25 479
Financiële verantwoordingen over het jaar 1996

nr. 14
FINANCIËLE VERANTWOORDING VAN HET MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER (XI)

Deze financiële verantwoording bestaat uit:

* de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, zoals blijkt uit bijgevoegde staten, voorzien van een toelichting voor onderdeel XI-A (VROM, exclusief Rijkshuisvesting) en XI-B (Rijkshuisvesting);

* de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december 1996, voorzien van een toelichting.

Den Haag, 29 augustus 1997

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu- beheer a.i.,

H. F. Dijkstal

INHOUDSOPGAVE Blz.

1.De rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten4
   
2.De toelichting bij de rekening  
 1. Kengetallen en Resultaatgericht Management14
 1. Algemeen14
 2. Toelichting per (cluster van) artikel(en)14
 2. Beheers- en beleidsdoelmatigheid37
 3. Kriteria ordelijk financieel beheer (KROB)37
 4. Specifieke punten in relatie tot de begrotingsuit- voering 199638
 5. Het gevoerde beleid m.b.t. het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen42
 6. Reactie op opmerkingen van de Algemene Reken- kamer over de verantwoording 199548
   
3.De saldibalans met toelichting53

1. De rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten

Staat XI-A behorende bij de Wet van ........... 19.., Stb. ..... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1996 Rekening 1996 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore wet Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore wet  Totaal beschikbaar Realisatie1Slotwetmutaties (+ of –) (+ = tekortschietend beschikbaar bedrag)
   verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingenuitgaven  verplichtingen uitgaven verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven
  TOTAAL 7 025 197 42 200 – 251 800  6 815 597 6 789 752 – 25 845
                
01 Algemeen 182 409 + 37 041 – 40 752  178 698 175 013 – 3 685
                
 01Personeel en materieel64 02965 927+ 1 253+ 3 634+ 10 148+ 9 688 75 43079 24976 98679 511+ 1 556+ 262
 02Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten57 04056 622+ 1 104+ 4 689+ 1 120+ 6 221 59 26467 53255 60863 381– 3 656– 4 151
 03Prijsbijstelling  + 40 409+ 40 409– 40 409– 40 409       
 04Loonbijstelling6262+ 4 439+ 4 439– 4 501– 4 501       
 05Onvoorziene uitgaven11 12811 128– 2 225– 2 225– 8 903– 8 903       
 07Voorlichting22 73721 512– 4 558 + 1 050+ 1 050 19 22922 56220 79423 509+ 1 565+ 947
 08Hulp aan landen in nood2525     252599– 16– 16
 10Post-actieven17 25217 252– 17 252– 17 252         
 11Nog nader te verdelen  + 2 100+ 2 100– 2 100– 2 100       
 13Adviesraden VROM4 0374 037+ 49+ 49+ 606+ 606 4 6924 6924 7914 791+ 99+ 99
 14Stichting Advisering Bestuursrechtspraak5 8445 844– 317– 317– 3 273– 3 273 2 2542 2542 2572 257+ 3+ 3
 15Duurzaam Bouwen  + 1 515+ 1 515+ 1 875+ 869 3 3902 3843 0871 555– 303– 829
                
03 Volkshuisvesting 5 688 502 + 25 259 – 207 182  5 506 579 5 507 609 + 1 030
                
(03.A)Algemeen en actief deel 4 225 390 + 53 920 – 54 017  4 225 293 4 239 205 + 13 912
                
 01Personeel en materieel186 601187 234– 4 424+ 16 787– 2 687– 15 955 179 490188 066174 848180 974– 4 642– 7 092
 03Onderzoek13 28512 530+ 10– 27– 33+ 4 367 13 26216 87012 96115 993– 301– 877
 05Volkshuisvestingsinstellingen, experimenten en kennisoverdracht5 0349 824+ 375+ 393– 196– 131 5 21310 0864 62710 662– 586+ 576
 06Woonconsumenten1384 345 – 14+ 375+ 2 273 5136 6045286 578+ 15– 26
 12Garanties 2 000+ 1 500– 351   1 5001 649194344– 1 306– 1 305
 15Bijzondere aandachtsgroepen2 500208 130+ 11 596– 7 652 – 31 926 14 096168 55213 800174 265– 296+ 5 713
 16Subjectsubsidies2 316 0002 355 103+ 90 000+ 90 000– 64 097– 64 200 2 341 9032 380 9032 403 6072 395 879+ 61 704+ 14 976
 18Infrastructuur en locatiesubsidie 22 07188 971+ 13 862– 25 872+ 9 200+ 9 200 45 13372 29943 60974 334– 1 524+ 2 035
 19Stadsvernieuwing1 031 0001 071 300 + 11+ 11 011+ 25 000 1 042 0111 096 3111 042 0111 096 311  
 35Budget locatiegebonden subsidies282 886278 953– 133 364– 19 885– 73 494– 9 345 76 028249 72369 928249 724– 6 100+ 1
 36Apparaatskosten decentralisatie volkshuisvesting  + 30+ 30   303044– 26– 26
37 Besluit woninggebonden subsidies 1995373 109 – 68 100 – 70 000  235 009 235 009   
 39Sanering woningbeheerders5 0005 000  + 26 700+ 26 700 31 70031 70031 63731 637– 63– 63
 40Tijdelijke stimuleringsregeling en subsidiëring voorbeeldplannen duurzaam bouwen2 0002 000+ 10 500– 2 000   12 500 12 500   
 41Planologische knelpunten VINEX   + 2 500    2 500 2 500  
                
(03.B)Niet-actief deel 1 463 112 – 28 661 – 153 165  1 281 286 1 268 404 – 12 882
                
 68Leningen woningwet   + 3 100+ 3 100   3 1003 100692692– 2 408– 2 408
 73Afkoop jaarlijkse bijdragen op grond van de Wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting» 218 000218 000+ 52 000– 60 578– 129 661– 148 601 140 3398 821140 3398 821  
 74Bijdragen nieuwbouw en verbetering huurwoningen 230 819 – 5 255+ 21 600+ 39 200 21 600264 76421 616266 198+ 16+ 1 434
 75Bijdragen woningen marktsector en premiekoopwoningen 531 346+ 46 310+ 36 407– 44 133– 43 967 2 177523 7862 214510 263+ 37– 13 523
 76Budgetten Besluit woninggebonden subsidies 1992–1994 482 947 – 3 484+ 110+ 110 110479 573432482 337+ 322+ 2 764
 77Overige niet-actieve uitgaven   + 1 149+ 93+ 93 931 2429393 – 1 149
                
04 Ruimtelijke Ordening 68 008 + 1 451 + 1 531  70 990 71 639 + 649
                
 01Personeel en materieel34 78234 782+ 1 668+ 2 079+ 2 244+ 2 244 38 69439 10537 62637 144– 1 068– 1 961
 03 Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid18 11218 112– 1 837– 628– 715– 715 15 56016 76917 06913 284+ 1 509– 3 485
 05Uitvoering planologische kernbeslissing waddengebied118118  + 2+ 2 120120123121+ 3+ 1
 06Veiligstelling van bufferzones12 56612 566     12 56612 56619 51019 510+ 6 944+ 6 944
 08Leerlingbouwplaatsen1 9301 930     1 9301 9301 8951 080– 35– 850
 09Raad voor Vastgoedinformatie 500      5001 500500+ 1 500 
                
05 Milieubeheer 1 086 278 – 21 551 – 5 397  1 059 330 1 035 491 – 23 839
                
 01Personeel en materieel103 733104 718+ 2 198+ 2 096– 4 812– 509 101 119106 305100 445103 529– 674– 2 776
 02Personeel en materieel Inspectie Milieuhygiëne53 85553 561– 57– 552– 575+ 2 714 53 22355 72351 19353 916– 2 030– 1 807
 13Garanties en deelnemingen230 40011 621+ 150– 737 – 10 884 230 550 903 – 229 647  
 14Onderzoek en monitoring45 04350 634– 4 600– 1 728– 8 937+ 4 935 31 50653 84130 43449 607– 1 072– 4 234
 15Algemeen milieubeleid87 938182 520– 22 210– 7 210+ 77 785– 1 110 143 513174 200149 266164 145+ 5 753– 10 055
 16Milieukwaliteit en emissiebeleid621 330577 225– 31 041– 12 270– 3 439– 48 721 586 850516 234606 685514 076+ 19 835– 2 158
 17Ketenbeheer en milieuzorg44 78838 672– 5 550– 1 150+ 42 089+ 48 145 81 32785 66781 95382 858+ 626– 2 809
 19Structurele bijdrage aan Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) ten behoeve van het RIVM67 32767 327  + 33+ 33 67 36067 36070 67067 360+ 3 310 

1 De gerealiseerde bedragen zijn steeds afgerond naar boven (op duizenden guldens).

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Staat XI-A behorende bij de Wet van ........... 19.., Stb. ..... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1996 Rekening 1996 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel ontvangsten (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore wet Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore wet  Totaal geraamd RealisatieSlotwetmutaties (+ of –) (+ = meer ontvangen)
   ontvangstenontvangsten ontvangsten  ontvangsten ontvangstenontvangsten
  TOTAAL179 287+ 3 247+ 34 773 217 307251 028+ 33 721
          
01 Algemeen2 419+ 200  2 6194 073+ 1 454
          
 01Ontvangsten van algemene aard2 419+ 200  2 6194 073+ 1 454
          
03 Volkshuisvesting115 938+ 4 478+ 61 351 181 767203 272+ 21 505
          
 03Restituties99 767+ 1 202+ 11 000 111 969126 957+ 14 988
 05Overige ontvangsten volkshuisvesting16 171+ 3 276+ 9 000 28 44734 922+ 6 475
 07Rente en aflossingen als gevolg van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»PM + 41 351 41 35141 393+ 42
          
04 Ruimtelijke Ordening398+ 170  5687 939+ 7 371
          
 01Diverse ontvangsten398+ 170  5687 939+ 7 371
          
05 Milieubeheer60 532– 1 601– 26 578 32 35335 744+ 3 391
          
 02Kostenverhaal bodemsaneringPMPMPM  1 697+ 1 697
 03Overige ontvangsten milieubeheer11 132– 737+ 11 922 22 31726 445+ 4 128
 05Bodemsanering VINEX49 400– 864– 38 500 10 0367 602– 2 434

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Staat XI-B behorende bij de Wet van ........... 19.., Stb. ..... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1996 Rekening 1996 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore wet Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore wet  Totaal beschikbaar Realisatie1Slotwetmutaties (+ of –) (+ = tekortschietend beschikbaar bedrag)
   verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingenuitgaven  verplichtingen uitgaven verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven
  TOTAAL 1 414 448 – 26 806 + 121 961  1 509 603 1 531 885 + 22 282
                
01 Huisvesting rijksdiensten (eigen dienst) 1 320 033 + 17 609 + 121 961  1 459 603 1 491 553 + 31 950
                
 01Personeel en materieel114 056114 056+ 3 458+ 5 439+ 4 551+ 4 516 122 065124 011122 475124 916+ 410+ 905
 02Prijsbijstelling  + 25 578+ 25 578– 25 578– 25 578       
 03Loonbijstelling  + 63+ 63– 63– 63       
 04Post-actieven4 7784 778– 4 778– 4 778         
 05Garanties    + 5 239+ 5 239 5 2395 2396 1373 934+ 898– 1 305
 06Onderzoek5 4568 656– 60+ 1 379– 300– 800 5 0969 2355 1008 406+ 4– 829
 07Functionele kosten van het Koninklijk Huis8 1728 172+ 1 130+ 1 130+ 113+ 113 9 4159 4159 2609 260– 155– 155
 08Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen211 065278 594– 8 916– 8 458+ 19 541+ 19 541 221 690289 677223 224292 435+ 1 534+ 2 758
 09Onderhoud en exploitatie212 951213 861+ 45 365+ 16 940+ 6 142+ 9 755 264 458240 556312 759282 139+ 48 301+ 41 583
 10Investeringskosten rijkshuisvesting 102 446221 253+ 91 470+ 19 489+ 159 699+ 124 705 353 615365 447374 765360 739+ 21 150– 4 708
 11Justitie/JR467 963470 663+ 52 144– 39 173+ 14 894– 15 467 535 001416 023562 353409 724+ 27 352– 6 299
 12Voorzieningen ten behoeve van de RijkshuisvestingPMPM           
                
02 Huisvesting ten behoeve van derden 94 415 – 44 415    50 000 40 332 – 9 668
                
 01Huisvestingskosten ten behoeve van derden94 41594 415– 44 415– 44 415– 15 000  35 00050 00027 07840 332– 7 922– 9 668

1 De gerealiseerde bedragen zijn steeds afgerond naar boven (op duizenden guldens).

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Staat XI-B behorende bij de Wet van ........... 19.., Stb. ..... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1996 Rekening 1996 (inclusief slotwetmutaties) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) Onderdeel ontvangsten (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore wet Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore wet  Totaal geraamd RealisatieSlotwetmutaties (+ of –) (+ = meer ontvangen)
   ontvangstenontvangsten ontvangsten  ontvangsten ontvangstenontvangsten
  TOTAAL127 758– 1 302+ 1 355 127 81197 916– 29 895
          
01 Huisvesting rijksdiensten (eigen dienst)33 343+ 43 113+ 1 355 77 81157 670– 20 141
          
 01Vergoedingen van apparaatskosten2 000– 262+ 138 1 876946– 930
 02Diverse ontvangsten31 343+ 43 375+ 1 217 75 93556 724– 19 211
          
02 Huisvesting ten behoeve van derden94 415– 44 415  50 00040 246– 9 754
          
 01Te ontvangen huisvestingskosten van derden94 415– 44 415  50 00040 246– 9 754

Mij bekend,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

2. De toelichting bij de rekening

2.1. Kengetallen en Resultaatgericht Management

2.1.1. Algemeen

De omslag naar een meer resultaatgerichte bedrijfsvoering heeft bij VROM in 1996 vorm gekregen door de instelling van het project «Resultaatgericht management». Dit project heeft tot doel de outputgerichte sturing bij VROM te bevorderen door verbetering in de planning- en controlcyclus en de daarbij behorende instrumenten. Dit project moet in belangrijke mate bijdragen aan de kwaliteit van de informatie die in het kader van de 6e wijziging van de Comptabiliteitswet in de begroting en verantwoording moet worden opgenomen.

