Verordening Tegenprestatie 2015 gemeente Woudenberg
De raad van de Gemeente Woudenberg,
 
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 11 november 2014;
 
gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;
 
besluit:
 
Vast te stellen de volgende: Verordening Tegenprestatie 2015:
Artikel 1. Begrippen
In deze verordening wordt verstaan onder:
  • a.
    tegenprestatie: het verrichten van naar vermogen vrijwillig en door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;
  • b.
    mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
Artikel 2. Verantwoording over beleid
  • 1.
    Het college legt via de reguliere rapportagemomenten verantwoording af aan de raad over de uitvoering van de tegenprestatie.
  • 2.
    Bij het afleggen van verantwoording, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt de cliëntenraad betrokken.
Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie
  • 1.
    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:
    • a.
      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;
    • b.
      niet zijn bedoeld als re-integratie instrument;
    • c.
      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en
    • d.
      niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
  • 2.
    Het college kan ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vaststellen, waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden, voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie
Bij het opdragen van een tegenprestatie betrekt het college de volgende factoren:
  • a.
    het vermogen van de belanghebbende om een tegenprestatie te verrichten;
  • b.
    de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende;
  • c.
    de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende;
  • d.
    als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht, moet daarmee rekening worden gehouden.
Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie
De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van drie maanden per jaar gedurende maximaal acht tot 24 uur per week.
Artikel 6. Mantelzorg
Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.
Artikel 7. Inwerkingtreding verordening
Deze verordening treedt na bekendmaking in werking per 1 januari 2015.
Artikel 8. Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Tegenprestatie 2015.

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van: 18 december 2014.

K. Wiesenekker

raadsgriffier

T. Cnossen

voorzitter

Bijlage Toelichting
Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
 
Individuele omstandigheden
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
 
Geen tegenprestatie
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
 
Afstemmen
Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.
 
Bevoegdheid opdragen tegenprestatie
De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).
 
Tegenprestatie is geen re-integratie instrument
De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.
 
Verordeningsplicht
De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).
 
Ontwikkelen beleid door college
Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.
 
Doen wat je kunt
Iedereen wordt geacht zelfstandig in zijn bestaan te kunnen voorzien door middel van werk. Als dat (tijdelijk) niet mogelijk is en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, heeft de gemeente de taak hen te helpen met zoeken naar werk en, zo lang dat niet gevonden is, met inkomensondersteuning. Daarbij vragen we van alle bijstandsgerechtigden maximale inzet, dus te doen wat ze kunnen om zo snel mogelijk weer in eigen onderhoud te kunnen voorzien. Van hen die langduriger bijstandsafhankelijk zijn vragen we een maximale inspanning om naar vermogen anderszins te participeren en zo een bijdrage te leveren aan de samenleving en/of te werken aan het oplossen van problemen die een drempel vormen voor maatschappelijke participatie. We hebben iedereen in beeld en maken, mede in samenspraak met de klant en op basis van maatwerk een individueel plan van aanpak. De bijstandsgerechtigde is verplicht zich volledig in te zetten aan de hand van het opgestelde plan van aanpak. Daarin zit voor ons het wederkerigheidsprincipe: tegenover het bijstandsrecht bestaat de verplichting om er alles aan te doen weer zelfstandig in het bestaan te kunnen voorzien of anderszins naar vermogen maatschappelijk actief te zijn.
 
De Participatiewet is gebaseerd op de ambitie om iedereen in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen en bij te dragen aan de samenleving. Het Woudenbergse re-integratie-/participatiebeleid heeft deze ambitie al jaren als uitgangspunt. Daarbij gaat werk boven uitkering.
 
Onder Woudenbergse bijstandsgerechtigden is een deel maatschappelijk actief door het doen van vrijwilligerswerk. Ook is er een groep belanghebbenden die dusdanige problemen heeft op persoonlijk, financieel, fysiek of psychisch gebied, dat ze (vooralsnog) niet in staat zijn maatschappelijk te participeren. Zij worden ondersteund door (specialistische) hulpverlening. Als een maatschappelijk zinvolle activiteit daarbij van nut kan zijn of mogelijk is, wordt daarop ingezet. De groep bijstandsgerechtigden die kan werken wordt optimaal gestimuleerd en ondersteund met een kort of langer durend re-integratietraject.
 
Artikelsgewijze toelichting
 
Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie
Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden
In artikel 3 van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening genoemde voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheid:
  • a.
    naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;
  • b.
    niet is bedoeld als re-integratie instrument;
  • c.
    wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze worden verricht; en
  • d.
    niet leidt tot verdringing.
 
Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).
 
Samenwerking met maatschappelijke organisaties
De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te bepalen.
 
Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing
De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratie instrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).
 
Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie
Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
 
Factoren opdragen tegenprestatie
In artikel 4 van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.
 
 
  • a.
    tegenprestatie 'naar vermogen'
De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
 
 
  • b.
    persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende
Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren. Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.
 
  • c.
    persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende
Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.
 
  • d.
    maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende
Het college houdt bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie.
Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college kan ook besluiten vrijwilligerswerk dat qua aard en omvang vergelijkbaar is met de tegenprestatie als bedoeld in deze verordening aan te merken als tegenprestatie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de minimale en maximale duur van de tegenprestatie zoals neergelegd in artikel 5 van deze verordening. Hierbij kan ook de aard van het vrijwilligerswerk een rol spelen. Omdat vrijwilligerswerk veelzijdig van aard is, is geen begripsomschrijving opgenomen.
 
Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.
Met dit artikel is voldaan aan het vereiste dat de tegenprestatie beperkt is in duur en omvang.
 
Artikel 6. Mantelzorg
Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.
De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).
Naar boven