Beleidsregels Terug- en invordering WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004

Versie 2013

In de vergadering van 24 juni 2014 heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel nieuwe beleidsregels vastgesteld voor terug- en invordering van WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004. Vanaf nu gelden voor alle gemeentelijke uitkeringsregelingen dezelfde regels over terugvordering en invordering van te veel betaalde uitkering.

De nieuwe beleidsregels gaan in op de dag na deze publicatie en werken terug tot 1-1-2013.

ALGEMEEN

Voor wat betreft de terugvordering van IOAW, IOAZ en Bbz 2004 wordt zover als mogelijk aangesloten bij de beleidsregels betreffende terugvordering WWB. Daar waar WWB wordt vermeld in de onderstaande regels kan ook IOAW, IOAZ en Bbz worden gelezen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB. IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.Bbz 2004: Besluit bijstand zelfstandigen 2004;

    • b.Bruteren: het verhogen van de vordering met loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • c.College: het college van burgemeester en wethouders van deze gemeente;

    • d.Fraudevordering: een vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • e.Inlichtingenplicht: de verplichting zoals genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid IOAW, artikel 13, eerste lid IOAZ en artikel 30c tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen (SUWI);

    • f.IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.IOAZ: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz.

    • i.WWB: Wet werk en bijstand;

    • j.Onder kosten van uitkering in de zin van deze beleidsregels wordt verstaan de door de gemeente betaalde uitkering verhoogd met de afgedragen loonheffing. Per 1-1-2014 komen hier de premies zorgverzekering bij.

Artikel 2. Algemene bepaling

Burgemeester en wethoudersmaken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • 1.Het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit zoals bedoeld in artikel 54 lid 3 van de WWB of artikel 17 IOAW en/of IOAZ;

  • 2.Het terugvorderen van ten onrechte verleende of in de vorm van een geldlening, onder borgtocht of onverschuldigd betaalde uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 lid 2 tot en met 60 van de WWB, of artikel 44 tot en met 47 Bbz. Het terugvorderen van ten onrechte verstrekte uitkering IOAW en/of IOAZ zoals neergelegd in de artikelen 25 tot en met 31 IOAW en/of IOAZ, voor zover niet reeds verplicht is gesteld in de wet.

HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 3. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

  • 1.In alle gevallen waarin het college ingevolge artikel 54 WWB of 17 IOAW / IOAZ de mogelijkheid heeft om het recht op de uitkering op te schorten dan wel in te trekken, dient zij deze bevoegdheid aan te wenden.

  • 2.Een besluit tot toekenning van uitkering wordt herzien of ingetrokken indien:

    • a.Het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, artikel 13 IOAW / IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;

    • b.anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • 1.Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

TERUGVORDERING

Artikel 4. Terugvordering

  • 1.Uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels, dan wel zoals verplicht gesteld in de wet.

  • 2.Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om over te gaan tot het terugvorderen van het netto bedrag indien de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen hiertoe aanleiding geeft. Dit kan indien een vordering is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 5. Ten onrechte of te hoog verleende uitkering

  • 1.Burgemeester en wethouders vorderen uitkering terug van de belanghebbende zoals beschreven in artikel 58 lid 2 tot en met 60 WWB, artikel 25 tot en met 31 IOAW / IOAZ en artikel 44 tot en met 47 Bbz.

  • 2.Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering op grond van een administratieve vergissing vindt niet plaats indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

  • 3.In afwijking van lid 1 vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dat signaal nog onterecht of te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 4.Onder een signaal zoals genoemd in het derde lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 5.In afwijking van het eerste lid beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zou belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht hebben voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op uitkering over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

Artikel 6. Terugvordering van gezinsleden

  • 1.Onverminderd het bepaalde onder artikel 4 worden kosten van uitkering indien de uitkering aan een gezin of echtpaar in het kader van de wet wordt verleend, van alle gezinsleden of partner teruggevorderd. Hetgeen in artikel 59 WWB en artikel 26 IOAW / IOAZ beschreven is als bevoegdheid wordt door het college dwingend toegepast.

  • 2.De in het eerste lid bedoelde personen zijn hoofdzakelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van uitkering die worden teruggevorderd. Wordt de ene persoon ontslagen van verdere terugbetaling wegens verkrijgen van een schone lei waaronder voor de vordering waarvoor hij hoofdelijk aansprakelijk is, dan wordt de andere persoon volledig aansprakelijk voor het restant.

Artikel 7. Afzien van terugvordering

Burgemeester en wethouders zien af van terugvordering indien:

  • a.het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 25,- tenzij het een vordering schending inlichtingenplicht betreft over ene periode vanaf 1-1-2013;

  • b.hiertoe een dringende reden aanwezig is.

KWIJTSCHELDING

Artikel 8. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1.In afwijking van artikel 4 en 5 van deze beleidsregels kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien:

    • a.redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in artikel 9 lid 1 sub b bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang.

  • 1.De bepaling onder lid 1 van dit artikel is niet van toepassing wanneer er een terugvordering heeft plaatsgevonden wegens schending van de inlichtingenplicht, artikel 17 WWB jo. 58 lid 1 WWB over een periode na 1-1-2013.

Artikel 9. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1.Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 8 van deze beleidsregels wordt afgezien indien:

    • a.De terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

    • b.De vordering wordt gedekt door pand en hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 1.In afwijking van artikel 9 lid 1 van deze beleidsregels kan aan kwijtschelding worden meegewerkt wanneer ook aan de volgende punten is voldaan:

    • a.Verzoek tot medewerking aan een schuldsanering/ - bemiddeling moet worden ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie.

    • b.Door de schuldregeling ontstaat voor de klant perspectief voor de toekomst.

    • c.De klant heeft de afgelopen periode een duidelijke gedragsverandering vertoond.

    • d.De klant heeft duidelijk zelf initiatief genomen.

    • e.De verhouding van de vordering van de gemeente ten opzichte van derden mag niet onevenredig groot zijn. Wanneer dit wel het geval is kan de gemeente een regeling treffen waarbij de aflossing aan de gemeente gedurende een beperkte periode lager wordt vastgesteld, zodat de schuld met derden kan worden geregeld.

