Nadere regels sociaal domein Kaag en Braassem 2015
Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem;
Overwegende dat:
de gemeenteraad van Kaag en Braassem de Verordening sociaal domein Kaag en Braassem heeft vastgesteld;
in artikel 62 van de Verordening sociaal domein Kaag en Braassem is gesteld dat het College in aanvulling op de Verordening nadere regels kan stellen;
in de Maatschappelijke agenda 3D is aangegeven dat bij de uitvoering van de Verordening zoveel mogelijk maatwerk moet worden betracht;
besluit:
vast te stellen de Nadere regels Sociaal domein Kaag en Braassem 2015.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begrippen
In deze nadere regels wordt verstaan onder:
  • a.
    begeleiding: activiteiten waarmee een inwoner wordt ondersteund bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. De activiteiten zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid.
  • b.
    belangenbehartigers: personen of organisaties die de belangen van kwetsbare inwoners vertegenwoordigen, niet zijnde personen uit het sociaal netwerk;
  • c.
    dagbesteding:een vorm van groepsbegeleiding die een welomschreven doel heeft, vraagt om een actieve betrokkenheid van de cliënt en gericht is op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden en het bevorderen, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid;
  • d.
    dagdeel: een dagdeel is vier uur;
  • e.
    kortdurend verblijf: logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor inwoners die als gevolg van hun beperking aangewezen zijn op permanent toezicht, indien dat noodzakelijk is ter ontlasting van de persoon die hem gebruikelijke zorg of mantelzorg levert;
  • f.
    mantelzorg: langdurige en onbetaalde ondersteuning voor iemand die chronisch ziek, beperkt of hulpbehoevend is, vanuit een persoonlijke band tussen mantelzorger en inwoner. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Mantelzorg is ondersteuning die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen;
  • g.
    persoonlijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid;
  • h.
    persoonsgebonden budget (pgb): een pgb als bedoeld in artikel 2.3.6 van de Wmo of artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een inwoner, dat hem in staat stelt de ondersteuning die in de vorm van een maatwerkvoorziening verstrekt is van derden te betrekken;
  • i.
    plan: een integraal plan zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening;
  • j.
    professional: een MBO/HBO opgeleid persoon met algemene deskundigheid en brede kennis van ondersteuning of jeugdhulp;
  • k.
    specialist: een HBO/WO opgeleid persoon met specifieke deskundigheid en diepgaande kennis op een beperkt terrein van ondersteuning of jeugdhulp;
  • l.
    verordening: Verordening sociaal domein Kaag en Braassem.
Hoofdstuk 2. Integrale benadering
Paragraaf 2.1. Maatwerkvoorziening via een pgb
Uitwerking van artikel 5a van de Verordening
Artikel 2. Voorwaarden pgb
Het college verstrekt een pgb aan inwoners onder de voorwaarde dat:
  • 1.
    De inwoner samen met het kernteam een verslag of plan opgesteld heeft - tenzij in overleg is afgezien van een verslag of plan - waarin benoemd is:
    • a.
      dat een maatwerkvoorziening nodig is;
    • b.
      hoe de inwoner het pgb gaat besteden; en
    • c.
      welke resultaten gerealiseerd worden met het pgb.
  • 2.
    De inwoner zich gemotiveerd op het standpunt stelt:
    • a.
      dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen indien het een voorziening op grond van de Wmo betreft;
    • b.
      dat de door het college gecontracteerde maatwerkvoorzieningen niet passend zijn in zijn specifieke situatie indien het een voorziening op grond van de Jeugdwet betreft.
  • 3.
    De inwoner volgens het advies van het kernteam voldoende in staat geacht wordt om - al dan niet met ondersteuning van mensen uit zijn sociaal netwerk, een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde - de taken, die aan het pgb verbonden zijn, op een verantwoorde manier uit te voeren.
  • 4.
    De ondersteuning die met het pgb ingekocht wordt volgens het advies van het kernteam van voldoende kwaliteit is.
Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk
  • 1.
    De inwoner aan wie een pgb wordt toegekend, kan alleen ondersteuning betrekken van personen die tot zijn sociaal netwerk behoren, als aan onderstaande voorwaarden voldaan wordt:
    • a.
      de inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar beter;
    • b.
      de geboden ondersteuning is passend, adequaat en veilig;
    • c.
      de personen uit het sociaal netwerk die de ondersteuning gaan verlenen, hebben zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van ondersteuning verbonden zijn en;
    • d.
      bij de personen uit het sociaal netwerk die de ondersteuning gaan bieden, is geen sprake van overbelasting.
  • 2.
    Inwoners aan wie een pgb wordt toegekend, kunnen alleen ondersteuning voor jeugdigen betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren, wanneer het gaat om begeleiding, dagactiviteiten, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf.
  • 3.
    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid onder a wordt inzet van het sociaal netwerk met een pgb in ieder geval aantoonbaar beter geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:
    • a.
      de ondersteuning is vooraf niet goed in te plannen;
    • b.
      de ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geboden worden;
    • c.
      de ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;
    • d.
      de ondersteuning moet op verschillende locaties geboden worden;
    • e.
      de ondersteuning moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;
    • f.
      de ondersteuning moet vanwege de aard van de beperking geboden worden door een persoon met wie de inwoner vertrouwd is en goed contact heeft.
  • 4.
    Inwoners aan wie een pgb is toegekend, dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de ondersteuning die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.
Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
Professionele en specialistische aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp die uit een pgb betaald worden, moeten voldoen aan de eisen die in de Jeugdwet en de Wmo aan aanbieders van ondersteuning in natura worden gesteld.
Artikel 5. Hoogte pgb
  • 1.
    De hoogte van een pgb:
    • a.
      wordt bepaald aan de hand van het verslag of plan;
    • b.
      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen;
    • c.
      wordt berekend volgens de tarieven in artikel 6 van deze nadere regels; en
    • d.
      bedraagt niet meer dan de maximale kosten van de door het college gecontracteerde ondersteuning in natura.
  • 2.
    Indien voor de aangevraagde maatwerkvoorziening geen tarief bepaald is in artikel 6 van deze nadere regels, dan bedraagt de hoogte van het pgb maximaal de kosten van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.
  • 3.
    Compensatie in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van maatwerkvoorzieningen wordt in de vorm van een pgb verstrekt en bedraagt maximaal de gemaakte (meer)kosten.
  • 4.
    Indien dit in het plan is opgenomen, kan het pgb kan gedurende het jaar naar behoefte flexibel worden ingezet.
Artikel 6. Tarief pgb
  • 1.
    Het tarief voor begeleiding is:
    • a.
      € 20 per uur als begeleiding geboden wordt door het sociaal netwerk;
    • b.
      € 34 per uur als begeleiding geboden wordt door een professional;
    • c.
