Bibob-Beleidsregel 2014

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente

Capelle aan den IJssel, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna te noemen: de Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden en dat voor de toepassing van deze bevoegdheden een beleidsregel wenselijk is;

gelet op het bepaalde in:

  • de Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur,

  • artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

  • de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en horecawet,

  • artikel 30b van de Wet op de kansspelen,

  • de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

  • de artikelen 2:25, 2:28, 2:72, 3:4, 4:15, 5:13 en 5:15 van de Algemene plaatselijke verordening 2013,

  • en de Subsidieverordening

besluiten vast te stellen de

Beleidsregel voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2014

Paragraaf Algemeen

Begripsomschrijvingen

  • 1.De definities in artikel 1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel, tenzij daarover in artikel 2 van deze beleidsregel anders is bepaald.

  • 2.In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.de Wet: de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob)

    • b.rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Capelle aan den IJssel;

    • c.bestuursorgaan: de burgemeester van Capelle aan den IJssel onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel;

    • d.eigen onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de Wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, de gegadigde niet tot de aanbesteding toe te laten, de overeenkomst niet aan te gaan, respectievelijk de beschikking of opdracht in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;

    • e.RIEC: het samenwerkingsverband Regionaal Informatie en Expertisecentrum

      Rotterdam-Rijnmond;

    • f.Bibob-toets: 1ste stap uit het eigen onderzoek (zie ook paragraaf 4 Uitvoering);

    • g.Paracommerciële inrichting: horeca-inrichting als bedoeld in artikel 4 van de

      Drank- & horecawet (zoals dorpshuis, buurthuis, clubhuis of kantine van een sportvereniging) waarvan de horeca in eigen beheer is en niet verpacht is;

    • h.Overheidsorganisatie: een algemene aanduiding die wordt gebruikt voor allerlei soorten organisaties die overheidstaken uitvoeren. Hieronder kunnen worden begrepen:

      • bestuurlijke lichamen (overheidsinstanties) die door de overheid zijn ingesteld, zoals ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen;

      • uitvoerende organisaties en diensten, zoals inspecties, agentschappen, politiediensten;

      • rechterlijke macht.

    • i.Semi-overheidsorganisatie: een algemene aanduiding voor allerlei soorten organisaties, die "dicht tegen de overheid aan zitten", maar staatsrechtelijk niet behoren tot het openbaar bestuur. Kenmerken van semi-overheidsorganisaties zijn onder andere : a. het uitvoeren van wettelijke taken en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang en b. een publieke financiering. Voorbeelden zijn: woningcorporaties, zorginstellingen, onderwijsinstellingen, rijksmusea.

Paragraaf Toepassingsbereik bij aanvragen om publiekrechtelijke beschikkingen

Aanvragen drank- en horecavergunning, exploitatie vergunning, en speelautomatenvergunning

  • 1.Het bestuursorgaan voert de Bibob-toets uit bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

  • a.artikel 3 Drank- en horecawet (drank- en horecavergunning);

  • b.artikel 30b van de Wet op de kansspelen (speelautomatenvergunning);

  • c.artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening 2013 (horeca-exploitatievergunning);

  • d.artikel 2:72 van de Algemene plaatselijke verordening 2013 (ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen);

  • e.artikel 3:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2013 (seksinrichting, escortbedrijf).

Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen

  • 1.Het bestuursorgaan voert de Bibob-toets uit bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit) waarbij sprake is van de volgende functies en criteria:

  • a.Woonfunctie: nieuwbouw, waarbij sprake is van een bouwsom per woning die hoger is dan

    € 250.000,-;

  • b.Woonfunctie: verbouw, waarbij sprake is van een bouwsom hoger dan € 100.000,--;

  • c.Woonfunctie: woongebouw, waarbij sprake is van een bouwsom > € 1.500.000,-;

  • d.Bijeenkomstfunctie: drank & horeca, waarbij sprake is van een bouwsom > € 25.000,-.

    Indien de bouwaanvraag leidt tot de aanvraag van een nieuwe drank-& horecavergunning, zal alleen bij deze laatste vergunningbehandeling de Bibob-toetsing plaatsvinden;.