  • 1.De bepaling onder lid 2 van dit artikel is niet van toepassing wanneer er een terugvordering heeft plaatsgevonden wegens schending van de inlichtingenplicht, artikel 17 WWB jo. 58 lid 1 WWB over een periode na 1-1-2013.

Artikel 10. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 11. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.Niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen;

  • b.De belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c.Onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 12. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting bij niet-fraude vorderingen (geen schending inlichtingenplicht)

In afwijking van artikel 4 van deze beleidsregels kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of verdere terugvordering af te zien , indien de belanghebbende:

  • a.gedurende vijf jaar (60 termijnen) volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag die periode alsnog heeft betaald;

  • c.gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • d.een bedrag overeenkomend met ten minste 50 % van de restsom in één keer aflost.

Artikel 13. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting op vorderingen ten gevolge van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende (fraudevorderingen)

  • 1.Indien terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17 eerste lid WWB, artikel 13 IOAW / IOAZ kunnen burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 4 van deze beleidsregels besluiten om van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

    • a.gedurende tien jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag alsnog heeft betaald;

    • c.gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten

  • 1.De onder lid 1 genoemde termijn van tien jaar wordt gehalveerd tot een termijn van vijf jaar indien de debiteur:

    • a.gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, waarbij het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of;

    • b.gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, waarbij het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, maar het achterstallige bedrag alsnog heeft voldaan en;

    • c.de debiteur gedurende de termijn van vijf jaar een duidelijke gedragsverandering in de positieve zin van het woord heeft vertoond.

    • d.Tot slot wordt verwacht dat de debiteur duidelijk zelf verantwoordelijkheid heeft betoond voor de maximale aflossing en zelf het initiatief heeft genomen om een verzoek tot kwijtschelding in te dienen.

  • 1.Geen mogelijkheid tot geheel of gedeeltelijke kwijtschelding, behoudens omstandigheden genoemd in artikel 16, is mogelijk indien er sprake is van recidive binnen een termijn van vijf jaar nadat het laatste terugvorderingsbesluit op naam van debiteur is genomen.

  • 2.De bepaling onder lid 2 van dit artikel is niet van toepassing wanneer er een terugvordering heeft plaatsgevonden wegens schending van de inlichtingenplicht, artikel 17 WWB jo. 58 lid 1 WWB over een periode na 1-1-2013.

Artikel 14. Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

  • 1.De in artikel 12 genoemde termijn is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van belanghebbende in die periode de beslagvrije voet als bedoeld in artikelen 474c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17 eerste lid WWB of artikel 13 IOAW / IOAZ.

  • 2.Indien de belanghebbende gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode naar het gemiddeld inkomen van belanghebbende over die periode naar de voor hem geldende beslagvrije voet als bedoeld in artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsnog voldoet, kunnen burgemeester en wethouders besluiten van verdere terugvordering af te zien.

  • 3.Verkorting van de invorderingsperiode is niet mogelijk indien de terugvordering het gevolg is van leenbijstand, die verstrekt is in de vorm van een geldlening of borgtocht en:

    • a.de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan;

    • b.de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft; dan wel

    • c.het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

Artikel 15. Opschorting periode van betalingsverplichting

Indien belanghebbende gedurende de periode van zijn betalingsverplichting gedetineerd is geweest wordt de periode van betalingsverplichting verlengd met de feitelijke duur van zijn detentie.

Artikel 16. Afzien van terugvordering

  • 1.Burgemeester en wethouders kunnen op grond van zeer dringende redenen, buiten de regels zoals opgenomen in dit beleidskader, geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering.

  • 2.Indien burgemeester en wethouders op grond van het bepaalde, zoals bedoeld als in lid 1 van dit artikel, geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering, nemen zij hiertoe een gemotiveerd besluit.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND

Artikel 17. Terugvorderingsbesluit (betalingsbeschikking)

In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

  • 1.tot welk bedrag, netto of bruto en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • 2.de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen uitkering dient terug te betalen.

  • 3.De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeld, (art. 4:87 Awb)

  • 4.Bij personen met een inkomen boven de voor hen geldende bijstandsnorm wordt rekening gehouden met de van toepassing zijnde beslagvrije voet die wordt berekend door middel van een vrij te laten bedrag calculatie (VTLB)

  • 5.Bij personen die geen bijstandsuitkering of inkomensvoorziening ontvangen wordt het vermogen in een levensverzekering vrijgelaten voor zover deze verzekering reeds bestond tijdens het ontstaan van de vordering.

Artikel 18. Aanmaning

Indien de schuldenaar in verzuim is, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, wordt binnen een termijn van 6 weken na constatering van het verzuim, of op enig ander tijdstip, een schriftelijke aanmaning verzonden, waarin de schuldenaar wordt gemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden, tot betaling over te gaan (artikel 4:112 lid 1 Awb).

Artikel 19. Dwangbevel

Binnen 2 weken of op enig ander tijdstip nadat niet (volledig) binnen de aanmaningstermijn is betaald, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit (artikel 60 lid 2 WWB, artikel 28 IOAW / IOAZ en artikel 4:117 lid 1 Awb) voor zover we zelf een dwangbevel kunnen uitvaardigen.

Voor de overige gevallen laten wij dat aan de deurwaarde over. Het bevel tot betaling bedraagt 4 dagen. Het dwangbevel vermeldt op welke wijze het dwangbevel, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 20. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1.Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het terugvorderingsbesluit of dat met de belanghebbende op grond van een minnelijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 2.Burgemeester en wethouders verrichten periodiek onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld. De frequentie van dit onderzoek is vastgesteld in het heronderzoeksplan debiteuren.

Artikel 21. Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit cq. dwangbevel ten uitvoer gelegd door middel van:

  • 1.Verrekening tot aan de toepasselijke beslagvrije voet met de maandelijks verleende bijstand / uitkering ingevolge de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004, op grond van artikel 60 lid 3 en 4 WWB, artikel 28 lid 2 en 5 IOAW / IOAZ of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • 2.vereenvoudigd derdenbeslag enkel nadat belanghebbende eerst is aangemaand en vervolgens een dwangbevel heeft ontvangen;

  • 3.een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479elid 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 4.Van executoriaal beslag wordt afgezien indien de totale vordering minder is dan het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde drempelbedrag van € 125,-. Indien deze vordering niet middels een minnelijke betalingsregeling en / of verrekening, vereenvoudigd derdenbeslag of deurwaarder kan worden geïncasseerd, wordt de vordering buiten invordering gesteld. Tenzij het een vordering uit schending inlichtingenplicht betreft over een periode na 1-1-2013.