      € 51 per uur als begeleiding geboden wordt door een specialist.
  • 2.
    Het tarief voor dagbesteding is:
    • a.
      € 28 per dagdeel als dagbesteding geboden wordt door het sociaal netwerk;
    • b.
      € 42 per dagdeel als dagbesteding geboden wordt door een professional en de groepsgrootte groter dan vijf personen is of kan zijn;
    • c.
      € 52 per dagdeel als dagbesteding geboden wordt door een professional dan wel specialist en/of de groepsgrootte kleiner dan vijf personen moet zijn vanwege de aanwezige problematiek.
  • 3.
    Voor vervoer van en naar dagbesteding kan een bedrag van maximaal € 5 per dag aan het budget toegevoegd worden.
  • 4.
    Het tarief voor kortdurend verblijf is:
    • a.
      € 67 per dag als kortdurend verblijf geboden wordt door het sociaal netwerk;
    • b.
      € 101 per dag als kortdurend verblijf geboden wordt door een professional.
  • 5.
    Het tarief voor persoonlijke verzorging jeugd is:
    • a.
      € 20 per uur als persoonlijke verzorging geboden wordt door het sociaal netwerk;
    • b.
      € 26 per uur als persoonlijke verzorging geboden wordt door een professional;
    • c.
      € 37 per uur als persoonlijke verzorging geboden wordt door een specialist.
  • 6.
    Het tarief voor huishoudelijke ondersteuning is € 15,50 per uur.
Artikel 7. Uitbetaling pgb
  • 1.
    Een pgb wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uitbetaald aan de aanbieder.
  • 2.
    Een eenmalig pgb wordt door de gemeente uitbetaald aan de leverancier.
Paragraaf 2.2 Terugvordering
Uitwerking van artikel 8 van de Verordening
Artikel 8. Algemeen
  • 1.
    De bepalingen in deze paragraaf van deze nadere regels zijn van toepassing op de terugvordering van een uitkering, op een boete, bijzondere bijstand, een bijdrage op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), een maatwerkvoorziening en een pgb als bedoeld in de Verordening.
  • 2.
    Waar in deze paragraaf gesproken wordt van uitkering, worden ook boete, bijzondere bijstand, bijdrage, maatwerkvoorziening en pgb bedoeld.
Artikel 9. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid
  • 1.
    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:
    • a.
      het herzien dan wel intrekken van het recht op een uitkering, indien de uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verleend;
    • b.
      het terugvorderen, invorderen en bruteren van te veel of ten onrechte verleende uitkering.
  • 2.
    Van het bepaalde in het eerste lid onder b kan afgezien worden als het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125, er geen andere terugvorderingen openstaan én de terugvordering niet verrekend kan worden met de periodieke uitkering voor de kosten van levensonderhoud.
Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie
  • 1.
    In afwijking van artikel 9 lid 1 onder b van deze nadere regels wordt de uitkering niet teruggevorderd als een termijn van zes maanden verstreken is na het bekend worden van gegevens, die hadden moeten leiden tot wijziging en of intrekking/beëindiging van de uitkering, tenzij de belanghebbende niet correct aan de inlichtingenplicht voldaan heeft.
  • 2.
    In afwijking van artikel 9 lid 1 onder b wordt de terugvordering beperkt, bij het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht die betrekking heeft op een overschrijding van het vrij te laten vermogen op basis van de Participatiewet, tot het bedrag dat te veel zou zijn verstrekt als de inlichtingenplicht wel correct nagekomen was. De uitkering wordt dan niet over de gehele periode van de schending van de inlichtingenplicht herzien/ingetrokken en teruggevorderd.
  • 3.
    Een terugvordering wordt niet gebruteerd als de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet voldaan is in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Paragraaf 2.3. Invordering
Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit
  • 1.
    Als de belanghebbende een uitkering ontvangt voor de kosten van levensonderhoud van de gemeente, dan wordt de vordering, in overeenstemming met de artikelen 60 van de Participatiewet en 28 van de IOAW/IOAZ, verrekend met deze uitkering.
  • 2.
    Rekening houdend met de beslagvrije voet, wordt de afloscapaciteit vastgesteld op 7,5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of netto grondslag IOAW/IOAZ.
  • 3.
    Als verrekening van de vordering niet (meer) mogelijk is, dan wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld (het restant van) de vordering volledig te voldoen binnen zes weken of in maandelijkse termijnen met ten minste 10% van het wettelijk minimumloon.
  • 4.
    Van het minimale termijnbedrag van 10% wettelijk minimumloon, genoemd in lid 3, kan afgeweken worden als de belanghebbende daarom vraagt, onder overlegging van financiële en andere relevante gegevens. Het college stelt op grond van de individuele situatie het maandelijks af te lossen bedrag vast en bevestigt dit schriftelijk aan de belanghebbende.
  • 5.
    Zolang de belanghebbende correct aan de betalingsverplichtingen voldoet, vindt er geen heronderzoek plaats naar de afloscapaciteit, tenzij de belanghebbende daar zelf om vraagt. Lopende aflossingen en verrekeningen voor inwerkingtreding van deze nadere regels blijven gehandhaafd.
Artikel 12. Uitstel van betaling
  • 1.
    Het college kan uitstel van betaling verlenen als de belanghebbende daar om vraagt, omdat hij van mening is de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.
  • 2.
    Als niet eerder uitstel van betaling gegeven is én uitstel van betaling gevraagd wordt voor een periode korter dan drie maanden, dan kan het verzoek tot uitstel verleend worden zonder nader onderzoek. In elke andere situatie vindt nader onderzoek plaats naar de financiële situatie. Aan uitstel van betaling kunnen voorwaarden verbonden worden.
Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen
Als de belanghebbende niet aan de betalingsverplichtingen voldoet of als hij de voorwaarden waaronder uitstel van betaling gegeven is niet nakomt en de oorspronkelijke betalingstermijn verstreken is, dan neemt het college invorderingsmaatregelen volgens de artikelen 4:112 e.v. van de Awb.
Artikel 14. Rente en kosten
Als het college de vordering overdraagt aan het incassobureau of de deurwaarder, dan wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente en kosten van invordering. Voor de hoogte van kosten van invordering wordt aangesloten bij de artikelen 4:113 en 4:120 van de Awb.
Paragraaf 2.4. Kwijtschelding
Artikel 15. Reikwijdte
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:
  • a.
    fraudevorderingen die zijn ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht;
  • b.
    vorderingen die gedekt worden door pand of hypotheek voor zover die vorderingen op die zaken verhaald kunnen worden;
  • c.
    bijstand welke verstrekt is in de vorm van een lening;
  • d.
    vorderingen die zijn ontstaan, omdat belanghebbende later met betrekking tot dezelfde periode over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Artikel 16. Kwijtschelding bij voldoen aan betalingsverplichtingen
  • 1.
