Bijlage 2 Bij Besluit maatschappelijke ondersteuning Zwolle 2015
Toelichting besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle
Naast een verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2015 is er ook een Zwols besluit maatschappelijke ondersteuning.
In dit besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn regels gegeven waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat over vorm of inhoud van de voorziening.
In dit besluit worden nadere regels gesteld over het vaststellen van de hoogte van een Pgb, de bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen. Daarnaast is de werkwijze rondom de tegemoetkoming voor personen met chronische ziekte of beperking uitgewerkt. Er worden nadere regels gesteld ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen en de meldingsregeling calamiteiten en geweld is uitgewerkt.
Het Pgb percentage wat is vastgesteld bedraagt maximaal 80% van de vergelijkbare voorziening van zorg in natura. Dit is het gebruikelijke percentage dat in voorgaande jaren gehanteerd is. De opgenomen bedragen in dit besluit voor bijvoorbeeld vergoeding van vervoer of inrichtingskosten zijn gebaseerd op Nibud normen en in lijn met de vergoedingen die eerder gehanteerd zijn.
Ook bij beschermd wonen is de hoogte van een persoonsgebonden budget gerelateerd aan een percentage van maximaal 80% van de kostprijs in zorg in natura. Aangezien hier sprake is van verschillende vormen van ondersteuning die naar aard en omvang een oplopende kostprijs hebben is ervoor gekozen om hierbij aan te sluiten bij de huidige berekeningswijze. Dit is voor cliënten ook herkenbaar in relatie tot de huidige systematiek. Dit betekent dat er een naar aard en omvang oplopend percentage aan de orde is die gerelateerd is aan de maximale NZA-tarieven bij de verschillende vormen van ondersteuning oplopend tot maximaal 80%. Hierbij is - analoog aan de gemiddelde doorgevoerde besparing zorg in natura op beschermd wonen in 2015 – een korting doorgevoerd van gemiddeld 6% op de huidige gehanteerde percentages.
De bedragen zijn gebaseerd op het jaar
2015 en zullen worden geïndexeerd. Publicatie van de actuele bedragen vindt plaats op www.wmozwolle.nl.
Aan het einde van het besluit komen de inwerkingtreding en citeertitel aan bod.
Artikelgewijze toelichting
In artikel 1 worden drie begrippen omschreven.
Hoofdstuk 2 Diensten in/aan huis
Artikel 2. Gebruikelijke zorg
Bij het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte aan hulp bij het huishouden wordt onderzocht of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen noodzaak voor de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden.
Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen
Artikel 3. Soorten maatwerkvoorzieningen wonen
Een tegemoetkoming in de stofferingskosten is in de praktijk met name voor woningsanering i.v.m. CARA.
Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard kan worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.
Een uitraasruimte is een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.
Om een aantal redenen kan de gemeente ertoe besluiten om de onderhouds-, keurings- en reparatiekosten van een aantal specifieke voorzieningen te subsidiëren omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen, kan ook gedacht worden aan een afkoopsom voor kosten van onderhoud aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.
Indien een aangepaste woning tijdelijk leeg staat in afwachting van een nieuwe bewoner kan aan de eigenaar derving van huur gecompenseerd worden.
In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.
Artikel 4. Niet noodzakelijke verhuizing en andere beperkende voorwaarden
Als een aanvrager in een adequate woning woont, bestaat uiteraard altijd het recht tot verhuizing. Bij die verhuizing mag van de aanvrager verwacht worden dat hij rekening houdt met de aanwezige omstandigheden waaronder de beperking. Dat betekent dat gezocht zal moeten worden naar een woning die weer adequaat is. Bij verhuizing naar een niet adequate woning wordt de woonvoorziening geweigerd. Dit kan in twee situaties anders liggen. De eerste situatie betreft te verwachten verergering van de handicap. Indien de handicap verergert en op korte termijn belemmeringen bij het normale gebruik van de woning zal opleveren, hoeft niet gewacht te worden tot de belemmeringen daadwerkelijk zijn toegenomen. De tweede situatie betreft verhuizing vanwege belangrijke redenen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het aanvaarden van een andere baan, op niet te bereizen afstand, door de aanvrager of zijn partner. Of de noodzaak tot mantelzorg dwingt tot verhuizing vanuit de adequate woning naar een andere woning. Een aanvrager die verhuist zonder noodzaak maar na de verhuizing ergonomische beperkingen ondervindt die nog niet aanwezig waren vòòr de niet-noodzakelijke verhuizing kan wel in aanmerking komen voor een woonvoorziening in de nieuwe woning. Dit geldt ook bij een zodanig in ernst toegenomen beperking dat nieuwe aanpassingen noodzakelijk zijn.
Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook het artikel waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad. Zij zal actief moeten ondersteunen bij het vinden van een passende woning. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.
In dit lid worden een aantal situaties genoemd wanneer de aanvrager niet in aanmerking voor een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 3 van dit Besluit.
Als in de woning ondeugdelijke materialen zijn gebruikt en de ervaren beperkingen daarmee rechtstreeks in verband staan, dan dient de aanvrager verhaal te halen bij de eigenaar van de woning om deze te laten aanpassen aan de eisen van deze tijd.
Voor deze verordening wordt voor het vaststellen van het uitrustingsniveau van de woonvoorziening aangesloten bij de normen zoals die worden gehanteerd in de sociale woningbouw. Uiteraard is het mogelijk dat de aanvrager kiest voor een hoger uitrustingsniveau als hij de meerkosten zelf draagt. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.
Artikel 5. Primaat van de verhuizing
Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die reeds volledig aangepast is of met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Onder korte termijn wordt verstaan binnen 6 maanden daadwerkelijk vinden. De 6 maanden termijn begint te lopen vanaf de aanmelddatum bij de commissie aangepast wonen (Caw). Indien een wachttijd van maximaal een half jaar in individuele gevallen tot onaanvaardbare problemen leidt, wordt geprobeerd een voor de aanvrager acceptabele tijdelijke opvang elders te organiseren en te financieren. Indien een dergelijke opvang niet realiseerbaar is of in verhouding tot de kosten van aanpassing van de in gebruik zijnde woning te duur wordt, wordt het primaat van de verhuizing niet toegepast. Is geen geschikte woning beschikbaar of zijn er dringende redenen in de situatie van de aanvrager die een verhuizing niet als geschikte voorziening bestempelen, dan kan het college van burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de mogelijkheid van de aanvrager te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Indien verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan gaat bij het verstrekken van de woonvoorziening een financiële tegemoetkoming in verhuis- en/of herinrichtingskosten voor. In die gevallen waarin de kosten van aanpassing van en verhuizing naar een aan te passen woning samen een goedkopere adequate oplossing vormen dan aanpassing van de huur- of eigen woning die reeds in gebruik is door de aanvrager kan sprake zijn van tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing en verhuizing. Teneinde mensen meer keuzevrijheid te geven, kan het bedrag van de goedkoopste, adequate voorziening (de som van eventuele woningaanpassing en tegemoetkoming van verhuiskosten- en/of herinrichtingskosten) beschikbaar gesteld worden als bijdrage in de aanpassing van de reeds in gebruik zijnde woning indien hij deze verkiest boven een passend en goedkoper alternatief mits er een adequate situatie wordt gecreëerd.
Artikel 6. Afbakening doelgroep financiële tegemoetkoming verhuizing en herinrichting
Burgemeester en wethouders kunnen een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. Burgemeester en wethouders kunnen ook aan een niet- persoon een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met beperkingen. De vergoeding van (een deel van de) verhuis- en herinrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.
Artikel 7. Aanpassen hoofdverblijf en bezoekbaar maken andere woonruimte
De gemeentelijke basisadministratie geeft uitsluitsel over wie inwoner zijn. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot opheffing van beperkingen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.
Bewoners van een instelling onder de Wlz zijn uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop wordt door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin.