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 22. Rente en kosten

  • 1.Indien belanghebbende niet tijdig betaalt, wordt hem geen aanmanings- of dwangbevelkosten in rekening gebracht.

  • 2.Indien de gemeente overgaat tot beslaglegging als bedoeld in artikel 20 lid 3 van deze beleidsregels, dan wordt de vordering verhoogd met de door derden te maken kosten en wettelijke rente.

  • 3.Wat betreft de termijnen sluit het college zich aan bij hetgeen in de Awb wordt vermeld.

Artikel 23. Terugvordering van de geldlening onder verband van hypotheek (zogenaamde krediethypotheek)

  • 1.Terugvordering van krediethypotheken welke zijn gevestigd op grond van artikel 20 van de Algemene Bijstandswet en artikel 4, vierde lid, laatste volzin van de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet vindt plaats analoog aan de bepalingen in het oude Besluit Krediethypotheek.

  • 2.Terugvordering van krediethypotheken welke zijn gevestigd met toepassing van het bepaalde in artikel 48, tweede en derde lid van de WWB, vindt plaats met in achtneming van de artikelen 24 tot en met 27.

Artikel 24. Aflossing krediethypotheek

  • 1.Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 2.De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats en wordt gerelateerd aan de toepasselijke beslagvrije voet.

  • 3.Het maandbedrag voor de aflossing wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld.

  • 4.4. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB dat niet uitgaat boven de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in Hoofdstuk III, afdeling 1 van genoemde wet, wordt geen aflossing gevergd.

  • 5.Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stellen burgemeester en wethouders zo nodig tussentijds het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 6.Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met de noodzakelijke voor eigen rekening komende bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen conform de uitkomst van de VTLB-calculatie.

  • 7.Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar nalatig is in het voldoen aan de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarvoor tevens de wettelijke rente verschuldigd.

  • 8.Indien na tien jaar nog een deel niet is afgelost, vervalt de verplichting tot aflossing. De resterende schuld blijft dan staan tot de verkoop van de woning.

Artikel 25. Rente krediethypotheek

  • 1.Indien door toepassing van artikel 24 vierde tot en met zesde lid van deze beleidsregels na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de lening.

  • 2.De rente als bedoeld in het eerste lid is de wettelijke rente, verminderd met drie procent.

  • 3.Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eert tot te hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet betaald wordt bijgeschreven bij het niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4.Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5.Over een bijgeschreven rente is geen rente verschuldigd

Artikel 26. Verkoop van de woning

  • 1.Bij verkoop of vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 25 derde en vierde lid van deze beleidsregels, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2.Bij verkoop van de woning kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbenden dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende na toepassing van het derde lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na de aflossing vrijgekomen bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3.Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in elk geval het bedrag toe, dat op grond van artikel 34 lid 3 WWB bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.

  • 4.Indien bij de verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterend bedrag van de geldlening en van de rentevordering wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 27. Opgave van stand van geldlening en rentevordering

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

NADERE INVULLING BELEID

Artikel 28. Har d heidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

NADERE INVULLING BELEID

Artikel 29. Nadere invulling beleid

Burgemeester en wethouders hebben de beleidsregels inzake terugvordering en invordering van ten onrechte verleende bijstand ingevolge de WWB, IOAW en IOAZ nader uitgewerkt in de Toelichting.

Artikel 30. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na publicatie en werken terug tot 1-1-2013 onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels Terug- en Invordering WWB, vastgesteld op 23-03-2010.

Toelichting Beleidsregels terug - en in vordering WWB, Ioaw , Ioaz en Bbz 2004

Met de inwerkingtreding van de Wet bundeling uitkeringen aan gemeenten (Wet Buig) op 1 januari 2010 is de terugvordering van Ioaw, Ioaz, Bbzgeen wettelijke verplichting meer, maar een bevoegdheid. Omdat dit wat betreft de WWB al sinds 1 januari 2004 het geval is, is besloten om hier bij aan te sluiten.

Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.Een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de Ioaw of Ioaz dan wel een Bbz-uitkering (artikel 60 lid 4 WWB en artikel 28 lid 2 Ioaw en Ioaz); en

  • b.Een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting (artikel 60c WWB en artikel 29a Ioaw en Ioaz).

Beleidsregel 2 : Algemeen

In de WWB, die per 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende / te veel verstrekte bijstand een bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingsprakrijk. Met onderhavige beleidsregels wordt de basis gelegd voor het terugvorderingsbeleid van de gemeente voor terugvordering op grond van artikel 58 lid 1 sub a WWB wanneer deze niet het gevolg is van schending inlichtingenplicht en terugvorderingen op grond van artikel 58 lid 1 sub b tot en met f WWB.

In de Ioaw en Ioaz en de Bbz-2004 zijn al regels opgenomen die voorschrijven hoe met terugvordering moet worden omgegaan. Terugvordering is in de Ioaw en Ioazgeen bevoegdheid van het college, maar een verplichting. In de wet zijn soortgelijke bepalingen opgenomen die ook in de Beleidsregels terugvordering WWB zijn geformuleerd. Voor zover de bepalingen in de wet niet voldoende zijn, zijn beleidsregels terugvordering van toepassing op terugvorderingen die op grond van de Ioaw of ioaz tot stand zijn gekomen.

Sinds de invoering van de 4de tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 1 juli 2009 kent het terugvorderingsbesluit op zich geen executoriale werking. Slechts wanneer belanghebbende na zowel het ontvangen van het terugvorderingsbesluit als de aanmaning niet heeft betaald, levert het daarop volgende dwangbevel de executoriale titel. De 4de tranche van de Awb geeft aan het college de bevoegdheid om de aan de aanmaning en dwangbevel verbonden kosten in rekening te brengen bij belanghebbende. Of en hoe het college van deze bevoegdheid gebruik maakt staat beschreven in artikel 20 van het terugvorderingsbeleid.

