Nadere regels jeugdhulp Alkmaar 2015
Burgemeester en Wethouders van Alkmaar;
 
gelet op de artikelen 3 en 4 de Verordening jeugdhulp Alkmaar 2015,
 
BESLUIT:
 
de volgende nadere regels vast te stellen:
 
Nadere regels jeugdhulp Alkmaar 2015
Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze nadere regels wordt verstaan onder:
    • a.
      verordening: Verordening jeugdhulp Alkmaar 2015;
    • b.
      wet: Jeugdwet;
    • c.
      pgb: persoonsgebonden budget.
  • 2.
    Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruik en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht en de verordening.
Hoofdstuk 2: Procedure aanvraag jeugdhulp
Artikel 3. Melding hulpvraag
  • 1.
    Een hulpvraag kan door of namens jeugdigen en ouders vormvrij bij het college worden gemeld via:
    • -
      de gemeente, waar de jeugdige woonachtig is;
    • -
      de door het college daartoe gemandateerde Jeugd & Gezinscoaches
  • 2.
    Het college bevestigt de ontvangst van een melding elektronisch of schriftelijk.
  • 3.
    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.
  • 4.
    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.
Artikel 4. Vooronderzoek; indienen familiegroepsplan
  • 1.
    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 5, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1. van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
  • 2.
    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
  • 3.
    Als de omstandigheden van de jeugdige genoegzaam bekend zijn bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 5. Gesprek
  • 1.
    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en /of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
    • a.
      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;
    • b.
      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
    • c.
      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
    • d.
      de mogelijkheid om gebruik te maken van een andere voorziening;
    • e.
      de mogelijkheid om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;
    • f.
      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
    • g.
      de wijze waarop een mogelijkheid toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;
    • h.
      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en
    • i.
      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van deze keuze.
  • 2.
    Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat plan als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
  • 3.
    In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat er een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.
  • 4.
    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de jeugdige toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.
  • 5.
    Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouders op de mogelijkheid en het belang om een aanvraag in te dienen als bedoeld in artikel 7.
  • 6.
    Als de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouders genoegzaam bekend is, kan het college , in overleg met de jeugdige of ouders afzien van een gesprek.
  • 7.
    Bij het gesprek wordt het protocol gebruikelijke hulp toegepast.
Artikel 6. Verslag
  • 1.
    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 5..
  • 2.
    Het college verstrekt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek aan de jeugdige en/of zijn ouders, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.
  • 3.
    De jeugdige en/of zijn ouders tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.
  • 4.
    Als de jeugdige en/of zijn ouders tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.
  • 5.
    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.
Artikel 7. Aanvraag
  • 1.
    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.
  • 2.
    Als de jeugdige en/of zijn ouders het verslag zoals genoemd in artikel 6 ondertekent en het voorziet van een dagtekening, kan het verslag fungeren als een aanvraag voor een individuele voorziening.
Hoofdstuk 3: Criteria individuele voorzieningen,weigeringsgronden en inhoud beschikking
Artikel 8. Algemene criteria voor een individuele voorziening
  • 1.
    In aanvulling op artikel 2.3 van de wet komt een jeugdige in aanmerking voor een individuele voorziening indien hij jeugdhulp nodig heeft in verband met een lichamelijke, geestelijke en/of verstandelijke beperking. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de individuele voorziening “gespecialiseerde ondersteuning” en de individuele voorziening “gespecialiseerde dagbesteding”.
  • 2.
    Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
Artikel 9 Aanvullende criteria gespecialiseerde ondersteuning
In aanvulling op artikel 2.3 van de wet kan een jeugdige in aanmerking komen voor gespecialiseerde ondersteuning als bij de jeugdige sprake is van:
  • a.
    een complexe ondersteuningsvraag, blijkend uit de noodzaak tot inzet van specialistische ondersteuning, of
  • b.
    er bij het functioneren van de jeugdige sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of
  • c.
    toezicht op de jeugdige mogelijk nodig is.
Artikel 10 Aanvullende criteria gespecialiseerde dagbesteding
In aanvulling op artikel 2.3 van de wet kan een jeugdige in aanmerking komen voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning als:
  • a.
    de jeugdige als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren, en
  • b.
    er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of
  • c.
    daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.
Artikel 11 Aanvullende criteria opvang en beschermd wonen
  • 1.
    In aanvulling op artikel 2.3 van de wet kan een jeugdige in aanmerking komen voor opvang als de jeugdige;
    • a.
      feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en
    • b.
      beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en
    • c.
      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.
  • 2.
    In aanvulling op artikel 2.3 van de wet en het gestelde in het eerste lid, kan een jeugdige in aanmerking komen voor beschermd wonen als:
    • a.
      de jeugdige een psychiatrische aandoening heeft, en
    • b.
      er voor de jeugdige sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening, en
    • c.
      de jeugdige niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.
Artikel 12 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf
In aanvulling op artikel 2.3. van de wet kan een jeugdige gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als:
  • a.
    de jeugdige is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht, en
  • b.
    de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.
Artikel 13 Weigeringsgronden
Een individuele voorziening wordt in ieder geval geweigerd:
  • a.
    voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een individuele voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
  • b.
    voor zover de jeugdige op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de problemen kan wegnemen;
