Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Gennep
 
Hoofdstuk 1: Algemeen
1.1 Definities en begrippen
Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de
verordening en het besluit.
1.2 Algemene inleiding
De verordening jeugdhulp gemeente Gennep 2015 geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze
wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de
jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en
persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een
stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een
voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening). Dit vindt plaats op een wijze zoals eerder is
gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen
door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden
bepaald (maatwerk).
Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen
waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
  • 1.
    over de door het college te verlenen individuele jeugdhulpvoorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;
  • 2.
    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de
afwegingsfactoren bij een individuele jeugdhulpvoorziening;
  • 1.
    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
  • 2.
    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
  • 3.
    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele jeugdhulpvoorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;
  • 4.
    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
In het Regionaal Beleidskader Jeugdzorg Noord-Limburg 2015 -2018 en het lokale beleidsplan Gezond en wel in 3D wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgesteld met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
De verordening Jeugdhulp gemeente Gennep 2015 wordt, op grond van de Jeugdwet,
vastgesteld door de raad. In de verordening wordt verwezen naar nadere regels over
de toegang tot jeugdhulp en Persoonsgebonden Budget (PGB). In de nu voorliggende beleidsregels wordt onder andere dit nader uitgewerkt.
Het Regionaal Beleidskader, het lokale Beleidsplan, de verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Hoofdstuk 2: Vormen van en toegang tot jeugdhulp
2.1 Vormen van jeugdhulp
De verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de wet, bepaalt dat de gemeente bij
verordening regels stelt over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en
overige jeugdhulpvoorzieningen.
Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een overige jeugdhulpvoorziening, zoals benoemd in de verordening jeugdhulp, artikel 2, lid 1. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
2.2 Toegang jeugdhulp
De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De Jeugdwet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft.
Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.
Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan ook in op hoe de artsen en het Team Toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Dit om de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon, vooral bij multiproblematiek, te waarborgen en om te voorkomen dat er nieuwe ‘verkokering’ plaats vindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.
Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die wij als gemeente bij
verordening hebben gesteld. De verordening regelt in artikel 2, lid 2 welk aanbod wij alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk stellen.
Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces.
Als de jeugdige en/of zijn ouders hierom verzoeken, of in het uitzonderlijke geval dat het Cluster Zorg en Welzijn een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het Cluster Zorg en Welzijn de te verlenen individuele jeugdhulpvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling (GI), de kinderrechter (via een
kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie (OM) en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.
De GI is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met het Cluster Zorg en Welzijn. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden.
Het Cluster Zorg en Welzijn is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze
partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de GI in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.
Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in
de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter
doen omdat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De RvdK neemt een GI in zijn verzoekschrift op, die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval, hiervoor het meest geschikt lijkt. De RvdK is verplicht om hierover met het Cluster Zorg en Welzijn te overleggen.
Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening.
Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) Veilig Thuis
Ten slotte vormt ook het AMHK Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.
Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder kan ook rechtstreeks binnenkomen bij de gemeente,
via het Cluster Zorg en Welzijn. De beslissing welke zorg een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig
heeft, komt vervolgens tot stand in overleg tussen medewerkers van het Cluster Zorg en Welzijn en de jeugdige en zijn ouders. Het Team Thuiscoaches behandelt de complexe aanvragen.
In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige, uit het Cluster Zorg en Welzijn, en de jeugdige en zijn ouders wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem.
Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een overige voorziening is of een maatwerkvoorziening.
Is het laatste het geval dan neemt het Cluster Zorg en Welzijn, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.
De regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren, bij een maatwerkvoorziening via het Cluster Zorg en Welzijn van de
gemeente zijn in hoofdstuk 3 nader bepaald.
Hoofdstuk 3: Procedure Jeugdhulp via de Gemeente Gennep
Artikel 3.1 Melding hulpvraag
3.1.1 Iedere jeugdige of ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente kan zich rechtstreeks met
een jeugdhulpvraag richten tot het Cluster Zorg en Welzijn.