De WWB is een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de uitkering acht het college het van groot belang dat de uitkering allen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstige effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijkbeleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

De WWB maakt onderscheid in terugvordering en verhaal van kosten van uitkering.

Terugvordering heeft betrekking op het terughalen van te veel verstrekte uitkering. De uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie de bijstand is uitbetaald, dus van de klant zelf.

Bij verhaal van bijstand gaat het om het terugkrijgen van de kosten van bijstand die is wordt verleend aan klanten waarvoor een andere persoon (derde) onderhoudsplichtig is. Verhaal wordt dus toegepast op een andere persoon dan de klant zelf, bijvoorbeeld i.v.m.:

  • -de onderhoudsplicht bij jong meerderjarigen

  • -verhaal op nalatenschappen

  • -verhaal i.v.m. schenkingen

Onder kosten van uitkering wordt verstaan de bruto uitkering: verhoogd met de loonheffing die de gemeente heeft betaald en die maatschappelijke ontwikkeling niet kan verrekenen. In een lopend boekjaar wordt volstaan met terugvordering van de netto uitkering. Over afgesloten boekjaren vindt altijd terugvordering van de bruto uitkering.

Beleidsregel 3 : Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van uitkering is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op uitkering door middel van een herziening- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen, waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen in lid 2 onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54 lid 3 WWB en artikel 26 Ioaw en Ioaz, doch met een dwingend karakter geformuleerd.

  • a.Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstands- recht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV.

  • b.In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.

In beide gevallen leidt dit tot een vordering op een debiteur.

Ad a. De onder a genoemde gevallen omvatten zowel de zelfstandige terugvorderingsbesluiten op grond van:

  • -afwijkende gezinsbijstand

  • -verleende voorschotten

  • -middelen achteraf en

  • -loonbijstand en borgtocht

als de herzieningsbesluiten, gevolgd door een terugvorderingsbesluit op grond van;

  • -het achteraf verlagen of het intrekken van bijstand wegens informatiefraude en

  • -het intrekken van bijstand na het verstrijken van de hersteltermijn.

Ad b. Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door het college onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszeker-heidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

Een andere overweging is of het college als gevolg van een grove fout een foutief besluit heeft genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belang- hebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

Beleidsregel 4 : Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijk terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

Behoudens in het geval van anderszins onverschuldigd betaalde bijstand (artikel 58 lid 1 sub e WWB of artikel 25 lid 1 Ioaw / Ioaz) geldt een algemene verjaringstermijn van 20 jaar. Voor het vaststellen van de verjaring is bepalend, dat een besluit tot terugvordering moet zijn genomen binnen 5 jaar na de dag waarop de gemeente bekend is geworden met de vordering en de debiteur. Terugvordering van anderszins onverschuldigd betaalde bijstand vindt niet plaats als de kosten zijn gemaakt meer dan 2 jaar voor de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Bij de vraag of bruto of netto wordt teruggevorderd geldt, dat in principe altijd wordt teruggevorderd wanneer het belastingjaar nog niet is afgesloten. Wanneer er daarna nog een (deel van de) schuld openstaat, zal tot brutering worden overgegaan. Hierbij dient het college wel de belangen af te wegen van de partijen. Verwezen wordt naar de uitspraak van de CRvB 28-11-2006, nr 05/2497. In die uitspraak blijkt sprake te zijn van nalatigheid van de gemeente en verwijtbaarheid aan de zijde van de cliënt te ontbreken. Indien de gemeente niet nalatig zou zijn geweest zou de vordering netto kunnen zijn teruggevorderd. In dergelijke gevallen dient dus tot de netto-terugvordering te worden overgegaan. Zie ook CRvB 24-07-2011, LJN: BR5136. Indien er sprake is van een maatregel die met terugwerkende kracht wordt opgelegd wordt altijd netto teruggevorderd.

Beleidsregel 5 : Ten onrechte of te hoog verleende bijstand.

De hier omschreven situaties waarin bijstand niet wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58, 59 WWB en artikel 25, 26 Ioaw / Iaow. Om echter geen misverstand te laten

bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58, dwingend geformuleerd.

  • a.Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB of artikel 26 Ioaw / Ioaz en beleidsregel 2 van de Beleidsregels Terugvordering eerst een herziening- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

  • b.Aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dien in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de geldlening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

  • c.Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belang-hebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de gelsverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat er tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • d.Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrek als renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB. Wanner deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • e.Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarom de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond van deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.

Wat betreft de overige leden is aangesloten bij de jurisprudentie. Zie CRvB 12-06-2006, LJN: BA221 en CRvB 17-07-2007, LJN: BR5136 en CRvB 11-05-2010, LJN: BM 5095.

Beleidsregel 6 : Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 WWB en artikel 26 Ioaw / Ioaz kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

-de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft

verzwegen.

-de verwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In alle gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om het (volledig) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

Bij een verzwegen gezamenlijk huishouding wordt mede geïncasseerd op de partner en bij schijnverlating op de echtgeno(o)t(te). Dit in het kader van hun hoofdelijke aansprakelijkheid.

Beleidsregel 7 : Afzien van herziening bijstand en afzien van terugvordering

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering.

  • 1.Ten eerste kan worden besloten om af te zien van terugvordering. De vordering komt in dat geval

    niet tot stand. Dit gebeurt wanneer:

    • a.het bedrag van de vorderingen € 25,- of minder bedraagt (doelmatigheidsoverweging);

    • b.er sprake is van dringende redenen. De argumenten om op deze grond van herziening af te zien moeten zwaarwegend van (im-)materiële aard zijn. Hiervoor zijn welhaast geen voorbeelden te geven, omdat de argumenten strikt individueel en persoonlijk bepaald worden. Het moet gaan om “uitzichtloze situaties” en/of “acute noodsituaties” (algemene of psychische decompensatie; traumatische ervaringen die een zeer zware psychologische belasting opleveren, terminaal ziektebeeld).

  • 1.Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 7 en verder.

Beleidsregel 8 tot en met 11 : Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In beginsel moet de klant de gehele vordering terugbetalen en wel ineens nadat de vordering is ontstaan. Wanneer de klant niet in staat is de vordering ineens te voldoen, kan een betalingsregeling worden getroffen. Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgesteld, dan kan in een later stadium rede zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

In de beleidsregels 7 tot en met 10 wordt aangegeven op welke manier met kwijtschelding van (het restant van) de schuld wordt omgegaan.