  • e.Bijeenkomstfunctie: kinderdagverblijf, waarbij sprake is van een bouwsom > € 10.000,-;

  • f.Industriefunctie, waarbij sprake is van een grotendeels ’overige’ gebruiksfunctie en waarbij sprake is van een bouwsom > € 200.000,-;

  • g.Industriefunctie, nieuwbouw, waarbij het pand bestemd is voor de verhuur;

  • h.Kantoorfunctie, waarbij sprake is van een grotendeels ’overige’ gebruiksfunctie en waarbij sprake is van een bouwsom > € 200.000,-;

  • i.Sportfunctie, waarbij sprake is van een particuliere sportschool en/of fitnesscentrum.

  • 1.Het bestuursorgaan zal bij een aanvraag voor de in artikel 4 genoemde beschikkingen niet overgaan tot een Bibob-toets, indien de aanvraag afkomstig is van:

  • a.overheidsorganisaties;

  • b.semi-overheidsorganisaties;

  • c.toegelaten woning(bouw)corporaties (toegelaten door de minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning);

  • d.door het college van burgemeester en wethouders bij besluit aangewezen aanvragers (bijvoorbeeld samenwerkingsconstructies van particuliere ondernemingen en overheid).

  • 1.Het bestuursorgaan zal bij een aanvraag voor de in artikel 4 genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibob-toets, als er vanuit:

  • a.eigen informatie en/of;

  • b.informatie van een of meerdere partners binnen het RIEC en/of;

  • c.het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet;

duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet.

Aanvragen voor een omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer

  • 1.Het bestuursorgaan voert de Bibob-toets uit bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer). De toepassing van de Bibob-toets blijft beperkt tot de inrichtingen, die vallen onder de categorie 3, 12 of 28 van bijlage I onder C van het Besluit omgevingsrecht en wordt alleen uitgevoerd als er:

  • a.vanuit eigen informatie en/of;

  • b.vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het RIEC en/of;

  • c.vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet;

duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet.

  • 1.Het bestuursorgaan zal bij een aanvraag voor de in artikel 7 genoemde beschikkingen niet overgaan tot een Bibob-toets, indien de aanvraag afkomstig is van:

  • a.overheidsorganisaties;

  • b.semi-overheidsorganisaties.

Aanvragen voor een omgevingsvergunning beperkte milieutoets

  • 1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet, kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets). De Bibob-toets wordt alleen uitgevoerd als er vanuit:

  • a.eigen informatie en/of;

  • b.informatie van een of meerdere partners binnen het RIEC en/of;

  • c.het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet;

duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet.

Aanvragen voor een evenementenvergunning op basis van de APV 2013

  • 1.Het bestuursorgaan voert de Bibob-toets uit bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene plaatselijke verordening 2013 (evenementenvergunning),

    voor zover dit evenement bij afzonderlijk besluit van de burgemeester is aangewezen.

  • 2.Het bestuursorgaan zal bij iedere aanvraag voor de in artikel 10 genoemde beschikkingen voor vechtsportgala’s overgaan tot een Bibob-toets.

  • 3.Het bestuursorgaan zal bij een aanvraag voor de in artikel 10 genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibob-toets, als er vanuit:

  • a.eigen informatie en/of;

  • b.informatie van een of meerdere partners binnen het RIEC en/of;

  • c.het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet;

duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet.

Aanvragen voor een collectevergunning op basis van de APV 2013

  • 1.Het bestuursorgaan voert de Bibob-toets uit bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 5:13 van de Algemene plaatselijke verordening 2013 (inzamelen van geld of goederen), voor zover de aanvrager niet beschikt over een door het Centraal Bureau Fondenswerving afgegeven CBF-keur voor goede doelen en/of een CBF-certificaat voor kleine goede doelen.

    De Bibob-toets wordt alleen uitgevoerd als er vanuit:

  • a.eigen informatie en/of;

  • b.informatie van een of meerdere partners binnen het RIEC en/of;

  • c.het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet;

duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet.

Overige aanvragen voor beschikking met vermoedens van strijdigheid met artikel 3 van de Wet

  • 1.Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking plaats, als er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de Wet:

  • a.de aanvraag als bedoeld in artikel 30a Drank- en horecawet;

  • b.de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en horecawet, in het geval het een paracommercieel horecabedrijf betreft, als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet;

  • c.de aanvraag als bedoeld in artikel 4:15 van de Algemene plaatselijke verordening 2013 (handelsreclame);

  • d.de aanvraag als bedoeld in artikel 5:15 van de Algemene plaatselijke verordening 2013; (ventvergunning).