    Het college kan een vordering geheel of gedeeltelijk kwijtschelden als de belanghebbende:
    • a.
      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft;
    • b.
      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft, maar het achterstallige bedrag over die periode, met de daarover eventueel verschuldigde rente en kosten, alsnog voldoet;
    • c.
      gedurende tien jaar geen betalingsverplichtingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.
  • 2.
    Een besluit om een vordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, als bedoeld in lid 1 sub a en b, wordt alleen genomen nadat de belanghebbende daar schriftelijk een verzoek voor heeft ingediend en na individuele beoordeling, waarbij het niet (verder) kunnen terugbetalen niet aan de belanghebbende te wijten is.
Artikel 17. Kwijtschelding bij schuldregeling
  • 1.
    Besloten wordt om mee te werken aan een schuldregeling bij een vordering, welke niet ontstaan is als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, als:
    • a.
      te voorzien is dat de belanghebbende zijn schulden niet kan betalen;
    • b.
      zonder dit besluit geen schuldregeling tot stand komt;
    • c.
      de vordering van de gemeente ten minste betaald wordt tot het bedrag van tweemaal het bedrag voor concurrente schuldeisers.
  • 2.
    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken als:
    • a.
      binnen twaalf maanden geen schuldregeling tot stand komt die voldoet aan de in lid 1 gestelde eisen;
    • b.
      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichtingen niet nakomt of als er onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt zijn.
Hoofdstuk 3. Voorzieningen
Paragraaf 3.1. Maatwerkvoorziening jeugd
Uitwerking van artikel 10 van de Verordening
Artikel 18. Ernstige Enkelvoudige Dyslexie
  • 1.
    De behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie is een algemene voorziening jeugd, mits deze geboden wordt door een door het college gecontracteerde aanbieder.
  • 2.
    Het college maakt met aanbieders afspraken over de voorwaarden waaronder zij behandeling voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie mogen verlenen in opdracht van het college.
Paragraaf 3.2. Maatwerkvoorzieningen Wmo
Artikel 19. Collectieve voorziening vervoer
  • 1.
    In aanvulling op artikel 5 van de Verordening kan het college besluiten een collectieve voorziening voor vervoer te verstrekken, indien de inwoner voldoet aan de voorwaarden die in de Verordening zijn gesteld.
  • 2.
    De collectieve voorziening voor vervoer bestaat uit gebruik van de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief voor maximaal 450 zones per jaar.
  • 3.
    Indien de collectieve voorziening als bedoeld in het tweede lid niet passend is, wordt een nader onderzoek naar de vervoersbehoefte uitgevoerd en kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt.
Paragraaf 3.3. Onkostenvergoeding voor arbeidsinschakeling
Artikel 20. Reiskosten
  • 1.
    Het college kan aan de belanghebbende een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor vervoer, voor zover het college dit vervoer noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen die verbonden zijn aan arbeidsinschakeling.
  • 2.
    In afwijking van lid 1 wordt de belanghebbende binnen een reisafstand van 10 kilometer (enkele reis) geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding.
  • 3.
    Het college kan besluiten van lid 2 af te wijken, als lopen of fietsen vanwege de persoonlijke situatie, redelijkerwijs niet van de belanghebbende verlangd kan worden.
  • 4.
    Vergoeding van reiskosten vindt plaats op basis van de kosten van openbaar vervoer tweede klasse, waarbij de goedkoopste mogelijkheid vergoed wordt.
  • 5.
    In uitzonderingsgevallen kan overgegaan worden tot vergoeding van de kosten van eigen vervoer; voor de bepaling van de kosten wordt aangesloten bij de maximale onbelaste vergoedingen volgens de belastingwetgeving, waarbij de kortste reisafstand gehanteerd wordt.
  • 6.
    De vergoeding wordt periodiek op basis van declaratie uitbetaald.
  • 7.
    Gemaakte reiskosten kunnen tot maximaal drie maanden na de periode waarop ze betrekking hebben gedeclareerd worden.
Artikel 21. Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag
  • 1.
    Het college verstrekt aan doelgroepouders als bedoeld in artikel 1 lid 13 van de Wkkp, in aanvulling op de door de Belastingdienst te verstrekken kinderopvangtoeslag, een bijdrage voor de voor eigen rekening blijvende kosten van kinderopvang.
  • 2.
    In aanvulling op het eerste lid komen de kosten voor tussenschoolse opvang voor vergoeding in aanmerking als het voor het traject noodzakelijk is dat kinderen van de belanghebbende hiervan gebruik maken.
Artikel 22. Overige kosten
  • 1.
    Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die de belanghebbende moet maken om werk te kunnen aanvaarden of die noodzakelijk zijn voor deelname aan het traject gericht op arbeidsinschakeling.
  • 2.
    Voor een vergoeding als bedoeld in het eerste lid komen alleen kosten in aanmerking die:
    • a.
      naar het oordeel van het college, noodzakelijk en aantoonbaar zijn en in redelijkheid niet ten laste van de belanghebbende gebracht kunnen worden;
    • b.
      niet vergoed kunnen worden vanuit een voorliggende voorziening;
    • c.
      maximaal de goedkoopst adequate oplossing bedragen.
Hoofdstuk 4. Specifieke bepalingen Jeugdwet
Geen nadere regels.
Hoofdstuk 5. Specifieke bepalingen Wmo
Paragraaf 5.1. Regels voor bijdragen Wmo en kostprijs maatwerkvoorzieningen
Uitwerking van artikel 26 van de Verordening
Artikel 23. Bijdrage algemene voorziening
  • 1.
    Voor een algemene voorziening die in opdracht van het college gerealiseerd wordt, kan een bijdrage gevraagd worden.
  • 2.
    De hoogte van de bijdrage voor een algemene voorziening bedraagt ten hoogste de algemeen gebruikelijke kosten die vanuit de voorziening betaald worden voor de inwoner.
  • 3.
    De bijdrage voor een algemene voorziening wordt vastgesteld en geïnd door de aanbieder van de voorziening.
Artikel 24. Eigen bijdrage maatwerkvoorziening of pgb
  • 1.
    Voor een maatwerkvoorziening of pgb wordt een eigen bijdrage gevraagd volgens het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
  • 2.
    Het college vraagt geen eigen bijdrage voor:
    • a.
      voorzieningen voor inwoners tot 18 jaar;
    • b.
      een (sport)rolstoel en het onderhoud hiervan;
    • c.
      het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV);
    • d.
      de compensatie van de meerkosten van onderhoud, reparatie en verzekering.
  • 3.
    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb bedraagt ten hoogste de kostprijs van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.
  • 4.