Buiten invordering stellen.

Onder het buiten invordering stellen van kosten van bijstand wordt mede verstaan het “afzien van verdere invordering”, “kwijtschelding van terugvordering” of “afboeken”. Het buiten invordering stellen is mede een instrument om armoede te bestrijden. Dit instrument heeft met name een functie bij het saneren van schulden en het stimuleren van uitstroom.

Daarbij blijft wel als uitgangspunt gelden:

  • -dat onverschuldigd betaalde bijstand in beginsel steeds moet worden terugbetaald

  • -dat frauderen niet wordt geaccepteerd en dat fraudevorderingen in beginsel volledig worden

teruggevorderd en

-dat binnen de beschikbare mogelijkheden het maximaal haalbare bedrag moet worden geïnd.

Het buiten invordering stellen van kosten van bijstand is niet van toepassing wanneer de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan woerden.

Afboeken en schuldhulpverlening

Het afzien van een gedeelte van de terugvordering is mogelijk indien dit noodzakelijk is voor het tot stand komen van een schuldregeling m.b.t. alle vorderingen.

Deze taak vraagt specifieke aandacht van verschillende disciplines binnen de afdeling Sociale Zaken Haaren / afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling Boxtel.

Bij vorderingen waarbij geen sprake is van fraude gelden de volgende aandachtspunten:

  • -er moet sprake zijn van een uitzichtloze liquiditeitssituatie;

  • -het besluit tot het gedeeltelijk buiten invordering stellen moet bijdragen aan een structurele

oplossing van de bestaanszekerheid;

-de vordering van de gemeente minstens naar evenredigheid moet worden voldaan met vorderingen

van gelijke aard;

-het besluit tot buiten invordering stellen treedt niet in werking voordat de schuldregeling

daadwerkelijk tot stand is gekomen.

Indien niet binnen 12 maanden na het besluit tot buiten invordering stelling een schuldregeling tot stand komt, de schuldregeling niet wordt nagekomen of relevante inlichtingen zijn verzwegen, vindt intrekking / wijziging van het besluit tot invordering stelling plaats.

Een verzoek tot het meewerken aan een schuldregeling / schuldsanering wordt ingewilligd, indien het verzoek aan de bovenstaande criteria voldoet. Hierbij kan worden overgegaan tot (gedeeltelijk) kwijtschelding van een terugvordering.

Zo het verzoek mede fraudevorderingen betreft, is het buiten invordering stellen er van afhankelijk van het antwoord op de vraag of

  • -het afwijzen van het verzoek noopt tot een wettelijke sanering en

  • -Het verweer daartegen niet slaagt o.g.v. de Wsnp-jurisprudentie en

  • -het voorstel naar draagkracht berekening en aflossingsduur voldoet aan de richtlijn van de NVVK

(Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet )

In de Wsnp-jurisprudentie gelden voor fraudevorderingen bijzondere omstandigheden, zoals:

  • -een relatief kleine fraudevordering op de totale vorderingslast;

  • -serieuze pogingen van de debiteur om tot betaling van zijn (fraude)vorderingen te komen;

  • -het zich opofferingen getroost hebben om te komen tot gedeeltelijke aflossing van de vorderingen;

  • -de debiteur na eerdere ontsporing zijn leven weer op de rails heeft staan;

  • -de debiteur met kinderen reeds zwaar is getroffen door de problematiek rond het niet tijdig betalen

van verplichtingen;

-Het voorkomen van een dreigende ontruiming van de woning of het afsluiten van nutsvoorzieningen.

In het voorstel tot regeling van de betalingsverplichtingen (inclusief bemiddeling, regeling en minnelijk/wettelijke schuldsanering), waarbij (fraude) vorderingen van de gemeente betrokken zijn, worden nadrukkelijk de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden uit de WSNP-jurisprudentie genoemd en getoetst.

Indien hieraan wordt voldaan en nadien de vordering(en) van de gemeente naar evenredigheid worden voldaan met vorderingen van gelijke rang (dus van concurrente crediteuren) en naar “dubbele portie” met vorderingen waaraan die van de gemeente preferent zijn, stemt het college in met het voorstel.

Beleidsregels 12 tot en met 14 : Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

Verkorting van de periode van voldoen aan de betalingsverplichtingen

In beginsel moet tien jaar naar draagkracht worden terugbetaald. Sinds 2013 geldt dat voor fraudevorderingen in beginsel kwijtschelding meer is toegestaan.

Kader afboeken niet verwijtbare vorderingen

Voor debiteuren met uitsluitend niet verwijtbare vorderingen geldt als kader voor het afboeken dat de debiteur in de periode van 5 jaar vóór het verzoek tot kwijtschelding van de vordering zijn betalingsverplichtingen conform een met de gemeente gemaakte betalingsafspraak op correcte wijze is nagekomen.

De 5-jaars termijn vangt als regel aan op de datum indiening verzoek om kwijtschelding. Heeft de debiteur over die periode conform de gemaakte afspraken terugbetaald, dan wordt van verdere terugvordering afgezien en wordt het restant van de vordering afgeboekt. Zo niet, dan wordt een heronderzoek debiteuren gepland. De debiteur is / blijft zelf verantwoordelijk voor het verstrekken van inkomensgegevens en het bewaken van de termijn.

Wat zijn volledige betalingsverplichting over deze periode is, moet worden vastgesteld aan de hand van dossieronderzoek. Wanneer geen gegevens beschikbaar zijn, wordt de debiteur in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens aan te leveren. Reageert de debiteur niet binnen twee weken, dan wordt het verzoek om kwijtschelding afgewezen.

Is hier niet aan voldaan, dan wordt een heronderzoek kwijtschelding gepland op basis van het nog resterende aantaa van 60 termijnen , die de debiteur nog moet betalen, Het achterstallige bedrag over die periode moet alsnog zijn betaald alvorens van verdere terugvordering wordt afgezien.

