Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Moerdijk

Het college van burgemeester en wethouders, in zijn vergadering van 8 december 2015,

 

gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en gelet op de bepalingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk

 

BESLUIT

vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning MOERDIJK

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk (vastgesteld door de Gemeenteraad op 30 oktober 2014) geeft samen met deze beleidsregels en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Moerdijk invulling aan de werkwijze voor de Wmo 2015 van de gemeente Moerdijk. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor de gemeente evenzeer bindend als de verordening. Ook het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Moerdijk is onlosmakelijk verbonden met de Verordening.

In de Wmo 2015 is de compensatieplicht die de Wmo uit 2007 kende niet meer expliciet benoemd. De strekking van de Wmo die in 2007 is ingevoerd is echter behouden gebleven en verder in de wet verankerd. Kernbegrippen zijn de eigen verantwoordelijkheid die burgers dragen voor de wijze waarop zij hun leven willen inrichten, dat burgers elkaar daarin naar vermogen bijstaan en dat waar burgers daarin niet (geheel) slagen gemeenten ondersteunen bij zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie door het leveren van maatwerk. De verantwoordelijkheidsladder die in de Verordening van 14 maart 2013 leidend was is inmiddels in de Wmo 2015 verankerd . In de verordening die ten grondslag ligt aan deze beleidsregels neemt de procedure van het melden van een ondersteuningsvraag tot een eventuele maatwerkvoorziening een belangrijke plaats in. Kern hierin is het keukentafelgesprek, een open gesprek waarin samen met de persoon die een ondersteuningsvraag heeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij blijft het te bereiken resultaat. Op basis hiervan wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken. Het zal altijd gaan om maatwerk, welke oplossing past in de specifieke situatie van de cliënt. De cliënt kan hierbij een beroep doen op onafhankelijke cliëntondersteuning. Cliëntondersteuning ondersteunt de cliënt bij het verwoorden van zijn hulpvraag, geeft hem inzicht en overzicht in zijn ondersteuningsbehoeften en mogelijke oplossingen en ondersteunt de cliënt bij het maken van eigen keuzes en zorgt ervoor dat de cliënt zelf de regie kan houden/ nemen bij de toegang tot (diensten) in het sociale domein. Het is nadrukkelijk een keuze van de cliënt om al dan niet te kiezen voor cliëntondersteuning.

Ook al zijn in de Wmo 2015 door het vervallen van de compensatieplicht de te bereiken resultaten niet meer expliciet benoemd, het werken aan een resultaat (een oplossing voor de hulpvraag) blijft de kern van de Wmo. Dat is de reden dat deze beleidsregels opgebouwd zijn op basis van clusters van resultaten die met de Wmo op het gebied van zelfredzaamheid en participatie bereikt moeten worden.

1.2 Verantwoordelijkheidsladder

In de Wmo 2015 is de zogenaamde verantwoordelijkheidsladder leidend. Deze geeft aan dat de primaire verantwoordelijkheid voor participatie niet ligt bij de overheid maar bij de burger zelf (eigen kracht) en hun sociale omgeving. Als cliënt het op eigen kracht en met zijn sociale omgeving niet redt kan gebruik gemaakt worden van een algemene voorziening. Ook wordt gekeken wat kan met een voorliggende voorziening. Dit is een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten de verordening, wettelijk dan wel niet wettelijk, waarop de cliënt aanspraak zou kunnen maken om de hulpvraag geheel of gedeeltelijk op te lossen. Pas als ook deze geen uitkomst bieden komen collectieve en individuele Wmo voorzieningen in beeld. Dit is in artikel 2.3.2 in het vierde lid van de wet uitgewerkt. In de praktijk kan er ook een mix van diverse ondersteuningsvormen ontstaan die tezamen de cliënt compenseren. De verantwoordelijkheidsladder:

  • 1.

    Wat kan de cliënt op eigen kracht?

  • 2.

    Wat kan het sociaal netwerk van de cliënt?

  • 3.

    Wat kan met een algemene/ voorliggende voorziening?

  • 4.

    Wat kan met een Wmo maatwerkvoorziening die collectief georganiseerd is?

  • 5.

    Wat kan met een Wmo maatwerkvoorziening die individueel georganiseerd is?

  • 1.

    3 Maatwerk vraagt om zorgvuldig onderzoek

In de Wmo 2015 is maatwerk het uitgangspunt. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraken helder uiteengezet wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend daarbij is de grote invloed van de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De Wmo stelt andere eisen aan een besluit dan de Wvg dat deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. Omdat het maatwerk betreft zijn de onderbouwing en motivering van groot belang. Dit is in de Wmo 2015 verder verankerd. Aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit. De jurisprudentie leert dat primaten (zoals het primaat van het collectief vervoer) of uitsluitingsgronden (zoals het algemeen gebruikelijk zijn) alleen mogen worden toegepast na zorgvuldig onderzoek naar de situatie van de cliënt en individuele onderbouwing. Bij het toepassen van categoriale uitzonderingen zonder individuele onderbouwing is de kans groot dat de rechter het besluit zal vernietigen.

De Wmo en de wijze waarop deze wordt vormgegeven zijn voortdurend in ontwikkeling. Onder invloed van de praktijk ontstaan er nieuwe ondersteuningsarrangementen, (en daarmee) nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in de gemeentelijke regelgeving.

1.4 Opbouw van de beleidsregels

Waar de verordening met name procedureel is ingestoken (van melding van de ondersteuningsvraag tot toekenning van een eventuele maatwerkvoorziening) zijn deze beleidsregels meer inhoudelijk van aard. De beleidsregels bieden een inhoudelijk afwegingskader om te komen tot een maatwerkvoorziening. Niet de maatwerkvoorziening an sich wordt beschreven maar de afwegingen om te komen tot een maatwerkvoorziening. Omdat de Wmo praktijk in Moerdijk voor het merendeel hetzelfde blijft en deze uitgebreid wordt met een nieuwe verantwoordelijkheid, namelijk voor de maatwerkvoorziening begeleiding, zijn de beleidsregels van 26 maart 2013 gehandhaafd, waar nodig aangepast aan de Wmo 2015 en uitgebreid met het resultaat ‘Begeleiding’.

Voor de Wmo 2015 gaat de VNG vooralsnog geen modelbeleidsregels opstellen, argument hiervoor is dat de nieuwe Wmo en de procesmatige insteek van de verordening weinig aangrijpingspunten voor de VNG bieden om modelbeleidsregels te formuleren. Het is aan elke gemeente individueel om te bepalen hoe om te gaan met het fenomeen ‘Beleidsregels’. In Moerdijk kiezen we ervoor om het afwegingskader om te komen tot een oplossing voor de hulpvraag vast te leggen in beleidsregels (zoals we dit onder de Wmo 2007 ook al kenden), dit om de cliënt en de uitvoering houvast te geven om te komen tot een ondersteuningsplan.

Gestart wordt met een omschrijving van te bereiken resultaten die we onderscheiden, waarna het afwegingskader volgt. Welke zaken neemt de gemeente mee in haar gesprek en beoordeling als ze gaat kijken welke oplossingen er mogelijk zijn voor de ondersteuningsvraag van de cliënt? De verantwoordelijkheidsladder is hierbij voor Moerdijk leidend, dat is terug te zien in de wijze waarop in onze beleidsregels het afwegingskader is opgebouwd. De nieuwe verantwoordelijkheid voor begeleiding is aan hoofdstuk 2 toegevoegd. Afgesloten wordt met hoofdstuk 3 waarin de beleidsregels voor procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Afwegingskaders om te komen tot een maatwerkoplossing

2.1 Inleiding

Op basis van de huidige uitvoeringspraktijk van de Wmo, die gehandhaafd blijft, worden resultaten onderscheiden. Een resultaat wordt gedefinieerd als een antwoord op de hulpvraag / ondersteuningsvraag van een burger. De Wmo 2015 beoogt burgers te ondersteunen in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit wordt door de gemeente Moerdijk in deze beleidsregels verder uitgewerkt in de volgende resultaten:

  • -

    Een gestructureerd huishouden

  • -

    Het wonen in een geschikte woning

  • -

    Het zich verplaatsen in en om de woning

  • -

    Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • -

    Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

  • -

    De week op orde hebben en mantelzorg mogelijk maken (‘Begeleiding’)

    • 2.

      2 De hulpvraag

Als een inwoner behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning kan hij zijn hulpvraag melden aan het College. Maatschappelijke ondersteuning wordt in de begripsbepalingen van de wet gedefinieerd als het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.

Welke hulpvraag een inwoner heeft wordt bepaald door een combinatie van factoren: de wijze waarop hij zelf om kan gaan met de gevolgen van zijn beperking of psychisch of psychosociaal probleem, de hulp en steun uit zijn omgeving, de aanwezigheid van algemene en voorliggende voorzieningen waar hij gebruik van kan maken etc. Dit alles maakt dat de Wmo maatwerk is.

In de Wmo zijn aandoeningen en beperkingen dan ook niet leidend maar is het wel zaak om deze en de gevolgen die deze hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt in het onderzoek in kaart te brengen. We onderscheiden een zevental terreinen van aandoeningen en beperkingen (deze zijn ontleend aan de grondslagen die voorheen in de AWBZ gebruikt werden):

  • -

    Somatische (lichamelijke) ziekte, aandoening of beperking

  • -

    Psychogeriatrische aandoening of beperking

  • -

    Psychiatrische aandoening of beperking

  • -

    Verstandelijke beperking

  • -

    Lichamelijke handicap

  • -

    Zintuiglijke handicap

  • -

    Psychosociaal disfunctioneren

In bijlage 1 worden deze terreinen verder toegelicht.

2.3 Een gestructureerd huishouden

Een gestructureerd huishouden wordt in Moerdijk uitgewerkt in vijf aandachtsgebieden:

Een schoon en leefbaar huis

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Beschikken over schone en draagbare kleding

De organisatie van het huishouden

Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

2.3.1 Afwegingskader voor een schoon en leefbaar huis

Dit aandachtsgebied heeft tot doel dat cliënt kan wonen in een huis dat schoon is. Schoon is een subjectief begrip waar geen objectieve maatstaven voor te geven zijn. Daarom hanteren wij als leidend principe dat door de maatwerkoplossing vervuiling voorkomen moet worden. Bij dit resultaat gaat het om huishoudelijk werk in de ruimten die dagelijks in gebruik zijn, bijvoorbeeld de woonkamer, de in gebruik zijnde slaapvertrekken, de keuken en de sanitaire ruimten. Deze ruimten zijn die ruimten die, op het niveau sociale woningbouw, voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Indien aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, wordt in Moerdijk het niveau sociale woningbouw gehanteerd.

