Beleidsregel categorieën van gevallen

Artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Categorieën van gevallen waar bij geen verklaring van geen bedenkingen als

bedoeld in artikel 6.5, derde lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vereist voor

het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste

lid onder a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het college van burgemeester en wethouders van Buren;

Gelet op artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit vast te stellen: “Beleidsregel categorieën van gevallen

Datum publicatie: 25 juni 2014

Datum inwerkingtreding: 26 juni 2014

Hoofdstuk 1 Inleiding

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Het projectbesluit zoals dat geregeld was in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is verplaatst naar de Wabo. In de Wabo heeft het projectbesluit een andere naam gekregen, te weten: omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing (hierna: omgevingsvergunning met GRO). De omgevingsvergunning met GRO betreft artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo.

In de Wabo is het college van B&W het bevoegd gezag voor het afgeven van een omgevingsvergunning met GRO. De gemeenteraad moet instemmen met het verlenen van een omgevingsvergunning met GRO. Deze instemming heet een ‘’verklaring van geen bedenkingen’’ (hierna: VVGB). De Wabo biedt de mogelijkheid om categorieën van gevallen aan te wijzen waarvoor geen VVGB nodig is. Deze mogelijkheid betreft artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad besloten (besluitnummer: RV/11/00045) categorieën van gevallen aan te wijzen. Voor die gevallen hoeft geen VVGB bij de gemeenteraad gevraagd te worden. Voor bouwplannen die niet vallen binnen de lijst van categorieën van gevallen, moet het college wel een VVGB aan de gemeenteraad vragen. Deze beleidsregel categorieën van gevallen gaat om de uitwerking van voorwaarden van de categorieën van gevallen. Het college van B&W maakt een afweging of meegewerkt kan worden aan een bouwplan aan de hand van deze beleidsregel.

Aangezien niet alle plannen op dit moment zijn geactualiseerd en wijzigingen in wet en beleid van hogere overheden leiden tot andere inzichten, kan met deze beleidsregel ook van nog niet geactualiseerde bestemmingsplannen worden afgeweken. Dit zorgt voor een uniform afwegingskader voor de gemeente Buren. De beleidsregel is een instrument waarmee flexibeler ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen.

1.1 Opzet en doel beleidsregel

De opzet van de beleidsregel is gebaseerd op het raadsbesluit 28 juni 2011, waarin de gemeenteraad categorieën van gevallen heeft aangewezen. De categorieën van gevallen zijn verder uitgewerkt door het toevoegen van voorwaarden.

Het doel van de beleidsregel is:

  • 1.Het bieden van een actueel en concreet toetsingskader;

  • 2.Duidelijkheid geven voor welke gevallen onder welke voorwaarden medewerking verleend kan worden;

  • 3.Over een aanvraag om omgevingsvergunning transparant en snel te kunnen besluiten;

  • 4.Het voorkomen van willekeur;

  • 5.Het voorkomen van strijdigheid met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel.

Punt 3 geeft aan dat er sneller besloten kan worden. Dit heeft te maken met het niet hoeven aanvragen van een VVGB aan de gemeenteraad. Het college van B&W kan zelfstandig een besluit nemen.

De beleidsregel bestemmingsplanafwijkingen is een toetsingskader waarvan het college van B&W gebruik kan maken. Het is geen verplichting, maar een bevoegdheid.

1.2 Toelichting op de beleidsregel

Een aanvraag om omgevingsvergunning moet voldoen aan het vereiste van een ‘’goede ruimtelijke onderbouwing’’, zoals omschreven in artikel 2.12, lid 1, onder 1, sub 3 Wabo. Een omgevingsvergunning kan worden verleend als voldaan wordt aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing en voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in deze beleidsregel.

Als er geen voorwaarden genoemd zijn bij een categorie zal het college van B&W een afweging maken. Het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing is daarbij leidend.

De beleidsregel categorieën van gevallen is onderverdeeld in:

  • -Een algemeen afwegingscriterium, dat voor de gehele beleidsregel geldt;

  • -Categorieën van gevallen voor het stedelijk gebied;

  • -Categorieën van gevallen voor het landelijk gebied.

Per gebied, stedelijk of landelijk, zijn de voorwaarden voor de categorieën van gevallen beschreven. Artikel 1 betreft het stedelijk gebied. Artikel 2 betreft het landelijk gebied. Wat precies wordt verstaan onder stedelijk of landelijk gebied, wordt aangegeven bij de betreffende categorie.

In de artikelen 3 tot en met 7 staan de hardheidsclausule, de communicatie en de overgangs- en slotbepalingen.

De onderstaande tabel geeft een indruk hoe de beleidsregel geplaatst moet worden in de wetgeving. Daarbij geldt als uitgangspunt; hoe groter het plan, hoe zwaarder de procedure. Deze beleidsregel heeft betrekking op het ruimtelijk instrument de ‘’Omgevingsvergunning met GRO’’ (nummer 6 in de tabel).