  • c.
    voor zover de jeugdige met gebruikmaking van een andere of overige voorziening de problemen kan wegnemen;
  • d.
    indien het een voorziening betreft die de jeugdige na de melding en voor de datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarover schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;
  • e.
    indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de jeugdige liggen;
  • f.
    indien de jeugdige geen ingezetene is van de gemeente Alkmaar.
Artikel 14 Inhoud beschikking
  • 1.
    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
  • 2.
    Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens vastgelegd:
    • a.
      de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken inclusief het beoogde resultaat;
    • b.
      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is.
  • 3.
    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:
    • a.
      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
    • b.
      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
    • c.
      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,
    • d.
      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
  • 4.
    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval tevens vastgelegd:
    • a.
      dat de bekwaamheid van de aanvrager is getoetst en dat het pgb passend wordt geacht;
    • b.
      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
    • c.
      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;
    • d.
      hoe de feitelijke betaling ten laste van het te verstrekken pgb plaatsvindt, en
    • e.
      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb..
  • 5.
    Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.
Hoofdstuk 4: Regels voor het persoongebonden budget
Artikel 15 Voorwaarden voor een persoonsgebonden budget (pgb)
  • 1.
    Om in aanmerking te komen voor een pgb gelden de volgende voorwaarden:
    • a.
      Een pgb voor diensten wordt slechts verstrekt indien er langer dan 4 weken ondersteuning noodzakelijk is;
    • b.
      In de afgelopen 3 jaar heeft de jeugdige of zijn vertegenwoordiger geen misbruik gemaakt van enige voorziening in het sociaal domein, waaronder begrepen het niet voldoen aan de voorwaarden van een eerder verleende pgb;
    • c.
      De jeugdige en zijn ouders stellen een 'plan van aanpak pgb' op waarin in ieder geval wordt aangegeven welke jeugdhulp zij denken nodig te hebben, bij welke aanbieder, tegen welk tarief en met welk beoogt resultaat.
    • d.
      Indien de aanvrager bij het opstellen van het ‘plan van aanpak pgb’ hulp ontvangt van iemand uit het sociale netwerk of een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, dient deze persoon het ‘plan van aanpak pgb’ mede te ondertekenen.
    • e.
      De professionele aanbieder van jeugdhulp waarvan de jeugdige of zijn ouders de jeugdhulp willen betrekken, voldoet aan de kwaliteitseisen zoals gesteld in de jeugdwet en tekent hiervoor een verklaring .Deze verklaring wordt aan het ‘plan van aanpak pgb’ toegevoegd.
    • f.
      De bekwaamheid van de jeugdige en zijn ouders is vastgesteld aan de hand van het protocol 'is het pgb iets voor u'.
Artikel 16. Wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) wordt vastgesteld
  • 1.
    Het tarief voor een pgb:
    • a.
      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld ‘plan van aanpak pgb ’over hoe zij het pgb gaan besteden;
    • b.
      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en
    • c.
      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.
  • 2.
    De hoogte van een pgb is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.
  • 3.
    De hoogte van een pgb voor dienstverlening wordt als volgt vastgesteld:
    • a.
      indien sprake is van hulpverlening door professionals wordt de hoogte van het pgb bepaald op maximaal 75% van het door het college vastgestelde goedkoopst adequate ZIN-tarief per uur of per resultaat voor het betreffende onderdeel;
    • b.
      indien sprake is van hulpverlening door niet-professionals uit het netwerk van de jeugdige, wordt de hoogte van het pgb bepaald op basis van maximaal 75% van het door het college vastgestelde tarief per uur of per resultaat voor het betreffende onderdeel;
  • 4.
    Het college bepaalt per product de hoogte van het goedkoopst adequate ZIN-tarief.
  • 5.
    Indien het percentage genoemd in het derde lid onder a niet toereikend is om effectief en kwalitatief goede hulp in te kopen, kan gemotiveerd van dit percentage worden afgeweken tot maximaal 100% van het goedkoopst adequate ZIN-tarief.
  • 6.
    Voor wat betreft extra proceskosten geldt:
    • a.
      dat administratiekosten niet uit dit pgb mogen worden betaald;
    • b.
      dat een eenmalige uitkering (pgb buiten schuld) niet uit dit pgb mag worden betaald;
    • c.
      dat reiskosten door zorgverlener niet uit het pgb mogen worden betaald;
    • d.
      dat er geen sprake is van een feestdagenuitkering uit dit pgb, en
    • e.
      dat deze persoon voldoet aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in de wet en het besluit jeugdhulp.
  • 7.
    Het college kent geen pgb toe, voor zover deze is bedoeld voor ondersteunings- of administratiekosten in verband met het pgb
  • 8.
    Het college stelt de tarieven genoemd in het eerste tot en met vierde lid vast in het Financieel besluit jeugdhulp Alkmaar 2015.
Artikel 17 Voorwaarden voor het betrekken van jeugdhulp uit het sociale netwerk
  • 1.
    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden, naast de in artikel 16 genoemde voorwaarde voor wat betreft het tarief, betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:
    • a.
      dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende niet tot overbelasting leidt, en
    • b.
      dat tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit dit pgb mogen worden betaald.
  • 2.
    De pgb-houder kan alleen een persoon uit het netwerk binnen de leefeenheid van de jeugdige betrekken indien het hulp bij huishouden, persoonlijke verzorging of individuele begeleiding betreft.
  • 3.
    De pgb-houder kan alleen een persoon uit het netwerk buiten de leefeenheid van de jeugdige betrekken indien het hulp bij huishouden, persoonlijke verzorging, individuele begeleiding of respijtzorg betreft.
  • 4.
    Voor jeugdigen die hulp en ondersteuning krijgen via een pgb geldt dat wanneer deze hulp wordt geleverd door personen buiten de leefeenheid een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) nodig is.
Hoofdstuk 6: Overige bepalingen
Artikel 18. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van hetgeen in deze nadere regels is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel
  • 1.
    Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2015.
  • 2.
    Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp Alkmaar 2015.

Vastgesteld in de vergadering van 11 november 2014

De secretaris,

Mr. J.W.C. Aalders

De burgemeester,

P.M. Bruinooge

Naar boven