Afwegingskader

  • Het gaat om alle activiteiten teneinde te voorkomen dat het huis, exclusief de tuin, vervuilt.

  • Indien iemand aanspraak kan maken op de Wet Langdurige Zorg (welke op 1 januari 2015 is ingegaan) kan geen beroep worden gedaan op ondersteuning op grond van de Wmo.

  • De jaren 2015 en 2016 zijn in bepaalde gevallen een overgangsjaar voor wat betreft de verstrekking van huishoudelijke ondersteuning aan thuiswonende cliënten met een WLZ-indicatie. Hierbij geldt het volgend onderscheid:

    • Als de cliënt met een WLZ indicatie heeft gekozen voor een volledig pakket thuis of een pgb is de vergoeding voor de huishoudelijke ondersteuning daarin meegenomen. De gemeente is in deze situaties niet verantwoordelijk voor de huishoudelijke ondersteuning.

    • Als de cliënt een modulair pakket thuis heeft (MPT, voorheen omzetting indicatie in functies en klassen) dan is de huishoudelijke ondersteuning daarbij niet inbegrepen. In deze gevallen kan de gemeente besluiten om een maatwerkvoorziening voor het voeren van een huishouden aan te bieden.

  • Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan een particuliere hulp of familie of bekende die komt helpen in het huishouden. Ook kan gedacht worden aan handige hulpmiddelen waardoor cliënt een (deel van het) schoonmaakwerk weer zelf kan doen.

  • Het College beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke hulp. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Ook wordt bij gebruikelijke hulp uitgegaan van de mogelijkheid om naast studie of een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Er wordt geen rekening gehouden of men het huishoudelijke werk al dan niet wil doen of al dan niet gewend is het te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via tijdelijke ondersteuning hulp geboden worden bij het aanleren van het huishoudelijke werk. In bijlage 2 ‘Wegingskader huishoudelijke ondersteuning Moerdijk’ is het principe van gebruikelijke hulp verder uitgewerkt.

  • De draaglast-en draagkracht van de betrokken mantelzorgers zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht.

  • Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn meegenomen en is beoordeeld of deze passend zijn in de individuele situatie van de cliënt. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en een antwoord zijn op de hulpvraag. Bijvoorbeeld een glazenwasservice.

  • Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het College een maatwerkvoorziening verstrekken voor een gestructureerd huishouden.

  • De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening is in artikel 11 opgenomen hoe tot de hoogte van het PGB wordt gekomen.

  • Het College kent ondersteuning toe in resultaat waarbij bij zorg in natura het leveringsplan waarin wordt beschreven op welke wijze het resultaat bereikt gaat worden onderdeel uitmaakt van de toekenning.

  • Indien het gaat om zorg in natura dan heeft de zorgaanbieder die dit uitvoert een signaalfunctie. Mocht tijdens de dienstverlening gesignaleerd worden dat er veranderingen zijn in de gezondheid (fysiek en psychisch), de sociale situatie en de behoefte van de cliënt aan meer of andere ondersteuning of zorg dan zal de gemeente in kennis worden gesteld door de zorgaanbieder en afwegen of een herindicatie moet worden uitgevoerd.

2.3.2 Afwegingskader voor het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Dit resultaat heeft tot doel dat cliënt voorzien is van zijn dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. Dit is beperkt tot levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks /wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen.

Afwegingskader

  • Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden als de situatie daar aanleiding toe geeft.

  • Indien iemand aanspraak kan maken op de Wet Langdurige Zorg (welke op 1 januari 2015 is ingegaan) kan geen beroep worden gedaan op ondersteuning op grond van de Wmo.

  • De jaren 2015 en 2016 zijn in bepaalde gevallen een overgangsjaar voor wat betreft de verstrekking van huishoudelijke ondersteuning aan thuiswonende cliënten met een WLZ-inidicatie. Hierbij geldt het volgend onderscheid:

    • Als de cliënt met een WLZ indicatie heeft gekozen voor een volledig pakket thuis of een pgb is de vergoeding voor de huishoudelijke ondersteuning daarin meegenomen. De gemeente is in deze situaties niet verantwoordelijk voor de huishoudelijke ondersteuning.

    • Als de cliënt een modulair pakket thuis heeft (MPT, voorheen omzetting indicatie in functies en klassen) dan is de huishoudelijke ondersteuning daarbij niet inbegrepen. In deze gevallen kan de gemeente besluiten om een maatwerkvoorziening voor het voeren van een huishouden aan te bieden.

  • Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn. Zijn buren, in de omgeving wonende bekenden, familie, kinderen of kleinkinderen bereid de boodschappen te doen of kan cliënt met kant en klaar maaltijden van de supermarkt in zijn maaltijden voorzien.

  • Het College beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke hulp. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om de taken over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Ook wordt bij gebruikelijke hulp uitgegaan van de mogelijkheid om naast studie of en volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Er wordt geen rekening gehouden of men de taken al dan niet wil doen of al dan niet gewend is het te doen. In bijlage 2 ‘Wegingskader huishoudelijke ondersteuning Moerdijk’ is het principe van gebruikelijke hulp verder uitgewerkt.

  • De draaglast-en draagkracht van de betrokken mantelzorgers zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht

  • Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemene voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een maaltijdvoorziening of een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die opgezet zijn door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Als voorgaande beoordeling niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het College een maatwerkvoorziening verstrekken voor een gestructureerd huishouden.

  • Bij goederen voor primaire levensbehoeften is het uitgangspunt één maal per week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het College alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

  • De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening is in artikel 11 opgenomen hoe tot de hoogte van het PGB wordt gekomen.

  • Het College kent ondersteuning toe in resultaat waarbij bij zorg in natura het leveringsplan waarin wordt beschreven op welke wijze het resultaat bereikt gaat worden onderdeel uitmaakt van de toekenning.

  • Indien het gaat om zorg in natura dan heeft de zorgaanbieder die dit uitvoert een signaalfunctie. Mocht tijdens de dienstverlening gesignaleerd worden dat er veranderingen zijn in de gezondheid (fysiek en psychisch), de sociale situatie en de behoefte van de cliënt aan meer of andere ondersteuning of zorg dan zal de gemeente in kennis worden gesteld door de zorgaanbieder en afwegen of een herindicatie moet worden uitgevoerd.

2.3.3 Afwegingskader voor het beschikken over schone en draagbare kleding

Dit resultaat heeft tot doel dat cliënt beschikt over kleding en linnengoed in gewassen en gedroogde staat en zo nodig gevouwen in de kast gelegd. Het gaat om het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder dit resultaat. De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gewassen worden. Het gaat hier uitsluitend over de normale kleding voor alledag. Bij het wassen en drogen van kleding en linnengoed is het normaal gebruik te maken van de beschikbare – algemeen gebruikelijke- moderne hulpmiddelen zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

  • Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Zijn buren, in de omgeving wonende bekenden, familie, kinderen of kleinkinderen bereid de was te doen. Zijn er handige hulpmiddelen waardoor de cliënt de was weer zelf kan doen, bijvoorbeeld een wasmachineverhoger waardoor cliënt niet meer hoeft te bukken.

  • Indien iemand aanspraak kan maken op de Wet Langdurige Zorg (welke op 1 januari 2015 is ingegaan) kan geen beroep worden gedaan op ondersteuning op grond van de Wmo.

  • De jaren 2015 en 2016 zijn in bepaalde gevallen een overgangsjaar voor wat betreft de verstrekking van huishoudelijke ondersteuning aan thuiswonende cliënten met een WLZ-indicatie. Hierbij geldt het volgend onderscheid:

    • Als de cliënt met een WLZ indicatie heeft gekozen voor een volledig pakket thuis of een pgb is de vergoeding voor de huishoudelijke ondersteuning daarin meegenomen. De gemeente is in deze situaties niet verantwoordelijk voor de huishoudelijke ondersteuning.

    • Als de cliënt een modulair pakket thuis heeft (MPT, voorheen omzetting indicatie in functies en klassen) dan is de huishoudelijke ondersteuning daarbij niet inbegrepen. In deze gevallen kan de gemeente besluiten om een maatwerkvoorziening voor een gestructureerd huishouden aan te bieden.

  • Het College beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke hulp. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om de taken over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Ook wordt bij gebruikelijke hulp uitgegaan van de mogelijkheid om naast studie of een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Er wordt geen rekening gehouden of men de taken al dan niet wil doen of al dan niet gewend is het te doen. In bijlage 2 ‘Wegingskader huishoudelijke ondersteuning Moerdijk’ is het principe van gebruikelijke hulp verder uitgewerkt.

  • De draaglast-en draagkracht van de betrokken mantelzorgers zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht

  • Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemene voorzieningen meegenomen zijn. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Te denken valt aan een wasserij.

  • Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het college een maatwerkvoorziening verstrekken. Deze wordt individueel toegekend in de vorm van de collectieve wasservice (Waspunt Hart van West Brabant).

  • Als het niet mogelijk is om van het Waspunt Hart van West Brabant gebruik te maken dan wordt een maatwerkvoorziening verstrekt voor een gestructureerd huishouden.

  • Deze individuele maatwerkvoorziening voor schone en draagbare kleding kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het Waspunt Hart van West Brabant wordt niet in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt. In de verordening is in artikel 11 opgenomen hoe tot de hoogte van het PGB wordt gekomen.

  • Het College kent ondersteuning toe in resultaat waarbij bij zorg in natura het leveringsplan waarin wordt beschreven op welke wijze het resultaat bereikt gaat worden onderdeel uitmaakt van de toekenning.

  • Indien het gaat om zorg in natura dan heeft de zorgaanbieder die dit uitvoert een signaalfunctie. Mocht tijdens de dienstverlening gesignaleerd worden dat er veranderingen zijn in de gezondheid (fysiek en psychisch), de sociale situatie en de behoefte van de cliënt aan meer of andere ondersteuning of zorg dan zal de gemeente in kennis worden gesteld door de zorgaanbieder en afwegen of een herindicatie moet worden uitgevoerd.

