VERORDENING HONDENBELASTING 2015
 
 
De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van 17 december 2014;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014, PU30, nr. 14.0010564;
Gelet op artikel 219, tweede lid, en artikel 226 van de Gemeentewet;
Besluit vast te stellen de navolgende verordening:
Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2015 (Verordening Hondenbelasting 2015).
Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam "hondenbelasting" wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
Artikel 2 Belastingplicht
  • 1.
    Belastingplichtig is de houder van een hond.
  • 2.
    Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.
  • 3.
    Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
Artikel 3 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven ter zake van honden:
  • a.
    die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in hoofdzaak als zodanig door een
    blind persoon worden gehouden;
  • b.
    die door een stichting, vereniging of bedrijf als gehandicaptenhond aan een gehandicapte ter beschikking zijn gesteld of in opleiding zijn bij een gastgezin;
  • c.
    die in een hondenasiel verblijven, indien de eigenaar van een dergelijke inrichting houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de dierenbescherming (Wet van 25 januari 1961, Stbl. 19);
  • d.
    waarvan de houder in het bezit is van een geldend certificaat van een
    door de minister van Binnenlandse Zaken en van Justitie erkende
    politiehondenvereniging;
  • e.
    die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
Artikel 5 Belastingtarief
  • 1.
    De belasting bedraagt per belastingjaar:
    • a.
      voor de eerste hond: € 105,64;
    • b.
      voor een tweede hond: € 158,61;
    • c.
      voor iedere hond boven het aantal van twee: € 158,61;
  • 2.
    In afwijking in zoverre van de voorgaande leden bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, per kennel € 422,91 per belastingjaar.
  • 3.
    Voor honden verblijvende bij een handelaar in honden, die als zodanig bij de gemeente is geregistreerd, mits deze honden bestemd zijn voor de verkoop, ongeacht het aantal honden, per handelaar € 422,91 per belastingjaar.
Artikel 6 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7 Wijze van heffing
De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
  • 1.
    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
  • 2.
    Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten
    van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
  • 3.
    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
  • 4.
    Indien de belastingplichtige is aangeslagen voor meer dan één hond, wordt bij de berekening van de ontheffing aangenomen dat de ontheffing betrekking heeft op de hond waarvoor op dat moment het hoogste bedrag aan belasting wordt geheven.
  • 5.
    Indien het totaal van de aanslag(en) hondenbelastingen of andere heffingen, verenigd op één aanslagbiljet minder dan € 10,- bedraagt, wordt geen aanslag opgelegd.
Artikel 9 Termijnen van betaling
  • 1.
    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in geval dat:
    • a.
      het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen hondenbelasting of andere heffingen € 100,- of minder is, uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld;
    • b.
      het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen hondenbelasting of andere heffingen meer dan €100,- is, maar minder dan € 5000,- in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn een maand later;
    • c.
      het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen hondenbelasting of andere heffingen € 5000,- of meer is, in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn een maand later;
  • 2.
    In gevallen bedoeld in het eerste lid onder b geldt in afwijking van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de 26e dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens op de 26e dag van elke volgende maand.
3 De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10 Kwijtschelding
  • 1.
    Een verzoek om kwijtschelding wordt getoetst aan de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat het in artikel 16, lid 1, van die regeling genoemde percentage voor de kosten van bestaan wordt vervangen door 100;
  • 2.
    Bij de invordering van hondenbelasting voor de tweede en volgende hond wordt geen kwijtschelding verleend;
  • 3.
    Een verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend vóór het betekenen van een dwangbevel. Als het volledige belastingbedrag al is betaald, kan, binnen drie maanden na die betaling, nog een verzoek om kwijtschelding worden ingediend.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot heffing en de invordering van de hondenbelasting.
Artikel 12 Overgangsbepaling,
De ’Verordening Hondenbelasting 2014’ zoals deze is vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2013 en gepubliceerd onder nr GB 2014-007, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid van artikel 13 genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 13 Inwerkingtreding en ingang van heffing
  • 1.
    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
  • 2.
    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.
Artikel 14 Citeertitel
1.Deze verordening kan worden aangehaald als ’Verordening Hondenbelasting 2015’.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2014.
De voorzitter, De raadsgriffier,
Drs. H.M.F. Bruls drs. M.M.V. Mientjes
Toelichting op de verordening hondenbelasting
A Algemeen
1 Wettelijke basis
De verordening hondenbelasting is gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet zoals die luidt vanaf 1 januari 1995.
B Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Belastbaar feit
Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.
Artikel 2 Belastingplicht
Eerste lid
Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip "houder van de hond" wordt als volgt gedefinieerd: "houder is degene die een hond bezit, verzorgd of onder toezicht heeft".
Tweede lid
Ingevolge het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder tevens eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden.
Derde lid
Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. Met name in dat soort situaties voorziet het derde lid van artikel 2, welk artikel is gebaseerd op artikel 226, derde lid, van de Gemeentewet. Doel hiervan is te voorkomen dat een progressieve tariefstelling wordt ontlopen, door te stellen dat een ander lid van het huishouden houder van de hond is.