Het verbeteren van de planning en controlcyclus door een verdere integratie met de begrotingscyclus heeft vorm gekregen door middel van het vaststellen van modellen die uitgangspunt vormen voor: het inzicht geven in de doelstellingen van extern en intern beleid, het jaarplan (welke resultaten moeten worden bereikt, welke producten daartoe geleverd moeten worden en welke middelen hiervoor benodigd zijn) en de managementrapportages (ten behoeve van de verantwoording en sturing met betrekking tot resultaten, producten, middelen en kritieke succesfactoren).

In de verantwoording over 1995 is door VROM een groeipad aangegeven. Dit groeipad voorziet uiteindelijk in het volledig inrichten van de begroting 1999 met kengetallen, zodat in de verantwoording 1999 inzicht gegeven kan worden in het gerealiseerde beleid ten opzichte van het voorgenomen beleid en de resultaten en producten ten opzichte van hetgeen werd beoogd.

Hierbij zijn als randvoorwaarden opgenomen dat: (doelmatigheids)ken- getallen in beginsel gebruikt moeten worden voor de interne sturing binnen een dienst of directie, de kengetallen zowel in de begroting als in de verantwoording opgenomen moeten kunnen worden en de opgenomen gegevens controleerbaar zijn.

Een actie die in 1996 is gestart en die in 1997 zal worden afgerond is het concreet invulling geven aan het groeipad zoals dit in de verantwoording over 1995 is gepresenteerd en het formuleren van de uitgangspunten waaraan deze kengetallen moeten voldoen. De uitgangspunten hebben betrekking op onder andere: het ondersteunen van het management door middel van kengetallen, de definiëring van de producten (output), de methode van kostentoerekening en de controleerbaarheid van de kengetallen. Voor wat betreft de invulling van dit groeipad voor de begroting 1998 zullen ten opzichte van de begroting 1997 meer kengetallen worden opgenomen die aan de uitgangspunten zullen voldoen.

Voor de verantwoording 1996 zijn in principe de realisaties van de in de begroting 1996 opgenomen kengetallen weergegeven.

2.1.2. Toelichting per (cluster van) artikel(en)

In het groeipad is opgenomen dat in de verantwoording 1996 op het gebied van ramingskengetallen zo mogelijk realisaties afgezet worden tegen de in de begroting 1996 opgenomen ramingen. Dit houdt in dat in deze financiële verantwoording alleen kengetallen zijn opgenomen die in de begroting 1996 waren opgenomen en betrekking hebben op het begrotingsjaar 1996.

Een uitzondering op dit algemene uitgangspunt betreft de kengetallen voor de artikelen «Personeel en materieel». Bij de artikelen «Personeel en materieel» zijn voor wat betreft de artikelonderdelen «Ambtelijk personeel» en «Algemene materiële uitgaven» in deze financiële verantwoording de kengetallen opgenomen die in de begroting 1997 zijn opgenomen.

Voor de artikelonderdelen «Ambtelijk personeel» en «Algemene materiële uitgaven» waren in de begroting 1996 als kengetal resp. de personeelssterkte en een overzicht met een onderverdeling naar clusters van hoofdkostengroepen opgenomen. In de begroting 1997 zijn deze kengetallen vervangen door de volgende kengetallen die een beter inzicht geven in de raming:

* verwachte gemiddelde bezetting;

* gemiddelde loonmiddelsom;

* kantoorgebonden uitgaven (centraal/decentraal) per fte;

* persoonsgebonden uitgaven per fte.

ONDERDEEL XI-A, VROM EXCLUSIEF RIJKSHUISVESTING

UITGAVEN

01. Algemeen

01.01 «Personeel en materieel centrale directies»

Ambtelijk personeel

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Gemiddelde (verwachte) bezetting in fte496,7538,9519,9
Loonmiddelsom in guldens97 510100 947

Toelichting

Bij de opstelling van de begroting 1997 is ervan uitgegaan dat de onder de Centrale Sector ressorterende bureaus «Adviseur Raad van State» en «Adviseur Beroepen Milieubeheer» zouden zijn verzelfstandigd. Dit proces van verzelfstandiging is vertraagd. In de 2e suppletore wet 1996 (najaarsnota) is ten behoeve van voornoemde bureaus een verhoging aangebracht van 47,2 fte. Tevens werd een verlaging aangebracht van 5 fte's wegens een groter aantal vacatures dan verwacht. De uiteindelijke realisatie is 19 fte lager geworden.

In de begroting 1997 waren 15,6 fte's begrepen, die waren toegekend uit de zgn. SG-reserve. Daarvan zijn 7 fte's niet benut. Daarnaast is gebleken dat de gerealiseerde gemiddelde vacatureruimte 12 fte hoger was dan verwacht. In de raming was rekening gehouden met een gemiddelde vacatureruimte van 1%.

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1000)

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Wachtgeldgarantieregeling 19871 7321 7321 6341 557
Rijkswachtgeldbesluit 195900874763
Overige uitkeringsregelingen1 4961 496744749
Overige kosten flankerend beleid30303019
Totaal3 2583 2583 2823 088

Toelichting

Bij 2e suppletore wet 1996 is een verhoging aangebracht van f 0,874 mln ten behoeve van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. In de 1e suppletore wet 1996 waren de uitgaven daarvoor abusievelijk niet afzonderlijk opgenomen, maar ondergebracht in de «overige uitkeringsregelingen».

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Begin van het jaar 199628313131
(Geraamde) instroom 19965552
(Geraamde) uitstroom 1996– 5– 2– 1– 12
Verwachting eind van het jaar 199628343521

Toelichting

In de ontwerp-begroting 1996 was het saldo van de in- en uitstroom geraamd op nul. Uiteindelijk blijken aan het eind van het jaar 7 mensen minder gebruik te maken van de wachtgeldgarantieregeling 1987 dan geraamd.

Algemene materiële uitgaven

(per fte ambtelijk personeel)

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Kantoorgebonden uitgaven centraal3 1403 414
Kantoorgebonden uitgaven decentraaln.v.t.n.v.t.
Persoonsgebonden uitgaven10 34010 734

Toelichting

De uitgaven per fte zijn iets hoger dan geraamd. De oorzaak daarvan ligt voornamelijk bij de lagere gemiddelde bezetting.

01.02 «Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen»

Ambtelijk personeel

 Opgenomen in
 begroting 1997 2e suppletore wet 1996Realisatie
Gemiddelde (verwachte) bezetting in fte165,8165,8162,0
Loonmiddelsom in guldens73 51071 660

Algemene materiële uitgaven

(per fte ambtelijk personeel)

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Kantoorgebonden uitgaven centraal135 330128 558
Kantoorgebonden uitgaven decentraaln.v.t.n.v.t.
Persoonsgebonden uitgaven5 1609 384

Toelichting

In bovenstaande tabel zijn de kantoor- en persoonsgebonden uitgaven uitgedrukt in een bedrag per fte van de gemeenschappelijke diensten.

Omdat de bedoelde uitgaven voor het grootste deel los staan van de personele bezetting van de gemeenschappelijke diensten zelf, is een vergelijking van de kengetallen met die van artikel 01.01 en die van de materiële uitgaven van de overige VROM-diensten niet mogelijk.

De gehanteerde methodiek resulteert met name voor wat betreft de kantoorgebonden uitgaven per fte (van de gemeenschappelijke diensten) in een veel hoger bedrag.

De persoonsgebonden uitgaven zijn voornamelijk hoger uitgevallen doordat een groot deel van diverse omvangrijke opleidingsprogramma's t.b.v. geheel VROM zijn verantwoord als persoonsgebonden uitgaven, terwijl die in de begroting 1997 abusievelijk niet als persoonsgebonden uitgaven waren aangemerkt.

01.07 «Voorlichting»

Specificatie besteding voorlichting (bedragen x f 1 000)

 VerplichtingenUitgaven
 Begroting 19961e suppl. wet 19962e suppl. wet 1996RealisatieBegroting 19961e suppl. wet 19962e suppl. wet 1996Realisatie
DGVH2 4002 3002 4003 0842 4002 4002 5003 290
RPD5505506506485505506501 022
DGM17 95713 49914 34915 71816 70016 70017 55017 693
RGD2502502507225025025054
Algemeen1 5801 5801 5801 2721 6121 6121 6121 450
Totaal22 73718 17919 22920 79421 51221 51222 56223 509

Toelichting

De overschrijdingen op de beleidsterreinen van DGVH en RPD zijn met name te wijten aan het duurder uitvallen van de huur-en huursubsidiecampagne en de vierde nota VINEX.

De uitgaven op het gebied van milieubeheer zijn bijna f 1 mln hoger dan oorspronkelijk geraamd, maar daar staat tegenover dat de realisatie op het ontvangstenartikel 01.01 fors hoger is dan geraamd, waarvan op het gebied van Voorlichting bijna f 0,7 mln. Daarvan heeft ca f 0,4 mln betrekking op een ontvangst van het ministerie van Verkeer en Waterstaat als gevolg van een samenwerkingsverband met dat ministerie bij het projekt «lokale milieu-akties».

De post «Algemeen» is besteed aan drukkosten, die niet zijn toe te delen aan diverse beleidsterreinen, fotografie en distributie, kosten voor tentoonstellingen, diverse onderzoekskosten en overige kosten.

01.13 «Adviesraden VROM»

Ambtelijk personeel

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Gemiddelde (verwachte) bezetting in fte26,726,730,4
Loonmiddelsom in guldens99 100101 447

Toelichting

De gemiddelde bezetting is uiteindelijk hoger geworden, omdat in de begroting 1997 geen rekening is gehouden met (vice-) voorzitters en inspraakanalisten, waarvan de loonkosten op het onderhavige artikel zijn verantwoord. Dit verklaart tevens de hogere loonmiddelsom.

Algemene materiële uitgaven

(per fte ambtelijk personeel)

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Kantoorgebonden uitgaven centraal1 6101 195
Kantoorgebonden uitgaven decentraaln.v.t.n.v.t.
Persoonsgebonden uitgaven6 8205 752

Toelichting

De uitgaven per fte zijn voornamelijk lager, doordat de werkelijke bezetting hoger is dan geraamd bij een taakstellend P&M-budget.

03. Volkshuisvesting

03.01 «Personeel en materieel»

Ambtelijk personeel

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Gemiddelde (verwachte) bezetting in fte1 167,01 167,01 173,0
Loonmiddelsom in guldens80 60082 978

Toelichting

Geconstateerd kan worden dat zich tussen de in de begroting 1997 voor het jaar 1996 gepresenteerde gegevens en de uiteindelijke realisatie geen noemenswaardige verschillen voordoen.

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1000)

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Wachtgeldgarantieregeling 19876 2006 3005 8455 449
Rijkswachtgeldbesluit 1959700670625567
Overige uitkeringsregelingen3 9003 5302 8052 185
Overige kosten flankerend beleid300607412454
Totaal11 10011 1079 6878 655

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Begin van het jaar 199697929393
(Geraamde) instroom 199638384347
(Geraamde) uitstroom 1996– 19– 4– 21– 22
Verwachting eind van het jaar 1996116126115118

Toelichting

Bij de wachtgeldregeling is de instroom hoger dan bij 2e suppletore begroting 1996 werd voorzien. Dit is een gevolg van het reeds in 1996 volledig afronden van de herplaatsingstrajecten. Daardoor is een aantal herplaatsers, waarvoor geen andere functie gevonden kon worden, reeds in 1996 ingestroomd in plaats van in 1997. Voor de realisatie 1996 had dit geen effect meer. De in 1996 geraamde instroom heeft later in het jaar plaats gevonden dan oorspronkelijk geraamd, daardoor is het budget niet volledig uitgeput.

Bij de overige uitkeringsregelingen hebben de toegenomen inspanningen binnen VROM, om tijdelijke medewerkers binnen het departement aan een andere baan te helpen eveneens vruchten afgeworpen.

Voorts is van belang dat het aantal herplaatsers per 31 december 1996 nul (0) is.

Algemene materiële uitgaven

(per fte ambtelijk personeel in hele guldens)

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Kantoorgebonden uitgaven centraal10 47016 720
Kantoorgebonden uitgaven decentraal17 95016 005
Persoonsgebonden uitgaven10 0706 204

03.15 Bijzondere aandachtsgroepen

Voorzieningen gehandicapten

 Begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Aanpassingen tot en met f 15 000,–    
* aantallen160262262174
* gemiddelde bijdragen5 6407 7687 7684 570
     
Aanpassingen boven f 15 000,–    
* aantallen7029529545
* gemiddelde bijdragen22 36140 89740 89747 397

Toelichting

In de begroting zijn de kengetallen gebaseerd op de verwachte aantallen aan te gane verplichtingen voor getroffen voorzieningen. Met de heropvoering van oude verplichtingen en andere zaken dan voorzieningen (verhuiskostenvergoedingen etc.) is, in tegenstelling tot de 1e en 2e suppletore begroting, in de begroting geen rekening gehouden. De 1e en 2e suppletore begrotingen kunnen om deze reden dan ook niet voor vergelijking met de realisatie en/of de begroting worden gebruikt.

Als de realisatiecijfers worden vergeleken met de begroting 1996, kan geconcludeerd worden dat de aanpassingen boven de f 15 000,00 in aantallen naar beneden gegaan zijn terwijl het gemiddeld bedrag omhoog is gegaan.

De oorzaak is dat in de begroting ervan uit is gegaan dat er alleen verplichtingen voor bijdragen ineens zouden worden aangegaan. Nadere beschouwing van de 45 aangegane verplichtingen leert dat er nog 11 jaarlijkse bijdragen zijn verplicht. Hierdoor is het gemiddeld bedrag ten opzichte van de begroting fors omhoog gegaan.

