25 883
Arbeidsomstandigheden

nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 maart 207

Hierbij doe ik u de rapportage toekomen1 van een in opdracht van SZW uitgevoerde evaluatie van de Europese richtlijn betreffende het werken met beeldschermapparatuur. Alvorens op de inhoud van deze rapportage in te gaan, licht ik eerst de achtergrond voor het verstrekken van de opdracht toe.

De Nederlandse regelgeving op arbeidsomstandighedenterrein wordt in hoge mate bepaald door Europese regelgeving (de EU-arborichtlijnen). Hiermee wordt beoogd dat zowel de verschillen in lasten voor het bedrijfsleven als de verschillen in de beschermingsniveaus van de werknemers tussen de EU-lidstaten zoveel mogelijk worden beperkt. Nadeel kan echter zijn dat wanneer het onderhoud van die regelgeving te wensen overlaat, de regelgeving aan effectiviteit inboet.

De EU-arborichtlijnen bevatten een bepaling dat de lidstaten om de vier of vijf jaar de Europese Commissie een verslag toezenden over de praktische implementatie van de betreffende richtlijn. Hoewel dit mede tot doel heeft dat de Commissie op basis daarvan het Europees Parlement en de Raad kan informeren over de wenselijkheid van aanpassing van richtlijnen, heeft de Commissie tot nu toe op basis hiervan nog geen inhoudelijke voorstellen tot aanpassing van Arbo-richtlijnen gedaan.

Ik ben van opvatting dat het belangrijk is om niet alleen op nationaal niveau, maar ook op Europees niveau op systematische en toereikende wijze de EU-arborichtlijnen te evalueren. Het gaat hierbij in de eerste plaats om kennis te nemen van de praktische ervaringen met de betreffende regelgeving in andere EU-lidstaten. Indien wenselijk kan dan het eventueel aanpassen van regelgeving een gevolg zijn. Ik zou graag zien dat de Europese Commissie op dit punt een actievere rol vervult.

In dit licht heeft een aantal lidstaten (Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Finland, Denemarken, Frankrijk en Tsjechië) het initiatief genomen om te komen tot een gezamenlijke werkwijze voor een systematische evaluatie van de Europese Arbo-richtlijnen. Bij wijze van pilot wordt in deze lidstaten op nationaal niveau een evaluatie uitgevoerd van de Europese richtlijn «Werken met beeldschermapparatuur». De nationale evaluaties worden vervolgens samengebracht zodat uitspraken gedaan kunnen worden op Europees niveau over de toereikendheid van de bestaande communautaire regels voor beeldschermwerk. Tijdens het Duitse EU-voorzitterschap zal op 13 en 14 juni a.s. een conferentie worden georganiseerd waar het geheel aan resultaten gepresenteerd zal worden. Inzet is om tijdens deze conferentie of binnen afzienbare tijd daarna, met de Europese Commissie afspraken te maken over hoe toe te werken naar een meer serieuze evaluatie van het EU arboacquis. Over de resultaten van deze conferentie zal ik u te zijner tijd informeren.

Resultaten Nederlandse Evaluatie

Recent is de Nederlandse bijdrage aan de Evaluatie van de Europese Richtlijn betreffende het werken met beeldschermapparatuur gereedgekomen. In deze richtlijn zijn minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid vastgesteld ten aanzien van: analyse van de werkplekken, voorlichting en opleiding van werknemers, dagindeling van het werk, raadpleging en medezeggenschap van de werknemers, bescherming van de ogen en gezichtsvermogen, apparatuur, omgeving en interface computer/mens.