Nu de gemeente de vrijheid heeft in de keuze van een belastingplichtige, zal het college van burgemeester en wethouders, op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, bij de keuze moeten handelen op basis van een beleid. De beleidsregels moeten bovendien worden bekendgemaakt zodat ze voor belastingplichtigen kenbaar zijn.
Artikel 3 Vrijstellingen
In de onderdelen a en b zijn vrijstellingen opgenomen voor blindengeleidehonden en geleidehonden voor gehandicapten en voor een hond in opleiding die bij een gastgezin verblijft. De vrijstelling voor honden die in een hondenasiel verblijven worden is alleen van toepassing als de eigenaar van het asiel in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de dierenbescherming (onderdeel c). Uit dat artikel volgt dat het verboden is zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders als bedrijf uit te oefenen het kopen, ten verkoop voorradig hebben, verkopen, in bewaring nemen, africhten of doden van honden. In onderdeel e is een vrijstelling opgenomen voor jonge honden die tezamen met de moederhond worden gehouden.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
In artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet is vermeld dat de hondenbelasting wordt geheven naar het aantal honden. In de verordening is daarom als maatstaf van heffing opgenomen het aantal honden.
Artikel 5 Belastingtarief
Eerste lid
In artikel 5, eerste lid, is gekozen voor een omschrijving waarbij problemen bij het verlenen van ontheffing zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Het artikel gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor welke individuele hond geldt. De belasting wordt geheven voor een eerste hond, een tweede hond of voor iedere hond boven het aantal van twee. Op deze wijze wordt voorkomen dat met de belastingplichtige, die meer dan één hond houdt, problemen kunnen ontstaan over de hoogte van de te verlenen ontheffing. Bij vermindering van het aantal zal steeds eerst ontheffing moeten worden verleend voor het hoogste van toepassing zijnde tarief.
Tweede en derde lid
Voor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, dan wel verblijvend bij een handelaar, is gekozen voor een vast bedrag per kennel, respectievelijk per handelaar.
Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden, in verband met sterke fluctuaties moeilijk is.
Artikel 6 Belastingjaar
In de verordening is gekozen voor een belastingjaar dat gelijk is aan het kalenderjaar.
Artikel 7 Wijze van heffing
Gekozen is voor de techniek van heffing bij wege van aanslag. Aan het opleggen van een aanslag kan de uitreiking van een aangiftebiljet voorafgaan, doch noodzakelijk is dat niet. Het aangiftebiljet is niet meer dan een hulpmiddel bij het vaststellen van de aanslag. Bij de constatering
van belastingplicht, bijvoorbeeld naar aanleiding van een controle, kan ambtshalve een aanslag worden vastgesteld.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Eerste lid
Blijkens de redactie van het eerste lid wordt de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of het begin van de belastingplicht, zo dit later is.
Tweede en derde lid
In de leden twee en drie zijn regels gegeven die betrekking hebben op wijzigingen gedurende het kalenderjaar in de belastingplicht of in de omvang van de belastingschuld. Deze wijzigingen zullen aan de gemeente ter kennis moeten worden gebracht door middel van de aangifte voorgeschreven in artikel 7. In de verordening is gekozen voor een tijdsevenredige herleiding per maand, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend.
Vijfde lid
Het vijfde lid biedt de mogelijkheid tot het opnemen van een minimumbedrag met betrekking tot de heffing. Indien het belastingbedrag minder beloopt dan het in dit artikellid ingevulde bedrag, dan wordt dit bedrag niet geheven. Hier is sprake van een efficiencybepaling.
Artikel 9 Termijn van betaling
In dit artikel is een afwijking van de wettelijke betalingstermijn opgenomen. Afhankelijk van de hoogte van het totaal bedrag op het aanslagbiljet gelden verschillende betalingstermijnen. Automatische incasso is mogelijk voor alle bedragen ongeacht de hoogte van de aanslag. Betaling in tien gelijke termijnen is alleen mogelijk in geval van automatische incasso voor bedragen hoger dan € 100,- en lager dan € 5000,-.
Artikel 10 kwijtschelding
Van de kwijtscheldingsbevoegdheid wordt vanaf de tweede hond geen gebruik gemaakt.
Artikel 11 Nadere regels
In de modelregeling zijn regels gesteld m.b.t.:
  • -
    de verplichting te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet;
  • -
    de mogelijkheid een voorlopige aanslag op te leggen;
  • -
    berekenen van invorderingsrente.
Het college van burgemeester en wethouders heeft in een regeling gemeentelijke belastingen de formele bepalingen over de heffing en de invordering vermeld.
Artikel 12 Overgangsbepaling,
Artikel 12 regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.
Artikel 13 Inwerkingtreding en ingang van heffing
Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet de gemeente het besluit tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Na de datum van bekendmaking treedt de verordening in werking. De publicatiedatum op het Gemeenteblad geeft aan op welke datum de uitgave feitelijk verkrijgbaar is. Als extra service wordt in het huis aan huisblad "de Brug" nog geattendeerd op de vaststelling, wijziging of intrekking van de verordening. De datum van ingang van de heffing is vastgelegd in het tweede lid.
Artikel 14 Citeertitel
In artikel 14 is in de citeertitel een jaartal genoemd
Naar boven