3.1.2 In spoedeisende gevallen treft het Cluster Zorg en Welzijn, namens het college, zo spoedig
mogelijk een passende tijdelijke maatregel, of vraagt een machtiging gesloten jeugdhulp als
bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.
3.1.3 Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.
3.1.4 Hulpverlening in crisissituaties valt buiten het bereik van deze beleidsregels, zie hiervoor de “Samenwerkingsafspraken hulpverlening in crisissituaties voor jeugdigen in Noord- en Midden-Limburg”.
Toelichting op artikel 3.1
Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de gemeente Gennep is de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan deskundigen van het Cluster Zorg en Welzijn.
De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure.
Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald, hebben jeugdigen en ouders onder de
Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. De verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen.
Artikel 3.2 Vooronderzoek
3.2.1 Het Cluster Zorg en Welzijn verzamelt in overleg met de jeugdige en/of de ouders de noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.
3.2.2 Het Cluster Zorg en Welzijn maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek en informeert de jeugdige en/of de ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure. Zoals benoemd in artikel 5 van de Verordening Jeugdhulp Gennep, wijst de medewerker die het gesprek voert, de jeugdige en zijn ouders ook op de mogelijkheid van het opstellen van een familiegroepsplan.
3.2.3 Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het Cluster Zorg en Welzijn alle overige gegevens die naar het oordeel van het Cluster Zorg en Welzijn voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Indien de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, overhandigen zij dit ook aan de medewerker van het Cluster Zorg en Welzijn.
Toelichting op artikel 3.2
Voor het onderzoek (naar aanleiding van de jeugdhulpvraag) worden relevante bekende
gegevens in kaart gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij
de gemeente al bekend zijn. Ook is een goede afstemming mogelijk met eventuele andere
voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en
inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Daarnaast hanteert de gemeente Gennep een privacy regeling voor het Cluster Zorg en Welzijn.
Indien gegevens nodig zijn waartoe het Cluster Zorg en Welzijn geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan zij de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien.
Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de jeugdhulpvraag meer of minder
uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders
vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende
voorziening en of het Cluster Zorg en Welzijn op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is
gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
Artikel 3.3 Gesprek
3.3.1 In het gesprek over de jeugdhulpvraag tussen de jeugdige, de ouders en het jeugd- en
gezinsteam en mogelijk andere betrokkenen, kan worden gesproken over:
  • a.
    de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de jeugdhulpvraag;
  • b.
    het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
  • c.
    het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving/ sociaal netwerk een oplossing voor de jeugdhulpvraag te vinden;
  • d.
    de mogelijkheden om gebruik te maken van een voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, die niet onder de Jeugdwet vallen;
  • e.
    de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;
  • f.
    de mogelijkheden om gebruik te maken van een overige, vrij toegankelijke, voorziening;
  • g.
    de mogelijkheden om een individuele jeugdhulpvoorziening aan te vragen;
  • h.
    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.
3.3.2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het Cluster Zorg en Welzijn de
ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd. Een ouderbijdrage is in 2015 verschuldigd voor:
  • a.
    alle jeugdhulp waarbij een jongere een etmaal of een deel daarvan bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verblijft;
  • b.
    hieronder valt ook verblijf (gedurende een etmaal of een dagdeel) in een ggz-instelling.
  • c.
    De ouderbijdrage wordt geïnd door het CAK.
  • d.
    Het CAK stelt de bedragen voor de ouderbijdrage vast.
3.3.3 Alleen indien het Team Toegang dit acceptabel vindt, kan in overleg met de jeugdige
en/of zijn ouders worden afgezien van een gesprek.
3.3.4.Wanneer een jeugdige of zijn gezin een familiegroepsplan hebben opgesteld, is dat ook onderdeel van het gesprek.
Toelichting op artikel 3.3
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de
specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is
veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het
ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en
ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school,
bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete
situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere
(opeenvolgende) gesprekken.