Bibob-toets bij uitgebracht advies van het Bureau of adviesaanvraag bij het Bureau

1.Het bestuursorgaan zal bij een aanvraag voor de in artikelen 3, 4, 7, 9, 10 en 12 genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibob-toets, als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Bureau.

Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

  • 1.Het bestuursorgaan kan de Wet toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • a.de verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking, is aangewezen als risicogebied;

  • b.de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generieke Bibob-toets;

  • c.vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;

  • d.informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet verkregen, vanuit het OM, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau, die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;

  • e.bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.

Toepassingsbereik bij subsidiebeschikkingen

  • 1.Het bestuursorgaan zal de Wet toepassen met betrekking tot een aanvraag voor een subsidie, dan wel de intrekking van een reeds verleende subsidie als bedoeld in de Subsidieverordening van Capelle aan den IJssel. De Bibob-toets wordt alleen uitgevoerd als er vanuit:

  • a.eigen ambtelijke informatie en/of;

  • b.de beoordeling van de subsidieaanvraag;

  • c.informatie verkregen van het Bureau en/of;

  • d.informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de Wet (OM-tip) en/of;

  • e.informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het RIEC;

duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet.

Paragraaf Privaatrechtelijke transacties

Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties

  • 1.De rechtspersoon met een overheidstaak kan de Wet toepassen met betrekking tot vastgoedtransacties zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 onder o van de Wet, waarbij de gemeente partij is. Bij de start van onderhandelingen daartoe, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-toets deel kan uitmaken van de procedure. In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

  • 2.De Bibob-toets wordt bij alle vastgoedtransacties uitgevoerd indien:

  • a.bij vastgoed- en/of grondverkoop of aankoop de koopsom € 200.000,- of meer bedraagt;

  • b.bij verhuur of huur van gebouwen er sprake is van een huurovereenkomst van één jaar of langer en er niet eerder een Bibob-toets is uitgevoerd.

  • 1.Het besluit tot uitvoering van de Bibob-toets bij vastgoedtransacties kan daarnaast ook gebaseerd zijn op:

  • a.eigen ambtelijke informatie en/of;

  • b.informatie verkregen van het Bureau en/of;

  • c.informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de Wet (OM-tip) en/of;

  • d.informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het RIEC.

  • 1.Indien het eigen onderzoek bij vastgoedtransacties niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.

Toepassingsbereik bij aanbestedingen

  • 1.De rechtspersoon met een overheidstaak zal de Bibob-toets ten aanzien van een gegadigde of onderaannemer in de zin van de Wet, uitvoeren bij alle overheidsopdrachten, die vallen binnen de sectoren:

  • a.milieu;

  • b.informatie-communicatie-technologie (ICT) of;

  • c.bouw;

en die, conform de geldende regels in het Inkoopbeleid en het Aanbestedingsprotocol van de gemeente Capelle aan den IJssel, voor aanbesteden van werken respectievelijk van diensten en leveringen, nationaal moeten worden aanbesteed.

  • 1.Een besluit tot uitvoering van een Bibob-toets bij een aanbestedingsprocedure zal daarnaast ook plaatsvinden indien:

  • a.op basis van eigen ambtelijke informatie en/of;

  • b.informatie verkregen van het Bureau en/of;

  • c.informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de Wet (OM-tip) en/of;

  • d.informatie verkregen vanuit één of meerdere partners binnen het RIEC;

er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat er sprake is van een ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van de Wet. Het kan daarbij gaan om alle aanbestedingsvormen (enkelvoudig onderhandse, meervoudig onderhandse, nationale, niet-openbare nationale, of Europese aanbestedingen) uit het Aanbestedingsprotocol w en die vallen binnen de sectoren uit artikel 21.

Paragraaf Uitvoering

Bibob-vragenformulieren

  • 1.In de in deze beleidsregel bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en in te leveren bij het bevoegde bestuursorgaan/rechtspersoon met een overheidstaak. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd.

