Gemeente Westerveld- Verordening Re-integratie Participatiewet Westerveld 2015
De raad van de gemeente Westerveld;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;
gelet op artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet;
gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet;
overwegende dat het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling aan de doelgroep en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht, bepaalt en deze voorziening aanbiedt;
besluit vast te stellen de
Verordening Re-integratie Participatiewet Westerveld 2015.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begrippen
  • 1.
    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
  • 2.
    In deze verordening wordt verstaan onder:
    • a.
      de wet: de Participatiewet
    • b.
      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld
    • c.
      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Westerveld
    • d.
      doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;
Artikel 2. Beleid en financiën
  • 1.
    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin in ieder geval wordt aangegeven welke voorzieningen het college aan welke personen binnen de doelgroep kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden binnen de door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budgetten.
  • 2.
    Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
    • a.
      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en
    • b.
      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.
Hoofdstuk 2. Voorzieningen
Artikel 3.
Beëindigen van voorzieningen:
1.Het college kan een voorziening beëindigen als:
  • a.
    de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
  • b.
    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;
  • c.
    de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;
  • d.
    naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;
  • e.
    de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;
  • f.
    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;
  • g.
    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden zoals vastgesteld door het college
Artikel 4. Proefplaatsing
  • 1.
    Het college kan een persoon, die behoort tot de doelgroep een proefplek gericht op arbeidsinschakeling aanbieden voor zover dit gezien zijn afstand tot de arbeidsmarkt passend is.
  • 2.
    Het doel van een proefplek is het beoordelen of een persoon voldoende competenties heeft voor een beoogde arbeidsplaats.
  • 3.
    Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
  • 4.
    Er wordt een schriftelijke overeenkomst opgesteld met de beoogde werkgever en de persoon die op de proefplek wordt geplaatst.
  • 5.
    Het college vergewist zich ervan voor de plaatsing dat de aansprakelijkheids- en ongevallenrisico’s ten behoeve van de persoon zijn afgedekt.
Artikel 5 Indienstnemingssubsidie
  • 1.
    Het college kan indienstnemingssubsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon, die behoort tot de doelgroep een arbeidsovereenkomst sluiten voor zover dit gezien zijn afstand tot de arbeidsmarkt passend is.
  • 2.
    De subsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt;
  • 3.
    De subsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.
Artikel 6. No-riskpolis
  • 1.
    Een werkgever komt in aanmerking voor een no-riskpolis als:
    • a.
      de werkgever voor ten minste de duur van 6 maanden een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer;
    • b.
      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep;
    • c.
      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;
    • d.
      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is, en
    • e.
      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.
  • 2.
    De no-riskpolis vergoedt:
    • a.
      het loon van de werknemer tot 120 procent van het minimumloon, en
    • b.
      15 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten.
  • 3.
    Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken, sluit de gemeente een verzekering af met een verzekeraar en treedt op als verzekeringnemer. De begunstigde is de werkgever.
  • 4.
    Het college verstrekt de no-riskpolis tot en met 24 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.
Artikel 7 Detacheringsbaan
  • 1.
    Het college kan zorgen voor toeleiding van een persoon die behoort tot de doelgroep naar een dienstverband met een werkgever, waaronder een detacheerder.
  • 2.
    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en inlenende organisatie als tussen de werknemer en inlenende organisatie.
  • 3.
    Een werknemer wordt uitsluitend geplaatst als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
Artikel 8 Participatievoorziening beschut werk
  • 1.
    Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
  • 2.
    Het college kan uit de personen uit de doelgroep een voorselectie maken en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
  • 3.
    Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
  • 4.
    Het college bepaalt de omvang van de participatievoorziening beschut werk. In verband hiermee overlegt het college met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.
Artikel 9 Participatieplaats
  • 1.
    Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten voor zover dit gezien zijn afstand tot de arbeidsmarkt passend is.
  • 2.
    Er wordt een schriftelijke overeenkomst opgesteld met de werkgever die de participatieplaats aanbiedt en de persoon die de onbeloonde additionele werkzaamheden gaat verrichten.
  • 3.
    Het college vergewist zich ervan voor de plaatsing dat de aansprakelijkheids- en ongevallenrisico’s ten behoeve van de persoon zijn afgedekt.