In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele jeugdhulpvoorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te
komen tot een individuele jeugdhulpvoorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige
beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in
aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen
waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.
In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt
af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden. Als het Team Toegangal een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute jeugdhulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de jeugdhulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.
In de onderdelen a tot en met h zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft
uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij het Cluster Zorg en Welzijn bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige en/of zijn ouders voor het eerst bij het jeugd- en gezinsteam, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen.
In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het
uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig
zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de
naaste omgeving te versterken.
Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren. Het Cluster Zorg en Welzijn neemt niet de hoogte
van de ouderbijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe
aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In
artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat met (de
vaststelling en) de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt
geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp
buiten de thuissituatie.
Artikel 3.4 Verslag
3.4.1 Het Cluster Zorg en Welzijn maakt van het gesprek een verslag. Het verslag wordt zo spoedig
mogelijk na het gesprek aan de jeugdige en/of de ouders gestuurd ofwel overhandigd, tenzij zij
hebben meegedeeld dit niet te wensen.
3.4.2 Het gespreksverslag bevat afspraken over vervolgstappen in verband met de besproken
jeugdhulpvraag, In deze vervolgstappen wordt aangegeven:
  • a.
    of de jeugdhulpvraag aanleiding geeft tot het opstellen van een gezinsplan;
  • b.
    op welke wijze een mogelijk toe te kennen individuele jeugdhulpvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen, en/of
  • c.
    (indien van toepassing) hoe rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
3.4.3 Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslag
toegevoegd.
3.4.4 Het verslag kan worden aangemerkt als gezinsplan, indien deze door de jeugdige en/of zijn
ouders is ondertekend en dit expliciet is aangegeven.
Toelichting op artikel 3.4
Het verslag is in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.
Een goede weergave maakt het voor het Cluster Zorg en Welzijn inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een jeugdhulpvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.
Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een
maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een
uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.
Desgewenst kan het Cluster Zorg en Welzijn de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen gezinsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het Cluster Zorg en Welzijn en de cliënt dit plan ondertekenen.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van
feitelijke onjuistheden is vormvrij.
Artikel 3.5 Opstellen van het gezinsplan
3.5.1 Het Cluster Zorg en Welzijn stelt samen met de jeugdige en/of de ouders een gezinsplan op.
3.5.2 Het gezinsplan wordt opgesteld vanuit het kader: een gezin, een plan zoals genoemd in het
Regionaal Beleidskader Jeugdzorg Noord-Limburg en het Beleidsplan Gezond en wel in 3D.
3.5.3 Het familiegroepsplan kan onderdeel uitmaken van het gezinsplan. Het familiegroepsplan is
een plan van aanpak opgesteld door de jeugdige of een van de ouders, samen met bloedverwanten, of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.
3.5.4 In het gezinsplan wordt vermeld van welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen de
jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke maatwerkvoorzieningen de jeugdige en/of de ouders een aanvraag indienen bij het Cluster Zorg en Welzijn.
Toelichting op artikel 3.5
Het gezinsplan wordt samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen
opgesteld. In de praktijk kan dit betekenen dat het gespreksverslag dat in artikel 8 wordt genoemd
wordt omgebouwd tot een gezinsplan.
Het gezinsplan wordt opgesteld aan de hand van de werkwijze één gezin, één plan, één regisseur. In het gezinsplan staan in de eerste plaats de afspraken over wat de jeugdige en/ of zijn ouders zelf doen. Daarnaast wordt beschreven welke overige jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele jeugdhulpvoorzieningen nodig zijn. Het gezinsplan vormt de verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, participatie en volwassenenzorg.
Het gezinsplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders of het college van belang is. Bovendien kan het zijn dat als er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, deze niet allemaal tegelijkertijd worden opgepakt.
Artikel 3.6 Aanvraag
3.6.1 Jeugdigen en/of de ouders kunnen een aanvraag om een individuele jeugdhulpvoorziening
schriftelijk indienen bij het Cluster Zorg en Welzijn.