De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in de bijgevoegde rapportage die ik u hierbij aanbied. Voor de evaluatie van de beeldschermrichtlijn zijn 2006 werknemers en 2222 werkgevers schriftelijk (via internet) ondervraagd. Daarnaast zijn 26 face-to-face interviews gevoerd met stakeholders (o.a. vakbonden, experts, brancheorganisaties en fabrikanten). De voornaamste resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

– Een deel van de werkgevers (61%) en werknemers (49%) weet dat er regelgeving op het gebied van werken met beeldschermapparatuur is. Dit betekent niet dat zij precies weten aan welke regels moet worden voldaan. Werkgevers zijn zich er onvoldoende van bewust dat werkplekanalyses ook betrekking zouden moeten hebben op psychische belasting. Daarnaast weet minder dan de helft van de werkgevers dat werknemers voorlichting en opleiding zouden moeten krijgen met betrekking tot de risico’s van beeldschermwerk. Wat betreft het beschermen van de ogen en het gezichtsvermogen zijn werkgevers niet op de hoogte van de preventieve maatregelen (zoals het uitvoeren van oogtesten op gezette tijden of bij aanvang van het beeldschermwerk). De ergonomische eisen die aan software worden gesteld blijken ook onvoldoende bekend onder werkgevers.

Slechts 16% van de werkgevers en 9% van de werknemers weet dat het hier regelgeving van Europese oorsprong betreft.

– De regelgeving wordt in grote lijnen als relevant beschouwd. Hierbij geldt dat over het algemeen een hogere bekendheid met specifieke regels ertoe leidt dat respondenten de betreffende regel ook relevanter vinden. Een hogere bekendheid en relevantie hangen samen met een betere implementatie van de regel.

De middelvoorschriften in de Annex over apparatuur, omgeving en interface computer/mens worden in zijn totaliteit door de werknemers en werkgevers als redelijk zinvol ervaren. Echter, niet alle onderdelen van de annex worden als even relevant ervaren. In grote lijnen zou men kunnen stellen dat richtlijnen betreffende werkhouding en ergonomie het meest relevant worden gevonden, terwijl richtlijnen betreffende visuele hulpmiddelen als het minst relevant worden beschouwd. Door de stakeholders wordt de relevantie van de middelvoorschriften ter discussie gesteld. Zij geven aan dat de inhoud van de Annex achterhaald is en daarom niet meer relevant voor de huidige werksituatie in bedrijven. De normen die fabrikanten van bijvoorbeeld beeldschermen hanteren, gaan momenteel verder dan de normen opgenomen in de richtlijn. Met name de technische aspecten van beeldschermwerk zijn sterk aan verandering onderhevig. De stakeholders adviseren dan ook om op dit terrein doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften in de wet vast te leggen en relevante partijen in elke branche te verplichten deze verder uit te werken.

– Op sommige punten is de uitvoerbaarheid en implementatie van de richtlijn redelijk goed. Het betreft hier dan vooral de middelvoorschriften die samenhangen met de apparatuur en het meubilair en oplossingen in de curatieve sfeer zoals adequaat reageren op problemen die werknemers aankaarten. Op andere punten laat de uitvoerbaarheid en implementatie nog te wensen over. Het gaat dan vooral om de doelvoorschriften over voorlichting en opleiding van werknemers, bescherming van de ogen en gezichtsvermogen, preventieve werkplekanalyses (vooral wat betreft de geestelijke belasting) en het realiseren van voldoende afwisseling in het werk door middel van pauzes of andersoortige activiteiten.

– Werkgevers vinden de regelgeving over voorlichting en onderricht te open geformuleerd, waardoor ze niet goed weten wat ze nu precies moeten implementeren. De belangrijkste reden om het werk onvoldoende af te wisselen met pauzes of andersoortige activiteiten is dat het werk het niet toelaat, bijvoorbeeld vanwege werkdruk.

Stakeholders (werkgevers-, werknemers- en brancheorganisaties) geven in het algemeen aan dat een precieze uitwerking van de wet zou moeten gebeuren in overleg met de belangrijkste partijen binnen een branche. Op deze manier wordt het mogelijk de regelgeving aan te passen aan de specifieke situatie in een branche.

– Aan werkgevers is gevraagd welke verbeteringen van de overheid ze graag zien ten aanzien van de regelgeving. Het geven van betere informatie wordt het meest (28%) genoemd. Ongeveer een kwart (26%) wil minder regels terwijl eveneens een kwart (24%) tevreden is met de huidige situatie en geen enkele verbetering wenst. Vrijwel niemand (1%) wil meer regels.

