nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING
EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 december 2004
Hierbij informeer ik u over de schikking die getroffen is inzake de schadeclaim
van AVEBE samenhangend met de vernietiging van het besluit tot weigeren van
een vergunning voor een proefveld met genetisch gemodificeerde aardappelen.
Wat er voorafging
Op 25 januari 1996 verleent de Minister van VROM aan AVEBE een vergunning
tot 31 december 1998 voor het doen van veldproeven met twee genetische
gemodificeerde aardappelrassen. Op 14 oktober 1998 vraagt AVEBE om verlenging
van deze vergunning tot 31 december 2003.
In het kader van de Europese marktaanvraag van AVEBE voor dezelfde aardappelrassen
blijken veel lidstaten vragen en bezwaren te hebben vanwege het mogelijke
risico dat de mens resistentie zal ontwikkelen tegen het humaan belangrijke
antibioticum Amikacine. In Nederland oordelen de adviesinstanties verdeeld.
Als een beslissing op deze aanvraag uitblijft, verzoekt AVEBE aan de Minister
van VROM om hangende de beslissing te gedogen. Daarnaast stelt AVEBE tweemaal
beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen
het uitblijven van een besluit en vordert schadevergoeding. De Minister wijst
het verzoek tot gedogen af. De Afdeling verklaart het beroep van AVEBE tegen
het uitblijven van een besluit gegrond, draagt de Minister op een besluit
te nemen en oordeelt dat het nog niet mogelijk is om de schade vast te stellen
zolang de Minister nog geen besluit heeft genomen.
Op 7 maart 2002 beslist de Minister van VROM afwijzend op de aanvraag
van AVEBE van 14 oktober 1998 voor een verlenging van de vergunning voor
veldproeven. AVEBE stelt tegen dit besluit beroep in bij de Afdeling en vordert
schadevergoeding. Op 10 december 2003 stelt de Afdeling AVEBE in het
gelijk. Naar het oordeel van de Afdeling had de Minister niet in
redelijkheid kunnen oordelen dat er sprake was van een significant risico
althans dat over de aard en omvang van het risico onvoldoende wetenschappelijke
zekerheid bestond. Het beroep wordt gegrond verklaard, het besluit wordt vernietigd
en het onderzoek wordt heropend voor een nadere uitspraak omtrent de gevorderde
schadevergoeding. Volgens de Afdeling had de Minister van VROM niet alleen
te laat beslist maar, gelet op de beschikbare gegevens, ook niet in redelijkheid
tot het oordeel kunnen komen dat de aanvraag moest worden geweigerd.
Schadeclaim
Op 24 maart 2004 specificeert AVEBE haar verzoek tot schadevergoeding.
Zij vordert een bedrag van € 40.9 mln. exclusief wettelijke rente.
De wettelijke rente bedraagt tot 1 januari 2005 € 5.7 mln.
In totaal is de vordering van AVEBE derhalve € 46.6 mln.
In de periode april-november 2004 heeft VROM met AVEBE onderhandeld over
de hoogte van het aan AVEBE te vergoeden bedrag. Voorafgaand aan en gedurende
de onderhandelingen heb ik mij laten adviseren door de Landsadvocaat. De onderhandelingen
hebben uiteindelijk geresulteerd in een minnelijke regeling die is vastgelegd
in een vaststellingsovereenkomst.
Regeling in der minne
De onderhandelingen tussen VROM en AVEBE over een eventuele regeling in
der minne hebben geleid tot een overeenstemming die inhoudt dat mijn departement
aan AVEBE vergoedt een bedrag van € 9.35 mln., te vermeerderen met
een bedrag van € 2.5 mln. aan wettelijke rente, derhalve in totaal € 11.85
mln. Bij de berekening van de schadevergoeding is uitgegaan van de periode
tot en met 2003 (de einddatum van de vergunningsaanvraag die geweigerd was
door mijn ambtsvoorganger). Het verzoek tot schadevergoeding van AVEBE had
2008 als einddatum er van uitgaande dat de vergunning die in 2003 zou eindigen,
verlengd zou worden.
Ik realiseer mij dat een dergelijk groot bedrag nog niet eerder door de
Afdeling is toegewezen. De Afdeling is in het toekennen van schadeclaims behoudender
dan de civiele rechter. Dit zou wijzen op een mogelijk lager bedrag indien
de procedure voortgezet zou zijn geworden bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Het betreft hier echter een hele specifieke casus waarbij het voortzetten
van de lopende procedure bij Afdeling risico's en onzekerheden met zich mee
zou hebben gebracht.
Zo was de Afdeling heel duidelijk en ongekend kritisch in haar uitspraak
van 10 december 2003 waaruit bleek dat de minister van VROM in weerwil
van het ontbreken van grond voor een negatieve beoordeling van de aanvraag
een situatie heeft doen ontstaan waarin de aardappelrassen teniet zijn gegaan
en waardoor schade kon ontstaan voor AVEBE. Verder is het mogelijk dat de
Afdeling de periode na het eind van de vergunning, 2003 tot aan het beoogde
eind van het ontwikkelen van deze aardappelen, 2008, meegeteld zou hebben
in het berekenen van de schade.
Mijns inziens zijn er genoeg aanwijzingen om aan te nemen dat er een kans
bestond dat een uitspraak over de schadeclaim van de Afdeling hoger zou zijn
uitgevallen dan het bedrag dat in gezamenlijke onderhandeling is vastgesteld.
Daartegenover staat dat het nog maar de vraag is of er een gerede kans was
dat de Afdeling op een lager bedrag zou zijn uitgekomen.
Door de onderhandelingen van de afgelopen maanden is nu een situatie ontstaan
waardoor dit langslepende juridische conflict kan worden beëindigd. Ik
vind dat vanwege de financiële overwegingen niet alleen in het belang
van de Staat, maar zeker ook in het belang van het vertrouwen dat men mag
hebben in het optreden van de overheid.
Op grond van bovenstaande overwegingen heb ik besloten om over te gaan
tot het schikken voor een bedrag van in totaal € 11.85 mln. in de
schadeclaim zaak van AVEBE.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer
P. L. B. A. van Geel