03.16 Subjectsubsidies

Tijdvak 1 juli 1995–1 juli 1996 (stand ultimo februari 1997)

 Begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Individuele huursubsidie    
* aantallen920 000917 000917 000929 000
* gemiddelde subsidie2 2692 2602 2602 379
     
Vergoeding verhuurders    
* aantallen852 000850 000850 000872 000
* gemiddelde subsidie70,6570,6570,6569,66

Tijdvak 1 juli 1995–1 juli 1996 (stand ultimo december 1996)

 Begroting 1996Begroting 1997Realisatie
Alleenstaanden   
* aantallen475 000475 000480 000
* gemiddelde subsidie2 2102 2102 198
    
Meerpersoons   
* aantallen446 000445 000445 000
* gemiddelde subsidie2 4102 4102 583
    
Personen > 65 jaar   
* aantallen379 000380 000360 000
* gemiddelde subsidie2 3902 3902 393
    
Personen < 65 jaar   
* aantallen542 000540 000565 000
* gemiddelde subsidie2 2402 2402 378

Toelichting

Opgemerkt wordt dat er een periodeverschil bestaat tussen de in de vorenstaande tabellen opgenomen gegevens en de werkelijke in dat jaar gedane uitgaven.

De aantallen van de realisatie van de uitgaven in tabel 2 zijn optellingen van de werkelijke stand tussen 1-7-1995 tot 1-10-1996 en een schatting van aantallen in de periode tussen 1-10-1996 tot en met 31-12-1996. Als gevolg van technische beperkingen is een actuelere stand niet mogelijk.

Het verschil tussen raming en realisatie is beperkt en wordt met name veroorzaakt doordat stelposten (met name de kindertoeslag) niet in de bedragen van de raming waren verwerkt.

Bij de analyse van het tijdvak valt verder met name op dat het aantal bejaarden in de regeling aan het afnemen is, wat spoort met de positief veronderstelde inkomensontwikkeling van deze groep huishoudens.

De toename van het aantal huishoudens < 65 jaar is echter groter dan deze afname.

04. Ruimtelijke ordening

04.01 «Personeel en Materieel»

Ambtelijk personeel

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Gemiddelde (verwachte) bezetting in fte282,0282,0278,3
Loonmiddelsom in guldens100 830100 834

Toelichting

De lagere gerealiseerde gemiddelde bezetting 1996 van 278,3 fte kan met name verklaard worden door het besluit vacatures (al dan niet tijdelijk) niet te vervullen, teneinde een mogelijk tekort van ca. f 0,7 mln. te voorkomen.

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1 000)

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Wachtgeldgarantieregeling 19877457451 4551 192
Rijkswachtgeldbesluit 1959122122212258
Overige uitkeringsregelingen107107264149
Overige kosten flankerend beleid00508
Totaal9749741 9811 607

Toelichting

De raming is bij 2e suppletore begroting aangepast op basis van verbeterde inzichten in de meerjarige verplichtingen aan uitkeringsgerechtigden. Dit heeft geleid tot een verhoging van de raming met f 1 mln in 1996.

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Begin van het jaar 199619191919
(Geraamde) instroom 19963330
(Geraamde) uitstroom 1996– 1– 1– 1– 1
Verwachting eind van het jaar 199621212118

Toelichting

De geraamde instroom van 3 was gebaseerd op 2 instroom per 1 januari 1996 en 1 instroom gedurende 1996. De instroom van 1 gedurende het jaar is niet gerealiseerd. De instroom per 1 januari 1996 is wel gerealiseerd maar was reeds opgenomen in de beginstand, Deze is door uitstroom na het opstellen van de ontwerpbegroting echter gelijk gebleven.

Algemene materiële uitgaven

(per fte ambtelijk personeel)

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Kantoorgebonden uitgaven centraal2 6632 088
Kantoorgebonden uitgaven decentraal8 6738 112
Persoonsgebonden uitgaven6 3935 462

Toelichting

De kantoorgebonden uitgaven centraal per fte zijn lager uitkomen dan was geraamd, voornamelijk door minder uitgaven aan bureaukosten en kosten samenhangend met interne verhuizingen.

De persoonsgebonden uitgaven zijn lager doordat de reis- en verblijfkosten binnenland en de kosten personeelsvoorziening lager liggen dan waarmee in de begroting rekening was gehouden. Jaarlijks worden onder deze laatste categorie uitgaven geraamd voor externe werving, loopbaanadvieskosten, kosten maatschappelijk werk en prioritair beleid, waardoor voor het personele beleid van 1996 minder geld benodigd was.

04.06 «Bufferzones»

Gerealiseerde aankopen en verkopen

 AankopenVerkopen
Bufferzone[ha] 1996Gem.prijs (x 1 000)Bedrag (x 1 000)[ha] 1996Gem.prijs (x 1 000)Bedrag (x 1 000)
Amsterdam-Haarlem  22  5
Midden-Delfland95,1417878 28369,63271067 375
Amstelland-Vechtstreek24,8368551 35416,158543701
Utrecht-Hilversum46,8370773 6191,82324480
Den Haag-Leiden-Zoetermeer  67    
IJsselmonde-oost      
Totaal166,8155 13 34587,6144 8 161

Toelichting

In de tabel zijn de aankopen en verkopen over de periode december 1995 tot en met november 1996 verwerkt.

05. Milieubeheer

05.01 «Personeel en materieel DGM (excl. IMH)» en 05.02 «Personeel en materieel Inspectie Milieuhygiëne»

Ambtelijk personeel

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Gemiddelde (verwachte) bezetting in fte1 105,61 105,61 051
Loonmiddelsom in guldens102 750102 025

Toelichting

De uitstroom in samenhang met de reorganisatie bij DGM is in 1996 sneller verlopen dan voorzien.

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1 000)

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Wachtgeldgarantieregeling 19871 3421 1371 232
Rijkswachtgeldbesluit 1959571293727
Overige uitkeringsregelingen04971 003
Overige kosten flankerend beleid00135
Totaal1 9131 9273 097

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Begin van het jaar 1996212118
(Geraamde) instroom 1996332
(Geraamde) uitstroom 1996003
Verwachting eind van het jaar 1996242417

Toelichting

Vanwege de onzekerheden i.v.m. de reorganisatie DGM 2000 is besloten om pas bij de slotwet in 1996 het budget voor de post-actieven op de reële hoogte te brengen. Het bedrag als zodanig is in 1996 beperkt gebleven, a.g.v. een hogere vrijwillige uitstroom c.q. mobiliteit dan verwacht.

Algemene materiële uitgaven

(per fte ambtelijk personeel)

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Kantoorgebonden uitgaven centraal2 1911 879
Kantoorgebonden uitgaven decentraal1 7001 650
Persoonsgebonden uitgaven7 6578 036

Toelichting

De afwijkingen in de kengetallen zijn te verklaren uit het feit dat de ramingen per specifiek onderwerp niet volledig zijn gerealiseerd. Er treden in de uitvoering verschuivingen tussen de specifieke uitgaven op. De kantoor- en personeelsgebonden uitgaven zijn communicerende vaten.

05.15 «Algemeen milieubeleid»

 Opgenomen in
 Begroting 1996Realisatie
Bijdrageregeling tbv milieu-organisaties  
Aantal projectsubsidies70–10010
Aantal exploitatiesubsidies28–3024
   
Bijdragebesluit milieugerichte technologie  
Aantal projecten45–6051

Toelichting

Door het samengaan van organisaties en door overheveling van een aantal organisaties met een internationaal werkterrein naar de DGM-directie IMZ is het aantal milieu-organisaties dat onder deze bijdrageregeling valt, afgenomen. In 1996 zijn 74 aanvragen voor een projectsubsidie positief beoordeeld. Hiervan zijn 10 projecten in 1996 vastgelegd en het restant is vanwege vertraging bij de toekenning pas begin 1997 gehonoreerd.

Op basis van een herijking in 1996 van de verstrekking van exploitatie-bijdragen zijn de exploitatiebijdragen in overleg met de milieu-organisaties omgezet in drie nieuwe vormen:

– afkoop (2x)

– omzetting in projectsubsidie voor 1996 e.v.j. (16x)

– omzetting in projectsubsidie voor 1997 e.v.j. (6x).

T.a.v. de bijdragen voor de ontwikkeling van milieugerichte technologie komt het aantal gehonoreerde projecten overeen met de planning.

05.16 «Milieukwaliteit en emissiebeleid»

Industrielawaai

Uitvoeringsresultaten 1996

 Opgenomen in
 Milieuprogramma 1996–1999Realisatie
Industrielawaai  
Saneringsprogramma's12558
Aantal woningen20 0008 500

Noot: Realisatiecijfers volgens opgave provincies over 1996.

Toelichting

Het opstellen van de saneringsprogramma's industrielawaai is volledig overgelaten aan de provincies. Door middel van een jaarlijkse voortgangsrapportage door de provincies via het IPO worden gegevens verstrekt over het gereedkomen van de saneringsprogramma's en de aantallen woningen. Door het samenvoegen van terreinen en het opheffen van terreinen is het totaal aantal industrieterreinen laatstelijk in de Staatscourant 1996, nr. 226 p 10 gewijzigd.

Qua voortgang is sprake van een opmerkelijk verschil met de in het Milieuprogramma 1996–1999 opgenomen prognose ten aanzien van het aantal saneringsprogramma's. Uit de rapportages van de provincies via het IPO blijkt dat de saneringsoperatie over het geheel genomen traag verloopt. Inmiddels zijn alle akoestische onderzoeken door de provincies gestart en bevinden deze zich in de afrondingsfase.

De trage voortgang van het gereedkomen van de saneringsprogramma's kent de volgende oorzaken:

– ten tijde van het akoestisch onderzoek ontstaat doorgaans veel discussie;

– de formele afronding van een saneringsprogramma blijft vaak liggen;

– de toetsing door een onafhankelijk deskundige kan lang duren.

De Commissie van Toezicht en Advies sanering industrielawaai (CTA) had hierover reeds haar bezorgdheid uitgesproken. Dit heeft aanleiding gegeven voor het IPO om voor te schrijven dat iedere provincie een Plan van Aanpak opstelt, waarin staat aangegeven op welke wijze kan worden bereikt dat voor 31 december 1997 alle saneringsprogramma's bij het ministerie van VROM zijn ingediend. Bovenstaande houdt in dat in het jaar 1997 nog ruim de helft van het totaal aantal saneringsprogramma's opgesteld dient te worden.

In de onderste regel is aangegeven op hoeveel woningen de saneringsprogramma's betrekking hebben. Na uitvoering van de programma's (uiterlijk 2002) zal het geluidsniveau bij de woningen gereduceerd zijn tot een aanvaardbaar niveau en in uiterste geval zullen gevelmaatregelen zijn getroffen om het binnenniveau aan de wettelijke vereisten te laten voldoen.

Verkeerslawaai

Verkeerslawaai 1996

 Opgenomen in
 Milieuprogramma 1996–1999Realisatie
Wegverkeerslawaai8 3758 950
– Verkeersmaatregelen3 6754 250
– Afscherming2 9001 100
– Gevelmaatregelen1 8003 600
   
Railverkeerslawaai1 400750
– Afschermingpm500
– Gevelmaatregelenpm250

Toelichting

De cijfers hebben betrekking op het geschatte aantal woningen dat in één jaar met inzet van de bij dat jaar behorende kasmiddelen wordt gesaneerd. De cijfers kunnen echter niet worden geverifieerd. Pas nadat sanerings-projecten definitief afgerond en afgerekend zijn, is exact bekend hoeveel woningen zijn gesaneerd voor het bestede bedrag. De uitfinanciering van deze projecten loopt over vele jaren, waardoor momenteel een exacte toerekening van het aantal gesaneerde woningen aan de jaarlijkse kasbudgetten nog niet mogelijk is. Derhalve is op deze plaats een indicatie van de aantallen woningen weergegeven, die tot stand is gekomen met behulp van een verrekeningssleutel. Momenteel wordt gewerkt aan een systematiek om de daadwerkelijke realisatie weer te kunnen geven. Daarnaast zal uiterlijk in 1998 door middel van een inventarisatie bij de gemeenten en samenwerkingsverbanden geformaliseerd vastgelegd zijn wat de omvang van de saneringsoperatie is, voor zover het gevelisolatie betreft. Met deze inventarisatie is in 1995 een aanvang gemaakt. Daarna zal deze lijst gehanteerd worden bij het bepalen van het in enig jaar door de gemeenten gerealiseerde aantal saneringen.

05.17 «Ketenbeheer en milieuzorg»

Bedrijfsinterne milieuzorg

 Opgenomen in
 begroting 1997 (stand dec. 1995)begroting 1997 (stand mei 1996)realisatie (stand dec. 1996)
Branche-projecten652
Individuele projecten11106
Bedrijfsmilieudiensten en regionaal201810
Overheidssector322
Kennisoverdracht, vorming & opleiding53

Toelichting

De hierboven opgenomen informatie geeft bij benadering de stand weer van het aantal lopende projectsubsidies o.g.v. de Stimuleringsregeling bedrijfsinterne milieuzorg resp. het Bijdragenbesluit bedrijfsinterne milieuzorg. In 1996 is een bedrag van afgerond f 1,5 mln aan projectsubsidies uitgegeven. De afname van het aantal gehonoreerde projectsubsidies t.o.v. de stand van mei 1996 is te verklaren uit het afronden van projecten, terwijl stimulering van nieuwe projecten per 1 januari 1995 is beëindigd. Bij de presentatie van deze gegevens in de begroting 1997 (stand mei '96) is overigens bij projecten in de categorie Kennisoverdracht, vorming & opleiding een aantal van 36 opgenomen. Dit betreft een drukfout: het juiste aantal is in bovenstaand overzicht gecorrigeerd in 3.

ONTVANGSTEN

03. Volkshuisvesting

03.03 Restituties

Ingestelde vorderingen en het gemiddelde invorderingsbedrag

 Begroting 1996Realisatie
* aantallen60 00088 295
* gemiddelde bedrag1 1001 269

Toelichting

In de begroting is uitgegaan van 60 000 vorderingen bij individuele huurders m.b.t. de individuele huursubsidie (artikelonderdeel 03.03.02). Dit aantal is gebaseerd op de cijfers zoals die bekend zijn bij de uitvoerende afdeling. Deze afdeling is afhankelijk van de effectiviteit van de inkomenscontroles o.b.v. het sofinummer. In het afgelopen jaar is gewerkt aan een hogere dekkingsdichtheid van de sofinummers. Voor een deel is als gevolg van deze actie het aantal ingestelde vorderingen toegenomen. Daarnaast is het aantal (en ook de hoogte van de) vorderingen tevens afhankelijk van de in eerste instantie opgegeven gegevens door de aanvrager en de uiteindelijk gecontroleerde gegevens. De uitkomst van deze controles is onvoorspelbaar. Steeds is het een schatting o.b.v. ervaringsgegevens.