Uit doelmatigheidsoverwegingen is het redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. De persoon met beperkingen verblijft slechts geringe tijd in de woning. Er moet rekening worden gehouden met het gegeven dat voor aanpassing toestemming van de eigenaar van de woning nodig is. Omdat de voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt, kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.
Het derde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de persoon met beperkingen anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.
Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken
. De hoogte van de vergoeding is gebonden aan een maximum (zie lid vier). Dit is gedaan om te voorkomen dat bij het bezoekbaar maken meer gedaan zou moeten worden dan wanneer het zou gaan om een zelfstandige wonende persoon met beperkingen waarvoor wel zorgplicht bestaat. Bij het bezoekbaar maken kan immers het primaat van de verhuizing niet gesteld worden.
Het zesde lid bepaalt dat de gemeente waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de persoon met beperkingen reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft (de gemeente waar de instelling Wlz staat) heeft tot doel te voorkomen dat de persoon met beperkingen in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat er van uit dat voor maximaal één woonruimte een vergoeding wordt verleend voor het bezoekbaar maken.
Het zevende lid is opgenomen om te voorkomen dat ingeval van co-ouderschap beide woningen aangepast moeten worden om het verblijf in beide woningen mogelijk te maken. Van de ouders mag verwacht worden dat zij hun afspraken rondom de zorg voor hun kind(eren) zo regelen, dat de benodigde zorg voor het kind leidend is bij het kiezen van oplossingen voor de woonsituatie.
Artikel 8. Kostensoorten in verband met het realiseren van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening
Dit artikel geeft aan de kosten in artikel 3 lid d van dit besluit die worden aangemerkt als kosten die vallen binnen de verantwoording van de kosten voor het realiseren van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.
Artikel 9. Woon en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt
Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of personen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Artikel 10. Gemeenschappelijke ruimten
Op aanvraag kunnen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten worden getroffen. Het dient daarbij te gaan om woongebouwen die niet bedoeld zijn voor ouderen of personen met beperkingen. Voor wooncomplexen die bestemd zijn voor ouderen en/of personen met beperkingen is een beperking opgenomen voor voorzieningen die logischerwijs in deze complexen opgenomen dienen te zijn. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Daarbij zal het vooral gaan om het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, drempelhulpen of vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een voorziening tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.
Artikel 11. Beperkende voorwaarden aanpassingskosten woonwagen en woonschip
De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Toch zijn er redenen zijn om, gezien de kenmerken van deze woonruimten, nadere voorwaarden te stellen.
Artikel 12. Terugbetaling economische meerwaarde
Deze bepaling heeft als doel het terugbetalen van een deel van de vergoeding voor de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. In de toekennende beschikking wordt de eigenaar van de woning op de verplichting tot terugbetaling gewezen. Om te voorkomen dat eindeloos moet worden geadministreerd is de periode van terugvordering van de vergoeding van de woningaanpassing beperkt tot tien jaar. De eigenaar is verplicht de verkoop te melden aan burgemeester en wethouders. Bij verkoop binnen het eerste jaar wordt 100% van de tegemoetkoming teruggevorderd. Bij verkoop in het tiende jaar wordt nog 10% van de vergoeding teruggevorderd. Op de terugvordering wordt de reeds betaalde bijdrage in de kosten conform artikel 25 van dit Besluit, in mindering gebracht.
Artikel 13. Het verwerven van grond
Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een vergoeding verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen vergoeding verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een vergoeding, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie bijlage 1).
Artikel 14. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een voorziening. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan (trap)liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen kan ook gedacht worden aan een afkoopsom voor kosten van onderhoud aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.
Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor gewone, gemiddelde mensen gelden. Door de eigenaar van de woning een vergoeding in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is 6 maanden.
Artikel 16. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot een tegemoetkoming in de kosten van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. Deze tegemoetkoming wordt gemaximeerd tot het bedrag per maand dat als maximale huur wordt aangemerkt voor de Huurtoeslag. Voor het vaststellen van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de goedkoopste huur of hypotheeklast van beide woningen. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.