2.3.4 Afwegingskader voor de organisatie van het huishouden

Dit aandachtsgebied heeft tot doel dat de zelfredzaamheid van de cliënt verbetert ten aanzien van het organiseren van het voeren van een huishouding. De cliënt leert (weer) hoe en wanneer huishoudelijke activiteiten worden uitgevoerd en de cliënt leert plannen en beheren van middelen in relatie tot huishoudelijke activiteiten. Ook behoort het stimuleren tot het uitvoeren van huishoudelijke taken bij dit aandachtsgebied evenals de (bijbehorende) observatie. Bij cliënten met een progressief ziektebeeld zoals Alzheimer of cliënten die niet (meer) leerbaar zijn op het resultaat ‘een gestructureerd huishouden’ ligt de nadruk voor dit aandachtsgebied op het behouden van een stabiele situatie of het vertragen van verslechtering van de bestaande situatie.

Afwegingskader

  • Het gaat om alle activiteiten ten aanzien van het organiseren van het voeren van een huishouding daar waar de cliënt niet de regie kan voeren.

  • Indien iemand aanspraak kan maken op de Wet Langdurige Zorg (welke op 1 januari 2015 is ingegaan) kan geen beroep worden gedaan op ondersteuning op grond van de Wmo. De jaren 2015 en 2016 zijn in bepaalde gevallen een overgangsjaar voor wat betreft de verstrekking van huishoudelijke ondersteuning aan thuiswonende cliënten met een WLZ-indicatie. Hierbij geldt het volgend onderscheid:

    • Als de cliënt met een WLZ indicatie heeft gekozen voor een volledig pakket thuis of een PGB is de vergoeding voor de huishoudelijke ondersteuning daarin meegenomen. De gemeente is in deze situaties niet verantwoordelijk voor de huishoudelijke ondersteuning.

    • Als de cliënt een modulair pakket thuis heeft (MPT, voorheen omzetting indicatie in functies en klassen) dan is de huishoudelijke ondersteuning daarbij niet inbegrepen. In deze gevallen kan de gemeente besluiten om een maatwerkvoorziening voor een gestructureerd huishouden aan te bieden.

  • Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van de regie op het huishouden door familie of bekenden (steunend netwerk).

  • Het College beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke hulp. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om de regie op het huishouden over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Ook wordt bij gebruikelijke hulp uitgegaan van de mogelijkheid om naast studie of een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Er wordt geen rekening gehouden of men het huishoudelijke werk al dan niet wil doen of al dan niet gewend is het te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via tijdelijke ondersteuning hulp geboden worden bij het aanleren van het huishoudelijke werk. In bijlage 2 ‘Wegingskader huishoudelijke ondersteuning Moerdijk’ is het principe van gebruikelijke hulp verder uitgewerkt.

  • De draaglast- draagkracht van de betrokken mantelzorgers zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht.

  • Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn meegenomen en is beoordeeld of deze passend zijn in de individuele situatie van de cliënt. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en een antwoord zijn op de hulpvraag. Bijvoorbeeld technische hulpmiddelen, een planbord of een vrijwilliger / maatje.

  • Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het College een maatwerkvoorziening verstrekken voor een gestructureerd huishouden in een kwetsbare situatie (huishoudelijke ondersteuning ) In bijlage 2 ‘Wegingskader huishoudelijke ondersteuning Moerdijk’ zijn de normen beschreven die hiervoor aangehouden worden.

  • De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening is in artikel 11 opgenomen hoe tot de hoogte van het PGB wordt gekomen.

  • Het College kent ondersteuning toe in resultaat waarbij bij zorg in natura het leveringsplan waarin wordt beschreven op welke wijze het resultaat bereikt gaan worden onderdeel uitmaakt van de toekenning.

  • Indien het gaat om zorg in natura dan heeft de zorgaanbieder die dit uitvoert een signaalfunctie. Mocht tijdens de dienstverlening gesignaleerd worden dat dat er veranderingen zijn in de gezondheid (fysiek en psychisch), de sociale situatie en de behoefte van de cliënt aan meer of andere ondersteuning of zorg dan zal de gemeente in kennis worden gesteld door de zorgaanbieder en afwegen of een herindicatie moet worden uitgevoerd.

2.3.5 Afwegingskader voor het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het gezin behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (bijvoorbeeld oppas of kinderopvang etc.). Het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders, mede door beperkingen (bij één of beide ouders) niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. Ook in die situatie zal men zelf verantwoordelijk zijn voor het zoeken van een permanente oplossing. Als het gaat om een onvoorziene, acute, situatie en de permanente oplossing is nog niet gevonden kan vanuit de Wmo tijdelijk een maatwerkvoorziening worden geboden. Het zal nooit gaan om volledige overname. Soms zal een tijdelijke maatwerkvoorziening noodzakelijk zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken.

Afwegingskader

  • Indien iemand aanspraak kan maken op de Wet Langdurige Zorg (welke op 1 januari 2015 is ingegaan) kan geen beroep worden gedaan op ondersteuning op grond van de Wmo.

  • De jaren 2015 en 2016 zijn in bepaalde gevallen een overgangsjaar voor wat betreft de verstrekking van huishoudelijke ondersteuning aan thuiswonende cliënten met een WLZ-indicatie. Hierbij geldt het volgend onderscheid:

    • Als de cliënt met een WLZ indicatie heeft gekozen voor een volledig pakket thuis of een pgb is de vergoeding voor de huishoudelijke ondersteuning daarin meegenomen. De gemeente is in deze situaties niet verantwoordelijk voor de huishoudelijke ondersteuning.

    • Als de cliënt een modulair pakket thuis heeft (MPT, voorheen omzetting indicatie in functies en klassen) dan is de huishoudelijke ondersteuning daarbij niet inbegrepen. In deze gevallen kan de gemeente besluiten om een maatwerkvoorziening voor een gestructureerd huishouden aan te bieden.

  • Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Bij situaties waar vooraf te voorzien is dat de ouder door zijn beperkingen (tijdelijk) de kinderen niet kan verzorgen, zoals herstel na een geplande ziekenhuisopname, is een maatwerkvoorziening doorgaans niet aan de orde omdat de cliënt reeds tijd gehad heeft om een oplossing voor zijn ondersteuningsvraag te vinden. Deze oplossing kan gevonden worden in het eigen netwerk. Zijn familie, buren, in de omgeving wonende bekenden bereid de kinderen op te vangen. Ook de mogelijkheden voor ouderschapsverlof worden beoordeeld.

  • De draaglast-en draagkracht van de betrokken mantelzorgers zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht

  • Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek voorliggende of algemene voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, gastouderopvang.

  • Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het College een tijdelijke maatwerkvoorziening verstrekken.

  • Het zal hierbij gaan om tijdelijke ondersteuning, op die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Maximaal is dit 40 uur. In bijlage 2 ‘Wegingskader huishoudelijke ondersteuning Moerdijk’ is dit verder uitgewerkt.

  • De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening is in artikel 11 opgenomen hoe tot de hoogte van het PGB wordt gekomen.

  • Het College kent ondersteuning toe in uren, afgerond naar halve uren.

  • 2.

    4 Wonen in een geschikte woning

2.4.1 Afwegingskader voor wonen in een geschikte woning

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het wonen in een geschikt woning bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning die als hoofdverblijf dient. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan het College een maatwerkvoorziening treffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

Wat betreft het resultaat ‘wonen in een geschikte woning’ is er één belangrijke voorwaarde voordat een maatwerkvoorziening aan de orde is: er moet een woning zijn. Het is niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Bij de keuze van een woning dient de cliënt rekening te houden met de eigen situatie.

Afwegingskader

  • Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorgt dient te dragen voor een woning. Dit kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

  • Gemeenten dragen niet de verantwoordelijkheid voor woningaanpassingen voor mensen met een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg (die op 1 januari 2015 is ingegaan). Het jaar 2015 is een overgangsjaar voor wat betreft de verstrekking van woningaanpassingen aan thuiswonende cliënten met een WLZ indicatie, de gemeente moet in 2015 deze zaken nog blijven verstrekken zoals dat tot de invoering van de WLZ het geval was.

  • Het College beoordeelt vervolgens allereerst of het resultaat ‘wonen in een geschikt huis’ ook te bereiken is via een verhuizing. In de afweging of een verhuizing naar een geschikte of geschikt te maken woning de goedkoopst adequate oplossing is in de betreffende individuele situatie, worden de volgende aspecten meegenomen:

De snelheid waarmee het probleem kan worden opgelost

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het

afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen de ondersteuningsvraag

sneller oplossen als er snel een geschikte aangepaste, of eenvoudig aan te passen

woning beschikbaar is. In Moerdijk wordt een termijn van 6 maanden gehanteerd.

Als uit onderzoek blijkt dat deze termijn in de specifieke situatie van de cliënt medisch niet aanvaardbaar is dan wordt op basis van dit onderzoek een afwijkende termijn vastgesteld.

Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere

oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrijkomt.

Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het College rekening houdt zijn de binding van de cliënt met zijn huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de cliënt noodzakelijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de aanvrager kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dichtbij belangrijke voorzieningen is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn.

Als cliënt zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van een verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de cliënt .Het College maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de cliënt eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer emotionele en financiële consequenties hebben dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de cliënt, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning door zijn beperking drastisch verandert (doorgaans brengt een beperking negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de cliënt ook problemen hebben met verhuizen.

Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte Het College maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

  • de kosten van een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten;

  • de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen. Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.

Bovenstaande relevante factoren zullen in onderling verband worden afgewogen. Omdat elke situatie anders is kunnen er ook nog aanvullende factoren zijn die een rol kunnen spelen bij de afweging. Als de hiervoor beschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is de wens van cliënt om te willen blijven wonen in de vertrouwde omgeving niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Als aan cliënt een geschikte woning wordt aangeboden en deze wordt door hem geweigerd dan is om deze reden vanuit de gemeente geen maatwerkvoorziening meer noodzakelijk.

  • Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het College vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als van tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van corporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het College bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit. Er moet uiteraard de mogelijkheid zijn tot het plaatsen van een losse woonunit, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Ook op dit punt geldt dat de wens van de betrokkene om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel. Het is van belang om in de beschikking vast te leggen dat als de unit niet meer nodig is dit aan de gemeente gemeld moet worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Bij de keuze of een losse woonunit geplaatst wordt of een vaste aanbouw gerealiseerd wordt speelt de prognose van het ziektebeeld een rol. Als de prognose stabiel is en te verwachten is dat de cliënt gedurende een lange periode gebruik zal maken van de voorziening dan is het reëler om een vaste aanbouw te realiseren. Is de prognose slecht, waardoor verwacht kan worden dat er slechts enkele jaren gebruik zal worden gemaakt van de voorziening dan ligt het plaatsen van een losse woonunit meer voor de hand.

  • Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het College allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • Het College houdt bij de afweging van het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor het wonen in een geschikte woning rekening met de algemeen gebruik te achten levensduur van een te vervangen voorziening. Dit betekent dat er rekening gehouden wordt met hoe lang de voorziening normaal gesproken mee gaat. Een voorbeeld: als cliënt door zijn beperking geen gebruik meer kan maken van het bad en dit bad heeft de leeftijd om, met of zonder beperking, sowieso voor vervanging in aanmerking te komen dan is vervanging van dit bad door bijvoorbeeld een inloopdouche een algemeen gebruikelijke renovatie. De kosten voor deze vervanging komen dan voor rekening van de cliënt. Bijkomende kosten die niet algemeen gebruikelijk zijn kunnen wel voor vergoeding in aanmerking. Op basis van het Beleid Huurverhoging na Woningverbetering van de Huurcommissie (januari 2011) hanteren wij de volgende totale afschrijvingstermijn voor een woningverbetering:

Vervanging sanitair 25 jaar

Aanleg bad of douchegelegenheid 25 jaar

Vervanging keukeninstallatie 15 jaar

Standaardpot vervangen door hangend toilet 15 jaar

  • Het College houdt bij de afweging rond een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten rekening met de mate waarin een verhuizing te verwachten of te voorspellen was, op basis van artikel 8 lid 3 van de verordening. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend. Wie bijvoorbeeld weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen. Wachten tot het niet langer kan, gaat aan de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt voorbij en kan daarom aanleiding zijn voor het niet toekennen van een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie.

  • In de situatie waarin op verzoek van het College een persoon die niet is aangewezen op de in de woning aanwezige Wmo-voorzieningen een op basis van de Wmo (voorheen Wvg) aangepaste woning vrijmaakt kan een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten worden verstrekt.

  • Met het oog op het normale gebruik van de woning kan het College een voorziening treffen. Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers wordt geen maatwerkvoorziening getroffen aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

  • Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt bij het oplossen van een hulpvraag op het gebied van het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening moet noodzakelijk zijn om een persoon met een aantoonbare gedragsstoornis tot rust te doen komen. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking. Met het oog op de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

  • De afweging of een cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of vaste (onroerende) woonvoorziening hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Waar mogelijk zal uit het oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor de verstrekking van losse woonvoorzieningen. Meestal zal de losse voorziening de goedkoopst adequate voorziening zijn, in plaats van een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt. Ook zal de afweging in het voordeel van een losse voorziening zijn als

    -de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar een losse woonvoorziening efficiënter is bijvoorbeeld in terminale situaties, maar bijvoorbeeld ook in situaties waarin mensen in een slooppand wonen.

  • Het College kan een financiële tegemoetkoming voor woningsanering verstrekken als die in geval van COPD noodzakelijk is. COPD staat voor Chronic Obstructive Pulmonary Diseases (chronische obstructieve longaandoeningen). Het is een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de specialist. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde COPD-verpleegkundige. De woningsanering kan het vervangen van vloerbedekking en/of gordijnen in de woon-en slaapkamer betreffen. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten. In de regel kan de financiële tegemoetkoming worden verstrekt indien:

    • -

      de cliënt bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/ verergeren;

    • -

      vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt indien:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Voor de hoogte van de vergoeding wordt als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel minder dan twee jaar oud is;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

Ook bij verhuizing wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

  • In artikel 8 lid 3, onder c van de Verordening is bepaald dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als deze zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Moerdijk. In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met een beperking van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in geval van een bezoekregeling in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de verantwoordelijkheid om een maatwerkvoorziening te treffen alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen waar het kind de meeste tijd verblijft.

  • Voorzieningen voor de aanpassing van gemeenschappelijke ruimten worden niet verstrekt. De uitzondering hierop is dat gemeenschappelijke ruimten aangepast kunnen worden als zonder deze aanpassingen de woonruimte voor de cliënt ontoegankelijk blijft. Het kan dan gaan om:

    • -

      het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

    • -

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • -

      het aanbrengen van extra trapleuningen;

    • -

      de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het woongebouw;

    • -

      een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Overigens worden geen voorzieningen verstrekt met betrekking tot gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of mensen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten (hadden) kunnen worden meegenomen. Tevens stimuleert de gemeente aanpasbaar bouwen. Bij projecten waarin woningbouw aan de orde is wordt woonkeur verplicht gesteld (dit is in de standaard lokatieontwikkelingsovereenkomst opgenomen).

2.4.2.Procedure bij een woningaanpassing

De cliënt heeft de keuze de maatwerkvoorziening in natura of als Pgb te ontvangen. Indien gekozen wordt voor een naturavoorziening zal de woningeigenaar de aanpassing realiseren en wordt na ontvangst van de gereedmelding en factuur de kosten rechtstreeks overgemaakt aan de woningeigenaar. Indien wordt gekozen voor een Pgb zullen de kosten na gereedmelding en ontvangst van de nota uitbetaald worden aan de cliënt.

Bij standaard woningaanpassingen, zoals vastgelegd in bijlage 4 van deze beleidsregels wordt in het geval van een huurwoning van de woningcorporatie de maatwerkvoorziening vastgesteld op basis van de gemaakte vaste prijsafspraken. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats.

Bij een standaard woningaanpassing in een woning die in eigendom is van de cliënt wordt de maatwerkvoorziening door de gemeente vastgesteld aan de hand van onderzoek naar marktconforme tarieven. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats.

De procedure bij een niet standaard- woningaanpassing is als volgt

  • 1.

    Vaststellen programma van eisen

    Nadat uit het gesprek duidelijk is geworden dat een maatwerkvoorziening in de vorm van een niet standaard woningaanpassing aan de orde is stelt een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen op voor de goedkoopst adequate woningaanpassing.

    De gemeente (zorg in natura) dan wel cliënt (PGB) vraagt op basis van dat programma van eisen minimaal twee offertes bij een aannemer op.

  • 2.

    Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt. Op basis hiervan wordt de maatwerkvoorziening vastgesteld.

  • 3.

    Het college geeft toestemming

    Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de maatwerkvoorziening betrekking heeft.

  • 4.

    De woningaanpassing wordt uitgevoerd

    Op basis van artikel 2.3.7. lid 1 van de Wet is het College dan wel de cliënt bevoegd zonder toestemming van de woningeigenaar de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen. Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen stelt het College de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

  • 5.

    Het college controleert

    Het college verleent slechts een woningaanpassing indien de door haar aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

  • 6.

    Uitbetaling aan de cliënt dan wel aan de uitvoerder van de woningaanpassing en gereedmelding

    De maatwerkvoorziening wordt uitbetaald aan de cliënt dan wel aan de uitvoerder van de woningaanpassing. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de maatwerkvoorziening wordt uitbetaald aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding).

    Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de maatwerkvoorziening. Wanneer de cliënt dan wel de uitvoerder van de woningaanpassing de voorfinanciering zelf niet kan bekostigen, dan is bevoorschotting mogelijk. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening is verleend. Diegene aan wie de maatwerkvoorziening wordt uitbetaald, moet gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar houden

  • 2.

    5 Zich verplaatsen in en om de woning

2.5.1 Afwegingskader voor zich verplaatsen in en om de woning

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met behulp van krukken, met een trippelstoel, een rollator of met een rolstoel. Het merendeel van deze voorzieningen wordt op basis van andere wettelijke regelingen dan de Wmo verstrekt of is de verantwoordelijkheid van de cliënt zelf (bijvoorbeeld krukken of een rollator) Artikel 5 lid 1 onder g van de verordening geeft aan dat in eerste instantie wordt bezien of een voorliggende voorziening voorziet in een antwoord op de hulpvraag. Pas wanneer dat niet het geval is wordt gekeken naar een maatwerkvoorziening.

Een rolstoel kan, handbewogen of electrisch, zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de Wmo. Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen. Deze vallen onder de sportvoorzieningen, die onderdeel uitmaken van het resultaat ‘het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden’.

Afwegingskader

  • Het gaat om het verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Een voorziening voor verplaatsing in, om en nabij het huis kan in principe verstrekt worden als men een dergelijke voorziening minimaal één keer per week voor zittend verplaatsen nodig heeft.

  • Is een rolstoel nodig voor incidenteel zittend verplaatsen (minder dan één keer per week) dan kan gebruik gemaakt worden van een rolstoelpool, speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. Een rolstoel voor incidenteel gebruik is doorgaans niet bedoeld voor verplaatsingen in en om het huis maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. In en om de woning is dan geen rolstoel nodig om zich te verplaatsen maar kan men zich zelf of met andere loophulpmiddelen verplaatsen.

  • Indien iemand aanspraak kan maken op de Wet Langdurige Zorg (die op 1 januari 2015 ingaat) is deze wet een voorliggende voorziening met betrekking tot het resultaat ‘zich verplaatsen in en om de woning’. Het jaar 2015 is een overgangsjaar voor wat betreft de verstrekking van rolstoelen aan thuiswonende cliënten met een WLZ-indicatie. In 2015 zal de gemeente deze zaken nog moeten blijven verstrekken zoals dat voor de invoering van de WLZ het geval was.

  • Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik zal door het College een programma van eisen worden opgesteld.

  • Accessoires voor rolstoelen worden niet vergoed. Accessoires zijn extra’s die niet noodzakelijk zijn om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn. Dit in tegenstelling tot aanpassingen.

  • Ten aanzien van mantelzorgers zal door het College rekening gehouden worden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen dat er aanpassingen aan de rolstoel noodzakelijk zijn.

2.5.2 Afwegingskader voor kinderrolstoelen

In de eerste levensjaren hebben kinderen met een beperking geen behoefte aan een eigen rolstoel. De ouders hebben behoefte aan buggy’s en duwwandelwagens.

Afwegingskader

  • Een reguliere buggy wordt als een normaal gebruiksartikel beschouwd. Als een standaard buggy niet voldoet kan een aangepaste vanuit de Wmo verstrekt worden.

  • Vanaf het vierde levensjaar kan de behoefte aan een eigen rolstoel voor kinderen toenemen. Aangezien kinderen in de groei zijn, zal de verstrekking van een rolstoel van kortere duur zijn dan aan een volwassene. Rolstoelen kunnen meestal meegroeien met kinderen door verstelbare onderdelen.

  • 2.