03.05 Overige ontvangsten volkshuisvesting

Legesontvangsten

 Begroting 1996Realisatie
* aantallen4 0003 461
* gemiddelde bedrag2525

Toelichting

Bij de raming van de legesontvangsten (artikelonderdeel 03.05.02) is uitgegaan van de raming (4 000) en realisatie (4 509) 1995. Omdat het aantal te behandelen zaken sterk afhankelijk is van het percentage van de huurverhoging werd vooralsnog uitgegaan van gemiddeld 4000 zaken per jaar.

05. Milieubeheer

05.02 «Kostenverhaal bodemsanering»

Cumulatieve stand van zaken kostenverhaalsacties bodemsanering door de Landsadvocaat

 Begroting 1997 stand 30-6-1996Realisatie stand31-12-1996
Aangemeld bij VROM1 5191 604
Zaken in behandeling201211
Afgeronde zaken1314389

1 Een zaak is afgerond als:

– een wederpartij in eigen beheer saneert;

– een regeling getroffen wordt (erkenning aansprakelijkheid, schikking, grondaankoop door de overheid);

– een eindvonnis of -arrest gewezen is;

– geen kostenverhaal nodig of mogelijk is om andere redenen (verjaring, geen saneringsnoodzaak, geen wederpartij, om juridische redenen niet haalbaar, etc.).

ONDERDEEL XI-B, RIJKSHUISVESTING

In de rijksbegroting 1996 is een begin gemaakt met de presentatie van indicatoren, die een belangrijk onderdeel vormen in het huisvestingsproces, te weten:

a. Locatiekeuze

b. Ruimtegebruik

c. Huisvestingskosten

d. Onderhoudsvoorraad

e. Samenhang inzet personeel – output Rijksgebouwendienst.

Deze vijf indicatoren, ter sturing van het beleid en de beleidsuitvoering, hebben geen directe relatie met de begrotingsartikelen.

In de rijksbegroting van 1997 zijn als aanvulling twee indicatoren toegevoegd, die gerelateerd zijn aan begrotingsartikelen. Dit zijn:

f. voor het artikel Huren: de gemiddelde huuruitgave

g. voor het artikel Onderhoud en Exploitatie: de gemiddelde uitgave O&E.

In de verantwoording wordt ook op deze indicatoren teruggekomen.

Voor indicatoren, die een sturing op kosten voorstaan, heeft een administratief stelsel van baten en lasten de voorkeur boven het huidige financieel-administratief systeem omdat voor de uitwerking van kostenindicatoren dan geen extra-comptabele administratie vereist is.

De beoogde stelselwijziging, die de Rijksgebouwendienst voorstaat, biedt mogelijkheden voor aanvullende indicatoren ter sturing van een meer zakelijke relatie tussen de Rijksgebouwendienst en de ministeries.

Deze ontwikkeling maakt duidelijk dat de gewenste huisvestingsindicatoren zich in een groeifase bevinden en dat waar mogelijk in de komende jaren aanpassingen zullen plaatsvinden.

In de verantwoording kunnen de kengetallen van 2 indicatoren niet nader worden belicht. Dit betreft de indicatoren Locatiekeuze en Huisvestingskosten.

De resultaten voor de indicator Locatiekeuze worden verkregen uit de jaarlijks terugkerende evaluatie-activiteit Monitoring. Het tijdschema voor deze activiteit sluit niet aan bij die van de jaarverantwoordingsprocedure.

Bij de indicator Huisvestingskosten is in de begroting 1997 een aanzet gegeven voor een berekeningsmethode, gebaseerd op een theoretische benadering van de historische kostprijs als waarderingsgrondslag. Deze waarderingsgrondslag is één van de opties voor de huurprijsvaststelling na de beoogde stelselwijziging. Daarom is deze berekeningsmethode getoetst en geëvalueerd en momenteel worden enkele aanpassingen ter verbetering van de berekeningswijze uitgevoerd. Niet eerder dan in de rijksbegroting 1998 kunnen deze resultaten worden gepresenteerd.

Navolgend worden de resultaten van de overige indicatoren nader toegelicht.

Ad b. Indicator Ruimtegebruik

Om voor de te onderscheiden onderdelen van de Rijksdienst tot redelijk vergelijkbare cijfers te komen is de totale sector rijk in tweeën verdeeld: huisvesting voor het administratief georiënteerde deel van de rijksdienst en huisvesting voor het specifieke deel.

Bij specifieke huisvesting moet o.a. gedacht worden aan Penitentiaire Inrichtingen, verschillende laboratorium-complexen, Paleizen, musea, enzovoort. Daarnaast zijn delen van de rijksdienst, waarvan de Rijksgebouwendienst niet de volledige huisvesting in beheer heeft, buiten beschouwing gelaten. Met name gaat het dan om Rijkswaterstaat en Defensie.

De totale rijksorganisatie, die door de Rijksgebouwendienst wordt gehuisvest, stijgt, qua fte, voor het eerst sinds jaren weer (+ 3 % t.o.v. vorig jaar). Van de totaal ca. 108 500 fte bij de sector rijk kunnen ca. 70 000 fte gerekend worden tot de administratief georiënteerde organisaties.

Vorig jaar was dit nog ca. 68 000 fte. Deze groei laat zich met name verklaren door de groei van de organisaties (met name rechtbanken) op het terrein van de Justitiële keten en de Belastingdienst.

Naast de ca. 70 000 ftes die gerekend worden tot de sector rijk, worden ook andere sectoren van de rijksdienst in de bij de Rijksgebouwendienst in beheer zijnde panden gehuisvest. Dit betreft de sector Rechterlijke Macht (ca 2400 ftes) en het deel van de sector politie, waarvan de minister van Justitie beheerder is (ca 3100 ftes). De eerste sector wordt meegerekend in het administratieve deel; de sector politie in het specifieke deel van de rijksdienst.

Overzicht van de gebruikte vloeroppervlakte en fte's per 1 januari 1997

Departementm2 bvofte'sm2 bvo/fte per1 jan. 1997m2 bvo/fte per1 jan. 1996m2 bvo/fte per1 jan. 1995
Hoge Colleges van Staat      
Algemene zaken22 000303737282
Buitenlandse Zaken88 7001 694525452
Kabinet Ned. Antill./Arub.Zaken3 10050626748
Justitie652 70013 008504945
Binnenlandse Zaken88 2001 943454762
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen88 9002 244404142
Financiën903 50031 841283031
Defensie  n.v.tn.v.t.n.v.t.
Volkshuisv, RO en Milieubeheer154 8004 056384037
Verkeer en Waterstaat89 5002 764324844
Economische Zaken198 1004 712424844
Landbouw, Natuurbeh. en Visserij161 7004 097393337
Sociale Zaken en Werkgelegenheid85 4002 212393941
Volksgezondheid, Welzijn en Sport151 5002 737555955
Totaal2 688 10071 661383939

Uit het vorenstaande overzicht blijkt dat er ultimo 1996 ca 38 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) per formatieplaats gemiddeld in gebruik is. Dit betekent een geringe teruggang van het gemiddelde ruimtegebruik ten opzichte van de twee eerdere jaren.

Per saldo laat zich dat verklaren door een iets gekrompen omvang van de rijkshuisvesting (–/– 52 000 m2 bvo) en een weer gegroeide (administratieve) rijksdienst (+ 2 000 fte).

Rond dit gemiddelde cijfer bestaat een bandbreedte, waarbij Financiën (Belastingdienst) en Verkeer en Waterstaat de ondergrens geeft en Algemene Zaken en het Kabinet Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken de bovengrens.

Opvallend is dat voor de meeste ministeries sprake is van een teruglopen van het gemiddelde ruimtegebruik. De verklaring hiervoor is dat de meeste organisaties weer licht groeien en de huisvesting in omvang afneemt.

Het opvallende verschil in de teruggang van het ruimtegebruik bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt grotendeels verklaard door het verminderen van het aantal panden na verzelfstandigingen en verhuizingen.

De toename in ruimtegebruik bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vindt daarentegen zijn oorzaak in de sterke afname van de ftes met ca. 15%.

Ad d. Indicator onderhoudsvoorraad

In onderstaande zogeheten aspect-prioriteitenmatrix wordt de ontwikkeling van de onderhoudsvoorraad van de gebouwenvoorraad in het jaar 1996 geschetst. De onderhoudsvoorraad ultimo 1996 wordt daartoe vergeleken met de onderhoudsvoorraad ultimo 1995. Dit laatste gegeven is gepresenteerd in de rijksbegroting 1997, terwijl het eerste gegeven zal worden opgenomen in de rijksbegroting 1998, mede als basis voor het te begroten bedrag voor de komende jaren.

Bij de onderstaande aspect-prioriteitenmatrix dient de volgende toelichting te worden gegeven. In de begrotingen 1996–1997 is een aparte regel voor binnenonderhoud opgenomen. De onderhoudsvoorraad voor het binnenonderhoud is thans voor zowel de stand ultimo 1995 als voor de stand ultimo 1996 verwerkt in de regels 1 (veiligheid/gezondheid) tot en met regel 7 (technisch).

Onderhoudsbehoefte (x fl. mln.) de dato 1 januari 1996 (ENOR) –> 1 januari 1997

 Hoog       Laag 
Aspect/Prioriteit987654321Totaal
1 veiligheid/gezondheid      12.7->14.34.5->5.74.6->2.522->22
2 cultuur-/historische waarde     5.3->6.82.7->4.32.2->2,5 10->14
3 bedrijfsproces afnemer    38.3->35.828.2->23.187.8->77.9  154->137
4 functioneren bouw-/install.delen   2->1.82.5->2.45.7->3.7   10->8
5 esthetica/belevingswaarde/ergernis  14.8->1211->6.729.4->32    55->51
6 financieel 0.8->0.81.4->0.92.9->3.65.3->4.99.1->12.322.8->38.9  42->61
7 technisch18.4->15.919.9->17.130.9->33.8      69->67
Totaal18->1621->1847->4716->1276->7548->46126->1357->85->3363->360

acceptabel 140 -> 132

onacceptabel 224 -> 228

Het blijkt dat de (totale) onderhoudsvoorraad het afgelopen jaar ongeveer gelijk is gebleven op een niveau van ca f 360 miljoen. De verandering in de onderhoudsvoorraad als gevolg van de inzet van financiële middelen, de mutaties in de gebouwenvoorraad en de aangroei van de onderhoudsvoorraad als gevolg van veroudering en slijtage hebben elkaar globaal in evenwicht gehouden. Dit geldt zowel voor het totaal van de onderhoudsvoorraad als voor het onacceptabele deel ervan. Hiermee lijkt te worden bevestigd, als geschetst bij de begroting 1997, dat de inzet van extra middelen een noodzakelijke bijdrage levert aan de beheersing van de onacceptabele onderhoudsvoorraad. Zonder inzet van deze middelen zou de onacceptabele onderhoudsvoorraad f 283 miljoen (raming Nota Onderhoud Rijkshuisvesting) hebben bedragen, tegen nu f 228 miljoen.

Ad e. Indicator inzet personeel–output Rijksgebouwendienst

In de Memorie van Toelichting XI-B (Rijkshuisvesting) bij de begrotingen voor 1996 en 1997 werd door de Rijksgebouwendienst inzicht geboden in het verband dat bestaat tussen de input en de output van de dienst. Daartoe werd een overzicht gepresenteerd van de totale personeelsinzet van de Rijksgebouwendienst verdeeld naar de kernprocessen.

Als kernprocessen gelden de volgende hoofdtaken van de dienst:

– Beleid en allocatie,

– Inkoopmanagement,

– Accountmanagement,

– Vastgoedmanagement.

Beleid en allocatie betreffen de functie huisvestingsbeleid en de allocatie van de financiële middelen die beschikbaar zijn voor de huisvesting van rijksdiensten.

Inkoopmanagement omvat die taken die worden uitgeoefend op de markt bij het kopen, huren, bouwen en verbouwen van objecten van huisvesting, inclusief alle adviesfuncties ten behoeve van deze taken.

Onder accountmanagement zijn opgenomen die werkzaamheden die ten doel hebben de relatie met de gebruikers van gebouwen te behartigen, zoals accountmanagement, klantbeheer en programmamanagement.

Vastgoedmanagement heeft betrekking op het technische en zakelijk vastgoedbeheer, portefeuillemanagement en de daarop betrekking hebbende adviesfuncties.

Op basis van de werkelijke personeelsbezetting van vaste en tijdelijke medewerkers van de dienst per ultimo 1996 kan het volgende overzicht worden opgesteld, waarbij de niet rechtstreeks aan de kernfuncties toe te kennen inzet van personeel (32%) conform de in het overzicht gepresenteerde verhoudingen is toegedeeld naar de kernfuncties.

 Beleid enAllocatieInkoopmgt.Accountmgt.Vastgoedmgt.Totaal
Mensjaren (abs.)83 (77)410 (422)73 (85)284 (292)850 (876)
% pers.bestand10 ( 9)48 ( 48)9 (10)33 ( 33)100 (100)

Tussen haakjes zijn de resultaten vermeld zoals weergegeven in de begroting 1997. In deze begroting is het overzicht gepresenteerd op basis van de inzet per ultimo 1996.

De totale personeelsomvang beweegt zich reeds een aantal jaren in dalende lijn. In 1996 bereikte deze omvang een absoluut laagtepunt. De mutaties per kernfunctie leidt nauwelijks tot procentuele wijzigingen.

Indicatoren gerelateerd aan begrotingsartikelen

Ad f. Huren.

Voor de vaststelling van de verrichte uitgaven Huren zijn naast het begrotingsartikel Huren (artikelonderdeel 01.08) ook de uitgaven JR-Huren (artikelonderdelen 01.11.01 en 01.11.02) meegenomen.

De berekening van de gemiddelde huuruitgave per m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) geeft als resultaat:

 199619951994
Gemiddelde huuruitgave per m2 bvof 228f 213f 200

De gemiddelde resultaten vertonen een acceptabel beeld en laten vanaf 1994 een stijging zien van 6 à 7%. Deze toename is niet alleen het gevolg van een indexering van de huurbedragen. Ook de hogere huurprijzen voor de toegevoegde m2 in 1995 en 1996, leveren een bijdrage aan de verhoging van de gemiddelde huuruitgave. Dit is mede een uitvloeisel van het algemeen regeringsbeleid om huisvesting te realiseren op duurdere locaties in centra van steden, gelegen in de nabijheid van het openbaar vervoer.

Ad g. Onderhoud & Exploitatie

Indien de totale uitgaven van het begrotingsartikel (01.09) worden gerelateerd aan de m2 bvo van de eigendomspanden ontstaat voor de jaren 1994 tot en met 1996 het volgende beeld:

 199619951994
Gemiddelde uitgave O&E per m2 bvo eigendomf 64f 54f 43

Hoewel bij deze indicator het resultaat een stijgende trend aangeeft dienen echter bij de interpretatie van de uitkomsten de volgende kanttekeningen te worden geplaatst:

– dit kengetal geeft slechts een indicatie van de bandbreedte, omdat budgetten worden vergeleken en deze zijn bovendien alleen gerelateerd aan de m2 bvo eigendom.

– wordt een berekening gemaakt voor het begrotingsbudget van 1996 zou de gemiddelde uitgave als resultaat fl. 49,- per m2 opleveren.

De oorzaak voor het verschil tussen het begrote en gerealiseerde uitgavenbudget O&E wordt veroorzaakt door opgetreden kas- en volumeschuiven.

Artikel 01.01 «Personeel en materieel»

Ambtelijk personeel

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Gemiddelde (verwachte) bezetting in fte876,0876,0863,3
Loonmiddelsom in guldens95 58097 035

Toelichting

Het bezettingsverschil wordt enerzijds verklaard door de gebruikelijke vacatureruimte en anderzijds door de effecten van anticipatie op de verlaging van de begrotingssterkte in 1997, zoals destijds bekend was via de ontwerp-begroting 1996.

Het verschil bij de loonmiddelsom wordt veroorzaakt door de effecten van de CAO 1996, die op 1 oktober van kracht werd en de kwalitatieve wijzigingen van de formatie.

Post-actieven

Verdeling van de uitgaven voor post-actieven over de verschillende categorieën (x f 1000)

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Wachtgeldgarantieregeling 19873 0843 6543 6733 827
Rijkswachtgeldbesluit 1959248248248340
Overige uitkeringsregelingen1 0461 0461 046637
Overige kosten flankerend beleid400400400385
Totaal4 7785 3485 3675 189

Toelichting

De afwijking van f 409 000,– bij het onderdeel Overige uitkeringsregelingen is een gevolg van factoren die door de Rijksgebouwendienst niet te beïnvloeden zijn. Bijvoorbeeld het al dan niet vinden van een nieuwe betrekking na beëindiging van een tijdelijk contract.

Geraamde in- en uitstroom bij de wachtgeldgarantieregeling 1987

 Ontwerp-begroting 19961e suppletore wet 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Begin van het jaar 199669697271
(Geraamde) instroom 19967182932
(Geraamde) uitstroom 1996– 11– 11– 7– 15
Verwachting eind van het jaar 199665769488

Toelichting

De toename van de geraamde instroom is een gevolg van de reorganisatie van de technische functie binnen de Rijksgebouwendienst alsmede bij de directie Programma's en Projecten.

Algemene materiële uitgaven

(per fte ambtelijk personeel)

 Opgenomen in
 begroting 1997 m.b.t. 19962e suppletore wet 1996Realisatie
Kantoorgebonden uitgaven centraal743872
Kantoorgebonden uitgaven decentraal4 4084 977
Persoonsgebonden uitgaven5 6305 639

Toelichting

Het verschil bij de decentraal kantoorgebonden uitgaven wordt veroorzaakt door de verlenging van het facility-management contract bij rijkskantoorgebouwen in de directie Zuid van de Rijksgebouwendienst.

2.2 Beheers- en beleidsdoelmatigheid

Het financieel management bij VROM verbreedt zich in de richting van resultaatgericht management. Dit betekent dat in de planning- en controlcyclus een expliciete relatie gelegd wordt tussen de ingezette middelen en daarmee bereikte resultaten. Resultaatgericht management impliceert derhalve een continue aandacht voor de doelmatigheid en effectiviteit van de organisatie (zowel beleid als beheer). Beleidsevaluaties en beheersevaluaties maken integraal onderdeel uit van de genoemde wijze van bedrijfsvoering.

Jaarlijks wordt binnen VROM een rapportage opgesteld over de activiteiten op het gebied van doelmatigheid van het beleid, het beheer en de organisatie. In 1996 is voor het eerst een geïntegreerde rapportage totstandgekomen, waarin de activiteiten ten aanzien van beheers- en beleidsdoelmatigheid integraal worden beschreven. Deze rapportage is bedoeld voor de interne sturing enerzijds en voor de Algemene Rekenkamer (conform artikel 57 van de Comptabiliteitswet) anderzijds.

In 1996 zijn diverse activiteiten ontplooid om beheers- en beleidsdoelmatigheid een volwaardige plaats te geven binnen de VROM-organisatie. Om een optimale inbedding in de organisatie te realiseren, is aandacht besteed aan de volgende aspecten:

1. een goed onderbouwde meerjarenprogrammering van doelmatigheidonderzoeken, waarin wordt aangegeven: de mate waarin het beleid en beheer op een systematische wijze worden geëvalueerd; – de inpassing van onderzoeken in een groter beleidskader; – de wijze waarop prioriteitstelling plaats vindt; – de aansluiting van onderzoeken op bestaande besluitvormingsmomenten; – de inhoudelijke samenhang tussen de activiteiten;

2. de relatie van beheers- en beleidsdoelmatigheid met de planning- en controlcyclus;

3. de kwaliteit van de doelmatigheidsonderzoeken;

4. het gebruik van resultaten van doelmatigheidsonderzoeken;

5. het verspreiden van informatie over doelmatigheidsonderzoeken.

Belangrijke stappen zijn gezet ten aanzien van de onderbouwing van de programmering en de versterking van de relatie met de planning- en controlcyclus. Zo is onder meer nadrukkelijker aansluiting gezocht bij de onderzoeksprogrammering, de jaarplannen en de begrotingscyclus. Ook is meer aandacht besteed aan de samenhang tussen evaluaties op de verschillende beleidsterreinen. Voor 1997 wordt de ingezette lijn ten aanzien van doelmatigheid voortgezet. Bijzondere aandacht zal besteed worden aan de wijze waarop wordt omgegaan met conclusies en aanbevelingen van evaluatie-onderzoeken en het binnen de organisatie verspreiden van de resultaten ervan.

2.3 Kriteria ordelijk financieel beheer

KROB: een korte recapitulatie

KROB is een instrument dat wordt gebruikt voor het vormen van een DFEZ oordeel met betrekking tot ordelijk financieel beheer van de diensten. KROB bestaat uit vijf samenhangende clusters van producten, processen en functies. Deze bestaan op hun beurt uit in totaal dertig toetsen. De toetsen en ook de clusters hebben een gewicht dat afhankelijk is gesteld van het relatieve belang dat er aan wordt gehecht. Uitgangspunt van KROB is dat het niet primair de bedoeling is diensten aan de hand van KROB op een rijtje te zetten. Het accent ligt niet op de beoordeling maar op de verbeterpunten voor het financieel beheer.

Het stelsel KROB is opgezet met het doel dienstbaar te zijn bij het opsporen van sterke en zwakke onderdelen van het financieel beheer van diensten en het duidelijk maken welke verbeteringen nog mogelijk zijn. Voorts kan het stelsel een ordelijk dechargeproces ondersteunen. Ten slotte levert het instrument een overall oordeel over het reilen en zeilen van de financiële functie van diensten en daarmee van de financiële functie van het departement.

Evaluatie 1996

In 1996 is het beoordelingsstelsel getest overeenkomstig een besluit daartoe van het Audit Committee. Daaruit is naar voren gekomen dat ruim de helft van de toetsen voldoende werkt. Dat wil zeggen dat de beoordelingscriteria meetbaar zijn gebleken en dat de verkregen beoordelingsinformatie informatief over het financieel beheer is. Een derde van de toetsen bleek wezenlijke tekortkomingen te bevatten waardoor daarmee geen goede informatie was te verkrijgen. Enkele toetsen zijn niet toegepast. De bruikbaarheid van de beoordelingsinformatie is onvoldoende gebleken om te komen tot een totaaloordeel over de ordelijkheid van het financieel beheer van de diensten.

Hoe verder met KROB?

KROB zal op een aantal punten worden gewijzigd. Enerzijds zijn veranderingen nodig gezien de evaluatieresultaten m.b.t. 1996 en anderzijds leidt het gedachtegoed van resultaatgericht management tot wijzigende eisen ten aanzien van KROB. Bij de gedachtevorming over hoe het stelsel KROB kan worden gewijzigd zijn twee noties van belang. Ten eerste is van belang dat het wijzigen van KROB vanwege resultaatgericht management een lang traject is. Dit komt omdat het moeilijk is om de aan de producten te stellen kwaliteitseisen te formuleren. Het is op dit moment niet helder welke doorlooptijd moet worden aangehouden, maar vast staat dat die langer is dan enkele maanden. Ten tweede is van belang dat uit het oogpunt van continuïteit een bruikbare versie spoedig nodig is. In de eerste helft van 1997 zal KROB daartoe worden aangepast.

2.4 Specifieke punten in relatie tot de begrotingsuitvoering 1996

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan specifieke zaken die tijdens de begrotingsuitvoering 1996 naar voren kwamen m.b.t. de hoofdbeleidsterreinen Milieubeheer en Rijkshuisvesting.

2.4.1 Milieubeheer

Ten aanzien van de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering speelden bij Milieubeheer in 1996 in hoofdzaak de volgende kwesties:

– Financiering COVRA;

– Bodemsaneringsbijdragen;

– Sanering Begemann-terrein Helmond;

– Inhaalslag milieutechnische toets;

– Stuiting verjaring kostenverhaalszaken;

– Bijdrageregeling laagzwavelige dieselolie;

– Bijdrage Scheepsafvalstoffen Binnenvaart (SAB);

– Financiële toetsing bodemsanering.

Financiering COVRA

Door middel van een interne herschikking is door Milieubeheer budget vrijgemaakt voor een toezegging aan de Centrale Organisatie Voor de opslag van Radio-actief Afval (COVRA). Samen met het ministerie van Economische Zaken (beide departementen participeren voor de helft) is eenmalig f 50 mln. ter beschikking gesteld, waarvan f 40 mln. in de vorm van een achtergestelde lening en f 10 mln. ter dekking van de exploitatietekorten 1996 en 1997, met het doel de COVRA in staat te stellen de op dit moment onafwendbare verliezen in 1996 en 1997 te compenseren en daarnaast de hoge kapitaalslasten zodanig te reduceren, dat daarna sprake zal zijn van een jaarlijks sluitende exploitatie met betrekking tot de opslag van licht verontreinigd radio-actief afval. Bij brief van 16 december 1996 is aan de Tweede Kamer nadere informatie verstrekt over de financiële problematiek bij de COVRA (Kamerstuk 25 000 XI, nr. 49).

Bodemsaneringsbijdragen

In 1989 is met een looptijd van 6 jaar een experimentele biologische in-situ reiniging van start gegaan van de bodem bij een benzinepompstation in Asten. Het eigendom van het benzinepompstation is in deze jaren overgegaan naar een andere maatschappij (Mobil). Na afloop van deze periode is echter gebleken dat er nog restverontreinigingen aanwezig zijn. Met de nieuwe eigenaar is overgekomen dat deze in eigen beheer de restverontreiniging multifunctioneel (dat wil zeggen: door middel van ontgraven) opruimt. VROM heeft met instemming van de provincie Noord-Brabant hiervoor een bijdrage van f 799 000, ten laste van het budget van de provincie Noord-Brabant, rechtstreeks aan Mobil verstrekt.

Sanering Begemann-terrein Helmond

Bij nota van wijziging op de 2e suppletore begroting 1996 is een grondslag gecreëerd voor een specifieke toekenning op artikel U 05.16 «Milieukwaliteit en emissiebeleid». Begin 1996 is een overeenkomst gesloten over de sanering van het Begemann-terrein te Helmond. De onderhandelingen zijn in 1993 gestart onder het regime van de oude, tot 1996 geldige, leidraad. Bij het sluiten van de overeenkomst was de nieuwe leidraad van kracht. De overheidsbijdrage is berekend op voet van de oude leidraad en hoger dan op grond van de vigerende regelgeving kon worden toegezegd.

Inhaalslag milieutechnische toetsing

In 1996 is de inhaalslag van de (inhoudelijke) toetsing achteraf afgerond. De inhaalslag had betrekking op de budgetgevallen over de periode 1985 t/m 1993. In totaal zijn 643 gevallen getoetst, waarvan 351 gesaneerd. Aan 88 (van de 351) is onvoldoende aandacht geschonken aan het resultaat van de sanering, zijn ten onrechte geen nazorgactiviteiten opgestart of zijn dossiers dermate onvolledig dat het saneringsresultaat niet kan worden beoordeeld. Met de jaarverantwoordingen, ingediend door het bevoegd gezag, van 1994 zijn circa 315 gevallen afgerond en inhoudelijk getoetst. Circa 85% van de gevallen kon worden afgewikkeld. In 15% van de gevallen bleek de informatie niet toereikend om tot een oordeel te kunnen komen.

Stuiting verjaring kostenverhaalszaken

DGM heeft in 1996 maatregelen genomen om een dreigende verjaring van een groot aantal kostenverhaalszaken per 1 januari 1997 te voorkomen. Tevens is een geautomatiseerd informatiesysteem ontwikkeld dat als hulpmiddel zal dienen voor de verdere beheersing en financiële afwikkeling van kostenverhaalszaken.

Alle relevante zaken, met uitzondering van de in onderstaande alinea genoemde, zijn gestuit. Bij een beperkt deel van de zaken is het mogelijk dat, als gevolg van het ontbreken van (adres)informatie, niet alle betrokkenen een stuitingsbrief hebben ontvangen.

