Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1999-2000
KST40603
1999-2000
26 813
Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de concentratie van
beheersbevoegdheden op rijksniveau met betrekking tot de regionale politiekorpsen
bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Nr.
1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Politiewet 1993 in verband met de concentratie van beheersbevoegdheden
op rijksniveau met betrekking tot de regionale politiekorpsen bij de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
21 september 1999
Beatrix
Nr.
2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Politiewet
1993 te wijzigen in verband met de concentratie van beheersbevoegdheden op
rijksniveau met betrekking tot de regionale politiekorpsen bij de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Politiewet 1993 zoals die komt te luiden indien het bij koninklijke
boodschap van 27 maart 1999 ingediende voorstel van wet tot wijziging van
de Politiewet 1993 en de Wet politieregisters in verband met de overdracht
van het beheer van het Korps landelijke politiediensten aan de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II, 1998–1999,
26 461, nr. 2) tot wet wordt verheven, wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties» telkens vervangen door: Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. In het tweede lid wordt «Onze Ministers» vervangen door:
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
B
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De korpschef wordt benoemd» vervangen
door: De korpschef en het lid van de leiding dat in het bijzonder verantwoordelijk
is voor de recherchefunctie, worden benoemd.
2. In het tweede lid wordt «korpschef» vervangen door: korpschef
en het lid van de leiding dat in het bijzonder verantwoordelijk is voor de
recherchefunctie,.
3. Het derde lid komt te luiden als volgt:
3. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt bepaald welke andere ambtenaren
die deel uitmaken van de leiding van het regionale politiekorps, bij koninklijk
besluit, op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
worden benoemd, geschorst of ontslagen. Het tweede lid is van overeenkomstige
toepassing.
C
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Drie nieuwe leden worden toegevoegd, luidende:
2. In het beleidsplan, bedoeld in het eerste lid, worden, met inachtneming
van de omstandigheden van de betrokken regio, de landelijke beleidsthema's
opgenomen die zijn neergelegd in het beleidsplan, bedoeld in artikel 43a,
eerste lid, en wordt aangegeven met welke personele en financiële middelen
wordt beoogd de landelijke beleidsthema's in de regio te verwezenlijken.
3. De resultaten die in het voorgaande jaar zijn behaald met de verwezenlijking
van de landelijke beleidsthema's worden vermeld in het jaarverslag, bedoeld
in het eerste lid.
4. Zodra het beleidsplan en het jaarverslag, bedoeld in het eerste lid,
zijn vastgesteld, zendt de korpsbeheerder deze aan Onze Ministers van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie.
D
In de artikelen 32, eerste lid, en 36, tweede lid, wordt «artikel
31» telkens vervangen door: artikel 31, eerste lid,.
E
Het opschrift van Hoofdstuk VIII komt als volgt te luiden: Beleids- en
beheersbevoegdheden, inspectiefunctie en kwaliteitszorg op rijksniveau.
F
In Hoofdstuk VIII worden voor artikel 44 nieuwe artikelen 43a, 43b, 43c
en 43d ingevoegd, luidende:
Artikel 43a
1. Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van
Justitie stellen ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast waarin
de hoofdzaken van het beleid op rijksniveau met betrekking tot de politie
en de landelijke beleidsthema's voor de politie in de eerstkomende vier jaar
worden aangegeven.
2. Zodra het beleidsplan, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld, doen
Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie
hiervan mededeling door overlegging van het beleidsplan aan de Staten-Generaal
en door toezending ervan aan de regionale colleges, de korpsbeheerders, het
College van procureurs-generaal, de hoofdofficieren van justitie en de korpschefs.
Artikel 43b
Jaarlijks stellen Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en van Justitie de nadere uitwerking van het beleidsplan, bedoeld in artikel
43a, eerste lid, voor het komende jaar vast en geven zij aan welke resultaten
in het voorgaande jaar zijn behaald met de verwezenlijking van de landelijke
beleidsthema's die zijn neergelegd in het beleidsplan.
Artikel 43c
Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie
voeren periodiek overleg met de korpsbeheerders en de hoofdofficieren van
justitie over de landelijke beleidsthema's.
Artikel 43d
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan ten
aanzien van de uitvoering van de landelijke beleidsthema's de nodige aanwijzingen
geven aan de korpsbeheerder indien in de betrokken regio geen of onvoldoende
aandacht aan die uitvoering wordt gegeven. Indien de beleidsthema's betrekking
hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling
van taken ten dienste van de justitie, worden de aanwijzingen gegeven door
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming
met Onze Minister van Justitie. De aanwijzingen worden schriftelijk gegeven
en na overleg met de korpsbeheerder. De korpsbeheerder brengt, voorzover nodig,
de stukken bedoeld in artikel 31, eerste lid, in overeenstemming met de aanwijzingen.
2. De korpsbeheerder verstrekt aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties alle informatie over de wijze waarop uitvoering wordt
gegeven aan de landelijke beleidsthema's. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
in overeenstemming met Onze Minister van Justitie kunnen regels worden gegeven
over het in de eerste volzin bepaalde.
G
Artikel 44, derde lid, komt als volgt te luiden:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming
met Onze Minister van Financiën worden regels gegeven over de wijze waarop
het eerste en tweede lid worden uitgevoerd.