Overigens wordt met de onder beleidsregel 11 sub d genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruik gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vaststaat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

Kader afboeken fraudevorderingen

In beleidsregel 12 is nadrukkelijk getracht aan de eventuele kwijtschelding van fraudevorderingen strengere eisen te stellen. Dit geldt voor fraudevorderingen ontstaan voor 2013.

Samenloop vorderingen

In het kader van een integrale benadering wordt een incasso op meerdere vorderingen samengevoegd tot één incassotermijn. De daarin betrokken vorderingen (samenloop van gewone schulden, samenloop van fraudevorderingen of samenloop van één of meer gewone vorderingen met één of meer fraudevorderingen) bepalen de looptijd van de incassotermijn, waarin de jongste vordering in beginsel bepalend is.

Indien er 7 jaar voorafgaand aan de jongste niet verwijtbare vordering een fraudevordering ontstaat, bepaalt deze de looptijd van de incasso. De looptijd is dus bij een pakket net uitsluitend gewone terugvorderingen 5 jaar en bij een pakket van met één of meerdere fraudevorderingen 10 jaar (te rekenen vanaf de datum van de beschikking waarbij de jongste vordering in beginsel bepalend is).

Bij samenloop wordt een verzoek om af te zien van verdere terugvordering getoetst op 120 termijn- betalingen, indien er op de datum van het verzoek nog geen fraudevordering actueel is. Staan er dan alleen nog gewone vorderingen open, dan wordt volstaan met toetsing op het voldaan hebben van 60 termijnbetalingen. Bij het beoordelen van de toets aan het voldaan hebben van termijnbetalingen wordt steeds teruggerekend vanaf de datum van het verzoek.

Inloop betalingsachterstand.

a.Bij niet verwijtbare vorderingen

Als het volledige bedrag aan opgelegde betalingsverplichtingen over 60 termijnen nog niet is terugbetaald, moet eerst het achterstallige bedrag alsnog worden voldaan voordat het verzoek kan worden toegewezen. Indien de debiteur de maximale aflossingsverplichting, zijnde al het meerdere boven de voor hem geldende beslavrije voet, over een periode van 60 maandtermijnen aanwendt om aan zijn betalingsverplichtingen aan de gemeente te voldoen, kan eveneens worden afgezien van verdere terugvordering van het dan nog openstaande restant. Betalingen worden primair in mindering gebracht op de oudste vordering. Een uitzondering hierop geldt voor een netto schuld over het lopende boekjaar. Zo hiervan sprake is wordt deze eerst op deze vordering afgelost.

De hiervoor genoemde termijn van 5 jaar wordt bekort tot een termijn van 3 jaar (36 termijnen) indien uitsluitend vorderingen openstaan die niet het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht.

a.Bij fraudevorderingen

(van voor 2013)

Als het volledige bedrag aan opgelegde vorderingen over 120 termijnen nog niet is terugbetaald, moet eerst het achterstallige bedrag alsnog worden voldaan voordat het verzoek kan worden toegewezen. Indien de debiteur de maximale betalingsverplichting, zijnde al het meerdere boven de voor hem geldende beslagvrije voet, over een periode van 60 maandtermijnen aanwendt om zijn betalingsverplichtingen, kan eveneens worden afgezien van verdere terugvordering van het nog openstaand restant. Betalingen worden primair in mindering gebracht op de oudste vordering. Een uitzondering hierop geldt voor een netto schuld over het lopende boekjaar. Zo hiervan sprake is wordt eerst op deze vordering afgelost.

Uitzonderingen

Terugvordering waarvoor de rechter een termijnbedrag heft vastgesteld, komen niet voor kwijtschelding in aanmerking. In deze gevallen heeft de debiteur namelijk het voordeel dat de terug- betaling niet naar draagkracht plaatsvindt.

Langdurige onmogelijkheid tot incasseren.

In beleidsregel 11.c is geregeld dat van (verdere) terugvordering kan worden afgewezen als de debiteur 5 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. De bepaling wordt toegepast als de debiteur 5 jaar lang onvindbaar is of als deze gedurende die periode in het buitenland verblijft. Indien een debiteur niet is getraceerd en er op diens vordering niets wordt afgelost, wordt de terugvordering afgeboekt.

Ook in gevallen waarin gedurende vijf jaar is gebleken dat de debiteur niet in staat was om betalingen te verrichten en het ook niet aannemelijk is dat in die situatie verandering zal optreden kan een verzoek om kwijtschelding op grond van dit artikel gehonoreerd worden. Op grond van beleidsregel 12 bedraagt de hiervoor genoemde termijn in het geval van een fraudevordering 10 jaar na datum vaststellen vordering.

Ontbreken draagkracht.

Het ontbreken van draagkracht wordt uitsluitend als een termijnbetaling aangemerkt als daar berekening aan ten grondslag heeft gelegen en daarvoor een beschikking is. Maanden waarin de debiteur o.g.v. een herberekening geen draagkracht had, bevestigd in een beschikking , worden meegenomen bij het vaststellen van de looptijd van de incassotermijn behoudens in geval van het ontbreken van draagkracht wegens detentie. Detentie schort daarom de looptijd van de incasso op.

Afboeken en stimuleren van uitstroom

Zijn de algemene toetsingskaders voor het buiten invordering stellen van zowel gewone als fraude- vorderingen aantoonbaar een belemmering voor de uitstroom uit de bijstand, dan kan / mag de incasso (het terugvorderen) hierop worden afgestemd.

In het kader van het principe tot het leveren van maatwerk kan aan de volgende mogelijkheden worden gedacht:

  • -het ophogen van de beslagvrije voet van 90 % naar 100 %

  • -het buiten invordering laten van een deel van de arbeidsinkomsten.

Uit oogpunt van objectiviteit geldt hierbij als richtsnoer maximaal 15 % van het wettelijk minimum loon. Of en in welke mate via het debiteurenbeleid de uitstroom effectief is te stimuleren is afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een concreet geval. Het afwegen van belangen wordt overgelaten aan het resultaat van het overleg van de casemanager met de klant. Hierbij treedt een regeling over terugvordering voor het stimuleren van uitstroom, waarbij wordt afgeweken van de algemene toetsingskaders, niet in werking voordat de uitkering feitelijk tot stand is gekomen. Verder vervalt de regeling bij terugval in de uitkering.