    Het college vraagt een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb zolang de voorziening gebruikt wordt of tot de kostprijs bereikt is.
  • 5.
    Bij de huur van een maatwerkvoorziening vraagt het college een eigen bijdrage zolang zij huur betaalt voor de voorziening.
  • 6.
    In aanvulling op het derde lid bedraagt de maximale eigen bijdrage voor:
    • a.
      begeleiding (groeps- en individueel) en kortdurend verblijf, inclusief vervoer, € 56,00 per maand;
    • b.
      hulp bij het huishouden € 15,50 per maand.
Paragraaf 5.2. Mantelzorgwaardering
Uitwerking van artikel 27 van de Verordening
Artikel 25. Mantelzorgwaardering
  • 1.
    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor de jaarlijkse waardering van mantelzorgers van inwoners in de vorm van een geldbedrag van € 100.
  • 2.
    De inwoner die mantelzorg ontvangt kan, eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, jaarlijks één maatwerkvoorziening mantelzorgwaardering aanvragen voor zijn mantelzorger(s).
  • 3.
    De inwoner die mantelzorg ontvangt, komt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening mantelzorgwaardering indien één of meerdere personen uit zijn sociale netwerk gedurende een periode van minimaal drie aaneengesloten maanden minimaal acht uur per week mantelzorg verrichten.
  • 4.
    Een beschikking mantelzorgwaardering kan, afhankelijk van de persoonlijke situatie, afgegeven worden voor een bepaalde periode of voor onbepaalde tijd.
  • 5.
    Bij verstrekking voor onbepaalde tijd wordt de voorziening ingetrokken als:
    • a.
      de inwoner, die mantelzorg ontvangt, verhuist naar een andere gemeente;
    • b.
      de inwoner, die mantelzorg ontvangt, overlijdt;
    • c.
      de mantelzorger van de inwoner niet meer voldoet aan de richtlijn zoals omschreven in lid 3.
  • 6.
    De maatwerkvoorziening wordt door het college uitbetaald aan de inwoner die mantelzorg ontvangt.
Hoofdstuk 6. Specifieke bepalingen Participatiewet en IOAW/IOAZ
Paragraaf 6.1. Individuele inkomenstoeslag
Uitwerking van artikel 36 van de Verordening
Artikel 26. Aanvullende voorwaarden
  • 1.
    In aanvulling op het bepaalde in artikel 36 van de Verordening komen personen die op de datum van aanvraag of gedurende de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag door het rijk bekostigd onderwijs volgen/volgden, niet aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag aangezien zij worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben.
  • 2.
    In aanvulling op het bepaalde in artikel 36 van de Verordening komen personen niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag als gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag een maatregel opgelegd is wegens schending van de arbeids- of re-integratieplicht.
Paragraaf 6.2. Draagkracht
Paragraaf 6.2.1. Vaststelling draagkracht
Artikel 27. Algemeen
De financiële draagkracht wordt gevormd door:
  • a.
    het vast te stellen deel van het inkomen, en
  • b.
    het vast te stellen deel van het vermogen.
Paragraaf 6.2.2. Draagkracht naar inkomen
Artikel 28. Draagkrachtperiode
  • 1.
    De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van twaalf maanden.
  • 2.
    De ingangsdatum van de draagkrachtperiode is de eerste van de maand waarin de aanvraag op basis van artikel 35 van de Participatiewet ingediend wordt of een voorziening als bedoeld in artikel 12 van de verordening toegekend wordt.
  • 3.
    Als bijzondere bijstand met terugwerkende kracht verleend wordt, dan kan in afwijking van lid 2, de ingangsdatum van de draagkrachtperiode bepaald worden op de eerste van de maand waarin de kosten gemaakt zijn.
Artikel 29. Berekening draagkrachtruimte
  • 1.
    Bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van het netto inkomen per maand, exclusief vakantietoeslag, keer twaalf.
  • 2.
    Als de belanghebbende en zijn eventuele partner een vast inkomen hebben, dan wordt bij de berekening uitgegaan van het meest recente maandinkomen.
  • 3.
    Als de belanghebbende en/of zijn eventuele partner over een wisselend inkomen beschikken, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de afgelopen drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag bijzondere bijstand dan wel het toekennen van de voorziening.
  • 4.
    Middelen die niet tot het inkomen gerekend worden op basis van artikel 31 lid 2 , de oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5, de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 en de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36 sub b van de Participatiewet, worden voor de draagkrachtberekening niet meegenomen.
  • 5.
    De draagkrachtruimte wordt vastgesteld door op het inkomen het volgende in mindering te brengen:
    • a.
      110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 sub c van de Participatiewet onder aftrek van de vakantietoeslag als genoemd in artikel 19 lid 3 van de Participatiewet en;
    • b.
      eventuele buitengewone lasten die gelet op de persoonlijke situatie van de belanghebbende noodzakelijk zijn, waarvoor geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening en geen bijzondere bijstand verleend wordt.
  • 6.
    Voor de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in lid 5 wordt uitgegaan van de norm die geldt op het moment van de aanvraag.
Artikel 30. Vaststelling draagkracht
  • 1.
    De draagkracht wordt vastgesteld op 35% van de draagkrachtruimte.
  • 2.
    Als bijzondere bijstand aangevraagd wordt voor de algemene kosten van het bestaan, dan is de draagkracht 100%.
  • 3.
    Algemene kosten van het bestaan als bedoeld in lid 2 zijn kosten waarvan men gewoonlijk geacht wordt deze zelf te financieren, ook vanuit een inkomen op bijstandsniveau. Onder deze kosten wordt in ieder geval verstaan: woonkosten en inrichtingskosten.
  • 4.
    De draagkracht geldt over de periode van 12 maanden en wordt niet tussentijds aangepast. Hiervan kan in een individuele situatie afgeweken worden op verzoek van de belanghebbende als het inkomen tenminste met 10% gedaald is.
Paragraaf 6.2.3. Draagkracht naar vermogen
Artikel 31. Berekening draagkracht naar vermogen
  • 1.
    Het vermogen voor zover dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet wordt volledig als draagkracht aangemerkt.
  • 2.
    Het vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Participatiewet wordt buiten beschouwing gelaten.
  • 3.
    Een auto of motor tot een waarde van € 3.000 wordt, met in achtneming van artikel 34 lid 2 sub a van de Participatiewet, niet tot het vermogen gerekend. De waarde wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB/BOVAG koerslijst. Als de waarde met deze koerslijst niet bepaald kan worden, dan wordt een gemiddelde genomen van de waarde van drie vergelijkbare auto’s/motoren op verkoopsites.
Paragraaf 6.3. Bijdragen voor kinderen tot 18 jaar
Artikel 32. Voorwaarden
  • 1.