  • 2.De Bibob-vragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 30, tweede lid van de Wet genoemde vragen en daarnaast aanvullende vragen, die het bestuursorgaan/rechtspersoon met een overheidstaak zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.

Weigering invullen Bibob-formulieren publiekrechtelijke beschikkingen

1.Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren, kan leiden tot het intrekken van de eventueel reeds verstrekte beschikking.

1.Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 3 juncto 4 van de Wet.

Weigering invullen Bibob-formulieren privaatrechtelijke transacties

1.Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanbieding voor de overheidsopdracht of vastgoedtransactie op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren, leidt tot het uitsluiten van mededinging. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 juncto 3 van de Wet.

Eigen onderzoek en toepassing weigeringsgronden

1.Het eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bestaat uit een tweetal stappen. Alvorens het eigen onderzoek wordt gestart, zal een aanvraag door het bestuursorgaan eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende beschikking. De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een beschikking te weigeren of in te trekken.

Eigen onderzoek stap 1 (Bibob-toets)

  • 1.De Bibob-toets behelst in ieder geval het verzamelen, bewerken en analyseren van:

  • a.de door de aanvrager/houder van de beschikking aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • b.eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;

  • c.gegevens uit open bronnen (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster et cetera);

  • d.gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen die het bestuursorgaan volgens de Wet kan raadplegen;

  • e.informatie verkregen vanuit het RIEC.

  • 1.De Bibob-toets kan drie uitkomsten hebben met betrekking tot de mate gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet:

  • a.er is geen sprake van gevaar;

  • b.er is sprake van een mindere mate van gevaar;

  • c.er is sprake van een ernstige mate van gevaar.

  • 1.Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet, kan het de beschikking weigeren of intrekken.

  • 2.Bij een 'mindere mate van gevaar' dat de (aangevraagde) beschikking of gedane aanbieding wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de beschikking of opdrachtverlening verbinden.

  • 3.Indien de Bibob-toets onvoldoende uitsluitsel geeft over de mate van gevaar dat de in artikel 3 van de Wet bedoelde feiten zich zullen voordoen, wordt een advies als bedoeld in artikel 9 van de Wet ingewonnen bij het Bureau.

Eigen onderzoek stap 2 (advies vragen bij het Bureau)

  • 1.Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd,

    kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • a.na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd;

  • b.na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en);

  • c.na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten;

  • d.de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen.

In de Mandaatregeling is verder bepaald dat in de gevallen waarin de burgemeester of het college het Bureau om advies heeft gevraagd, een eventuele mandataris geen gebruik maakt van hun (onder)mandaat om te besluiten op de vergunningaanvraag. In deze gevallen besluit het bevoegde bestuursorgaan op de aanvraag.

Subsidiariteit en proportionaliteit

1.Een toetsing aan de Wet met behulp van een advies van het Bureau geldt als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bestuursorgaan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen mee dat het bestuursorgaan eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

Bezwaar en beroep

1.De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag of de aanbieding in te trekken.

Informatieplicht

  • 1.Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 9.

    Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • 2.In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet.

Adviestermijn

  • 1.Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de Wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15, lid 1 van de Wet.

  • 2.Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de Wet, de termijn te verlengen.

    Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15, lid 3 van de Wet.

  • 3.Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in

    artikel 40.

  • 4.De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15, lid 2 van de Wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Beschikking

  • 1.Het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet. Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.

  • 2.Indien het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de Wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen.

  • 3.Een door het bestuursorgaan op grond van de Wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking, is vatbaar voor beroep en bezwaar.

  • 4.Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, dat een advies van het Bureau als bedoeld in de Wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Paragraaf Invoering

Invoeringsdatum

1.Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Intrekking Bibob-beleidsregels

  • 1.De Bibob-beleidsregel omgevingsvergunningen 2011 wordt ingetrokken.

  • 2.De Bibob-beleidsregel horecabranche 2011 wordt ingetrokken.

Paragraaf Citeertitel

1.De beleidsregel word aangehaald als: Bibob-Beleidsregel 2014.

Aldus vastgesteld op 11 februari 2014.

Het college van burgemeester en wethouders voornoemd,

de secretaris, de burgemeester,

G.Kruijt. J.F. Koen.

De burgemeester voornoemd,

J.F. Koen.

Naar boven