Beleidsregel 15 : Opschorting periode van betalingsverplichting

Indien de belanghebbende door eigen verwijtbaat toedoen, tijdelijk niet in de mogelijkheid verkeert om de overeengekomen betalingsverplichtingen na te komen, wordt de duur van de periode in eerste aanleg vanaf de datum dat deze zou zijn verlopen, verlengd met de feitelijke duur van de periode dat de belanghebbende zijn betalingsverplichtingen niet kon nakomen.

Beleidsregel 16 : Afzien van terugvordering

Deze beleidsregel geldt als algemene hardheidsclausule voor de onderhavige beleidsregels met betrekking tot het terugvorderingsbeleid.

Er zijn immers altijd feiten en omstandigheden te bedenken waarbij het in een concreet geval om moverende redenen kan worden besloten om van verdere terugvordering af te zien.

In deze beleidsregel wordt met name aansluiting gezocht bij de in beleidsregel 7 genoemde zwaar-wegende argumenten van (im)materiële aard. Zoals eerder gesteld zijn hier welhaast geen concrete voorbeelden van te geven, omdat de argumenten strikt individueel en persoonlijk bepaald worden. Het moet gaan om “uitzichtloze situaties” en/of “acute noodsituaties” (algemene of psychische decompensatie; traumatische ervaringen die een zeer zware psychologische belasting opleveren, terminaal ziektebeeld).

Voorwaarde tot afzien van terugvordering is het gegeven dat het besluit van het college de motieven vermeldt waarop het besluit is gestoeld. Dit kan min of meer algemene bewoordingen in het formele besluit worden genoemd. In de onderliggende rapportage dient echter een nauwkeurige afweging te worden gegeven waarom in dit concrete geval tot afzien van terugvordering wordt besloten.

Als het ook maar enigszins mogelijk is, wordt de debiteur of zijn zaakgelastigde / wettelijk vertegen- woordiger (bijvoorbeeld bij geestelijke stoornis) schriftelijk van het besluit op de hoogte gebracht.

Beleidsregel 17 : terugvorderingsbesluit

In deze regel is conform artikel 60 van de WWB of artikel 28 Ioaw / Ioaz geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit. Waar mogelijk en van toepassing worden herzienings- en terugvorderings- en invorderingsbesluiten zoveel mogelijk gecombineerd in één besluit.

Uitganspunten minnelijk terugbetalen.

De belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld om de verlangde termijnen zelf minnelijk te voldoen. Bij periodieke bijstand kan worden voorgesteld vrijwillig te betalen door inhouding van de verlangde termijnbedragen op de uitkering. Bij gebreke van tijdige betaling vindt (dwangmatige) invordering plaats. Hierbij gaat verrekenen voor beslag.

Onverschuldigd verleende bijstand moet in beginsel in één keer worden terugbetaald. De debiteur die niet aan deze verplichting kan voldoen, moet dit bewijsbaar aantonen. Blijkt terugbetaling ineens inderdaad niet mogelijk, dan wordt een betalingsregeling getroffen. Hierbij wordt het termijnbedrag vastgesteld:

  • -dit is al het inkomen boven de toepasselijke beslagvrije voet, berekend met de VTLB-calculator

  • -Voor personen met een inkomen boven de WWB-norm te vermeerderen met het inkomen dat deze

norm te boven gaat. Ook berekend met de VTLB-calculator. Hierbij wordt niet als inkomen aange-

merkt o.a. kinderbijslag, huurtoeslag, bijdrage Welzijnsfonds en bijzondere bijstand.

Verder rekening houdend met :

-aflossing lening kredietbank voor noodzakelijke gebruiksgoederen en voor kredieten die in de

gemeente in het kader ban de reguliere schuldsanering, WSNP etc. zijn vastgelegd;

  • -onderhoudsbijdrage;

  • -premie Basisziektekostenverzekering en aanvullende ziektekostenverzekering (waaronder een

tandplusverzekering e.d.) na aftrek zorgtoeslag;

-zakelijke lasten eigen woning ( aflossing rente hypotheek van de zelf bewoonde eigen woning,

premie risicoverzekering, opstaverzekering, ozb-belasting eigenaar, rioolbelasting, waterschaps-

lasten) als deze het normbedrag voor woonkosten te boven gaan ( laagste tabelhuur minus de

huurtoeslag die bij een huur tegen dezelfde kosten wordt ontvangen;

-huur van de door de debiteur bewoonde huurwoning na aftrek normhuur en aanspraak op

huurtoeslag.

Ook (bescheiden) vermogensbestanddelen vormen terugbetalingscapaciteiten en moeten worden ingezet voor terugbetaling. Onder (bescheiden) vermogensbestanddelen wordt verstaan:

-het aanwezige vermogen dat minder bedraagt dan het bescheiden vermogen als bedoeld in artikel

34 WWB;

  • -de (extra) vrijlatingen in het kader van een krediethypotheek, en

  • -de bezittingen in natura die naar hun aard en waarde niet algemeen gebruikelijk zijn (caravan, boot,

auto, verzamelingen, afkoop levensverzekering, etc).

In lid 4 en 5 wordt geregeld dat debiteuren die op het moment van ontstaan van een schuld beschikken over vermogen in een levensverzekering dit geld niet hoeven aan te wenden voor de aflossing. Bovendien wordt bij de bepaling van de aflossingscapaciteit rekening gehouden met bestaande geldleningen en premies voor levensverzekeringen die al bestonden ten tijde van het ontstaan van de schuld. Voorwaarde hiervoor is dat wel afgelost wordt op de bestaande geldlening en dat de premies voor de verzekering ook daadwerkelijk worden betaald. Wanneer er sprake is van een doorlopend krediet, mag dit krediet niet meer worden verhoogd.

Informatieplicht debiteur

De debiteur is desgevraagd verplicht de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn, die voor het vaststellen van de betaalcapaciteit inbegrepen. Wordt niet aan de infor-matieverplichting voldaan dan is terugvordering “terstond en ineens” opeisbaar. Tevens verliest de debiteur voor de duur van schending van de informatieplicht de bescherming van de beslagvrije voet; de beslagvrije voet kan worden gehalveerd. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering artikel 475 g.