Hoofdstuk 4 Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 17. Omvang gebied
Voor de meeste vervoersbehoeftepatronen is een actieradius van 1500 tot 2000 kilometer op jaarbasis toereikend. Er kan sprake zijn van individuele persoonskenmerken en behoeften die een ruimere of mindere omvang noodzakelijk maken. De behoefte-inventarisatie kan aanleiding zijn in het individuele geval af te wijken van deze norm.
Artikel 18. Voorzieningen voor lokaal vervoer en het primaat van het collectief vervoer
Primair wordt aan de persoon met beperkingen een voorziening op basis van het collectieve systeem geboden. Indien dit niet verantwoord is, wordt bezien of individueel vervoer noodzakelijk is. Het collectief vervoer is de voorziening die het primaat heeft. Dit primaat blijkt ook uit de formulering van dit artikel. Het collectieve systeem voor vervoer kent twee elementen. Het houdt ten eerste in dat de aanvrager binnen de gemeentegrenzen van Zwolle via een aangewezen vervoerder onbeperkt kan reizen. Ten tweede betekent het dat voor vervoer binnen 25 kilometers vanaf het woonadres naar bestemmingen die de gemeentegrens overschrijden, op basis van een budget kan worden gereisd. Het gaat hierbij om “deur tot deur vervoer”. Per rit is de aanvrager uit eigen middelen een bedrag verschuldigd dat gelijk is aan de kosten bij het openbaar vervoer.
Artikel 19. Vervoersvoorziening voor directe woonomgeving
Aanvragers met bij ernstige beperkingen hebben soms behoefte aan een vervoervoorziening voor de directe woonomgeving. Soms doen personen met beperkingen een beroep op zowel een voorziening voor de lange als voor de korte afstand. Bij de voorziening voor de directe woonomgeving kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een scootmobiel, driewielfietsen, ligfietsen, handbikes en dergelijk. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets.
Artikel 20. Aanvraag Vervoersvoorziening
Lid 1 van artikel 20 geeft aan dat een persoon met beperkingen voor een collectieve vervoersvoorziening in aanmerking komt, wanneer aantoonbare beperkingen het gebruik van het reguliere openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer (deels) onmogelijk maken. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de persoon met beperkingen in aanmerking komt voor een voorziening ter zake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, kan men in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Psychische problemen die behandelbaar zijn, komen daardoor in principe niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is de problematiek in principe tijdelijk van aard en valt derhalve terecht niet onder de Wmo, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.
De verordening geeft voorrang aan het collectief systeem boven de individuele verstrekkingen. Slechts indien een iemand met beperkingen om medische redenen geen gebruik van het collectief vervoer kan maken of als dit systeem naar de mening van de gemeente niet adequaat in de vervoersbehoefte kan voorzien, kan een vergoeding verstrekt worden voor het aanpassen van een auto. Het komt voor dat een aanvrager niet zelf in het bezit van een auto is. Maar de echtgenoot of één van de kinderen in het gezinsverband van de aanvrager, is in het bezit van een eigen auto en beschikt over een rijbewijs. In een dergelijke situatie kan een vergoeding voor het gebruik van een eigen auto verstrekt worden als de aanvrager om medische redenen niet in staat is om gebruik te maken van het collectief vervoer of dit systeem niet adequaat in de vervoersbehoefte kan voorzien.
Artikel 21. Aanvraag vervoersvoorziening bij begeleiding in het openbaar vervoer
Sommige personen met beperkingen zijn in staat om gebruik te maken van het reguliere openbaar vervoer maar hebben daar begeleiding bij nodig. Met andere woorden men kan wel gebruik maken van het reguliere openbaar vervoer maar men kan dit niet alleen.