H
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede en vierde lid vervallen telkens de woorden «in
overeenstemming met Onze Minister van Justitie».
2. Het vierde lid, derde volzin, komt als volgt te luiden: Bij algemene
maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties worden over deze toepassing nadere, zo nodig afwijkende
regels gegeven.
I
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding cijfer «1.» geplaatst.
2. Een tweede lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Indien de regels, bedoeld in het eerste lid, voorschriften bevatten
die ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel
de vervulling van taken ten dienste van de justitie moeten worden gesteld,
worden zij gegeven door Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en van Justitie gezamenlijk.
J
Artikel 47 vervalt.
K
Artikel 48 komt als volgt te luiden:
Artikel 48
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan regels
geven over de samenwerking tussen de regionale politiekorpsen en het Korps
landelijke politiediensten.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan in
overeenstemming met Onze Minister van Defensie regels geven over de samenwerking
van de regionale politiekorpsen of over de samenwerking van het Korps landelijke
politiediensten met de Koninklijke marechaussee.
3. Indien de regels, bedoeld in het eerste en tweede lid, voorschriften
bevatten die ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde
dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie moeten worden
gesteld, worden zij gegeven door Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en van Justitie gezamenlijk, onderscheidenlijk door Onze
voornoemde Ministers en Onze Minister van Defensie gezamenlijk.
4. Alvorens de regels, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden gegeven,
kunnen de korpsbeheerders worden gehoord.
L
Na artikel 48 worden nieuwe artikelen 48a en 48b ingevoegd, luidende:
Artikel 48a
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan bij
ministeriële regeling eisen stellen aan bekwaamheid van de ambtenaren
van politie.
2. Indien de aard van de werkzaamheden ten behoeve van de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde en de taken ten dienste van de justitie van de
politie, specifieke vaardigheid of kennis vereist, kunnen Onze Ministers van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie bij ministeriële
regeling eisen vaststellen waaraan de met die werkzaamheden belaste ambtenaren
van politie moeten voldoen.
Artikel 48b
1. Het regionale politiekorps registreert gegevens voor door Onze Ministers
van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te bepalen doeleinden
en door hen te bepalen categorieën dan wel in door hen aan te wijzen
wettelijk geregelde registers en verstrekt deze gegevens aan door hen aan
te wijzen personen en instanties, onverminderd het bepaalde bij of krachtens
de Wet politieregisters.
2. Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
kunnen bepalen dat in door hen aan te wijzen registers geen andere dan de
in het eerste lid bedoelde gegevens worden geregistreerd en dat door hen aan
te wijzen categorieën van gegevens in geen andere dan door hen aan te
wijzen registers worden geregistreerd.
3. Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties kunnen regels geven over de wijze waarop de gegevens,
bedoeld in het eerste lid, worden geregistreerd, verwijderd dan wel verstrekt
en op welke wijze bestandsvergelijking met die gegevens plaatsvindt.
4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan ter
uitvoering van het derde lid nadere regels geven over de schrijfwijze, classificatie
of codering van gegevens en de samenstelling van de gegevens in de vorm van
berichten.
M
Artikel 49 komt als volgt te luiden:
Artikel 49
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft bij
ministeriële regeling regels over de bewapening, de uitrusting en de
kleding van de politie.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt in
overeenstemming met Onze Minister van Justitie eisen vast waaraan de bewapening
van de politie in verband met de taakuitvoering moet voldoen.
N
In artikel 51 vervalt de zinsnede «in overeenstemming met Onze Minister
van Justitie».
O
In artikel 52 vervalt de zinsnede «in overeenstemming met Onze Minister
van Justitie».
P
Artikel 53 komt als volgt te luiden:
Artikel 53
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan aan
een korpsbeheerder de nodige aanwijzingen ten aanzien van het beheer geven,
indien het belang van het beheer van de politie dit eist. De aanwijzingen
worden schriftelijk gegeven en na overleg met de korpsbeheerder.
2. Onverminderd het eerste lid, en de artikelen 46 en 48, kunnen in bijzondere
gevallen waarin onverwijld een voorziening moet worden getroffen betreffende
de samenwerking tussen regionale politiekorpsen of de samenwerking tussen
regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten ten aanzien
van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling
van taken ten dienste van de justitie, aanwijzingen worden gegeven door Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming
met Onze Minister van Justitie.
Q
Artikel 53a, vijfde lid, tweede volzin komt als volgt te luiden: Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst de ambtenaren
van de Inspectie voor de politie aan, met dien verstande dat hij het hoofd
aanwijst na overleg met Onze Minister van Justitie.
R
In artikel 53c wordt «in overeenstemming met Onze Minister van Justitie»
vervangen door: , voorzover het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde
dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie betreft in overeenstemming
met Onze Minister van Justitie.
S
Artikel 60 komt als volgt te luiden:
Artikel 60
1. Er zijn bijstandseenheden, bestaande uit personeel van de politie,
onderscheidenlijk de Koninklijke marechaussee en andere onderdelen van de
krijgsmacht. Deze eenheden worden belast met door Onze Ministers van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en van Defensie aan te wijzen bijzondere
onderdelen van de politietaak.
2. Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie
en van Defensie bepalen op welke wijze de bijstandseenheden worden ingezet.
Daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening
van bevoegdheden krachtens deze wet.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan
worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,