    Een inwoner kan in aanmerking komen voor een bijdrage in de schoolkosten en de kosten van deelname aan sportieve en culturele activiteiten van de ten laste komende kinderen als:
    • a.
      het inkomen, exclusief vakantiegeld, niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag en;
    • b.
      het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten bedrag als genoemd in artikel 34 van de Participatiewet.
  • 2.
    Voor de vaststelling van het inkomen gelden de volgende regels:
    • a.
      als sprake is van een vast inkomen, dan wordt uitgegaan van het meest recente maandinkomen;
    • b.
      als sprake is van een wisselend inkomen, dan wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de afgelopen drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag.
  • 3.
    In afwijking van lid 1 en 2 wordt het inkomen van de persoon die aan een traject schuldhulpbemiddeling of schuldsanering deelneemt gedurende het traject gelijkgesteld met het wettelijk sociaal minimum.
Artikel 33. Bijdrage voor schoolkosten
  • 1.
    Het college kan een bijdrage voor schoolkosten verlenen voor de volgende kosten:
    • a.
      kosten van een excursie, een schoolreisje of werkweek tot een bedrag van maximaal € 125 per kind per schooljaar;
    • b.
      kosten van een fiets bij de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. De bijdrage voor deze kosten bedraagt éénmalig maximaal € 230 per kind;
    • c.
      aanschafkosten van een computer voor een gezin met kinderen in de leeftijd van 7 tot 18 jaar. De computer wordt per gezin één keer per 5 jaar in natura verstrekt.
Artikel 34. Deelname/bijdrage sportieve en culturele activiteiten
  • 1.
    Het college kan aan jeugdigen die willen deelnemen aan een culturele activiteit een bijdrage in de kosten van lidmaatschap of contributie verstrekken van maximaal € 130 per jaar per kind.
  • 2.
    Jeugdigen die willen deelnemen aan sportieve activiteiten kunnen een beroep doen op het Jeugdsportfonds.
Artikel 35. Betaling van de bijdrage
De bijdrage voor de kinderen wordt betaald na overleg van de (proforma)nota en wordt overgemaakt aan de belanghebbende of rechtstreeks aan de school, vereniging of leverancier.
Paragraaf 6.4. Bijdrage duurzame gebruiksgoederen
Artikel 36. Voorwaarden
  • 1.
    Een inwoner kan in aanmerking komen voor een bijdrage voor de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen als:
    • a.
      het inkomen in de periode van drie jaar voorafgaand aan de aanvraag niet hoger is dan 110% van de, ten tijde van de aanvraag, van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag en;
    • b.
      het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten bedrag als genoemd in artikel 34 van de Participatiewet en;
    • c.
      gedurende drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een zelfstandig huishouden gevoerd is.
  • 2.
    Als een bijdrage verstrekt is voor de aanschaf van een duurzaam gebruiksgoed, dan kan voor dit zelfde duurzame gebruiksgoed voor een periode van zeven jaar na verstrekking niet nogmaals een bijdrage worden verstrekt.
  • 3.
    Voor zover er recht bestaat, dan wel een bijdrage is verstrekt voor een computer aan een gezin met kinderen, dan is er geen recht op een bijdrage voor het duurzaam gebruiksgoed genoemd in artikel 37 lid 2 sub b van deze nadere regels.
Artikel 37. Duurzame gebruiksgoederen
  • 1.
    De bijdrage kan verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen die noodzakelijk zijn voor het voeren van een huishouden.
  • 2.
    Duurzame gebruiksgoederen zoals bedoeld in het eerste lid zijn:
    • a.
      een wasmachine, stofzuiger, koelkast en een kookplaat; en
    • b.
      een televisie óf een computer/laptop.
  • 3.
    De bijdrage bedraagt per huishouden maximaal € 380 per jaar, waarbij de bedragen van het Nibud gehanteerd worden.
Artikel 38. Betaling van de bijdrage
De bijdrage duurzame gebruiksgoederen wordt betaald na overleg van de (proforma)nota en wordt overgemaakt aan de belanghebbende of rechtstreeks aan de leverancier.
Paragraaf 6.5. Collectieve aanvullende zorgverzekering voor minima en chronisch zieken en gehandicapten
Nadere uitwerking van artikel 28 van de Verordening
Artikel 39. Aanspraak
  • 1.
    Een persoon heeft recht op deelname aan de collectieve basiszorgverzekering van Zorg en Zekerheid en op een vergoeding van de kosten hiervan van het college als:
    • a.
      het gezamenlijk inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag;
    • b.
      het vermogen niet hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;
    • c.
      voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Participatiewet.
  • 2.
    Bij een inkomen tot en met 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld verstrekt het college:
    • a.
      een bijdrage die gelijk is aan 100% van de premie voor de standaard verzekering
    • b.
      een bijdrage die gelijk is aan 70% van de premie voor de top verzekering.
  • 3.
    Bij een inkomen hoger dan 110% maar niet hoger dan 130% verstrekt het college:
    • a.
      een bijdrage die gelijk is aan 50% van de premie voor de standaard verzekering
    • b.
      een bijdrage die gelijk is aan 40% van de premie voor de top verzekering.
Artikel 40. Toetsing en beëindiging (heronderzoek)
  • 1.
    Jaarlijks vindt een toetsing plaats of de deelnemer, die geen bijstand ontvangt, aan de gestelde voorwaarden voor voortzetting van de deelname aan de collectieve aanvullende zorgverzekering voldoet.
  • 2.
    De collectieve zorgverzekering eindigt per 31 december van het kalenderjaar, waarin de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voor deelname als bedoeld in artikel 39 lid 1 van deze Nadere regels voldoet.
  • 3.
    In afwijking van lid 2 eindigt de collectieve zorgverzekering op de datum waarop de deelnemer niet meer ingeschreven staat als inwoner van de gemeente volgens de Basisregistratie Personen (BRP) of de uitkering beëindigd is wegens fraude.
  • 4.
    Bij beëindiging van de collectieve zorgverzekering vervalt het recht op de tegemoetkoming/bijdrage in de premie van de collectieve aanvullende zorgverzekering.
Paragraaf 6.6. Overige bepalingen bijzondere bijstand
Artikel 41. Ingangsdatum bijzondere bijstand
  • 1.
    Bijzondere bijstand wordt overeenkomstig artikel 44 lid 1 van de Participatiewet niet verleend voor kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.
  • 2.
    In een bijzondere individuele situatie kan van lid 1 afgeweken worden, als de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Deze uitzonderingsbepaling is niet van toepassing op een aanvraag duurzame gebruiksgoederen.
Hoofdstuk 7. Overige bepalingen
Artikel 42. Overgangsbepalingen
  • 1.