  • 4.
    De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 100,- per 6 maanden als voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Artikel 10 Werkstage
  • 1.
    Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:
    • a.
      behoort tot de doelgroep, en
    • b.
      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid.
  • 2.
    Het doel van een werkstage is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.
  • 3.
    Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
  • 4.
    Er wordt een schriftelijke overeenkomst opgesteld met de werkgever die de werkstage aanbiedt en de persoon die de werkstage gaat verrichten.
  • 5.
    Het college vergewist zich ervan voor de plaatsing dat de aansprakelijkheids- en ongevallenrisico’s ten behoeve van de persoon zijn afgedekt.
Artikel 11. Ondersteuning bij leer-werktraject
Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
  • a.
    van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of
  • b.
    van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Artikel 12. Scholing
  • 1.
    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep scholing aanbieden.\
  • 2.
    Scholing voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:
    • a.
      de persoon moet de mogelijkheden en capaciteiten hebben om de scholing binnen de gestelde termijn met goed gevolg af te kunnen ronden, en
    • b.
      de scholing vergroot de kansen op de arbeidsmarkt
  • 3.
    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.
Artikel 13. Sociale activering
  • 1.
    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.
  • 2.
    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.
Artikel 14. Persoonlijke ondersteuning
Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Artikel 15. Verwervingskosten
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep een bijdrage verstrekken in de directe en voorwaardenscheppende kosten die gemaakt moeten worden in het kader van het re-integratietraject.
Hoofdstuk 3. Slotbepalingen
Artikel 16. Innovatie
  • 1.
    Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van mogelijkheden om de participatie te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze verordening.
  • 2.
    De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste drie jaar.
  • 3.
    Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van deze verordening kan de periode zoals genoemd in het tweede lid worden verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van de bijstelling.
Artikel 17. Inwerkingtreding en overgangsrecht
  • 1.
    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervangt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand.
  • 2.
    Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re- integratieverordening Wet werk en bijstand uit 2005, behoudt deze voorziening voor de duur als vóór 1 januari 2015 is overeengekomen, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand uit 2005.
  • 3.
    De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand uit 2005 blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 18.Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet Westerveld 2015.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 december 2014.
De voorzitter, De griffier,
Algemene toelichting
 
Algemeen
Deze verordening geeft uitvoering aan het nieuwe artikel 8a van de Participatiewet. Overeenkomstig deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen voor de doelgroep en de werkgevers.
Er is gekozen voor een algemene, kaderstellende verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarbinnen het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In dit beleid moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie en participatie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de opdracht én bevoegdheid gegeven om de kaders nader uit te werken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.
Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:
  • -
    scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);
  • -
    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);
  • -
    participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet), en
  • -
    no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).
Voorziening
Deze verordening regelt de verstrekking van voorzieningen aan haar inwoners, werkgevers en andere relevante organisaties. Dit roept natuurlijk de vraag op wat een voorziening is. Bij een voorziening gaat het in de eerste plaats om de verstrekking van de gemeente aan een inwoner. De gemeente streeft naar verbetering van de situatie voor een bewoner. Sommige verstrekkingen hebben een indirect karakter bijvoorbeeld een proefplaatsing bij een werkgever en de no-riskpolis.
Artikelsgewijze toelichting
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Artikel 1. Begrippen
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Doelgroep
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:
  • -
    personen die algemene bijstand ontvangen;
  • -
    personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdeel b, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdeel b, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
  • -
    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;
  • -
    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabe staandenwet (hierna: ANW);
  • -
    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);
  • -
    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);
  • -
    personen zonder uitkering en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.
Artikel 2. Beleid en financiën
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen regelen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. In artikel 2 krijgt het college de opdracht om deze verdeling in beleidsregels uit te werken en hierbij rekening te houden met de wettelijke kaders, opgenomen in het tweede lid van artikel 2 van de verordening.
In de verordening is bij een aantal voorzieningen specifiek opgenomen dat deze bedoeld zijn voor personen uit de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt of functionele beperkingen (beschut werk en werkstage)
Met het tweede lid wordt uitwerking gegeven aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
Artikel 3. Beëindigen van voorzieningen
Dit artikel geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 3 van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt.
Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdeel b, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die personen in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verstrekt.
De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 4. Proefplaatsing
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een proefplek aanbieden voor zover dit passend is gezien zijn afstand tot de arbeidsmarkt. Het doel van de proefplek is het beoordelen van iemands vaardigheden en kennis ten behoeve van een concrete werkplek. De beoogde kandidaat heeft een dermate afstand tot de arbeidsmarkt dat de normale proefperiode, waarbij de kandidaat direct in dienst komt van de werkgever niet reëel is. De beoogde kandidaat heeft door de proefplaatsing geen recht op loon. In de term proefplek zit besloten, dat de werkgever wel voldoende vertrouwen dient te hebben in de beoogde kandidaat met het oog op de indienstneming.
Gelet op het tweede artikel in deze verordening heeft het college de opdracht om de doelgroep voor de proefplek nader in te vullen.
Het college is gehouden om ten aanzien van het derde en vierde lid beleid te ontwikkelen om concurrentievervalsing en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen en wat de voorwaarden zijn aan de schriftelijke overeenkomst.
Artikel 5. Indienstnemingssubsidie
Een indienstnemingssubsidie als vorm van gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen voor zover dit gezien de afstand tot de arbeidsmarkt van de persoon passend is.
Bij de indienstnemingssubsidie is sprake van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een subsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen. De indienstnemingssubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. De laatstgenoemde loonkostensubsidie is geïntroduceerd in de Participatiewet door de Invoeringswet Participatiewet en is specifiek bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking. De in dit artikel opgenomen indienstnemingssubsidie is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen waarbij dat gezien hun afstand tot de arbeidsmarkt door het college noodzakelijk wordt geacht
Het gaat in hier dus niet om de loonkostensubsidie die verstrekt kan worden aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van een wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).
Gelet op het tweede artikel in deze verordening heeft het college de opdracht om de doelgroep voor de indienstnemingssubsidie nader in te vullen. Daarnaast is het college gehouden om ten aanzien van het tweede lid beleid te ontwikkelen om concurrentievervalsing en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen.
Artikel 6. No-riskpolis
De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis.
De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). Het college kan de kosten van de no-riskpolis voor werkgevers vergoeden. De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).
Voorwaarden en hoogte
In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-risk polis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal 6 maanden duren.
Voorts is voor inzet van de no-risk polis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt.
Het college kan de kosten van de no-riskpolis vergoeden voor werkgevers. Niet elke verzekering komt voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor zijn regels gesteld in het tweede lid. Voor vergoeding komt uitsluitend een no-riskpolis in aanmerking die ten hoogste vergoedt:
  • -
    het loon van de werknemer tot 120 %van het minimumloon;
  • -
    15 % boven de dekking voor extra werkgeverslasten.
Het college zal voor toekenning van de vergoeding moeten toetsen of de door de werkgever gekozen verzekering voldoet aan deze voorwaarden.
Gemeente sluit verzekering af
De gemeente zal ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten. De gemeente treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is begunstigde (derde lid). Het college vergoedt uitsluitend de kosten van de no-riskpolis.
Duur vergoeding no-riskpolis
Het college vergoedt de no-riskpolis tot en met 24 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever (derde lid).
Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk
De no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn.
Artikel 7. Detacheringsbaan
De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. Het college zorgt ervoor dat een persoon een dienstverband krijgt aangeboden door een derde, de werkgever. Die derde kan bijvoorbeeld een detacheringsbureau zijn. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.
Gelet op het tweede artikel in deze verordening heeft het college de opdracht om de doelgroep voor de detacheringsbaan nader in te vullen. Daarnaast is het college gehouden om ten aanzien van het derde lid beleid te ontwikkelen om concurrentievervalsing en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen.
Artikel 8. Participatievoorziening beschut werk
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).
Stap 1: voorselectie
Als het college een participatievoorziening beschut werk wil toekennen, doet de gemeente dit door een voorselectie te maken uit de doelgroep. Ten aanzien van de wijze waarop en in welke situaties het college deze voorselectie maakt, is het college gehouden beleid te ontwikkelen op grond van artikel 2 van deze verordening. In het eerste lid is reeds bepaald dat het gaan om personen die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking die begeleiding en/of aanpassingen van de werkplek nodig hebben.
Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het UWV voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit.
Stap 3: besluit gemeente
Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Hierbij zij opgemerkt dat de gemeente gehouden is het advies te volgen, tenzij er bijvoorbeeld sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming.
Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat
Voorzieningen
In deze verordening zijn in het derde lid de aanvullende voorzieningen vastgelegd die voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken. De loonkostensubsidie die als instrument voor deze doelgroep zeer bruikbaar is, wordt uitgewerkt in een aparte verordening.
Omvang beschut werk
Het college moet de omvang van beschut werk nader bepalen van het aanbod beschut werk binnen de budgettaire mogelijkheden (artikel 2 van de verordening). Hiertoe werkt het college samen met de genoemde partners (vierde lid).
Artikel 9. Participatieplaats
Een participatieplaats is bedoeld voor personen van 27 jaar en ouder. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk. Het eerste lid bepaalt dat het gezien de afstand tot de arbeidsmarkt passend moet zijn om de participatieplaats aan te bieden. Gelet op het tweede artikel in deze verordening heeft het college de opdracht om de doelgroep voor de participatieplaats binnen deze bepaling nader in te vullen.
Additionele werkzaamheden
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. In de wet is exact opgenomen op welke momenten en onder welke voorwaarden het college de plaats moet heroverwegen.
Een participatieplaats kan eerder worden beëindigd.
Premie
De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor een premie van telkens € 100,- per zes maanden.
Artikel 10. Werkstage
Een werkstage is net als sommige andere voorzieningen in het kader van de Participatiewet geen arbeidsovereenkomst (participatieplaats, proefplek). Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en wat al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst. Een werkstage is gericht op uitbreiden kennis en ervaring
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, mits er sprake is van het vergoeden van feitelijk gemaakte kosten.
Doelgroep werkstage
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een werkstage aanbieden binnen de voorwaarden van deze verordening. Gelet op artikel 2 van de verordening heeft het college de opdracht om de doelgroep nader te specificeren.
Doel van de werkstage
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. De werkstage kan twee doelen hebben. In de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een persoon de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. In de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het college is gehouden om ten aanzien van het derde en vierde lid beleid te ontwikkelen om concurrentievervalsing en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen en wat de voorwaarden zijn aan de schriftelijke overeenkomst.
Artikel 11. Ondersteuning bij leer-werktraject
Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
  • c.
    van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of
  • d.
    van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.
De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan achttien jaar en aan personen van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet.
Artikel 12. Scholing
Gelet op artikel 2 van de verordening heeft het college de opdracht om binnen de kaders van dit beleid de doelgroep voor scholing en de voorwaarden nader uit te werken.
Scholing in combinatie met participatieplaats
Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.
Zie artikel 9 van deze verordening over de voorziening participatieplaatsen.
Artikel 13. Sociale activering
Begrip sociale activering
Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.
Doelgroep sociale activering
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering. Voor de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet is vereist dat sociale activering wordt ingezet omdat arbeidsinschakeling nóg niet mogelijk is. Is het duidelijk dat deze mogelijkheid er (ook niet in de toekomst) niet is, dan kan een persoon niet worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening.
Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.
College stemt duur activiteiten af op de persoon
Het tweede lid geeft het college de opdracht om de duur van activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen. Hierbij moet het college de duur afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon. Het gaat hierbij om individueel maatwerk.
Artikel 14. Persoonlijke ondersteuning
In dit artikel wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Gedacht moet worden aan een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Artikel 15. Verwervingskosten
Deze voorziening beoogt het college de mogelijkheid te geven om concrete feitelijke kosten die ten laste van de persoon uit de doelgroep komen en die een belemmering vormen voor het deelnemen aan een re-integratietraject of het uitstromen naar betaalde arbeid te vergoeden.
Artikel 16. Inwerkingtreding en overgangsrecht
In artikel 16 is het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. De voorziening zou dan beëindigd moeten worden. Om dit te voorkomen is in artikel 16, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor de vooraf bepaalde duur
Dit geldt niet als niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is toegekend. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.
Naar boven