    6 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon-en leefomgeving mobiel te zijn. De Wmo is gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde burger in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Bij lokaal verplaatsen gaat het om verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Waar voor het resultaat begeleiding (zie hiervoor paragraaf 2.8) vervoer aan de orde is voor de oplossing van de hulpvraag maakt dat vervoer onderdeel uit van de maatwerkvoorziening begeleiding en valt dit niet onder het resultaat ‘zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel’.

2.6.1 Afwegingskader voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • Het College zal in kaart brengen waar de vervoersbehoefte van de cliënt uit bestaat.

  • Cliënten met een WLZ indicatie kunnen geen beroep doen op maatwerkvoorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel vanuit de Wmo (zoals de scootmobiel of de deeltaxi), vervoersvoorzieningen vallen in die situatie onder de WLZ.

  • De vervoersbewegingen die voor een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo in aanmerking komen hebben betrekking op vervoer in het kader van het leven van alledag, in de directe woon-en leefomgeving.

  • Voor ondersteuningsvragen die betrekking hebben op het zich verplaatsen buiten de eigen leefomgeving of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers of oprijplaten om een scootmobiel mee te nemen of een meeneembare scootmobiel wordt geen maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo verstrekt.

  • Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn om in de vervoersbehoefte te voorzien zoals een eigen auto. Ook als cliënt zelf nog kan fietsen over grotere afstanden wordt daar rekening mee gehouden. Ook algemeen gebruikelijke oplossingen worden bij de afweging betrokken, denk hierbij aan een fiets met trapondersteuning. Hierbij zal worden afgewogen of deze oplossing ook in de specifieke situatie van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Mogelijkheden kunnen ook gevonden worden in de sociale omgeving van de cliënt. Zijn buren, in de omgeving wonende bekenden, familie, kinderen of kleinkinderen bereid (een deel van) het vervoer te verzorgen.

  • Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemene voorzieningen meegenomen zijn. Het openbaar vervoer is een dergelijke voorliggende voorziening. Afgewogen moet worden of cliënt het openbaar vervoer kan bereiken en er gebruik van kan maken. Als men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, kan afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Afhankelijk van de woonplek en bestemming kan ook bij een loopafstand van minder dan 800 meter het openbaar vervoer een adequate oplossing zijn. Er ligt hier overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een maatwerkvoorziening voor het lokaal verplaatsen te verstrekken. Voorliggend zijn ook vervoersvoorzieningen die in het kader van WIA of het Besluit bijzondere militaire pensioenen en het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen worden verstrekt in verband met werk of opleiding. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO –Wsw een beroep doen op hun werkgever. Vervoer in verband met re-integratie en beschut werken valt onder de Participatiewet. Vervoer in verband met het volgen van onderwijs valt evenmin onder de Wmo. Vervoer van en naar het primaire onderwijs (basis onderwijs of speciale school voor basisonderwijs), het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs valt, behoudens overgangssituaties en enkele uitzonderingen, onder het leerlingenvervoer. Vervoer naar het beroepsonderwijs moet bij het UWV aangevraagd worden.

  • Een (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald. De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

  • Bij algemene voorzieningen kan men denken aan een scootmobielpool. Deze algemene voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Ook moet afgewogen worden of cliënt veilig van de voorziening gebruik kan maken. Al dan niet na instructie of tijdelijke ondersteuning zoals een maatje die cliënt wegwijs maakt in het openbaar vervoer.

  • Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het college een maatwerkvoorziening verstrekken.

  • Het College zal dan eerst bezien of een maatwerkvoorziening die collectief georganiseerd is voldoende antwoord op de hulpvraag biedt. De vervoersbehoefte van een cliënt die maximaal 800 meter kan lopen kan ingevuld worden met het collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • Als cliënt deel uitmaakt van een gezinssituatie kunnen de leden van dit gezin ook gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer tegen het vrije reizigerstarief.

  • Waar begeleiding in het collectief vervoer nodig is voor cliënten die wonen in een (AWBZ-) instelling wordt rekening gehouden met de agogische taak van personeel van de instelling.

  • Met het collectief vervoer en/of met een andere maatwerkvoorziening voor het zich lokaal verplaatsen dient tenminste een afstand van 1500 tot 2000 kilometer per jaar te kunnen worden afgelegd.

  • Als het collectief vervoer niet toereikend is voor verplaatsing in de nabije woon-en leefomgeving kan een vervoersvoorziening verstrekt worden voor de korte afstand.

  • Indien gebruik van het collectief vervoer in de specifieke situatie van de cliënt niet mogelijk is kan het College een individuele Wmo voorziening verstrekken in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor het lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Als in deze situatie vervoer in de eigen auto het meest adequaat is dan kan cliënt in aanmerking komen voor aanpassing van de eigen auto. Het kan gaan om medische onmogelijkheden van de cliënt om van het collectief vervoer gebruik te maken (Bijvoorbeeld bij ernstige gedragsproblematiek) maar ook andere specifieke kenmerken van de cliënt in relatie tot het collectief vervoer dient het College in haar overweging mee te nemen.

  • Daarnaast kan de cliënt waarvoor collectief vervoer een antwoord op de hulpvraag biedt de keuze maken tussen collectief vervoer (deeltaxi) of een aanpassing van de eigen auto. Bij een keuze tussen deeltaxi of autoaanpassing bedragen de kosten van de aanpassing van de eigen auto niet meer dan € 4.538,--; Als cliënt kiest voor de aanpassing van de eigen auto kan deze geen beroep doen op een tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Ook kan cliënt dan niet deelnemen aan het collectief vervoer en moet hij, indien hij daar reeds over beschikt, zijn pasje voor de deeltaxi inleveren.

  • Voor een passagier met beperkingen worden geen aanpassingen aan de eigen auto verricht. Een uitzondering hierop kunnen auto-aanpassingen zijn voor kinderen tot 12 jaar die alleen zittend in een rolstoel vervoerd kunnen worden In situaties waar het kinderen tot 12 jaar betreft die alleen zittend in een rolstoel vervoerd kunnen worden, wordt bekeken of het gebruik van het collectief vervoer een adequate oplossing is. Indien een kind zittende in een rolstoel moet worden vervoerd en deel moet kunnen nemen aan activiteiten met het gezin wordt het gebruik van het collectief vervoer over het algemeen als niet adequaat beschouwd. Een aanpassing van de eigen auto van de ouders/ verzorgers van cliënt kan dan leiden tot het gewenste resultaat. Hierbij wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van de ouders/ verzorgers om bij de aanschaf van een auto rekening te houden met de situatie dat het kind zittend in een rolstoel vervoerd dient te worden.

  • Voorwaarden om voor een aanpassing van de eigen auto in aanmerking te komen zijn:

  • Allereerst moet de cliënt de bestuurder/eigenaar zijn van de wagen dan wel moeten de ouders/verzorgers eigenaar zijn van de wagen.

  • De cliënt of minimaal één van de ouders/verzorgers van de cliënt moet in het bezit zijn van een geldig rijbewijs;

  • De leeftijd van de aan te passen auto bedraagt niet meer dan 5 jaar (minder dan of gelijk aan 60 maanden) ;

  • De kosten van de aanpassing moeten bijzonder zijn. Voorzieningen die heden ten dage gebruikelijk zijn zoals bijvoorbeeld automatische transmissie, stuurbekrachtiging, rembekrachtiging, airconditioning etc. komen niet voor compensatie in aanmerking.

  • Een aanpassing van de eigen auto is slechts eenmaal in de vijf jaren mogelijk.

  • Maatwerkvoorzieningen voor het lokaal verplaatsen kunnen door het College verstrekt worden in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of als (gemaximeerde) financiële tegemoetkoming. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Moerdijk zijn de hoogten van de (gemaximeerde) financiële tegemoetkomingen voor het lokaal verplaatsen per vervoermiddel opgenomen.

  • 2.

    7 Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

2.7.1. Afwegingskader voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden is een resultaat dat door een diversiteit aan maatwerkvoorzieningen bereikt kan worden. Ook andere in deze beleidsregels genoemde maatwerkvoorzieningen (zoals begeleiding, zie hiervoor paragraaf 2.8) dragen bij aan het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden. Door het toevoegen van de verantwoordelijkheid voor het resultaat ‘begeleiding’ per 1 januari 2015 aan de Wmo zal er sprake zijn van overlap tussen de resultaten. Uit de uitvoeringspraktijk vanaf 2015 zal blijken of het ontmoeten van medemensen en sociale verbanden nog als zelfstandig resultaat overeind moet blijven.

Afwegingskader

  • Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Welke ondersteuningsvraag bestaat er ten aanzien van het ontmoeten van medemensen, hoe ziet het sociale leven van de cliënt er uit en welke invulling kan door cliënt zelf aan zijn ondersteuningsvraag worden gegeven. Komt cliënt in een sociaal isolement als er geen invulling wordt gegeven aan de ondersteuningsvraag. Kan een maatje (informele zorg) invulling geven aan de ondersteuningsvraag?

  • Vervolgens wordt beoordeeld of compensatie plaats kan vinden met algemene voorzieningen die in de gemeente Moerdijk aanwezig zijn denk aan activiteiten die georganiseerd worden voor senioren, activiteiten georganiseerd door kerkgemeenschappen, het verenigingsleven, clubs en cursussen.

  • Mogelijk is er bij cliënt ook een vervoersbehoefte om maatschappelijk te kunnen participeren. Daarvoor zal het resultaat ‘zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel’ over het algemeen voldoende oplossing kunnen bieden.

2.7.2. Afwegingskader sportvoorziening

  • Door regelmatig te sporten kan een cliënt medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen sportvoorziening mogelijk.

  • Door beperkingen kan het nodig zijn hiervoor gebruik te maken van een aangepaste sportvoorziening.

  • Topsport valt hier niet onder. Topsport zal, net als bij mensen zonder beperkingen, vaak hoge uitgaven eisen voor sporthulpmiddelen. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

  • Het College beoordeeld eerst of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Zijn er bijvoorbeeld fondsen waar gebruik van gemaakt kan worden?

  • Vervolgens kijkt het College of voorliggende of algemene voorzieningen een oplossing bieden. Bij veel sportverenigingen voor mensen met een beperking zijn mogelijkheden om sportvoorzieningen (zoals een sportrolstoel) te lenen en om uit te proberen of een bepaalde sport ook bij iemand past.

  • Als voorgaande beoordeling niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het College een maatwerkvoorziening toekennen in concreto een gemaximeerde financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening.

  • 2.