In totaal zijn 43 brieven na 1 januari 1997 als onbestelbaar terug ontvangen. Van 14 brieven kon niet worden nagegaan of de brief daadwerkelijk bij de aangeschreven persoon is aangeboden. Daarnaast zijn 8 zaken ten onrechte niet beoordeeld op mogelijke verjaring. Op basis van deze gegevens is vastgesteld dat zaken met een totaal bedrag van f 12 805 042 (0,5% van de rijksuitgaven t/m 1993 ad f 2 332 329.723) niet zijn beoordeeld op mogelijke verjaring.

Bijdrageregeling laagzwavelige dieselolie

Tot de controlemaatregelen bij de uitvoering van de Bijdrageregeling laagzwavelige dieselolie behoort het steekproefsgewijs nemen van monsters van de aanwezige dieselolie. Dit om onder meer vast te stellen of het zwavelgehalte aan de gestelde norm voldoet.

In 1995 en 1996 zijn hiervoor geen afspraken gemaakt met de Hoofdinspectie Milieuhygiëne waardoor aan deze controlemaatregelen geen invulling is gegeven. Uit controles in de jaren voor 1995 is gebleken dat het zwavelgehalte van de afgeleverde laagzwavelige dieselolie op enkele marginale overschrijdingen na aan de eisen van de regeling voldeed. Het risico op afwijkingen wordt derhalve niet hoog ingeschat.

Bijdrage Scheepsafvalstoffen Binnenvaart (SAB)

De directie Afvalstoffen heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de controleerbaarheid van het gekozen systeem van indirecte financiering, waarbij de hoeveelheid afgegeven afvalstoffen geen koppeling heeft met de kosten van deze afgifte. De uitkomst van dit onderzoek was dat de regeling op een aantal punten moeilijk controleerbaar is. Ondanks dat verbeteringen zijn aangebracht, zoals het aanscherpen c.q. uitbreiden van de overeenkomsten tussen de SAB en de inzamelbedrijven alsmede het ontwikkelen van een protocol voor de controle van de verantwoordingen van de inzamelbedrijven, is het systeem van indirecte financiering niet waterdicht.

Een inherent risico is dat een tegengesteld belang ontbreekt tussen ontdoeners van het afval en de inzamelaars van het afval. Subsidie wordt uitgekeerd op basis van een opgave van de inzamelaar hoeveel afval zij hebben ingezameld. De ontdoener heeft geen enkel belang dat de inzamelaar de juiste hoeveelheden afval opgeeft. Om dit risico enigszins te beperken voert de directie Afvalstoffen in samenwerking met de Accountantsdienst jaarlijks een review uit bij de externe accountant van de SAB.

Financiële toetsing bodemsanering

Een door de AD uitgevoerde review bij de controlerend accountants van de bevoegde gezagen heeft aan het licht gebracht dat de administratieve organisatie bij een aantal provincies nog niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De directie Bodem is geadviseerd in overleg met het bevoegd gezag passende maatregelen te treffen, alsmede om het voor de accountantscontrole aanwezige protocol bij te stellen voor wat betreft de specifieke risico's. Daarnaast is bijzondere aandacht gevraagd voor de beheersing van de grondbeweging.

2.4.2 Rijkshuisvesting

In verband met de substantiële onderuitputting in 1995 is het project Verbetering Begrotingsbeheersing opgestart. Het project is onderverdeeld in deelprojecten. Elk deelproject is een uitvloeisel van het diepgaand RGD-onderzoek op projectniveau, dat is ingesteld naar de oorzaken van de onderuitputting over 1995.

De navolgende deelprojecten zijn gedefinieerd:

a. Verbeteren van de planningen;

b. Bestuurlijk gewenste realisatietermijnen;

c. Niet-gealloceerde budgetten;

d. Overboekingen;

e. Verbetering van proces en procedures;

f. Stuurmaatregelen.

Het project is in 1996 nagenoeg afgerond en heeft geleid tot een aantal afspraken en maatregelen die voor een belangrijk deel zijn geïmplementeerd.

Vorenstaande maatregelen hebben voor 1996 geleid tot slechts een geringe afwijking van de realisatie ten opzichte van de begroting. Zo is ten tijde van de Najaarsnota op de artikelen U 01.10 en U 01.11 respectievelijk Investeringskosten rijkshuisvesting en Justitie/JR een onderschrijding van in totaal f 30 mln. gemeld. Tesamen met een bijstelling van de ontvangstenraming op het artikel M 01.02 Diverse ontvangsten bedroeg de verwachte onderuitputting f 21 mln. Op basis van de definitieve eindejaarscijfers kan worden geconcludeerd dat ten opzichte van de stand Najaarsnota nog f 22 mln. extra is gerealiseerd op de uitgavenartikelen, terwijl op de ontvangstenartikelen f 30 mln. minder is ontvangen. Aangezien bij Slotwet nog tal van overboekingen plaatsvinden en het specifieke beeld van de Najaarsnota is geëlimineerd, resteert uiteindelijk een beperkte overuitputting van f 11 mln. In de Artikelsgewijze Toelichting van de Slotwet worden deze mutaties nader onderbouwd.

Vorenstaand beeld werd grotendeels veroorzaakt door vertragingen welke zich hebben voorgedaan ten aanzien van een aantal projecten met een aanzienlijk kasbeslag: de onzekerheid over de aankoop panden stichting Levend Water, de aankoop grond t.b.v. de belastingdienst (douanekantoren) en de kasschuif ten aanzien van het project Paleis van Justitie naar latere jaren en (het niet doorgaan van) de aankoop Bruggebouw kennen alle een besluitvorming die laat in het jaar is gevallen.

Het achterblijven van de realisatie bij de planningen is daarnaast veroorzaakt door budgetoverhevelingen van andere ministeries naar de RGD bij de 2e suppletore wet. Deze problematiek maakt deel uit van het project Verbetering Begrotingsbeheersing en heeft geleid tot afspraken met diverse departementen om in 1997, waar mogelijk, over te hevelen bij 1e suppletore wet.

Tenslotte dient gemeld te worden dat zich ook substantiële vertragingen hebben voorgedaan ten aanzien van de uitvoering van de programma's betreffende de Dienst Justitiële Inrichtingen. De oorzaken hiervan zijn veelal exogeen van aard. De gezamenlijke rapportage van de RGD en Justitie richting de Tweede Kamer van medio maart 1997 bevat informatie over deze oorzaken en de consequenties van de vertragingen in de uitvoering. Ondanks alle genoemde vertragingen op projectniveau is de RGD erin geslaagd de beschikbare middelen in 1996 uit te putten. Mede dankzij een versnelling van de (planmatige) onderhoudwerkzaamheden is zelfs sprake van een beperkte overuitputting (f 11 mln). Dit betekent een aanzienlijke verbetering ten opzichte van 1995, waarin het jaar werd afgesloten met een onderuitputting van f 165 mln..

Ook het gelijkmatiger betalingsverloop over het jaar heeft de aandacht gekregen in 1996. Dit mede als uitvloeisel van de verbeterde ramingen van de kasuitgaven voor de specifieke huisvestingsprojecten. Ten opzichte van 1995 is een beperkte verbetering te constateren, maar de maatregelen zullen in 1997 tot verdere resultaten moeten leiden.

2.5 Het gevoerde beleid m.b.t. het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen

In deze paragraaf zal worden ingegaan op het feitelijk gevoerde beleid m.b.t. het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen.

Allereerst zal worden ingegaan op het beleid t.a.v. de personele artikelen, gevolgd door het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting. Het hoofdbeleidsterrein Milieubeheer is het laatste onderdeel van deze paragraaf.

Bij het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting is vastgesteld dat evenals in 1995 voor de M&O-artikelen (regelingen) een adequaat controlebeleid is gevoerd. Er resteren geen beïnvloedbare onzekerheden.

Bij het hoofdbeleidsterrein Milieubeheer geldt dat geen onzekerheid van materieel belang resteert. Wel zal het controlebeleid m.n. bij de Regeling Gevelisolatie op een aantal punten verder worden aangescherpt.

Personele artikelen (voor alle hoofdbeleidsterreinen van de begrotingsonderdelen XI-A en -B)

Algemeen

De M&O-problematiek t.a.v de personele artikelen is in 1996 beperkt gebleven tot het Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel en wordt door de Centrale Directie Personele Zaken uitgevoerd. De beoordeling van het controlebeleid met betrekking tot de verantwoording USZO en de daarbij afgegeven accountantsverklaring vindt plaats bij BiZa.

Specifiek

Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel (BTZR)

Het BTZR voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekering voor ambtenaren. De vergoedingen worden verstrekt op basis van gegevens verstrekt door de ambtenaar zelf. Hierbij kan sprake zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik.

De Centrale Directie Personele Zaken van VROM is in 1994 begonnen met een intensievere controle op de tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekering. Voor het verkrijgen van een tegemoetkoming wordt vanaf 1994 gevraagd bij de aanvraag bewijsstukken mee te leveren.

De intensievere controle heeft zich eerst gericht op medewerkers die naast voor zichzelf ook voor partner en/of kinderen een tegemoetkoming uit hoofde van het BTZR krijgen. In 1996 heeft de controle zich gericht op de medewerkers die alleen voor zichzelf een bijdrage BTZR ontvangen.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat 37 VROM-medewerkers een bijdrage BTZR hebben ontvangen terwijl de partner een hoger inkomen had en verplicht verzekerd was bij een ziekenfonds. In dat geval zijn deze medewerkers aan te merken als medeverzekerd volgens de ziekenfondswet, waardoor geen recht bestaat op een tegemoetkoming uit hoofde van het BTZR. Hierbij is niet relevant of men daadwerkelijk medeverzekerd is. Gebleken is dat de medewerkers die hiermee werden geconfronteerd zich niet bewust waren van het feit dat zij zich konden meeverzekeren bij het ziekenfonds.

Ook de komende jaren zal de controle doorgaan. Na afronding van het huidige onderzoek zal elk jaar steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Het is de bedoeling dat iedere medewerker minimaal één keer in de vijf jaar wordt gecontroleerd. Er zal nadere informatie worden gevraagd om te kunnen bepalen of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt.

Totaaloverzicht uitgaven

In 1996 is uitgegeven f 12,6 mln. aan BTZR-gelden voor begrotingsonderdeel XI-A en f 3,9 mln. voor begrotingsonderdeel XI-B.

Hiervan is als hoog M&O-gevoelig te beschouwen:

voor XI-A: een bedrag van f 2,5 mln. bestaande uit bijdragen voor medebelanghebbenden (f 1,6 mln.) en bijdragen voor kinderen van 16 tot 27 jaar (f 0,9 mln.).

voor XI-B: een bedrag van f 1,0 mln. bestaande uit bijdragen voor medebelanghebbenden (f 0,7 mln.) en bijdragen voor kinderen van 16 tot 27 jaar (f 0,3 mln.).

Het overige deel van de uitgaven is als laag M&O-gevoelig aan te merken.

Totaaloverzicht uitgaven BTZR

ArtikelNaamRealisatie(kas) mln.
U 01.01Personeel en materieel centrale directies2,2
U 01.02Personeel en materieel gemeenschappelijke diensten en voorzieningen0,5
U 01.13Adviesraden VROM0,1
U 03.01Personeel en materieel4,3
U 04.01Personeel en materieel1,1
U 05.01Personeel en materieel3,0
U 05.02Personeel en materieel Inspectie Milieuhygiëne1,4
 Totaal XI-A12,6
U 01.01Personeel en materieel3,9
 Totaal XI-B3,9

Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting

Algemeen

In 1996 is binnen het DGVH door de werkgroep Misbruik en Oneigenlijk (M&O) gebruik een inventarisatie gemaakt per regeling van factoren die gevoelig zijn voor misbruik en oneigenlijk gebruik. Tevens is aangegeven op welke wijze in het controlebeleid met deze factoren rekening is gehouden. Bij het gevoerde beleid en de beoordeling van de daarbij gestelde grenzen wordt er vanuit gegaan dat de basisgegevens die door andere overheden worden verstrekt voor het DGVH een gegeven zijn. Indien uit onderzoek blijkt dat de gegevens voor een deel onbetrouwbaar zijn, dan ligt het in eerste instantie op de weg van de betreffende andere overheden acties ter verbetering te ondernemen. Rekening houdend met het voorgaande is vastgesteld dat er geen sprake is van resterende risico's van aanzienlijk belang.

Specifiek

Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten

Door het ministerie worden zgn. bouwinspecties uitgevoerd ter vaststelling of de goedgekeurde voorzieningen daadwerkelijk aangebracht zijn. Daartoe worden steekproefsgewijs adressen bezocht en de aangebrachte voorzieningen vergeleken met de aanvraag. Dit kan eventueel leiden tot een aanpassing van de bijdrage. De uitkomsten van de steekproef hebben geleid tot een schatting van het bedrag aan het aantal gemaakte fouten van 0,26%. Derhalve een vrijwel te verwaarlozen factor. De tendens die in 1995 reeds zichtbaar was rond de bouwinspecties en het administratieve proces heeft zich in 1996 verder doorgezet. De fracties van de extern gemaakte fouten bewegen zich structureel op een historisch laag niveau.

Subjectsubsidies

Uit de inventarisatie van M&O-gevoelige punten in de wet IHS blijkt dat veel gedaan is om onzekerheden en onbetrouwbaarheden te voorkomen. Deze inventarisatie van M&O-gevoelige punten wordt actueel gehouden en waar nodig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen.

Door de «brengplicht huurgegevens» te introduceren in 1995 is het beleid om tot preventieve maatregelen te komen in de wet IHS verder vergroot. De 1e evaluatie met betrekking tot deze maatregel is inmiddels afgerond. Gekeken is ondermeer naar het rendement. Om het rendement te kunnen meten is een steekproef gehouden onder 4 kantoren met 20% van het totaal aantal verzoeken om een brengplichtverklaring in 1995. Uit de steekproef bleek dat de huurprijzen bij 393 van de 3157 gevallen (12,4%) niet redelijk waren. Het aantal gevallen waarbij de huurprijs niet redelijk is, lijkt landelijk zeer te verschillen. In het noorden van het land zijn de scores veel lager, dan in de Randstad. Hieruit kan de voorzichtige conclusie worden getrokken, daar waar sprake is van een gespannen woningmarkt, de huurprijzen kunnen worden opgedreven tot een te hoog niveau, gelet op de kwaliteit van de woningen. Gemiddeld werd een lagere huursubsidie toegekend van f 560,00 per onderzoek. De eerste schatting van de opbrengsten van de brengplicht in het subsidietijdvak 1995 – 1996 in de zin van minder uitgaven IHS ligt op ca. f 1,6 mln..