    Voor inwoners die ondersteuning ontvangen op basis van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Kaag en Braassem en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Kaag en Braassem geldt, in aansluiting op de overgangsbepalingen in de Wmo 2015 en de Jeugdwet, voor 2015 een overgangsregeling.
  • 2.
    De overgangsregeling houdt in dat de bepalingen van de Verordening en Nadere regels als bedoeld in het eerste lid tot maximaal 31 december 2015 of eerder, als de indicatie eerder afloopt, van toepassing zijn.
Hoofdstuk 8. Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten
Geen nadere regels.
Hoofdstuk 9. Slotbepalingen
Artikel 43. Citeertitel
Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels sociaal domein Kaag en Braassem 2015.
Artikel 44. Inwerkingtreding
Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2015.

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 16 december 2014.

de griffier,

drs. B.S.M. Sepers

de voorzitter,

mr. K.M. van der Velde-Menting

Toelichting op de Nadere regels sociaal domein Kaag en Braassem
In de Nadere regels wordt meerdere malen de inwoner aangeduid als hij en hem. Daar waar hij en hem staat, kan ook zij en haar worden gelezen. Voor de leesbaarheid van het stuk is gekozen om alleen de mannelijke vorm te gebruiken.
Artikel 2 Voorwaarden pgb
In dit artikel zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb opgenomen, zowel voor jeugd als voor de Wmo. Binnen de Participatiewet is het pgb niet aan de orde.
Een plan, door de aanvrager samen met het Kernteam opgesteld, moet de basis zijn voor het verstrekken van een pgb. Als voorwaarde wordt daarom gesteld dat een plan ten grondslag moet liggen aan het verstrekken van een pgb. In het plan moet benoemd worden welke resultaten nagestreefd worden (stabilisatie problematiek, ontwikkeling vaardigheden etc.). Als de besteding van het pgb niet opgenomen is in het integrale plan, dan moet de budgethouder een afzonderlijk budgetplan opstellen waarin hij aangeeft hoe hij het pgb gaat inzetten. Door periodiek het plan te gebruiken om vast te stellen wat de ondersteuning/jeugdhulp opgeleverd heeft, wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de verleende ondersteuning/jeugdhulp inzichtelijk gemaakt. Het pgb kan overigens deel uitmaken van een arrangement, waarbij onderdelen van ondersteuning/jeugdhulp in natura en onderdelen via een pgb ingezet worden.
In de Wmo 2015 en de Jeugdwet is geregeld dat inwoners, aan wie een maatwerkvoorziening verstrekt is, onder voorwaarden, het recht hebben om te kiezen voor een pgb. Voor een algemene voorziening kan dus nooit een pgb verstrekt worden. Er worden drie voorwaarden genoemd:
Bekwaamheid
Inwoners moeten het vermogen hebben om een pgb goed te besteden. Dit betekent dat de inwoner in staat geacht moet worden om de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. De inwoner mag daarbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Het gaat om de volgende twee aspecten:
  • Kan hij een juiste beoordeling maken van zijn belangen ten aanzien van de hulpvraag?
  • Kan hij de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uitvoeren? Hierbij gaat het onder meer om het kiezen van een zorgaanbieder, het aangaan van een contract en het aansturen van de zorgaanbieder. De inwoner mag hierbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk, dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Het gaat niet om het beheren van het budget, dat doet de SVB. Het is wel van belang om te weten dat een budgethouder, die voor vier of meer dagen per week ondersteuning/jeugdhulp inkoopt, een werkgever is met de werkgeversplichten die daarbij horen. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn. De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de inwoner getoetst, maar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam is leidend. Als het team van mening is dat de inwoner onbekwaam is, dan kan het college het pgb weigeren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.
Motivering
De Wmo 2015 stelt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. De Jeugdwet stelt dat, om in aanmerking te komen voor een pgb, de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod niet passend is in zijn situatie. De aanvrager heeft dus een motiveringsplicht. Als de aanvrager dit beargumenteerd heeft, dan kan deze voorwaarde geen basis voor het college zijn om een pgb te weigeren.
Kwaliteit
De voorzieningen die de inwoner met het pgb wil inkopen moeten veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.
Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) wordt in Kaag en Braassem uitgevoerd door de regiotaxi Holland Rijnland. Als de regiotaxi toereikend is om inwoners lokaal te verplaatsen, dan is het niet mogelijk om hiervoor een pgb te verstrekken. Vanwege de houdbaarheid van het collectieve vervoerssysteem wordt hier terughoudend mee omgegaan.
Artikel 3 Voorwaarden pgb sociaal netwerk
De gemeente moet regels stellen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de inwoner aan wie een pgb verstrekt wordt, de mogelijkheid heeft om ondersteuning/jeugdhulp te betrekken van een persoon die deze anders dan in de uitoefening van een beroep levert. Het gaat hier bijvoorbeeld om situaties waarin iemand zijn baan opzegt of minder gaat werken om kinderen intensief te ondersteunen of waarin het veiliger/praktischer is dat een naaste uit het gezin de ondersteuning levert. Als iemand vanuit het sociaal netwerk de ondersteuning gaat bieden, dan moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat uit het gesprek/integraal plan blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociaal netwerk ontoereikend is. Extra inzet is dus nodig.
Het uitgangspunt is dat een pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet
blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van de inwoner staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:
  • zorgcontinuïteit: de partner of ouder kan zorgen voor permanent toezicht. Een professional kan dit niet;
  • emotionele binding: de ouder of andere familie/kennissen hebben een emotionele band die bijdraagt aan de effectiviteit van de ondersteuning/jeugdhulp;
  • een praktische reden: de partner of ouder kan taken flexibel combineren die anders door meerdere professionals op verschillende tijdstippen/locaties uitgevoerd worden.
Als iemand vanuit het sociaal netwerk de ondersteuning/jeugdhulp gaat bieden, dan moet diegene wel over de juiste competenties en expertise beschikken:
  • bereidheid tot het volgen van trainingen/cursussen waar nodig;
  • bereidheid tot het samenwerken met professionals waar nodig en;
  • de inzet mag niet leiden tot overbelasting. Indien nodig wordt tijdig aan de bel getrokken.
Een periodiek gesprek (1 keer per jaar of vaker) moet inzicht geven in de kwaliteit van de geboden ondersteuning/jeugdhulp.
De persoon die vanuit het sociaal netwerk ondersteuning/jeugdhulp biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. De vraag die daarbij gesteld moet worden is: kan de persoon die ondersteuning/jeugdhulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat en hoe wordt de ondersteuning/jeugdhulp dan geleverd?
Als ondersteuning/jeugdhulp ingezet wordt in situaties waarin sprake is van
onvoldoende opvoedvaardigheden of bij (dreigende) overbelasting, dan kan geen pgb ingezet worden voor het sociaal netwerk. Het is aan de professional om dit te beoordelen.
