VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN RIOOLHEFFING 2016

De raad der gemeente Kapelle;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 november 2015, nummer 2015/68a;

 

gelet op artikel 228a van de gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de navolgende:

VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN RIOOLHEFFING 2016 (Verordening rioolheffing 2016)

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • 2.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom,in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • 3.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

  • 4.

    woning: een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient, conform het gestelde in artikel 220a van de Gemeentewet.

  • 5.

    niet-woning: perceel niet zijnde een woning, conform het gestelde in artikel 220a van de Gemeentewet.

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

1. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

2. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit, belastingplicht en vrijstelling

  • 1.

    De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2.

    Met betrekking tot de belasting als bedoeld in het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtenseigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4. Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

1. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid wordt voor niet-woningen geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel waarbij geldt dat:

  • a.

    ingeval het perceel een onroerende zaak is, de waarde in het economisch verkeer gelijk is aan de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet Waardering onroerende zaken voor die onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt;

  • b.

    ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, de heffingsmaatstaf van dat perceel wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

2 . De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid wordt voor woningen geheven naar de samenstelling van het huishouden, met een onderscheid naar éénpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens, waarbij geldt dat de gegevens uit de gemeentelijke Basisadministratie (GBA) aan het begin van het kalenderjaar of aan het begin van de belastingplicht leidend zijn tenzij anders blijkt.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor niet-woningen, die bestaan uit een woninggedeelte en een nietwoninggedeelte, in geval er vanuit het niet-woninggedeelte geen water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, geheven als ware het een woning als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Indien er in de gemeentelijke basisadministratie geen personen op het in artikel 3 lid 1 genoemde perceel staan ingeschreven voor woningen is het onder artikel 6 lid 1 genoemde tarief van toepassing.

Artikel 6. Belastingtarieven

  • 1.

    De belasting per jaar bedraagt per perceel dat in hoofdzaak tot woning dient en welke op 1 januari wordt gebruikt door één persoon, € 194,70.

  • 2.

    De belasting per jaar bedraagt per perceel dat in hoofdzaak tot woning dient en welke op 1 januari wordt gebruikt door meer dan één persoon, € 259,60.

  • 3.

    De belasting per jaar bedraagt per perceel dat in hoofdzaak niet tot woning dient, bij een, in artikel 5, eerste lid, bedoelde waarde in het economisch verkeer van,

  • a.

    minder dan € 50.000 € 0,00

  • b.

    tussen € 50.000 en < € 250.000 € 281,00

  • c.

    tussen € 250.000 en < € 350.000 € 313,00

  • d.

    tussen € 350.000 en < € 450.000 € 378,00

  • e.

    tussen € 450.000 en < € 550.000 € 443,00

  • f.

    tussen € 550.000 en < € 650.000 € 508,00

  • g.

    tussen € 650.000 en < € 750.000 € 573,00

  • h.

    tussen € 750.000 en < € 850.000 € 638,00

  • i.

    tussen € 850.000 en < € 950.000 € 701,00

  • j.

    tussen € 950.000 en < € 1.050.000 € 767,00

  • k.

    tussen € 1.050.000 en < € 1.150.000 € 832,00

  • l.

    tussen € 1.150.000 en < € 1.250.000 € 897,00

  • m.

    tussen € 1.250.000 en < € 1.500.000 € 1.010,00

  • n.

    tussen € 1.500.000 en < € 1.750.000 € 1.173,00

  • o.

    tussen € 1.750.000 en < € 2.000.000 € 1.333,00

  • p.

    tussen € 2.000.000 en < € 2.500.000 € 1.580,00

  • q.

    tussen € 2.500.000 en < € 3.000.000 € 1.902,00

  • r.

    tussen € 3.000.000 en < € 3.500.000 € 2.226,00

  • s.

    meer dan € 3.500.000 € 2.493,00

Artikel 7. Belastingtijdvak

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing en invordering

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat op schriftelijke aanvraag aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt en daarvoor ook belastingplichtig is.

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in het geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,00 doch minder dan € 10.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening nog maanden in het kalenderjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande, dat het aantal termijnen tenminste vier en ten hoogste negen bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De Verordening rioolheffing 2015 van 16 december 2014 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening rioolheffing 2016.

     

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der

gemeente Kapelle van 22 december 2015.

 

De griffier, De voorzitter,

 

 

Mevrouw J.J.M.M. Chamalaun mr. A.B. Stapelkamp

 

Naar boven