppervlakte.
De bedragen in de tabel omvatten vaste bedragen per m
2 bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m2 per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.
- -
(uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;
- -
handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.
- -
techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;
- -
consumptief: werkplaats consumptieve techniek;
- -
grafische techniek: werkplaats grafische techniek;
- -
landbouw: groen-praktijk;
De overige ruimte is algemene ruimte.
Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening (in euro)
Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.
Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.
In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport. De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:
Om in aanmerking te komen voor een aanvullend bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 12,38 per m2 terrein.
3.2 Tijdelijke voorziening
Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening. De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:
- -
nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;
- -
huur van tijdelijke lokalen.
Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen
Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:
A = het toegekende aantal m2 bruto-vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.
Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.
Huur van tijdelijke lokalen
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).
3.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair
De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.
De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.
Normbedragen inventaris per ruimtetype:
Bedrag praktijkonderwijs € 305,15
- -
(uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;
- -
handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;
- -
praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken
- -
techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;
- -
consumptief: werkplaats consumptieve techniek;
- -
grafische techniek: werkplaats grafische techniek;
- -
landbouw: groen-praktijk;
- -
praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.
De overige ruimte is algemene ruimte.
3.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een € 678.992,41
brutovloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt (op het schoolterrein) respectievelijk € 692.725,44(op afzonderlijk terrein).
De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal
Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:
- a.
Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.
- b.
Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
- c.
Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.
Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 20,97 per klokuur.
Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair
In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
4.1. Bijstelling normbedragen in de Verordening
4.1.1. Werkelijke prijsontwikkeling
Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar.
De gemeente Utrecht maakt vanaf het huisvestingsprogramma 2016 (op te stellen in jaarschijf 2015) gebruik van de BDB index onderwijshuisvesting.
Hierbij wordt gegarandeerd dat de nieuwe normbedragen na toepassing van de BDB index altijd minimaal gelijk zijn aan de VNG normbedragen.
DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten
In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Alle op basis van deze verordening aanbestede opdrachten ter uitvoering van goedkeurde huisvestingsvoorzieningen dienen aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te voldoen wil er een aanspraak kunnen bestaan op bekostiging.
Met het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten 2005 in samenhang met de richtlijn 2004/18/EG zijn drempelbedragen gegeven. Deze drempelbedragen worden eenmaal in de twee jaar opnieuw vastgesteld door de Europese Commissie. Indien de geraamde waarde van de opdracht exclusief BTW tenminste gelijk is aan een vastgesteld drempelbedrag, dient te worden aanbesteed door middel van bekendmaking in het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school is “aanbestedende dienst” in de zin van genoemd besluit en de genoemde richtlijnen. Het bevoegd gezag heeft ter zake van Europese aanbesteding derhalve een eigen verantwoordelijkheid.
Opdrachten onder het Europees drempelbedrag bij vergoeding op basis van feitelijke kosten
Op opdrachten onder het Europese drempelbedrag zijn de richtlijnen zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen van toepassing.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Uitgangspunt bij de aanbesteding van vergoedingen op basis van feitelijke kosten is het vastgesteld gemeentelijk aanbestedingsbeleid van de gemeente Utrecht. Op basis van dit beleid wordt bepaald op welke wijze de opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.
Vergoeding begeleidings- en advieskosten voorziening onderhoud
Voor herstel constructiefout (art 2 e.) en onderhoud aan gymnastiekruimten van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I met een grootte tot EUR 10.000,- (incl. btw) worden geen advieskosten vergoed.
Voor herstel constructiefout (art 2 e.) en onderhoud aan gymnastiekruimten van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I met een grootte van meer dan € 10.000,- wordt een vast bedrag van maximaal 2% van de feitelijke kosten vergoed aan advieskosten. Door middel van een declaratie moet worden aangetoond dat de advieskosten zijn gemaakt. Enkel de daadwerkelijk gefactureerde en betaalde advieskosten worden vergoed.
Indien het bevoegd gezag verwacht dat de advieskosten veel hoger zullen uitvallen, zal het bevoegd gezag een uitgewerkt voorstel indienen bij het college. Het college kan op grond van het ingediende voorstel besluiten een hogere vergoeding te verstrekken.
Bij elke aanvraag voor herstel constructiefout (art 2 e.) en onderhoud aan gymnastiekruimten van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I wordt door het bevoegd gezag een raming van de uit te voeren werkzaamheden opgenomen. Bij projecten groter dan € 1 miljoen, zal de omvang van de kosten voor begeleiding en advies door het college in overleg met het bevoegd gezag worden vastgesteld.
DEEL C Bepaling medegebruikstarieven
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede van een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dat voor het onderwijs gebruik maakt van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, betaalt een bedrag. Dit bedrag is gelijk aan het "bedrag voor elke groep bij meer dan 6 groepen" dat ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma's van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekend gemaakt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.