Artikel 4 Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
In principe heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning/jeugdhulp die hij met het pgb inkoopt. Daarmee heeft hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Tegelijkertijd is voor professionele aanbieders ook de Wmo 2015 en de Jeugdwet van toepassing. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen opgenomen die gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Zoals gezegd gaat het hierbij onder meer om verantwoorde hulp, het toepassen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, het beschikken over een VOG en het gebruiken van een hulpverleningsplan. Deze kwaliteitseisen worden aan alle professionele jeugdhulpaanbieders gesteld, dus ook aanbieders die op basis van een pgb jeugdhulp verlenen.
Artikel 5 Hoogte pgb
De mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken, is uit de Wmo 2015 verdwenen. De financiële tegemoetkoming wordt onder de Wmo 2015 vervangen door een pgb. Dit geldt ook voor de financiële tegemoetkoming voor meerkosten die iemand kan hebben voor bijvoorbeeld een verzekering van een aangepaste auto ten opzichte van een reguliere verzekering, maar ook voor de kosten van onderhoud en reparatie. Dit is samen onder de noemer meerkosten in de Nadere regels opgenomen.
Artikel 6 Tarief pgb
In artikel 6 worden de pgb tarieven per vorm van ondersteuning/jeugdhulp genoemd. In onderstaand overzicht zijn deze tarieven nogmaals beschreven. De tarieven zijn bepaald aan de hand van de huidige AWBZ-pgb tarieven. Bij het AWBZ pgb tarief voor professionele hulpverlening is een korting van 5% toegepast omdat bij natura ook een korting is toegepast. Daar waar geen AWBZ tarieven voor pgb bekend waren, is gekeken naar reële kosten van de ondersteuning in natura.
Artikel 7 Uitbetaling pgb
In de Wmo 2015 en de Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van het trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de rekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren ondersteuning geleverd zijn, waarna de SVB de uitbetaling aan de zorgaanbieder doet. Het niet bestede bedrag wordt na afloop van de verantwoordingsperiode door de SVB terugbetaald aan de gemeente. Het rijk heeft besloten dat gemeenten eenmalige pgb’s (voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel) in 2015 nog zelf kunnen betalen aan de inwoner. Het blijkt namelijk niet mogelijk om per 1 januari 2015 eenmalige pgb’s volgens de werkwijze van het trekkingsrecht (via de SVB) uit te voeren.
Artikel 18 Ernstige Enkelvoudige Dyslexie
De samenwerkende partners bij dyslexiezorg zijn de gemeente, scholen en zorgaanbieders. Scholen zijn verantwoordelijk voor de signalering en begeleiding van kinderen met dyslexie. De gemeente is verantwoordelijk voor dyslexiezorg bij Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED); dyslexie zonder bijkomende stoornissen die belemmerend zijn voor de behandeling. In deze nadere regels wordt EED aangewezen als algemene voorziening. Dit maakt mogelijk dat EED-zorg ingezet wordt op voordracht van de school, na afstemming in het ondersteuningsteam van de school. Hiervoor is gekozen omdat bij EED in principe sprake is van enkelvoudige problematiek, waarbij het inschakelen van het Kernteam als een onnodige extra schakel gezien wordt. Het is aan de gecontracteerde EED-zorgaanbieder om aan de hand van het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling te bepalen of aan de criteria voor EED-zorg die de gemeente gesteld heeft, voldaan wordt. Als sprake is van meer-voudige problematiek en/of bijkomende gezinsproblematiek, dan schakelt de zorgaanbieder in overleg met de inwoner het Kernteam in. Na beëindiging van de EED-zorg informeert de zorgaanbieder in overleg met de inwoner het ondersteuningsteam van de school.
Artikel 20 Reiskosten
Dit artikel bevat regels over een bijdrage in de kosten van vervoer die zijn verbonden aan arbeidsinschakeling. Inwoners zijn zelf verantwoordelijk voor vervoer binnen de 10 kilometer. Daarvoor is geen bijdrage mogelijk. Uiteraard wordt elke situatie afzonderlijk onderzocht en beoordeeld. Als de afstand te groot is om te lopen, of als lopen of fietsen vanwege de persoonlijke situatie niet mogelijk is, kan het college afwijken van deze 10 kilometergrens.
Voor het bepalen van de reisafstand wordt gebruik gemaakt van Routenet.nl.
Artikel 23 Bijdrage algemene voorziening
De artikelen 2.1.4 en 2.1.5 van de Wmo 2015 bieden de mogelijkheid om bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening/pgb of algemene voorziening een bijdrage aan de inwoner te vragen. De Wmo 2015 maakt onderscheid tussen de bijdrage voor een maatwerkvoorziening en de bijdrage voor een algemene voorziening. De bijdrage voor een algemene voorziening mag de gemeente bepalen en kostendekkend zijn. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.
Met betrekking tot de bijdrage die gebruikers van een algemene voorziening betalen, wordt onderscheid gemaakt tussen algemene voorzieningen die vanuit particulier initiatief gerealiseerd worden en algemene voorzieningen die in opdracht van het college gerealiseerd worden.
Bij algemene voorzieningen vanuit particulier initiatief zijn de initiatiefnemers vrij om inwoners een bijdrage te vragen. De initiatiefnemers bepalen zelf de hoogte van de bijdrage. De bijdrage wordt geïnd door de initiatiefnemers.
Het college kan binnen en buiten de Wmo 2015 regelingen treffen waarmee groepen inwoners gecompenseerd worden voor (een deel van) de bijdrage voor een algemene voorziening vanuit particulier initiatief. Voorbeelden van dit soort regelingen zijn het Jeugdsportfonds, een kortingspas voor mantelzorgers en vrijwilligers en (in individuele gevallen) bijzondere bijstand voor minima. Informatie over het gebruik van deze regelingen is onderdeel van het gesprek na de melding van de hulpvraag.
Voor algemene voorzieningen die in opdracht van het college gerealiseerd worden, geldt dat de aanbieder van de voorziening alleen een bijdrage kan vragen voor algemeen gebruikelijke kosten die vanuit de voorziening betaald worden voor de inwoner. Algemeen gebruikelijke kosten zijn kosten die alle inwoners maken in het dagelijks leven, ook inwoners die geen gebruik maken van de voorziening. Denk bijvoorbeeld aan een bijdrage voor een maaltijd bij een maaltijdservice of een bijdrage voor een wasmiddel bij een was- en strijkservice. De aanbieder van de voorziening kan geen bijdrage vragen voor dienstverlening. De bijdrage wordt geïnd door de aanbieder.