3.6.2 Het Cluster Zorg en Welzijn kan een ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend
geval het gezinsplan, aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het
verslag hebben aangegeven.
3.6.3 Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd door de jeugdige en/of zijn
ouders en welk doel deze ondersteuning dient.
Toelichting op artikel 3.6
Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een maatwerkvoorziening te verkrijgen.
In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.
Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking
schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het
college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid
opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te
merken.
Beslistermijnen Awb
In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de
Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden
gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een
beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen
deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen
een individuele jeugdhulpvoorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het
belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een
langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van
de aanvraag leiden.
Artikel 3.7 Criteria voor een individuele maatwerkvoorziening
3.7.1 Het Cluster Zorg en Welzijn neemt het verslag, en in voorkomende gevallen het gezinsplan, als
uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een individuele jeugdhulpvoorziening.
3.7.2 Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien
  • a.
    De jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden, en
  • b.
    Er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening of
  • c.
    Geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorzieningen
3.7.3 Het Cluster Zorg en Welzijn kent eveneens een individuele jeugdhulpvoorziening toe voor zover
met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde
instelling.
Toelichting op artikel 3.7
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het Cluster Zorg en Welzijn hanteert
bij toekenning van maatwerkvoorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang om goed te beoordelen: de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van overige of andere voorzieningen.
In geval dat een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling, dient het
Cluster Zorg en Welzijn de individuele jeugdhulpvoorziening schriftelijk toe te kennen.
Artikel 3.8 Advisering
Indien noodzakelijk wordt in complexe situaties door het Cluster Zorg en Welzijn advies gevraagd, voordat een maatwerkvoorziening wordt toegewezen door het jeugd- en gezinsteam.
Toelichting op artikel 3.8
Het Cluster Zorg en Welzijn kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag of het opstellen van het gezinsplan nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht. Het is bij de adviesvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.
Hoofdstuk 4: Beschikking en Persoonsgebonden Budget
Artikel 4.1 Inhoud beschikking
4.1.1 In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als Persoonsgebonden Budget (PGB) wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
4.1.2 Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval
vastgelegd:
  • a.
    welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
  • b.
    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
  • c.
    hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en
  • d.
    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
4.1.3 Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in
ieder geval vastgelegd:
  • a.
    voor welk resultaat het PGB kan worden aangewend;
  • b.
    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB. Deze kwaliteitseisen zijn
  • a.
    gelijk aan die van vergelijkbare zorgaanbieders in natura;
  • b.
    wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;
  • c.
    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld, en
  • d.
    de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.
4.1.4 Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in
de beschikking geïnformeerd.
Toelichting op artikel 4.1
Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het Cluster Zorg en Welzijn indienen, of indien de rechter of de gecertificeerde instelling een verwijzing verstrekt, wordt een schriftelijke beschikking opgesteld, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen.
Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst, en indien voldaan wordt aan de criteria in artikel 4.2, bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een PGB.
Verder is bepaald dat in de beschikking informatie wordt opgenomen over de wettelijk geldende regels ter zake van de eventuele verschuldigdheid van een ouderbijdrage.
Gemeenten zijn op basis van de Jeugdwet wettelijk verplicht een ouderbijdrage op te leggen voor alle jeugdhulp waarbij sprake is van verblijf buiten het gezin (dat wil zeggen waarbij een jeugdige
gedurende een etmaal of een deel daarvan verblijf wordt geboden met een passend pedagogisch
klimaat bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder). Het CAK zal de
vaststelling en inning van de ouderbijdrage voor gemeenten gaan uitvoeren.
Artikel 4.2 Criteria voor PGB
4.2.1 Conform artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het Cluster Zorg en Welzijn alleen een individuele
jeugdhulpvoorziening in de vorm van een PGB:
  • a.
    Als de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
  • b.
    Als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele jeugdhulpvoorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend achten;
  • c.
    Als naar het oordeel van het Cluster Zorg en Welzijn gewaarborgd is dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk van goede kwaliteit is. Onder goede kwaliteit wordt verstaan het kwaliteitsniveau gelijk aan die van zorgaanbieders in natura;
  • d.