In 1997 zal een 2e evaluatie plaatsvinden. De discipline bij toepassing van de brengplicht moet nog worden vergroot. Uit onderzoek van HIS/IC en de AD is gebleken, dat niet alle gevallen die voor brengplicht in aanmerking komen ook als zodanig zijn behandeld.

In 1996 is met de Belastingdienst actie ondernomen om het percentage bruikbare sofinummers (de sleutel voor de inkomenscontrole) verder te verhogen. De controledichtheid neemt door deze actie verder toe, maar is door de enigszins tegenvallende resultaten nog niet op het gewenste niveau. In 1997 zal de controledichtheid verder worden vergroot door een controle van de sofinummergegevens met de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) bij de gemeenten te leggen bij de behandeling van de aanvragen coderegeling 29.

In 1996 is tevens een onderzoek gestart naar de uitvoering door gemeenten van hun controletaak op de bewoningssituatie. Indien de bevindingen hiertoe aanleiding geven zal op onderdelen nader onderzoek worden verricht en zal dit als basisinformatie fungeren voor de bezoeken van de regio-managers aan de gemeenten. Onderzocht wordt of met behulp van de sofinummers een grotere dekking kan worden verkregen bij de controle van de bewoningsgegevens in de GBA.

In de nieuwe wet voor het tijdvak 1 juli 1997 – 1 juli 1998 wordt de vermogenstoets verscherpt, hetgeen op zich een verhoging van de M&O-gevoeligheid met zich meebrengt. De uitvoering van de controle op de vermogenstoets is bij de Belastingdienst gelegd. De reden voor deze keuze is dat de Belastingdienst, gezien hun expertise, de controle doelmatiger en effectiever kan uitvoeren dan VROM zelf. Door afschaffing van het «schattingsinkomen» in de nieuwe wet worden de mogelijkheden tot strategisch gedrag verminderd.

Besluit Woninggebonden Subsidies

In 1994 is onder alle BWS-budgethouders een schriftelijke enquête gehouden met betrekking tot de opzet en de werking van het beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het inzicht dat deze enquête verschafte, was beperkt. Besloten is daarom in 1995 een twintigtal budgethouders nader te interviewen.

De selectie van deze budgethouders werd gebaseerd op risico-inschatting uitgaande van de uitkomsten van het eerste onderzoek. De gedachte daarbij was dat indien het beleid bij deze groep toereikend is dit zeker geldt voor de overige niet-risicovolle budgethouders. De resultaten van deze selecte steekproef zijn in 1996 beschikbaar gekomen. De conclusie kan worden getrokken dat door gemeenten voldoende invulling wordt gegeven aan het M&O-beleid. De reviews door de Accountantsdienst VROM onderstrepen deze uitkomst. Verbetering behoeft echter het controlebeleid van budgethouders met betrekking tot de uitvoering door gemeenten, indien sprake is van door-decentralisatie.

Voor blijvende aandacht voor M&O is er toch behoefte gebleken de achtergronden van een goed M&O-beleid nogmaals onder de aandacht te brengen van alle budgethouders. Door het actualiseren van de desbetreffende handreiking (daterend uit 1993) wordt hieraan invulling gegeven. In het kader van de ontwikkelingen voortvloeiend uit de werkzaamheden van de interdepartementale projectgroepen «Single Audit» en «Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit» is in 1996 niet nader onderzocht of het aanbeveling zou verdienen de tolerantie voor de accountantscontrole aan te passen. Deze bedraagt nog 1% per toegekend totaal budget per budgethouder. De aanbevelingen van de projectgroepen zullen bij toekomstige aanpassingen van de regelgeving worden meegenomen.

Eigen woningen-regelingen

Het behandelingsproces in het kader van de eigen woning-regelingen betreft thans nog uitsluitend de bewoningsfase; de gereedmeldingsfase kan immers al geruime tijd als afgerond worden beschouwd. Dit betekent dat de risicogevoeligheid van de eigen woningen-regelingen zich nu nog beperkt tot het eigendoms-/bewoningscriterium en het inkomenscriterium.

– eigendoms-/bewoningscriterium

De bewoningsverklaring vermeldt de namen van belanghebbende eigenaar/bewoner en eventuele medebewoners die in het betreffende subsidietijdvak de woning hebben bewoond. Door de bewoningsverklaring van een handtekening te voorzien verklaart de belanghebbende dat deze gegevens correct zijn. Teneinde te beschikken over de mogelijkheid om een getrouw en volledig beeld te krijgen van het actuele bestand alsmede de mutaties in de bewoningssfeer aan de hand van de gemeentelijke basisadministratie is in het verslagjaar een aansluiting op het GBA-systeem verkregen. Het eigendomscriterium wordt gecontroleerd bij het Kadaster. Naar de eventueel resterende omvang van de M&O gevoeligheid van deze bewonings- en eigendomsgegevens is in het verslagjaar door RAC en AD gezamenlijk een onderzoek op steekproefbasis gestart.

– inkomenscriterium

De M&O-gevoeligheid van inkomensgegevens neemt beduidend af. De onderlinge afstemming tussen VROM en de belastingdienst geschiedt steeds intensiever; bovendien neemt de kwaliteit van de geautomatiseerde systemen en de daarin opgeslagen (inkomens)gegevens toe.

– Conclusie

In het verslagjaar is een aantal concrete maatregelen getroffen die een verdere daling van de overigens niet hoog ingeschatte M&O-risicoge- voeligheid ten aanzien van het eigendoms-/bewonings- en inkomenscriterium beogen. De effecten daarvan zullen naar verwachting op korte termijn hun uitwerking hebben. Gezien de steeds verder afnemende risicogevoeligheid lijkt het moment overigens nabij waarop verdere maatregelen ter beteugeling van mogelijk misbruik in strijd komen met de eisen van doelmatigheid.

Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer

Algemeen

Het M&O-beleid maakt onderdeel uit van het Controlebeleid DGM. De in het Controlebeleid DGM uiteengezette zienswijze op M&O is in een interne notitie «Het beleid ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van Misbruik en Oneigenlijk gebruik van bijdragen» (M&O-beleid) van DGM nader uitgewerkt. Aan de hand hiervan worden nieuwe subsidieregelingen door de directie Financieel-Economische Aangelegenheden (FEA) beoordeeld. Verder adviseert FEA de directies op basis van het Controlebeleid ten aanzien van het controleerbaar maken van subsidieregelingen. In 1996 betrof dit met name het Bijdragenbesluit gebiedsgericht milieubeleid, de Bijdragenregelingen in het kader van de sanering verkeerslawaai en de programma's op basis van het Bijdragenbesluit Diverse Bijdragen Milieubeheer.

In navolging op de nota aan de ambtelijke staf inzake de afstemming uitvoering M&O beleid, zijn tussen de directie FEA en de Dienst Recherchezaken in 1996 verdergaande afspraken gemaakt omtrent de advisering op het terrein van M&O bij de totstandkoming van regelgeving. Mede naar aanleiding van de daarbij opgedane ervaringen is besloten op dit gebied een structureel overleg te entameren.

Project Stroomlijning Opzet Milieusubsidies.

Dit project is bedoeld om na te gaan op welke wijze de subsidieverlening op een meer uniforme en werkbare juridische basis kan worden geschoeid. Hiervoor zal een algemene subsidieregeling worden opgesteld waarin, op basis van het controlebeleid, de concrete uitvoering van het subsidieverstrekking wordt geregeld. In de loop van het jaar is een samenloop ontstaan met aanpassingen als gevolg van de invoering van de derde tranche Algemene wet bestuursrecht.

Voortgangsrapportage «aanpassing regelgeving»

In het kader van het project FIMA-2 zijn begin 1993 het programma en de planning voor de aanpassing van de bestaande regelgeving geactualiseerd. Het programma is aangeboden aan de voorzitter van de vaste commissie voor het Milieubeheer, bij brief dd. 29 maart 1993.

Het programma geeft een compleet inzicht in de, op basis van de doorlichting van de regelgeving, noodzakelijk geachte acties, de acties die reeds zijn geïmplementeerd en de planning van de nog te ondernemen acties. Op deze wijze is DGM in staat geweest om het aanpassingstraject in de afgelopen jaren in belangrijke mate te sturen. Conform afspraak, maakt een rapportage over de voortgang in 1996 van de nog uit te voeren maatregelen van het programma onderdeel uit van dit M&O-verslag.

Per 31 december 1995 dienden de volgende regelingen nog in een AMvB te worden omgezet.

a. Bijdragenregeling verkeersmaatregelen.

b. Bijdragen sanering wegverkeerslawaai, afscherming.

c. Regeling gevelisolatie.

d. Bijdragen sanering railverkeerslawaai.

Deze regelingen worden door middel van één wijzigingsbesluit als afzonderlijke paragrafen in het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer opgenomen.

M&O-maatregelen 1996, 1997 ev.

ActiesPlanningAfgerond in of voor 1996Af te ronden in 1997 e.v.
Aanpassen AMVB; intern93-III96-III 
 extern94-III 97-I

Zoals uit het schema blijkt is de AMvB in het 3e kwartaal 1996 intern afgerond en voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Het advies van de Raad van State is in december ontvangen. Op basis van dit advies wordt de AMvB op enkele punten in technische zin aangepast. Publicatie en inwerkingtreding van deze AMvB zal in het eerste kwartaal 1997 plaatsvinden. Daarmee zijn alle acties uit het programma afgerond.

Specifiek

Regeling Industrielawaai

Op grond van deze regeling worden aan de provincies bijdragen verstrekt in de kosten van de uitvoering van saneringsprogramma's. Voor de verantwoording van deze bijdragen moeten nog enkele maatregelen worden getroffen, te weten:

1. Het vaststellen van informatie-eisen ten behoeve van de provincies inzake de herkenbaarheid van de kosten industrielawaai in de provinciale jaarrekening;

2. Het vaststellen op welke wijze en door wie in 2003 kan worden geconstateerd of de provincies alle relevante vergunningen hebben aangepast;

3. Het opstellen van een controleprotocol ten behoeve van de provinciale accountant.

De directie Geluid & Verkeer (G&V) heeft in samenwerking met FEA een modelverantwoording opgesteld waarin de eerste twee punten zijn uitgewerkt. Een hierbij behorend controleprotocol (punt 3) is door FEA opgesteld. De modelverantwoording met controleprotocol wordt momenteel met de provincies besproken.

Regeling Gevelisolatie

In 1996 is de controle-aanpak van deze regeling gewijzigd (budgethouderscontrole). De controle-aanpak is door de AD onderzocht. De conclusie van dit onderzoek was dat de opzet niet aan alle daaraan te stellen eisen voldeed. Dit betekende dat de rechtmatigheid van de verstrekte bijdragen niet geheel was afgedekt. In verband hiermee zijn op dringend verzoek van de AD door G&V additionele werkzaamheden verricht. Voor 1997 zal de opzet van de controle moeten worden aangepast (m.n. het technisch controlebeleid). Dit zal in samenhang met de nieuwe regelgeving worden uitgewerkt.

De nieuwe regelgeving wordt opgenomen in het Besluit Bijdragen Openbare Lichamen milieubeheer (BBOL) en een Ministeriële Regeling. Met name in de laatste is het controlebeleid verder uitgewerkt. Hiernaast is door de directie G&V in samenwerking met de AD en FEA een sanctiebeleid ontwikkeld. Dit sanctiebeleid zal in de praktijk verder moeten worden uitgewerkt.

DRZ heeft in 1996 een strafrechtelijk vooronderzoek ingesteld naar de uitvoering van de Regeling gevelisolatie. In verband met dit onderzoek is een beleidsteam gevormd onder leiding van de plv. Directeur-Generaal. Het onderzoek is eind 1996 afgerond waarbij de gegevens aan het Openbaar Ministerie zijn overgedragen. In vervolg op het strafrechtelijk vooronderzoek zal DRZ een bestuurlijk onderzoek starten.

2.6 Reactie op opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over de verantwoording 1995

In het Rechtmatigheidsonderzoek 1995 plaatste de Rekenkamer opmerkingen bij een aantal onderdelen van het financiële beheer in 1995 (kamerstukken II, 1995/1996, 24 830, nrs. 1–2, blz. 135 t/m 146). Het gaat hierbij om de volgende onderdelen:

1. Individuele huursubsidie: controle woonsituatie;

2. Begrotingsvoorbereiding Rijksgebouwendienst;

3. Regeling saneringsprogramma verkeerslawaai;

4. Bodemsanering in eigen beheer;

5. Schadevergoedingen bodemsanering;

6. Informele opdrachten;

7. Huisvestingstransacties andere ministeries.

1. Individuele huursubsidie

Volgens de Algemene Rekenkamer behoefde de controle op de woonsituatie van mensen die huursubsidie aanvragen verbetering. Het ministerie had te weinig zicht op de controle-activiteiten van de gemeenten. Tevens achtte de Rekenkamer een aantal verbeteringen in de controle binnen het departement nodig.

Als reactie op deze opmerkingen gaf VROM aan dat:

a. een gestructureerde aanpak zal worden opgezet voor de bezoeken aan gemeenten en verhuurders. Dit plan zal met ingang van het eerstkomende tijdvak (juli 1997) operationeel worden.

b. VROM de mogelijkheden van informatie-uitwisseling met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in overweging zal nemen.

c. met de invoering van de recent gewijzigde procedure voor de vaststelling van criteria en parameters bij de geautomatiseerde beoordeling meer aandacht is gekomen voor geprogrammeerde controles.

d. VROM met het Ministerie van Binnenlandse Zaken in contact zal treden over: * de (on)betrouwbaarheid van de Gemeentelijke Basis Administratie; * het verkrijgen van duidelijkheid over de toelaatbaarheid van bepaalde controlemiddelen m.b.t. de woonsituatie.