Omdat het hier gaat om algemeen gebruikelijke kosten die alle inwoners maken, compenseert het college (een deel van) de bijdrage voor een algemene voorziening niet. Bij algemeen gebruikelijke kosten is immers geen sprake van een mogelijke stapeling van aanvullende kosten die een inwoner vanwege zijn persoonlijke situatie genoodzaakt is te maken.
Artikel 24 Bijdrage maatwerkvoorziening of pgb
Op een maatwerkvoorziening/pgb blijft een landelijke inkomensafhankelijke bijdrageregeling van toepassing dat vastgelegd is in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Geen bijdrage wordt gevraagd voor:
  • voorzieningen voor jeugdigen onder de 18 jaar
  • een (sport)rolstoel en het onderhoud hiervan;
  • het CVV, hiervoor wordt een gereduceerd tarief (ritbijdrage) gevraagd;
  • een pgb in de (meer)kosten van verzekering, onderhoud en reparatie.
Het bijdrageplichtig inkomen wordt vastgesteld door het CAK. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van:
  • de hoogte van het inkomen van de inwoner (de inwoner kan bij het CAK om een correctie van zijn inkomen vragen als zijn inkomen inmiddels lager is dan zijn inkomen in het rekenjaar, het rekenjaar ligt twee jaar voor het jaar waarin de aanvraag gedaan is). Op basis van dit inkomen wordt de maximale bijdrage vastgesteld.
  • de samenstelling van het huishouden van de inwoner;
  • de leeftijd van de inwoner;
  • de kosten van de maatwerkvoorziening/pgb;
  • al betaalde bijdragen.
Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt de termijn zolang de voorziening gebruikt wordt of tot de kostprijs van de voorziening bereikt is. De kostprijs van de voorziening vormt een belangrijke beperking van de termijn waarover een bijdrage gevraagd mag worden. De bijdrage mag niet hoger zijn dan de kostprijs. Dus zodra de inwoner een bijdrage ter hoogte van de kostprijs betaald heeft, dan kan niet langer een bijdrage gevraagd worden. Bij de huur van een voorziening geldt geen maximale termijn voor de bijdrage, maar wordt een bijdrage gevraagd zolang de gemeente huur betaalt voor de voorziening.
De procedure voor het vaststellen en innen van de bijdrage is als volgt:
  • de gemeente verstrekt de gegevens van de inwoner aan het CAK;
  • indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder de gegevens van de daadwerkelijk geleverde zorg aan het CAK;
  • het CAK stelt de bijdrage vast;
  • het CAK int de bijdrage bij de inwoner in de vorm van een definitieve beschikking (bij een maatwerkvoorziening) of een factuur (bij een pgb);
  • het CAK betaalt de bijdragen uit aan de gemeente.
Artikel 25 Mantelzorgwaardering
Het college heeft grote waardering voor de inzet van mensen die mantelzorg verlenen aan inwoners. Daarom stelt het college een maatwerkvoorziening beschikbaar om deze waardering te tonen, in de vorm van een geldbedrag. Met een geldbedrag kan elke mantelzorger zelf kiezen op welke manier hij de voorziening wil besteden. Het bedrag kan een bijdrage leveren aan de meerkosten die veel mantelzorgers maken, maar kan ook besteed worden aan een dagje uit.
De voorziening is niet alleen een blijk van waardering vanuit het college, maar ook vanuit de inwoner die mantelzorg ontvangt. Daarom kan alleen de inwoner die mantelzorg ontvangt, eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, één voorziening aanvragen voor zijn mantelzorger(s). Voor de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor de voorziening, wordt als richtlijn de volgende definitie van mantelzorg aangehouden:
Iemand is mantelzorger als: een persoon langdurig en onbetaald zorgt voor iemand die chronisch ziek, gehandicapt of hulpbehoevend is. En met wie hij een persoonlijke band heeft. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of een kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Bij mantelzorg beslaat de verzorging meer dan acht uur per week gedurende een periode van meer dan drie maanden. Mantelzorg is zorg die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen.
De voorziening is bedoeld voor de mantelzorgers van inwoners die in de gemeente wonen. De mantelzorger kan dus buiten de gemeente wonen.
Een beschikking kan, afhankelijk van de persoonlijke situatie, afgegeven worden voor een bepaalde periode of voor onbepaalde tijd. Betaling vindt jaarlijks plaats. Bij verstrekking voor onbepaalde tijd geldt dat de voorziening ingetrokken wordt als de inwoner die mantelzorg ontvangt verhuist naar een andere gemeente of overlijdt of de mantelzorger van de inwoner niet meer voldoet aan de richtlijn zoals omschreven in lid 3.
Met het vervallen van de landelijke regeling van het mantelzorgcompliment vervalt ook de grondslag van de vrijstelling in artikel 1a lid 4 van de Successiewet 1956. Ontvangers van het mantelzorgcompliment konden bij overlijden van degene voor wie zij zorgden, als zij erfgenaam waren, vrijstelling op erfbelasting over de woning van de overledene krijgen. De rijksoverheid bekijkt of het wenselijk en mogelijk is om de vrijstelling toch in enige vorm te behouden. Mocht de gemeentelijke mantelzorgwaardering gekoppeld worden aan de genoemde vrijstelling, dan stelt het college hierover aanvullende nadere regels vast.
Artikel 39 Aanspraak maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten
Per 1 januari 2014 heeft het rijk twee regelingen ter compensatie van meerkosten voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft, namelijk de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de regeling compensatie eigen risico (CER). De regelingen hadden naar de mening van de regering niet het effect dat beoogd was; namelijk het compenseren van meerkosten ten gevolge van chronische ziekte of handicap voor mensen die dat echt nodig hebben. Volgens het rijk kunnen gemeenten beter maatwerk leveren. Gemeenten krijgen daarom een deel van de vrijvallende middelen. Ze mogen zelf beslissen of ze deze middelen inzetten voor een ‘maatwerkvoorziening’ voor chronisch zieken en gehandicapten.
De gemeenten in Holland Rijnland hebben gekozen voor het uitbreiden van de bestaande Collectieve ziektekostenverzekering voor minima naar een collectiviteit die zich óók richt op de doelgroep ‘chronisch zieken en gehandicapten’. De middelen die wij als gemeente ontvangen voor de uitvoering van een Maatwerkvoorziening inkomensondersteuning, vanwege de afschaffing van de tegemoetkoming op basis van de Wtcg en de CER, worden via de collectiviteit ingezet als bijdrage in de premie, waarbij de aanvullende verzekering goedkoper of zelfs gratis kan worden aangeboden. De doelgroep heeft op die wijze de mogelijkheid tot een zeer uitgebreid verzekeringspakket, zonder de daarbij horende premiekosten volledig zelf te moeten financieren. De middelen zijn daarbij direct verbonden met gemaakte zorgkosten buiten de basisverzekering.
Naar boven