Ruimtelijk instrumen t

Artikel uit de wet

1.

Bestemmingsplan

2.

Binnenplanse afwijking in bestemmingsplan

2.12, lid 1, onder a, sub 1 Wabo

3.

Wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan

3.6, lid 1, onder a Wro

4.

Uitwerkingsbevoegdheid in bestemmingsplan

3.6, lid 1, onder b Wro

5.

Buitenplanse afwijking

2.12, lid 1, onder a, sub 2 Wabo

6.

Omgevingsvergunning met GRO

2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo

7.

Herziening van het bestemmingsplan

3.1, lid 1 Wro

Hoofdstuk 2 Begripsbepalingen & wijze van meten

De begripsbepalingen en de wijze van meten zijn opgenomen in het ‘’Handboek digitale ruimtelijke plannen’’. Dit handboek is te raadplegen op de gemeentelijke website: www.buren.nl -> Bestemmingsplannen -> Algemene informatie.

Hoofdstuk 3 Afwegingscriteria

Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning (artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo) in geval van:

Algemeen afwegingscriter ium:

Elke aanvraag om omgevingsvergunning (artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo) dient te voldoen aan onderstaand afwegingscriterium:

-Naast de gestelde criteria in deze beleidsregel blijven de overige voorwaarden in de geldende bestemmingsplannen en beleidsregels onverminderd van kracht.

Artikel 1.

Categorieën van gevallen voor het stedelijk gebied :

1. 1 Het realiser en van maximaal 1 burgerwoning

a. Het passend is binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.

1.2 Het splitsen van een bestaand hoofdg ebouw in maximaal drie woningen

Voor een extra woning binnen een bestaand hoofdgebouw geldt, dat:

  • a.Het uitsluitend gaat over splitsing van burgerwoningen;

  • b.Het hoofdgebouw een grotere inhoud heeft dan 1000m3;

  • c.Een extra woning een grotere inhoud heeft dan 300m3;

  • d.Voor elke woning is maximaal 75m2 aan bijgebouwen toegestaan, mits het aansluitend terrein met niet meer dan 50% wordt bebouwd;

  • e.Het passend is binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.

Voor een extra woning binnen een bestaand hoofdgebouw, aangewezen als Rijksmonument of gemeentelijk monument, geldt, dat:

  • a.De bestaande woning een grotere inhoud heeft dan 1000m3;

  • b.Een extra woning een grotere inhoud heeft dan 300m3;

  • c.De oppervlakte aan vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing, voor zover dit geen karakteristieke of monumentale waarde heeft en meer bedraagt dan 75m2, wordt gesloopt;

  • d.Een positief advies door de gemeentelijke monumentencommissie is afgegeven;

  • e.Het passend is binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.

1. 3 Het ve rplaatsen van een burgerwoning

1.4 Het realiseren van horeca-, maatschappelijke - of detailhandelsfuncties in milieucategorie 1 of 2

1.5 Het realiseren van een jongeren ontmoetingsplek (JOP)

  • a.De oppervlakte van de JOP maximaal 25m2 bedraagt;

  • b.De hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt;

  • c.Er een afstand is van minimaal 50 meter tussen de JOP en een woning.

1.6 Het plaatsen van een kraam ten behoeve van de verkoop van lokaal gep roduceerde agrarische producten

  • a.De kraam niet doelmatig op een bijbehorend agrarisch bouwvlak kan worden opgericht;

  • b.De kraam een directe, ruimtelijke relatie heeft met de lokaal geproduceerde agrarische producten;

  • c.De oppervlakte maximaal 25m2 bedraagt;

  • d.De goothoogte maximaal 3 meter en de nokhoogte maximaal 5 meter

    bedraagt.

1.7 Het realiseren van nieuwe weg-, water-, parkeer- en groe nvoorzieningen van lokale aard

1.8 Het realiseren van nevenactiviteiten gericht op de rec reatieve- en toeristische sector

  • a.De nevenactiviteiten plaatsvinden aansluitend bij het perceel van de bijbehorende woning;

  • b.Het aantal vierkante meters bebouwd oppervlak moet voldoen aan het geldend bestemmingsplan;

  • c.Het gebruik van de grond maximaal 150m2 bedraagt.

1. 9 Het wijzigen van de functie van onbebouwde grond en, niet ten behoeve van bouwen

  • a.Het geen activiteiten betreffen genoemd onder artikel 1.8 van deze beleidsregel;

  • b.De oppervlakte maximaal 500m2 bedraagt;

  • c.Geen detailhandel plaatsvindt;

  • d.Geen buitenopslag plaatsvindt van goederen en materieel.

Artikel 2.

Categorieën van gevallen voor het landelijk gebied :

2.1 Het realiseren van een bedrijfswoning op een grotere afstand dan 5 meter van bedrijfsgebouwen

a.De afstand tussen de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen maximaal 10 meter bedraagt.

2.2 Het herbouwen van bestaande legale of onder het overgangsrecht vallende

bijbehorende bouwwerken

a.De bijbehorende bouwwerken behoren bij een woning die ligt in de bestemming ‘’Wonen’’.

2.3 Het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak of bestemmingsvlak

  • a.De bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet doelmatig op een bijbehorend agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak kunnen worden opgericht;

  • b.De bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het geheel binnen een afstand van maximaal 30 meter van het bouwvlak of bestemmingsvlak worden gebouwd;

  • c.De bouwwerken, geen gebouwen zijnde een etHgggggmaximaal oppervlak hebben van 1000m2;

  • d.De bouwwerken, geen gebouwen zijnde een hoogte hebben van maximaal 2,5 meter.

2.4 Het aanleggen van een mestopslag ten behoeve v an een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak of bestemmingsvlak

  • a.De bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet doelmatig op een bijbehorend agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak kunnen worden opgericht;

  • b.De bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het geheel binnen een afstand van maximaal 50 meter van het bouwvlak of bestemmingsvlak worden gebouwd;

  • c.De bouwwerken, geen gebouwen zijnde een etHgggggmaximaal oppervlak hebben van 2000m2;

  • d.De bouwwerken, geen gebouwen zijnde een hoogte hebben van maximaal 2,5 meter.

2.5 Het realiseren van een minicamping

a.Indien de minicamping niet doelmatig binnen 70 meter van de bijbehorende woning gerealiseerd kan worden, is het mogelijk deze op een afstand van maximaal 100 meter van de bijbehorende woning te realiseren.

2.6 Het realiseren van een schuilgelegenheid voor h et hobbymatig houden van dieren

  • a.De schuilgelegenheid niet doelmatig kan worden opgericht bij een bijbehorende woning;

  • b.De oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het bijbehorend perceel, met een minimaal aaneengesloten perceeloppervlak van 2500m2, waarop de schuilgelegenheid wordt opgericht;

  • c.De schuilgelegenheid een maximaal oppervlak heeft van 25m2;

  • d.De schuilgelegenheid een goothoogte heeft van maximaal 3 meter en een nokhoogte van maximaal 5 meter.

2.7 Het realiseren van een jongeren ontmoetingsplek (JOP)

  • a.De oppervlakte van de JOP maximaal 25m2 bedraagt;

  • b.De hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt;

  • c.Er een afstand is van minimaal 50 meter tussen de JOP en een woning.

2.8 Het plaatsen van een kraam ten behoeve van de verkoop van lokaal gep roduceerde agrarische producten

  • a.De kraam niet doelmatig op een bijbehorend agrarisch bouwvlak kan worden opgericht;

  • b.De kraam een directe, ruimtelijke relatie heeft met de lokaal geproduceerde agrarische producten;

  • c.De oppervlakte maximaal 25m2 bedraagt;

  • d.De goothoogte maximaal 3 meter en de nokhoogte maximaal 5 meter bedraagt.

2.9 Het realiseren van nieuwe weg-, water-, parkeer- en groe nvoorzieningen van lokale aard

2. 10 Het realiseren van nevenactiviteiten gericht op de rec reatieve - en toeristische sector

  • a.De nevenactiviteiten plaatsvinden aansluitend bij het perceel van de bijbehorende woning;

  • b.Het aantal vierkante meters bebouwd oppervlak moet voldoen aan het geldend bestemmingsplan;

  • c.Het gebruik van de grond maximaal 150m2 bedraagt.

H oofdstuk 4 Algemene bepalingen

Artikel 3 .

Hardheidsclausule

Het college van B&W is bevoegd om gemotiveerd af te wijken van deze beleidsregel, wanneer deze

voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden

onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (artikel 4:84 Awb).

Een beroep kan alleen gedaan worden op de hardheidsclausule indien:

  • a.Bijzondere omstandigheden worden aangevoerd die tot medewerking in afwijking van deze beleidsregel noodzaken en er geen redelijke alternatieven zijn;

  • b.Geen precedentwerking optreedt.

Artikel 4 .

Communicatie

Met betrekking tot deze beleidsregel is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Artikel 8.2 van deze wet geeft aan dat geen beroep kan worden ingesteld tegen onder meer een beleidsregel. De beleidsregel is gepubliceerd in de Stad Buren en is vervolgens door een ieder in te zien op de website en aan de balie van het gemeentehuis.

Artikel 5 .

Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: “Beleidsregel categorieën van gevallen’’.

Artikel 6 .

Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na publicatie, te weten 26 juni 2014.

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Buren op 16 juni 2014.

Burgemeester en wethouders van Buren,

de secretaris, de burgemeester,

mr. R.P. van der Starre J.A. de Boer

Naar boven