Beleidsregel 18 : Aanmaning

Met de inwerkingtreding van de 4de tranche van de Awb op 1 juli 2009 kent het terugvorderingsbesluit (betalingsbesluit) geen zelfstandige executoriale titel meer. Er was voor de inwerkingtreding van de 4de tranche een gebrek aan uniformiteit betreffende bestuursrechtelijke geldschulden. Er werd per wet of regeling een verschillend aantal kansen en periodes tot terugbetaling aan belanghebbende gegund. Met de 4de tranche is hier een einde aan gekomen. Er is voor gezorgd dat belanghebbende meer kansen krijgt om de vordering te voldoen voordat er tot voordat er executie kan worden overgegaan. Indien belanghebbende een vordering na 1 juli 2009 niet geheel heeft betaald binnen 6 weken na verzending van de terugvorderingsbeschikking (betalingsbesluit) dient een aanmaning toegezonden te worden op grond van artikel 4:87 Awb. De betalingstermijn die middels de aanmaning wordt gegund bedraagt 2 weken.

Beleidsregel 19 : Dwangbevel

Indien belanghebbende ook niet geheel heeft betaald binnen de middels aanmaning gegunde termijn van 2 weken dient er een dwangbevel uitgevaardigd te worden. Deze levert de executoriale titel op (artikel 4.116 Awb). De betekening van het dwangbevel met het bevel tot betaling binnen 2 weken kan op grond van artikel 60 lid 4 WWB per normale post.nl postverzending geschieden. Per individueel geval zal door de medewerkers terugvordering en verhaal beoordeeld worden of een gewone postverzending voldoende is of daarentegen een aangetekende verzending vereist is. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de bezorgen post.

Beleidsrel 20 : Verplichting met betrekking tot de invordering

In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalings-verplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat dit in verband van een verplichting wordt gesproken, wordt hier bepaald dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen ingevolge een minnelijke betalingsregeling, of op basis van een terugvorderingsbesluit eenzijdig wordt medegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting.

Het college verricht onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

Beleidsregel 21 : Verrekening en beslaglegging

De bepalingen omtrent verrekening komen in de WWB terug in artikel 60 lid 3 WWB. Het dwangbevel geeft aan het terugvorderingsbesluit een executoriale titel op grond van artikel 60 lid 2 en 4 WWB of artikel 28 lid 1 Ioaw / Ioaz.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derden- beslag. Vereenvoudigd derdenbeslag kan met betrekking tot terugvorderingen ontstaan na 1 juli 2009 enkele volgen nadat belanghebbende ook na ontvangst van het dwangbevel niet heeft betaald.

Verrekening met de uitkering wordt gebaseerd op artikel 60 lid 3 en 5 WWB en artikel 28 lid 2 of 5 Ioaw / Ioaz.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

-er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van

een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende

bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige

schuld;

-er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand allen met

bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met

bijvoorbeeld een WMO-vergoeding kan worden verrekend;

-er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm

van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel

gebeurt pas aks de debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting

voldoet;

  • -bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;

  • -verrekening kan alleen en voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met

bijzondere bijstand voor specifieke kosten);

-met betrekking tot terugvordering van bijstand of inkomensvoorziening kan er verrekend worden met

zowel de algemene bijstand WWB als een Ioaw, Ioaz, Iow, Bbz 2004.

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. De procedure is als volgt:

  • -de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene

    van wie de debiteur een periodieke uitkering ontvangt (noot: aan werkgevers wordt geen afschrift

    van het terugvorderingsbesluit verzonden. Werkgevers kunnen schriftelijk verzoeken om inzage in

    dit besluit. Dit in verband met privacy van de klant).

  • -hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven

  • -de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente

  • -door de terugzending is het beslag geregeld. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente

  • -de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

Dwangmatige invordering

Eerst bij het niet tijdige betalen van de opgelegde termijnbedragen volgt zonder verdere ingebreke-stelling dwangmatige invordering.

Samenloop met maatregel

In geval van verrekenen vindt er een inhouding plaats tot 10 % van de normuitkering. Wanneer op de uitkering een maatregel wordt toegepast is verrekenen of beslag nog slechts mogelijk voor zover de maatregel het 10 % aandeel van de normuitkering niet te boven gaat. Is er geen ruimte meer over voor verrekening / beslaglegging dan wordt de invordering voor de duur van de maatregel opgeschort. Dit i.v.m. de beschermende werking van de beslagvrije voet. Deze beschermende werking geldt ook bij minnelijke terugbetaling.

Beleidsregel 22 : Rente en kosten

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan kunnen voor de onder beleidsregels 19 genoemde vormen van dwanginvordering kosten worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op de door de deurwaarder berekende kosten van invordering en rente. Alvorens hiertoe over te gaan dient belanghebbende nog eenmaal schriftelijk in de gelegenheid te worden gesteld alsnog aan zijn betalingsterplichting te voldoen. Belanghebbende wordt hiertoe een redelijke termijn geboden. In dit schrijven dient de belanghebbende er eveneens op te worden gewezen dat bij uitblijven van correcte nakoming de door de deurwaarder in rekening gebrachte kosten en rente eveneens op hem verhaald zullen worden.

Beleidsregel 23 tot en met 27 : Krediethypotheek

Voor de terugbetaling van een lening, die onder verband van krediethypotheek vóór de inwerkingtreding van de WWB is verstrekt, gelden op grond van artikel 12 van de Invoeringswet WWB nog de bepalingen in het Besluit Krediethypotheek.

Voor de terugbetaling van krediethypotheken die na de inwerkingtreding van de WWB zijn gevestigd, gelden de beleidsregels 23 tot en met 27. Deze beleidsregels zijn ontleend aan de richtlijnen van het Werkboek Tilburg. Deze richtlijnen zijn onverkort in de beleidsregels overgenomen zodat alle vormen van terugbetaling compleet zijn opgenomen.

Beleidsregel 28 : Hardheidsclausule

Dit behoeft geen nadere toelichting.

Beleidsregel 29 : Nadere invulling van beleid

Met dit beleidskader is een nadere invulling gegeven aan de geboden beleidsruimte met betrekking tot terug- en invordering in het kader van de WWB.

Beleidsregel 30 : Inwerkingtreding

Dit behoeft geen nadere toelichting

Naar boven