– Ongeveer de helft van de werknemers verwacht meer inspanning van de werkgever ten aanzien van de bescherming van hun gezondheid inzake werken met beeldschermapparatuur. Van deze werknemers wil het merendeel (66%) een analyse van de werkplek en 51% wil betere informatie over de mogelijke gezondheidsrisico’s.

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat:

– De richtlijn relevant is. Echter, de relevantie van de middelvoorschriften in de Annex van de richtlijn zijn grotendeels ingehaald door de technologische ontwikkelingen. Gezien de beoogde doel/middelen scheiding in het herziene arbostelsel zou het voor de hand liggen om de Annex te laten vervallen en voor zover nodig op onderdelen te vervangen door doelbepalingen in de richtlijn.

– Een goede implementatie van regels lijkt sterk samen te hangen met een grote bekendheid van de regels. Bovendien geven werkgevers en werknemers aan dat ze betere informatie over de regels respectievelijk de mogelijke gezondheidsrisico’s willen. Voor een betere implementatie van de richtlijn is betere informatievoorziening over de regels, gevolgen van werken met beeldschermapparatuur en juist gebruik van apparatuur en meubilair gewenst.

– Uit het onderzoek blijkt ook dat implementatie samenhangt met de mate waarin de regels toepasbaar zijn. Deze zijn beter toepasbaar naarmate ze beter aansluiten op de specifieke kenmerken van de branche en organisatie. Maatwerk op sector- of ondernemingsniveau is gewenst.

De resultaten in de Nederlandse context

De resultaten sluiten in grote lijnen aan bij de uitgangspunten van de herziening van de Arbowet die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Een van de uitgangspunten van deze wet is meer ruimte te bieden voor maatwerk op bedrijfsniveau. Dit door een herallocatie van verantwoordelijkheid tussen overheid en werkgevers en werknemers en het terugdringen van de regel- en administratieve lastendruk. In het publieke domein legt de overheid de doelen voor bescherming van veiligheid en gezondheid op de werkplek in wettelijke voorschriften vast, in het private domein zijn sociale partners verantwoordelijk voor de invulling, dus de manieren waarlangs de doelen gerealiseerd kunnen worden. Aangezien het merendeel van de nationale arboregels in Europa wordt bepaald, kan onderscheid in doel en middelen alleen voor zover de EU-regels dat toelaten. Zo bevat het Europees acquis veel middelvoorschriften (zoals de Annex van de EU richtlijn «werken met beeldschermapparatuur»). Zolang dat zo is dient Nederland deze middelvoorschriften te blijven implementeren. Mijn voorganger heeft de Kamer laten weten zich te willen inzetten om de door hem voorgestane verdeling van publieke en private verantwoordelijkheid op arbogebied op de Europese agenda te krijgen. Ik onderschrijf die inzet. Tegen deze achtergrond probeert SZW het thema «Betere regelgeving» ook op de Europese Arbo agenda te krijgen. De Nederlandse bijdrage aan het initiatief ter evaluatie van de Europese richtlijn beeldschermwerk moet als één van die inspanningen worden gezien.

Tot slot wil ik u informeren dat ik mij zal oriënteren op mogelijkheden om bij implementatie van de huidige EU richtlijnen de regeldruk voor met name ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf te verlagen. In de lidstaten groeit de aandacht voor de verschillende mogelijkheden die er zijn bij de omzetting op lidstaat niveau van Europese richtlijnen. Ondanks dat iedere lidstaat te maken heeft met dezelfde Europese richtlijn lijkt het erop dat er op onderdelen toch verschillen zijn tussen landen. In dit kader zal SZW samen met Deense collega’s participeren in een initiatief waarbij de omzetting van de EU Richtlijn Chemische Agentia nader wordt bezien. Tegen dezelfde achtergrond heb ik ook besloten om zelf een onderzoek te laten uitvoeren naar eventuele uitzonderingsbepalingen voor kleine bedrijven die lidstaten binnen de juridische marges van de EU-regelgeving hanteren. Immers, vooral kleine bedrijven hebben vaak moeite met de regelgeving. Ik verwacht dat deze studie eind 2007 gereed zal zijn.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven