Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen.

 

 

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende:

Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen .

Artikel 1 Belastingplicht

1.Onder de naam “onroerendezaakbelastingen” worden ter zake van binnen de gemeente

gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a.een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende

zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt

recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen gebruikersbelasting;

b.een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een

onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te

noemen: eigenarenbelasting.

  • 2.

    Bij de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven,

aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het

deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene

aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

b.het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als

gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de

onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te

verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

3.Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit

of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de

basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen belanghebbende

krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

1.Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de

Wet waardering onroerende zaken.

2.Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van

hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende

zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot

woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

1.De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende

zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

2.Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van

hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die

onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens

de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

1.In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten

aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel

bedoelde waarde, de waarde van:

a.ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,

daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden,

die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij

de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

b.glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van

gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde

grond;

c.onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het

houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, het een

en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als

woning;

d.één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de

Natuurschoonwet 1928 aangegeven landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid,

onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop

voorkomende gebouwde eigendommen;

e.natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,

zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige

rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van

natuurschoon ten doel stellen,

beheerd worden;

f.openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, het een en ander

met inbegrip van kunstwerken;

g.waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,

instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de

delen van zodanige werken die dienen als woning;

h.werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden

beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met

uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

i.werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat

beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf

als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

j.straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanig gebouwde eigendommen niet zijnde

gebouwen, welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste

van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,

standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

k.plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de

gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering

van delen zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

l.begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige

onroerende zaken die dienen als woning.

2.In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf van de

gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende

zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan

woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

1.Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage

bedraagt voor:

  • a.

    de gebruikersbelasting 0,2044%.

  • b.

    bij de eigenarenbelasting

    • 1.

      voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen: 0,1264%;

    • 2.

      voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen: 0,2559%.

    • 2.

      Indien de heffingsmaatstaf beneden € 5.000,- blijft, wordt geen belasting geheven.

    • 3.

      Voor belastingbedragen tot € 5,- vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de

vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen

onroerendezaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

1.In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen als

volgt worden betaald:

a.uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van

het aanslagbiljet is vermeld;

b.in afwijking in zoverre van a. geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet

verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan

meer is dan € 1,-, doch minder dan € 2.000,-, en zolang de verschuldigde bedragen door

middel van automatisch betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen

moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na

de dagtekening van het aanslagbiljet en elke van de volgende termijnen telkens een

maand later;

c.in afwijking van het a. en b. moeten de aanslagen die worden gedagtekend in enig jaar

gelegen na het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft, worden betaald uiterlijk

op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het

aanslagbiljet is vermeld.

2.De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 8 Kwijtschelding

Bij de invordering van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde belastingen wordt geen kwijtschelding

verleend.

Artikel 9 Nadere regels door burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de

invordering van de onroerendezaakbelastingen.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening onroerendezaakbelastingen 2016.

Artikel 11 Inwerkingtreding

1.De “Verordening onroerendezaakbelastingen 2015” van 15 december 2014, wordt ingetrokken

met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien

verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben

voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.

 

Vastgesteld in de openbare vergadering van 14 december 2015,

 

de griffier, de voorzitter,

Naar boven