Er worden verzoeken voor een vervoersvoorziening ingediend voor personen die wel in staat zijn van het openbaar vervoer te gebruiken maar niet zonder begeleiding. De vraag doet zich voor of op grond van de Wmo hiervoor een regeling moet worden getroffen. Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening wanneer het gebruik van het reguliere openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk is. Op grond van dit artikel kan gesteld worden dat als iemand met behulp van begeleiding gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer een vervoersvoorziening geweigerd kan worden. Openbaar vervoerbedrijven geven een persoon met beperkingen die niet zelfstandig kan reizen, de mogelijkheid om zich (gratis) te laten begeleiden. De daadwerkelijk aanwezigheid van begeleiding is echter wel een absolute voorwaarde. Een strikte toepassing van het eerdergenoemde beginsel zou de persoon met beperkingen in een afhankelijkheidspositie tot de begeleider kunnen brengen. Hetgeen in strijd is met het beginsel dat de persoon met beperkingen zo veel mogelijk zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer kan deelnemen. Derhalve bepaalt dit artikel dat personen met beperkingen ook voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen als ze met begeleiding gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer.
De gemeentelijke verordening geeft aan dat: "geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is" . Wat als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden is afhankelijk van de maatschappelijke omgeving en ontwikkelingen. Zo is het algemeen gebruikelijk dat jonge kinderen niet zelfstandig aan het verkeer deelnemen of gebruik maken van het openbaar vervoer. In dit licht bezien bestaat er geen noodzaak om aan jonge kinderen met beperkingen een vervoersvoorziening toe te kennen. Ook niet als die kinderen met begeleiding in staat zijn gebruik te maken van het openbaar vervoer. De vraag is echter vanaf welke leeftijd het gebruikelijk is dat kinderen zelfstandig aan het verkeer gaan deelnemen. Bij het leerlingenvervoer in de gemeente Zwolle wordt geen directe leeftijdsgrens gehanteerd. Het is redelijk om de leeftijdsgrens op tenminste 10 jaar te bepalen. Met de bepaling wordt bereikt dat een vervoersvoorziening mogelijk is voor personen met beperkingen die:
- -
ouder zijn dan 10 jaar, en
- -
geen ergonomische beperkingen hebben, en
- -
niet zonder begeleiding gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer.
Men dient deze leeftijdsgrens niet te zien als een reden voor weigering van een vervoersvoorziening voor alle kinderen jonger dan 10 jaar. Voor kinderen van jonger dan 10 jaar die op grond van ergonomische beperkingen niet in staat tot gebruik van het openbaar vervoer, blijft een beroep op een vervoersvoorziening mogelijk. Lid twee doelt op de jonge kinderen die in een instelling verblijven en regelmatig naar huis toe gaan.
Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 22. Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel
In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel of dagelijks gebruik van de rolstoel, waarbij deze een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is.
Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. Een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel geen andere sportvoorziening verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.
Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden budget
Artikel 23. Hoogte persoonsgebonden budget
Artikel 23 van dit Besluit is een uitwerking van artikel 8 lid 7 van de Verordening waarin wordt bepaald dat het College nadere regels stelt over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. In dit artikel geeft lid 1 een aantal algemene regels over het persoonsgebonden budget. In lid 2 wordt bepaald op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de verschillende maatwerkvoorzieningen wordt bepaald.
Artikel 24. Verantwoording persoonsgebonden budget
De belanghebbende dient verantwoording af te leggen indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De belanghebbende is verplicht om alle administratie betreffende de aankoop of huur van een voorziening gedurende een periode van vijf jaar te bewaren. In de beschikking wordt vermeld aan welke vereisten belanghebbende moet voldoen. Hierbij gaat het niet alleen om de verantwoording van het budget, maar ook of de voorziening voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.
Hoofdstuk 7 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
Artikel 25. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 10 van de Verordening.
De bedragen per vier weken en de inkomensbedragen worden op grond van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd. Voor beschermd wonen worde de bijdrage berekend op basis van artikel 3.11 en 3.12 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en voor de opvang op basis van artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dit artikel geeft in lid 5 aan dat de bijdrage voor een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening zoals bijvoorbeeld een scootmobiel wordt geheven, voor de duur tot de kostprijs van de voorziening is bereikt, tenzij de voorziening eerder wordt ingeleverd. In de Verordening geeft artikel 10 lid 7 aan dat wanneer een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een bijdrage in de kosten is verschuldigd, de betaalde bijdrage eerst ten goede komt van die voorziening die eenmalig is verstrekt. Dit betekent dat de betaalde bijdrage eerst volledig wordt ingezet om de kostprijs van de verstrekte voorziening te bereiken. Is de kostprijs bereikt dan wordt voor deze voorziening geen eigen bijdrage meer gevraagd. Maakt iemand op dat moment nog gebruik van andere maatwerkvoorzieningen dan blijft de bijdrage in de kosten van deze maatwerkvoorzieningen gelden.