    8 De week op orde hebben en mantelzorg mogelijk maken (‘Begeleiding’)

Dit resultaat is door de Wmo 2015 als nieuwe verantwoordelijkheid toegevoegd. De functie begeleiding, zoals die tot 1-1-2015, op grond van de AWBZ werd geïndiceerd is komen te vervallen. Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De gemeente heeft beleidsvrijheid in de wijze waarop ze invulling geeft aan deze opdracht. Met de uitgangspunten van de Wmo 2015 op het netvlies betekent dit een andere invulling dan onder de AWBZ gebruikelijk was.

Deels kan deze nieuwe verantwoordelijkheid worden ingevuld door de in de voorgaande paragrafen beschreven maatwerkvoorzieningen. Een schoon huis of het zich lokaal kunnen verplaatsen dragen immers bij aan ‘de week op orde hebben’ . Daarnaast zal de gemeente nieuwe maatwerkvoorzieningen moeten treffen die deze verantwoordelijkheid invullen. Het nieuwe resultaat om hier invulling aan te geven wordt in Moerdijk als volgt benoemd: ‘ de week op orde hebben en mantelzorg mogelijk maken’. Dit geeft aan dat de nieuwe verantwoordelijkheid voor begeleiding een tweeledige is. Enerzijds wordt ondersteuning geboden gericht op de cliënt, zodat deze zelfredzaam blijft of wordt , zelfstandig kan blijven wonen, zijn week op orde heeft en kan deelnemen aan de maatschappij. Dit zijn activiteiten die gericht zijn op het structureren van de dag, het oefenen met vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen, toezicht op of aansturing bij activiteiten op het gebied van praktische vaardigheden, ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven en het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen . A nderzijds kan ondersteuning er ook op gericht zijn om het netwerk rondom de cliënt in staat te stellen om hun mantelzorgtaken (langer) vol te houden. Een combinatie van beide vormen van ondersteuning is mogelijk.

Tot slot heeft de gemeente op grond van de Wmo 2015 een verantwoordelijkheid voor beschermd wonen en opvang. Omdat dit een verantwoordelijkheid van de centrumgemeenten is (in concreto Breda en Bergen op Zoom) wordt beschermd wonen en opvang in deze beleidsregels niet verder uitgewerkt. Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning.

2.8.1. Afwegingskader voor de week op orde hebben

  • Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en het voorkomen van opname of verwaarlozing van de cliënt. Gedacht kan worden aan het kunnen doen van de administratie, het plannen van de week, regelzaken- en geldzaken, het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen, het hebben van een zinvolle invulling van de dag en ondersteuning bij het oplossen van problemen.

  • De algemeen dagelijkse levensverrichtingen nemen hierbij een bijzondere plaats in. Algemeen dagelijkse levensverrichtingen zijn dagelijks terugkerende basisverrichtingen die iemand moet uitvoeren om zelfstandig te kunnen blijven leven op een binnen de maatschappij fatsoenlijk geacht niveau. Te denken valt aan: in en uit bed komen, aankleden, eten en drinken, wassen, naar het toilet gaan etc. Deze activiteiten vielen onder de AWBZ onder de functie persoonlijke verzorging. De persoonlijke verzorging gaat met ingang van 2015 over naar de Zorgverzekeringswet (ZVW). In de memorie van toelichting op de Wmo 2015 is opgenomen dat er ook sprake kan zijn van ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen die nauw samenhangt met de ondersteuning die is gericht op behoud of verbetering van de zelfredzaamheid. De verantwoordelijkheid voor die laatste groep gaat wel over naar de Wmo, en valt onder het resultaat ‘Begeleiding’. Dit geldt alleen indien er geen sprake is van somatische, psychogeriatrische of lichamelijke aandoening of primaire medische problematiek. Het betreft cliënten met een zintuiglijke beperking, verstandelijke beperking of een psychiatrische aandoening, zonder combinatie met een geldige indicatie voor verpleging. In de Memorie van toelichting (Wmo 2015) is opgenomen dat het bij deze groepen gaat om het ondersteunen en begeleiden bij het laten uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen door de cliënt zelf.

  • De mate / zwaarte van de beperkingen is van invloed op wat een inwoner zelf kan, wat binnen zijn sociale netwerk kan of wat met voorliggende / algemene voorzieningen opgelost kan worden:

    • -

      Lichte beperkingen (stimuleren bij het zelf uitvoeren van taken)

    • -

      Matige beperkingen (helpen bij taken)

    • -

      Zware beperkingen (taken en/of regie moeten worden overgenomen)

  • Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij is niet de diagnose leidend (van welk ziektebeeld / welke grondslag is sprake) maar zijn de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt en zijn sociale netwerk leidend. Het is wel zaak om daarbij in kaart te brengen van welke aandoening of beperking sprake is en wat de effecten daarvan zijn op de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt. Bij het in kaart brengen van de eigen mogelijkheden kan gedacht worden aan handige hulpmiddelen waardoor de hulpvrager een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen zoals een boodschappen-app voor mensen met een verstandelijke beperking, een pictogrammen bord of speciale multomap waarmee de administratie overzichtelijk opgeborgen kan worden.

  • Het College beziet of er sprake is van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten en die normaal wordt geacht in een relatie is tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben (zoals bezoek familie/ vrienden, bezoek (huis)arts, het doen van de administratie). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen kortdurende en langdurige situaties:

    • -

      Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en /of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat deze daar niet meer is aangewezen op Wmo-ondersteuning. Hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

    • -

      Langdurig: als het gaat om een chronische situatie dan is de begeleiden van een cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven voor partner, ouder, inwonend kind en /of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden, te denken valt aan het bezoeken van familie/ vrienden, (huis)arts of zaken die bij een gezamenlijk huishouden horen zoals het doen van de administratie.

Alleen wanneer sprake is van een langdurige situatie waarbij de tijdsinvestering in activiteiten in relatie tot een situatie waarin geen sprake is van een beperking substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp. In bijlage 3 is opgenomen op welke wijze afgewogen wordt of er sprake is van overbelasting.

  • De draaglast- draagkracht van de betrokken mantelzorgers zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht.

  • Het College beziet of personen uit het sociale netwerk een oplossing kunnen zijn voor de hulpvraag. Kunnen zij bijvoorbeeld samen de administratie doen, door regelmatig een oogje in het zeil te houden structuur in de week aanbrengen, kunnen zij door het samen activiteiten ondernemen zorgen voor een zinvolle invulling van (een deel van) de dag?

  • Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende voorzieningen zijn meegenomen. Behandeling is een voorliggende voorziening. Alvorens een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo te verstrekken is het van belang om na te gaan wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Hierbij geldt dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Soms kunnen een maatwerkvoorziening Wmo (begeleiding) en behandeling gelijktijdig worden ingezet. De maatwerkvoorziening Wmo neemt de taak dan tijdelijk over totdat de taak in de behandeling is aangeleerd. Ook de mogelijkheden van wettelijk voorliggende voorzieningen worden in kaart gebracht zoals opvoedingsondersteuning voor de ouders vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de ziektewet, WIA, Wajong, Participatiewet. Als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dan kan een maatwerkvoorziening Wmo worden overwogen.

  • De hulpvraag van een cliënt kan, door de zwaarte van de beperking, zo omvangrijk zijn dat een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg aan de orde is. Het gaat hier om cliënten die 24-uur intensieve zorg en toezicht dichtbij nodig hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderen met ernstige dementie, om mensen met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking en om mensen met een ernstige psychische stoornis. In de memorie van toelichting op de wet is opgenomen dat indien cliënten een beroep kunnen doen op de WLZ, geen beroep kunnen doen op ondersteuning op grond van de Wmo.

  • Het College beoordeelt of algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn meegenomen en beoordeelt of deze passend zijn in de individuele situatie van de cliënt. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Bieden welzijnsactiviteiten een oplossing? Bijvoorbeeld een Pluspunt of Inloopvoorziening (waar ontmoeting en activiteiten plaatsvinden), een administratie-maatjes project, vrijwillige thuiszorg etc.

  • Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het College een maatwerkvoorziening verstrekken.

  • De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening zijn de uitgangspunten voor het PGB vastgelegd.

  • Bij het vormgeven van de maatwerkvoorziening wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk bij de inwoner (thuis, school, kern of wijk) georganiseerd is.

2.8.2. Afwegingskader voor mantelzorg mogelijk maken

  • Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen van de inzet van mantelzorg en / of het continueren van de inzet van de mantelzorg (voorkomen van overbelasting bij de mantelzorger). Gedacht kan worden aan logeervoorzieningen, het tijdelijk overnemen van toezicht, vormen van dagbesteding etc.

  • Mantelzorgers van cliënten met een toelating tot de WLZ kunnen geen gebruik maken van respijtzorg op grond van de Wmo. Voor algemene mantelzorgondersteuning (zoals advies, voorlichting etc.) kan wel een beroep op de Wmo gedaan worden.

  • Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij is niet de diagnose leidend (van welk ziektebeeld / welke grondslag is sprake) maar zijn de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt en zijn sociale netwerk leidend. Bij het in kaart brengen van de eigen mogelijkheden kan gedacht worden aan handige hulpmiddelen waardoor de mantelzorg mogelijk wordt gemaakt zoals beeld-spraakverbindingen (skype), een alarmeringssysteem of scholing van mantelzorgers waardoor de draagkracht wordt vergroot.

  • Het College beoordeelt of personen uit het sociale netwerk een oplossing kunnen zijn voor de hulpvraag. Kunnen zij bijvoorbeeld een deel van de activiteiten van de mantelzorger overnemen, zodat er een gedeelde verantwoordelijkheid wordt ervaren. Kunnen vrienden, buren of familie oogje in het zeil te houden of kunnen zij door het samen activiteiten ondernemen ervoor zorgen dat de mantelzorger even op adem kan komen of zijn eigen activiteiten kan ondernemen?

  • De draaglast- draagkracht van de betrokken mantelzorgers zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht

  • Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende voorzieningen zijn meegenomen. Biedt bijvoorbeeld de zorgverzekeraar binnen de polis mogelijkheden voor mantelzorgondersteuning?

  • Het College beziet of algemeen gebruikelijke en/of algemene voorzieningen zijn meegenomen en is beoordeeld of deze passend zijn in de individuele situatie van de cliënt. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Bieden welzijnsactiviteiten een oplossing? Bijvoorbeeld de mantelzorgondersteuning door HOOM, een cursus waardoor de cliënt zijn sociale netwerk uitbreidt, een Pluspunt waar ontmoeting en activiteiten plaatsvinden, de inzet van vrijwilligers of een soos voor mensen met een verstandelijke beperking.

  • Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het College een maatwerkvoorziening verstrekken.

  • De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In de verordening zijn de kaders voor het PGB voor begeleiding uitgewerkt.

  • Bij het vormgeven van de maatwerkvoorziening wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk bij de inwoner (thuis, school, kern of wijk) georganiseerd is.

Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming

3.1 Inleiding

Omdat er in de Wmo sprake is van maatwerk om tot een oplossing van de hulpvraag te komen is zorgvuldig onderzoek naar de situatie van de cliënt van groot belang. Het gekantelde gesprek geeft vorm aan dit zorgvuldige onderzoek. In een open gesprek wordt samen met de cliënt met een hulpvraag een zo volledige mogelijke inventarisatie gemaakt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen.

  • 3.

    2 Procedurele bepalingen rond onderzoek en advies

  • Om een goed beeld te krijgen kan een deskundigenadvies noodzakelijk zijn. Met het toevoegen van de verantwoordelijkheid voor begeleiding wordt dit nog meer van belang. We krijgen te maken met nieuwe doelgroepen met ons tot op heden nog relatief onbekende kenmerken. Om de clientsituatie en de hulpvraag goed te beoordelen kan aanvullende deskundigheid noodzakelijk zijn. Het kan gaan om een onafhankelijk sociaal medische adviseur die de medische noodzaak voor een maatwerkvoorziening onderzoekt maar ook om een advies van een psycholoog, orthopedagoog, bouwkundige, huisarts, specialist ouderengeneeskunde of het betrekken van de specifieke expertise van een aanbieder. Een advies kan nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/ belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. In de Verordening is in artikel 9 opgenomen welke bevoegdheden het College heeft ten aanzien van onderzoek en advisering.

  • Als om medische reden geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt, kan een medisch adviseur om advies gevraagd zodat het besluit voldoende gemotiveerd is.

  • De Wmo-consulent kan altijd aanleiding zien om extern advies te vragen. Dit kan het geval zijn bij een progressief ziektebeeld of bij moeilijk objectiveerbare aandoeningen. Ook in complexe situaties bijvoorbeeld waar de hulpvraag op meerdere resultaatgebieden of leefgebieden (Wmo overstijgend) speelt kan extern advies worden gevraagd. Per situatie zal het vragen om extern (medisch) advies beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een (medisch) advies gevraagd.

  • Bij het extern (medisch) advies kunnen de International Classification of Functions, Disabilities en Health (ICF classificatie) en de DSM- V als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • De cliënt moet die gegevens die noodzakelijk zijn om te beoordelen op welke wijze de hulpvraag kan worden opgelost dan wel voor het beoordelen van de aanvraag aan het College verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens maar ook aan financiële gegevens of aan (indicatie)gegevens op grond van de AWBZ (of vanaf 2015 de Wet Langdurige Zorg of Zorgverzekeringswet).

  • Het College beoordeelt het deskundigenadvies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde maatwerkvoorziening.

  • 3.

    3 Motivering van besluiten

  • In de beschikking wordt aangegeven op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van de cliënt. Bij een afwijzing moet worden aangegeven dat een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is of zelfs ongewenst is, omdat cliënt zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

  • Indien er sprake is van een spoedprocedure wordt geen maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB toegekend. Na afronden van het onderzoek en bij het afgeven van de definitieve beschikking is er voor de cliënt wel de keuze mogelijk tussen Zorg in natura of een PGB.

  • 3.

    4 Procedurele bepalingen rond bezwaar

  • Iedere cliënt heeft het recht, als hij het met een beschikking niet eens is, bezwaar te maken. Hierbij gelden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

  • Bij een voorgenomen afwijzing van een maatwerkvoorziening wordt de cliënt vooraf op de hoogte gesteld.

  • Zodra het bezwaarschrift is ontvangen, is er altijd eerst telefonisch contact tussen de Wmo consulent en bezwaarmaker.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

  • 4.

    1 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2016.

2. . De beleidsregel ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning MOERDIJK’ (vastgesteld door het College op 23 december 2014) wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2016.

4.2 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Moerdijk’.

Vastgesteld in de vergadering van het college d.d. 8 december 2015,

De gemeentesecretaris, de burgemeester,

Drs. A.E.B. Kandel J.P.M. Klijs

Bijlage 1 Overzicht van aandoeningen en beperkingen

Somatische (lichamelijke) ziekte, aandoening of beperking

Een somatische aandoening of beperking vindt veelal zijn oorzaak in een actuele somatische (lichamelijke) ziekte of aandoening.

In sommige situaties bereikt een chronische somatische aandoening op enig moment een ‘eindstadium’. Dat wil zeggen, dat bij de somatische aandoening een stabiele toestand is bereikt waarin geen functionele verbetering meer te verwachten is. Verdere behandeling zal niet leiden tot verder herstel en bepaalde beperkingen worden daarmee blijvend. Het vaststellen hiervan is aan de behandelend arts.

Een aandoening die gekenmerkt wordt door stabiele fases en bij verergering door medische en/of paramedische behandeling (nog) kan genezen of verbeteren, heeft als grondslag somatische aandoening of beperkingen, dus niet de grondslag lichamelijke handicap.

Wanneer sprake is van blijvende beperkingen, niet veroorzaakt door stoornissen van het zenuwstelsel of het bewegingsapparaat (bot-/spierstelsel, gewrichten en bindweefsel), dan is de grondslag somatische aandoening of beperking van toepassing. Dit is ook het geval bij een terminale situatie, waaronder in dit verband ook een situatie wordt verstaan waarin geen zicht meer is op herstel of verbetering en die zeker tot het levenseinde zal leiden, zij het dat daarvoor geen precieze termijn is te geven (als voorbeeld: een cliënt met een hersentumor).

Psychogeriatrische aandoening of beperking

Er is sprake van een ziekte, niet-aangeboren aandoening of functiestoornis in of van de hersenen. Deze aandoeningen gaan vaak gepaard met aantasting van denkvermogen, gevoelsleven en herinneringscapaciteit. Soms in combinatie met een afname van o.a. motorische functies, communicatieve mogelijkheden en vermindering van de sociale redzaamheid.

Psychiatrische aandoening of beperking

Psychiatrische ziektebeelden/ aandoeningen worden ook wel psychische stoornissen genoemd, omdat een of meer symptomen van de stoornis veroorzaakt wordt door in de psyche gelegen factoren. Bij de classificatie van psychiatrische stoornissen worden vaak internationaal vastgestelde criteria gehanteerd die uitgaan van een (groep van) symptomen (DSM-V).

Verstandelijke beperking

Bij een verstandelijke handicap scoort iemand met het denkvermogen (cognitief) lager dan gemiddeld bij een algemene intelligentietest. Er is sprake van blijvende beperkingen op het gebied van de sociale redzaamheid. Dit allemaal is ontstaan voor het 18e levensjaar. Volgens internationale criteria is sprake van een verstandelijke handicap als het IQ lager dan 70 is, maar in Nederland onderscheiden we ook de categorie licht verstandelijk gehandicapten (IQ 70-85) die in aanmerking kan komen voor AWBZ-zorg als er sprake is van beperkingen in de sociale redzaamheid, leer- en/of gedragsproblemen als gevolg van van het verminderd cognitief functioneren.

Lichamelijke handicap

Een lichamelijke handicap is op te vatten als een fysieke aandoening. Wanneer sprake is van beperkingen als gevolg van stoornissen van het zenuwstelsel en het bewegingsapparaat (bot-/spierstelsel, gewrichten en bindweefsel) waarbij geen functionele verbetering meer mogelijk is (er kan nog wel sprake zijn van een verslechtering) en er geen sprake is van een terminale situatie, dan is de grondslag lichamelijke handicap van toepassing. Het vaststellen van de mogelijkheid tot een functionele verbetering is aan de behandelend arts.

Zintuiglijke handicap

Het kan gaan om een beperkt gezichtsvermogen (visueel) of gehoor (auditief), een communicatieve handicap of een combinatie van een visuele en auditieve beperking (doofblindheid).

De oorzaak van de handicap moet in de persoon zelf liggen. Bijvoorbeeld een spraakstoornis, centrale auditieve stoornis, taalstoornissen (stoornis in de zin van begrip of productie). Het moet gaan om ernstige tot zeer ernstige beperkingen.

Psychosociaal disfunctioneren

Bij psychosociaal disfunctioneren gaat het om twee soorten problemen die met elkaar samenhangen. Problemen die te maken hebben met gevoelens en gedachten (psychische problemen): gevoelens van somberheid, angst of boosheid en daarnaast problemen die te maken hebben met andere mensen of instanties (sociale problemen):. Waar deze problemen leiden tot ernstige ontwrichting, er (nog) geen andere diagnose is en de beperkingen niet door de persoon zelf of door de omgeving kunnen worden opgeheven is er sprake van een psychosociaal probleem. Zo wordt beginnende dementie vaak nog niet onderkend en de problemen die daardoor ontstaan zijn psychosociaal van aard. Zolang de medische diagnose dementie niet gesteld is krijgt iemand een indicatie psychosociaal. Andere voorbeelden zijn mensen met een verslavingsprobleem, daklozen of mensen die leven met geweld in het gezin.

Bijlage 2 ‘Wegingskader Hu ishoudelijke ondersteuning Moerdijk’

Het wegingskader Huishoudelijke ondersteuning Moerdijk geeft een richtlijn voor het indiceren van huishoudelijke ondersteuning, werkt de gebruikelijke hulp die van toepassing is bij huishoudelijke ondersteuning verder uit en geeft een (tijds)normering voor huishoudelijke werkzaamheden.

1. Uitgangspunten voor Huishoudelijke ondersteuning

%1.1.Doel huishoudelijke ondersteuning

Huishoudelijke ondersteuning is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Doel van huishoudelijke ondersteuning is het voorkomen van vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Huishoudelijke ondersteuning kan bestaan uit het schoonhouden van het huis en / of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

1.2 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk

Onder een leefeenheid wordt verstaan ‘alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel duurzaam een huishouden te voeren’. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en instandhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat bij uitval van één van de leden van de leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. Huishoudelijke ondersteuning is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden.

Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door andere leden van de leefeenheid. Het eventuele positieve advies voor huishoudelijke ondersteuning betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.

Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geadviseerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer, indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geadviseerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschappelijke ruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

1.3 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.

•Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en

opruimen;

•Wel-uitstelbare taken zijn boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk

werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

1.4 Onderschei d huishoudelijke ondersteuning en het resultaat ‘de week op orde hebben (begeleiding)’

Huishoudelijke ondersteuning is gericht op motiveren, aansturen, instrueren en het uitvoeren van huishoudelijke taken. De ‘week op orde’ is aan de orde wanneer er structurele regieproblemen zijn die zich uiten op meerdere gebieden van het dagelijks leven en de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is.

1. 5 Revalideren

Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van een arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel niet positief geadviseerd worden voor huishoudelijke ondersteuning. Het gaat hierbij dan met name om Moeilijk Objectiveerbare Aandoeningen (MOA), Somatisch Onverklaarbare Lichamelijke Klachten (SOLK) en psychische aandoeningen. Huishoudelijke ondersteuning kan in een dergelijke situatie immers anti-revaliderend werken. Wel kan huishoudelijke ondersteuning naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie(advies) heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel of revalidatietraject.

1. 6 Technische hulpmiddelen of voorzieningen voor het wonen in een geschikte woning

Er is geen positief advies voor Huishoudelijke ondersteuning als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of voorzieningen voor wonen in een geschikte woning. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger of een verhoger voor droger/wasmachine. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van al aanwezige hulpmiddelen zoals een droogtrommel of afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem is de aanschaf van deze hulpmiddelen door cliënt voorliggend op het inzetten van huishoudelijke ondersteuning.

Voorzieningen voor het wonen in een geschikte woning kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen zijn.

2. Gebruikelijke hulp

2.1 Gebruikelijke hulp en mantelzorg

In relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo is het van belang de term gebruikelijke hulp

goed te onderscheiden van het begrip mantelzorg. Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen.

Gebruikelijke hulp is per definitie ondersteuning waarvoor geen maatwerkvoorziening Wmo wordt verstrekt. Het is de normale, dagelijkse hulp binnen de leefeenheid die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan

een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening

rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (Zorg Nabij, VWS 2001). Bij mantelzorg wordt

de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk

overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de

mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren.

2.2 De omgeving als wegingsfactor

De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Huisgenoten, andere naasten en verwanten van de cliënt kunnen zowel in positieve als in negatieve zin de ondersteuningsbehoefte beïnvloeden. Zij kunnen zelf ondersteuning behoeven (kleine kinderen, een gehandicapte huisgenoot/familielid), zij kunnen ook verlichting geven en bijdragen aan te verrichten taken (gezonde volwassenen).

In het onderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van cliënt zal

altijd de fysieke en sociale omgeving van de cliënt meegenomen worden in de afweging. In geval er voor de cliënt mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, hoeft voor dat deel geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden omdat daar geen huishoudelijke ondersteuning vanuit de Wmo voor ingezet hoeft te worden. De mantelzorger voorziet al in die hulp en degene die de indicatie stelt weegt dat mee in het opstellen van het indicatiebesluit.

Welke ondersteuning de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de cliënt, uitsluitend en alleen aan de mantelzorger zelf om te bepalen.

Het meewegen van de mantelzorg betekent ook dat degene die de indicatie stelt nagaat of voor een deel van de mantelzorg alsnog ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd moet worden ter ondersteuning van de mantelzorger zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt.

In geval er voor een cliënt geen mantelzorg beschikbaar is of mantelzorg wegvalt, wordt dus ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd.

2.3 Gezamenlijke huishouding

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. ‘Een

gezamenlijke huishouding’ wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun

hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

a.zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet

daarmee gelijk zijn gesteld,

b.uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind

van de een door de ander,

c.zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouden krachtens

een geldend samenlevingscontract, of zij op grond van een registratie worden

aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar de aard en strekking

overeenkomt met de gezamenlijke huishouding , zoals bedoeld in de definitie in deze paragraaf.

2.4 Eén- en meerpersoonshuishouden

Indien de cliënt deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet degene die de indicatie stelt vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan worden besloten op welke ondersteuning vanuit de Wmo de cliënt redelijkerwijs is aangewezen. In geval cliënt een éénpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke hulp.

2.5 Maatschappelijke participatie

Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een

huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

2.6 Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen

onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving

of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van

een pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op ondersteuning vanuit de

Wmo kan maken

2.7 Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het gesprek

Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke hulp dan wel mantelzorg leveren, is

het zaak dat degene die de indicatie stelt die huisgenoten bij het gesprek betrekt. Op die manier kan correct geïnventariseerd worden welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie. Ook wanneer het gaat om gebruikelijke hulp en de inzet van de huisgenoot, vereist de zorgvuldigheid dat deze wordt gehoord.

3.Richtlijnen voor gebruikelijke hulp

3.1 Ondersteuning vanuit de Wmo aanvullend op eigen mogelijkheden

Ondersteuning vanuit de Wmo is aanvullend op de mogelijkheden die de cliënt heeft om op eigen kracht zijn probleem op te lossen.

Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking

tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot

ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat

Er moet bekeken worden of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen

bieden voor de hulpvraag. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar wettelijk

voorliggende voorzieningen en voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn afdwingbaar terwijl bij algemeen gebruikelijke

voorzieningen moet worden nagegaan of deze voorziening ook werkelijk beschikbaar is en

adequaat is ingeval van de cliënt.

3.2 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Degene die de indicatie stelt kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke hulp kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat redelijkerwijs

geconcludeerd moet worden dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden. Altijd moet onderzocht worden of een leefeenheid, gegeven de voor die

leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet

alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de

combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden

overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door

de betrokkene moeten worden aangeleverd. De gemeente moet zich daar dan een

geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt

door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en

huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor.

Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. Deze indicatie zal van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

3.3 Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een cliënt vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om

aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen gaat.

De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn

aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het

buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van

huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen

gebruikelijke hulp worden geleverd.

3.4 Korte levensverwachting

In geval de cliënt een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de cliënt afgeweken worden van de gebruikelijke hulp.

3.5 Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen , dan gaat degene die de indicatie stelt ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Taken van een 18-23 jarige

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken

overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • schoonhouden van sanitaire ruimte,

  • keuken en een kamer,

  • de was doen,

  • boodschappen doen,

  • maaltijd verzorgen,

  • afwassen en opruimen.

Daarnaast kunnen zij eventuele andere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

3.6 Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of

kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke

taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6

weken ondersteuning voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter)

organiseren van het huishouden. Afstemming met het resultaat ‘De week op orde hebben’ is noodzakelijk.

3.7 Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van

hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het

bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de

kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp aan de kinderen over. Gebruikelijke hulp aan kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang behoort niet tot de strekking van de Wmo maatwerkvoorziening. Uitsluitend voor de verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een beroep op ondersteuning vanuit de Wmo gedaan worden. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden.

Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor

zorgverlof. Degene die de indicatie stelt onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche,opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde voorliggende voorzieningen).

Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn de hierboven beschreven mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Dit heeft tot doel om crisis en ontwrichting te voorkomen. Indien degene die de indicatie stelt zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning mogelijk tot maximaal 40 uur per week voor de verzorging van kinderen. Een dergelijke indicatie is van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

3.8 Trainbaarheid

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het

huishouden nog is te trainen of aan te leren, kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.

3.9 V oorliggende voorzieningen

Behalve gebruikelijke hulp zijn ook voorliggende voorzieningen reden om ondersteuning

vanuit de Wmo te beperken of af te wijzen. Voorliggende voorzieningen zijn alle voorzieningen buiten de Verordening, wettelijk dan wel niet wettelijk, waarop cliënt aanspraak zou kunnen maken om het resultaat geheel of gedeeltelijk te bereiken.

Wanneer er wettelijke voorliggende voorzieningen zijn, dient de

cliënt daar gebruik van te maken. Wanneer zo’n voorziening een adequate oplossing voor het probleem van de cliënt zou bieden, bestaat er geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.

Algemene voorzieningen

De wet geeft aan dat eerst onderzocht moet worden of de hulpvraag kan worden opgelost met een algemene/ voorliggende voorziening. Een algemeen gebruikelijke voorziening moet ook als voorliggende voorziening worden gezien. Het is een voorliggende voorziening waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de ondersteuningsvraag van de cliënt.

Hierbij moet worden gedacht aan (opsomming is niet uitputtend en uitsluitend):

boodschappendienst;

crèche, kinderopvang, gastouder;

alarmering;

maaltijdservice;

financieel-administratieve ondersteuning;

hondenuitlaatdienst;

klussendienst

Inzet van vrijwilligers

Indien er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de ondersteuning vrijwillig te (blijven) leveren, is er voor dat deel geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.

Bijlage 3 Het onderzoeken van overbelasting

Algemeen

De gemeente onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken

van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan

zijn dat degene van wie wordt verwacht dat deze taken overneemt, reeds overbelast dreigt te

raken. In Van Dale wordt overbelasting uitgelegd als “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we dan over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van

lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

• lichamelijke conditie mantelzorger;

• geestelijke conditie mantelzorger;

• wijze van omgaan met problemen (coping);

• motivatie voor zorgtaak;

• sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

• omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

• ziektebeeld en prognose;

• inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de zorgvrager;

• woonsituatie;

• bijkomende sociale problemen;

• bijkomende emotionele problemen;

• bijkomende relationele problemen.

Onderzoek naar de draaglast-draagkracht mantelzorger

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat

minder duidelijk en zal dit in het onderzoek moeten worden uitgediept.

Bijlage 4 Standaard woningaanpassingen

Douchezitting

Douchezitting met rugleuning

Douchezitting met rugleuning en armleggers

Extra hulppoten voor douchezitje

Set contraplaten voor douchezitje

Douchezitting met rugleuning en armleggers op statief

Wandbeugel 200-800 mm

Wandbeugel 900-1.400mm

Contraplaten wandbeugels

Vaste wastafelbeugel

Vaste toiletbeugel

Opklapbare toiletbeugel

Contraplaat opklapbare toiletbeugel

Extra hulppoot voor toiletbeugel

Extra vloerstatief voor toiletbeugel

Trapspilbeugel

Verplaatsen beugel

Antislipcoating badkamer

Verwijderen betegelde doucheopstand

Verwijderen bad en maken douchehoek

Verwijderen douchebak en maken douchehoek

Ophanghaakje handdouche

Handdouche met ophanghaakje

Nieuwe douchemengkraan

Meerprijs thermosstatische kraan

Verplaatsen radiator

Wegnemen douchewand

Verplaatsen douchewand

Aanpassen en verwijderen onderdorpel binnendeur

Ophogen paden / terrassen

Naar boven