    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die door de jeugdige of zijn ouders zijn aangegeven na is te gaan of de voorziening noodzakelijk is en als goedkoopste adequate voorziening aan te merken valt;
Toelichting op artikel 4.2
Hierin is aangesloten op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het PGB is aangepast aan de verwante
regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld in de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het jeugd- en gezinsteam
(namens het college) een PGB kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de
jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele jeugdhulpvoorziening. Zo wordt
voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen
inkopen met een PGB.
De formulering in artikel 8.1.1 maakt nog wel mogelijk dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen
bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het
Cluster Zorg en Welzijn voorgestelde aanbod. Het Cluster Zorg en Welzijn kan het PGB dan slechts
weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het voorgesteld aanbod. Deze, uit het amendement
Bisschop en Voortman voortvloeiende mogelijkheid is expliciet vastgelegd in lid 3, onder letter e.
In lid 5 wordt vervolgens gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8.1.1, vierde lid, van de
wet om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een
persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die
behoort tot het sociale netwerk. Deze voorwaarden strekken er onder andere toe om te
verhinderen dat een PGB wordt verstrekt aan een jeugdige die hier onder druk van mensen in zijn
omgeving om heeft verzocht en bij wie een werkelijke hulpbehoefte niet aantoonbaar is of bij wie
de hulpvraag ondergeschikt is aan financieel gewin.
Artikel 4.3 Regels voor PGB
4.3.1 Namens het college verstrekt het Cluster Zorg en Welzijn een PGB in overeenstemming met
artikel 8.1.1. van de wet.
4.3.2 Het tarief voor een PGB:
  • a.
    is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het PGB gaan besteden;
  • b.
    is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen,
  • c.
    en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele jeugdhulpvoorziening in natura.
4.3.3 De hoogte van een PGB is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris,
vervanging tijdens vakantie en verzekeringen.
4.3.4 Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden en tegen welk tarief de
persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die
behoort tot het sociale netwerk, dan wel van een ongekwalificeerde ondersteuner.
  • a.
    Voor begeleiding hanteren wij een tarief van maximaal € 63,- per uur.
  • b.
    Voor andere zorg van een ongekwalificeerde ondersteuner mag de prijs maximaal 75% van het goedkoopste tarief voor vergelijkbare zorg in natura zijn.
  • c.
    Voor andere zorg van een gekwalificeerde ondersteuner mag de prijs maximaal 100% van het goedkoopste tarief voor vergelijkbare zorg in natura zijn.
Toelichting op artikel 4.3
Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het PGB aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). In deze regeling stond dat een PGB slechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan.
Bij amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een PGB leek te suggereren.
Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele jeugdhulpvoorziening in natura. Het jeugd- en gezinsteam kan het PGB slechts
weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het jeugd- en gezinsteam te bieden individuele jeugdhulpvoorziening in natura.
In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale PGB-artikel (8.1.1) van de wet.
Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten
van de cliёnt te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1
van de wet een PGB kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan,
kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel
8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”).
Voor gemeenten is onder meer van belang dat een PGB slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele jeugdhulpvoorziening die door een
aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).]
Het tweede tot en met het vijfde lid berusten op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze
wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de
hoogte van een PGB wordt vastgesteld.
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een PGB kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan
de kosten van de individuele jeugdhulpvoorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen
zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een PGB.
Een PGB is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder
overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een PGB bedraagt
ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele
jeugdhulpvoorziening in natura.
Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden en tegen welk tarief de
persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, dan wel van een ongekwalificeerde ondersteuner.
  • 5.
    Slotbepalingen
  • 1.
    Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2015.
  • 2.
    Deze nadere regels wordt aangehaald als: Nadere beleidsregels jeugdhulp Gennep.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 23 december 2014
Mevrouw J.M. Nijland, secretaris
De heer P.H.J.M. de Koning, burgemeester
Naar boven