Artikel 26. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
In dit artikel wordt bepaald dat voor de dagbesteding de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is. De hoogte hiervan wordt door het College vastgesteld na overleg met de aanbieder en bedraagt nooit meer dan € 5 per week.
Hoofdstuk 8 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Artikel 27. Financiële tegemoetkoming
De tegemoetkoming wordt op grond van artikel 7.8 van de Verordening verstrekt. Over de tegemoetkoming is geen bijdrage in de kosten verschuldigd (art. 25 lid 2c van het Besluit)
Hoofdstuk 9 Tegemoetkoming voor personen met chronische ziekte of beperking
Artikel 28. tot en met artikel 34.
Gemeenten krijgen per 2015 de mogelijkheid om aan personen met een beperking of chronische ziektes en daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten een tegemoetkoming toe te kennen (zie art 2.1.7. WMO). De gemeente Zwolle heeft hiervoor gekozen. Deze regeling is een uitwerking van de verordening.
Per 2014 zijn twee rijksregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten komen te vervallen, de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatieregeling eigen risico (CER) Het rijk vindt dat de huidige rijksmaatregelen niet geschikt gebleken om de gelden rechtvaardig en gericht te verdelen en legt de taak neer bij de gemeente die maatwerk kan bieden. De gemeenteraad heeft via een motie verzocht om een voorstel te doen voor een regeling en daarbij randvoorwaarden meegegeven hoe we vanaf 2015 in Zwolle de ondersteuning aan chronisch zieken en gehandicapten vorm geven.
De tegemoetkoming voor meerkosten wordt verstrekt ter ondersteuning van de beperkte personen beoogt een bijdrage te leveren aan de meerkosten als gevolg van beperkingen, ziekte en gebrek. We gaan ervan uit dat niet door een andere regeling al is voorzien in de kosten. Hiermee wordt tevens voorkomen dat deze doelgroep voor relatief kleine bedragen een beroep doet op de bijzondere bijstand. De tegemoetkoming gaat per gezinslid dus bij 4 chronisch ziek of beperkte gezinsleden wordt maximaal 4 x € 175 verstrekt.
Het begrip chronisch zieke en beperkte personen is voor uitleg vatbaar. Ter voorkoming van onduidelijkheden en misverstanden is het begrip in artikel 1 gedefinieerd. Op grond van deze definitie wordt de tegemoetkoming verleend aan:
- •
degenen die een toekenning heeft voor voorzieningen voor de WMO; of
- •
degenen die een toekenning heeft voor voorzieningen voor de WLZ.
Hoofdstuk 10 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Artikel 35. tot en met artikel 39.
In de Wet zijn bepalingen opgenomen over een meldingsregeling in geval van calamiteiten of misbruik. Gemeenten zijn verplicht hierover bij verordening regels te stellen. In dit besluit zijn die regels uitgewerkt. Aanbieders moeten calamiteiten en geweldsincidenten binnen 1 week melden aan de toezichthouder die de gemeente heeft aangesteld. Anderen mogen calamiteiten of incidenten melden. De toezichthouder krijgt zo inzicht in problemen die spelen bij de aanbieders van maatschappelijke ondersteuning. Dit inzicht wordt vergroot door het onderzoek c.q. gesprek over incident door de toezichthouder. Indien een andere dan de aanbieder de melder is van het incident, zorgt de toezichthouder voor de begeleiding van eventuele klachten of procedures van deze melder.
Hoofdstuk 11 Slotbepalingen
Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in dit besluit, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op dit besluit gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex worden gewijzigd bij ministeriële regeling.