In 1996 is een onderzoek gestart naar de uitvoering door gemeenten van hun controletaak op de bewoningssituatie. Als onderdeel van dit onderzoek wordt een enquête gehouden onder alle gemeenten om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de gemeenten de bewoningscontrole uitvoeren.

Indien de bevindingen hiertoe aanleiding geven zal op onderdelen nader onderzoek worden verricht en zal dit als basisinformatie fungeren voor de bezoeken van de regiomanager aan de gemeenten.

Onderzocht wordt of met behulp van de sofinummers een grotere dekking kan worden verkregen bij de controle van de bewoningsgegevens in de Gemeentelijke Basis Administratie.

2. Begrotingsvoorbereiding Rijksgebouwendienst

De Algemene Rekenkamer concludeerde dat de begrotingsvoorbe- reiding 1995 met betrekking tot artikel 01.10 «Investeringskosten rijkshuisvesting» niet voldeed aan alle eisen van ordelijkheid en controleerbaarheid. Verder concludeerde de Algemene Rekenkamer dat de Rijksgebouwendienst in strijd handelde met de door de IRF gegeven bepalingen betreffende het voorafgaand toezicht.

In antwoord hierop werd door VROM aangegeven dat de Rijksgebouwendienst een eigen onderzoek had ingesteld naar de oorzaken van de omvangrijke onderuitputting van zijn begroting 1995. Dit leidde tot de volgende deelprojecten:

* het verbeteren van de planningen;

* het voorkomen van niet-realistische realisatietermijnen;

* het verbeteren van de begrotingsoverboekingen;

* het verbeteren van processen en procedures;

* het beschikken over concrete stuurmaatregelen.

Verder heeft in het najaar van 1996 een overleg plaatsgevonden met Financiën, dat ertoe zou strekken de precieze uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het voorafgaand toezicht af te stemmen.

Het project is in 1996 nagenoeg afgerond en heeft geleid tot een aantal afspraken en maatregelen dat voor een belangrijk deel geïmplementeerd is.

Genoemde maatregelen hebben mede geleid tot een geringe afwijking van de realisatie ten opzichte van de begroting (zie ook paragraaf 2.4.2).

3. Ontbreken wettelijke grondslag uitgaven Regeling Saneringsprogramma Verkeerslawaai

Door de AR is geconstateerd, dat voor het aangaan van verplichtingen op grond van de Regeling Saneringsprogramma Verkeerslawaai (RSV) de wettelijke grondslag ontbrak. Het oordeel van de AR is gebaseerd op de opvatting, dat de RSV niet voldoet aan de vereisten van artikel 182 van de Gemeentewet, waardoor niet is voldaan aan artikel 51 van de Comptabiliteitswet. De realisatie van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op het gebied van sanering verkeerslawaai heeft ten opzichte van het geplande tijdschema vertraging opgelopen.

Omdat ook in 1996 dezelfde regeling wordt gebruikt om de saneringsbijdragen te verstrekken, is in overleg met de AR overeengekomen dat de verplichtingen over 1996 als rechtmatig kunnen worden aangemerkt, indien de in 1996 aangegane en nog aan te gane verplichtingen individueel worden opgenomen in de 2e suppletore begroting 1996. Gelet hierop is als bijlage bij de memorie van toelichting van de 2e suppletore begroting 1996 een opsomming opgenomen van de individuele verplichtingen met betrekking tot bijdragen voor verkeersmaatregelen, voor de afscherming van wegverkeerslawaai en voor gevelisolatie, met vermelding van de ontvangers van de bijdragen en de betreffende bedragen. Hierbij is tevens onderscheid gemaakt in reeds aangegane en nog aan te gane verplichtingen.

In de 3e suppletore begroting 1996 (slotwet 1996) is aangegeven welke van de geplande (nog aan te gane) verplichtingen ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd en in welke omvang.

De voorziene AMvB is niet verschenen in het vierde kwartaal 1996 vanwege onder meer het nog te doorlopen goedkeuringstraject via de Raad van State. De Raad van State heeft inmiddels de AMvB beoordeeld.

Naar verwachting wordt in de loop van 1997 de AMvB gepubliceerd en van kracht. Tot die tijd wordt voor deze regeling geen kredietopening gegeven.

4. Bodemsanering in eigen beheer in strijd met het voorschrift deze middelen toe te kennen aan het Bevoegd Gezag

De door de AR gesignaleerde problematiek met betrekking tot bodemsanering is opgepakt. Zo wordt in overleg met het Bevoegde Gezag gewerkt aan de totstandkoming van een specifieke regeling met betrekking tot de Nederlandse Spoorwegen. Dit gezien het bijzondere karakter van de bodemsanering alsmede de organisatie hiervan.

Daarnaast wordt de bijdrageregeling bodemsanering op eventuele noodzakelijke aanpassingen beoordeeld. Dit naar aanleiding van onder meer resultaten uit de lopende projecten Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER) en Heroverweging Bodemsanering. Indien noodzakelijk zal het probleem van toekennen van middelen aan anderen dan het bevoegde gezag worden meegenomen.

5. Schadevergoedingen bodemsanering

In 1996 is ten behoeve van het verkrijgen van inzicht, alsmede de uit te oefenen controle, een inventarisatie gemaakt met betrekking tot schadevergoedingen en mogelijke opbrengsten bij afgeronde en lopende bodemsaneringen via zowel projectfinanciering als budgetfinanciering. Het betreffen hier schadevergoedingen gedurende de periode van voor en na invoering van de Wet Bodembescherming (WBB 1994) tot en met 1995.

Op basis van deze inventarisatie heeft bij DGM registratie plaatsgevonden van de geconstateerde gevallen schadevergoedingen. Tevens is een nieuw registratiesysteem Potentiële Vorderingsadministratie ontwikkeld en begin 1997 ingevoerd.

Met betrekking tot de schadevergoedingen uit hoofde van budgetfinanciering is een onderscheid gemaakt in de gevallen uit hoofde van afgeronde bodemsaneringsprojecten van voor de invoering van de WBB (1994) en die van na de invoering van de WBB.

In die van na de invoering van de WBB worden de schadevergoedingen en mogelijke opbrengsten van lopende bodemsaneringsprojecten via zowel projectfinanciering als budgetfinanciering verantwoord in de financiële verantwoording door het Bevoegde Gezag. Deze verantwoordingen worden vergezeld van een accountantsverklaring op basis van een door het departement voorgeschreven accountants-controleprotocol.

In 1996 heeft beoordeling van de verantwoordingen plaatsgevonden over de jaren 1994 en 1995.

Hierdoor wordt met betrekking tot de gevallen van na de invoering van de WBB een belangrijk grotere zekerheid verkregen over de volledigheid van de schadevergoedingen en mogelijke opbrengsten.

In de gevallen van schadevergoedingen uit hoofde van afgeronde bodemsaneringsprojecten van voor de invoering van de WBB (1994) heeft het departement onderscheid gemaakt tussen schadevergoedingen uit hoofde van projectfinanciering en die van budgetfinanciering. Ten aanzien van projectfinanciering is voor potentiële vorderingen de ondergrens van f 30 000,– aangehouden, daar onder dat bedrag verwerving van onroerende zaken niet kan plaatsvinden.

Tevens is per schadevergoedingsgeval vastgesteld welke instantie (de Staat, een provincie, een gemeente of derden) de eventuele onroerende zaken heeft verworven.

Bij schadevergoedingen uit hoofde van voor de invoering van de WBB (1994) afgeronde budgetfinancieringsprojecten wordt de definitieve bepaling van de schadevergoedingen (alsmede opbrengsten) vastgesteld op basis van de financiële verantwoording over dat jaar met de daaraan gekoppelde technische toetsing. De schadevergoedingen (en mogelijke opbrengsten) worden geregistreerd op het moment dat de schadevergoeding als zodanig erkend en goed is gekeurd.

In de periode van voor de invoering van de WBB is met betrekking tot afgeronde projectfinancieringen sprake van in totaal 63 gevallen van schadevergoeding voor een totaalbedrag ad f 145 mln. Hiervan zijn 27 gevallen die niet hebben geleid tot verwerving van onroerend goed of waarvan het schadebedrag lager is dan f 30 000,–. In 19 gevallen betreft het schadevergoedingen met verwerving door de Staat. Het aantal schadevergoedingen uit hoofde van afgeronde budgetfinancieringsprojecten van voor de invoering van de WBB bedraagt in totaal 62 met een totaalbedrag ad f 7,8 mln. In 6 gevallen betreft het aankoop van onroerend goed voor een totaalbedrag ad f 2,8 mln. In drie gevallen is sprake geweest van een potentiële opbrengst die ten goede is gekomen aan de bodemsaneringsuitgaven.

Geformuleerd zijn de volgende te ondernemen acties:

– beoordeling jaarverantwoordingen vanaf 1994;

– volledigheid Schadevergoedingen budgetfinanciering die vóór 1994 zijn afgerond;

– aanpassing Potentiële Vorderingen Administratie (PVA)

– actie Domeinen.

6. Informele opdrachten

De accountantsdienst constateerde in haar rapport over de verantwoording 1995 dat met name bij het DGM teveel informele opdrachten waren verstrekt. Aangezien de Algemene Rekenkamer in haar rapporten over 1993 en 1994 een dergelijke situatie constateerde, concludeerde de Algemene Rekenkamer dat het financieel beheer met betrekking tot het aangaan van informele opdrachten niet was verbeterd.

Het vorenstaande is voor VROM aanleiding geweest om deze problematiek aan te pakken door maatregelen te treffen die een verbetering van de situatie kunnen bewerkstelligen. Deze maatregelen zijn vanuit hoog ambtelijk niveau ingezet. In het algemeen is het financieel belang van de informele opdrachten relatief gezien niet groot en het risico beperkt.

7. Huisvestingstransacties andere ministeries

De Algemene Rekenkamer constateerde dat uit de toelichting bij de rekening 1995 blijkt dat het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in 1995 uitgaven ten behoeve van huisvestingsprojecten verantwoorden in hun eigen financiële verantwoordingen. In reactie hierop gaf VROM aan dat voortaan een correcte verantwoording van huisvestingsuitgaven gerealiseerd zal worden.

In het Koninklijk besluit Rijksgebouwendienst (14 juli Stb. 1989, 320) en de Regeling Taakverdeling Rijkshuisvesting (Stcrt. 1991, 59) is aangegeven welke huisvestingskosten ten laste van de Rijksgebouwendienst komen en welke ten laste van de gebruikers. Evenals voorgaande jaren beschikt de Rijksgebouwendienst niet over mogelijkheden om een totaal inzicht te verkrijgen in de omvang van de niet op de begroting van de Rijksgebouwendienst verantwoorde rijkshuisvestingstaken. Teneinde vorenstaande zoveel mogelijk te voorkomen danwel te minimaliseren heeft in 1996 overleg plaatsgevonden met de meest betrokken ministeries Justitie, Financiën, Verkeer en Waterstaat, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In dit overleg brengt de Rgd de gemaakte afspraken omtrent de verantwoordelijkheden over rijkshuisvesting regelmatig onder de aandacht van haar klanten. Bij het ministerie van Justitie heeft dit geleid tot het alsnog bij Slotwet in 1996 ten laste brengen van de Rgd-begroting van ca. f 7 mln. De bij de Rijksgebouwendienst bekende projecten die buiten de verantwoording van de Rijksgebouwendienst om en voor eigen rekening van andere ministeries zijn/worden gerealiseerd, worden nader gespecificeerd in de deelverantwoording van de Rijksgebouwendienst.

Ook bij de voormalige rijksdiensten die zijn omgezet naar agentschappen blijkt niet altijd volledige helderheid te bestaan over de huisvestingsverantwoordelijkheid. Als gevolg hiervan worden in een enkel geval huisvestingsuitgaven buiten de VROM-begroting om gedaan. Daar waar sprake is van externe verzelfstandiging komt het voor dat vooruitlopende op deze status, reeds uitgaven door de desbetreffende dienst zelf worden verricht.

3. De saldibalans met toelichting

Inhoudsopgave: pagina

0. Opbouw van de verantwoording 54

1. De saldibalans per 31-12-1996 en toelichting 55

2. De financiële verantwoording van het departement 60

3. Hoofdbeleidsterrein Algemeen 65

4. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting 67

5. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening 77

6. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer 78

7. Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting 86

Den Haag, 8 april 1997

De plv. directeur Financiële en Economische Zaken,

drs. A. S. W. de Vries

0. Opbouw

Deze verantwoording is als volgt opgebouwd:

1. Saldibalans en algemene toelichting

Hierin is de saldibalans per 31 december 1996 opgenomen met de daarbij behorende toelichting conform het door het Ministerie van Financiën voorgeschreven begrotingsmodel 8.8..

2. Financiële verantwoording van het departement

In dit deel van de jaarverantwoording zal naast de geconsolideerde balans tevens inzicht worden gegeven in de ontwikkeling en voortgang in met name het extra-comptabele deel. Hierin zal achtereenvolgens d.m.v. korte analyses worden ingegaan op de afhandeling van de vorderingen, de voorschotten binnen begrotingsverband en de verplichtingen binnen begrotingsverband, gevolgd door de cijfermatige overzichten naar jaarlaag. In de cijfermatige overzichten zijn de doorlopende verplichtingen, de garantieverplichtingen en de langlopende leningen niet opgenomen.

3. Korte impressie per hoofdbeleidsterrein

In dit deel van de verantwoording wordt gekeken naar de ontwikkelingen binnen de respectieve hoofdbeleidsterreinen.

De hoofdbeleidsterreinen voor begrotingsonderdeel XI-A:

a. Algemeen

b. Volkshuisvesting

c. Ruimtelijke Ordening

d. Milieubeheer

Het hoofdbeleidsterrein voor begrotingsonderdeel XI-B:

e. Rijkshuisvesting

De opbouw is verder gelijk aan die van VROM-totaal.

1. De saldibalans

1.1. De saldibalans van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer per 31 december 1996 (opgemaakt naar de stand van 28 maart 1997)

1.Uitgaven ten laste van nog niet verevende dienstjaren bjr. 1995f45 706 699 512,65  2.Ontvangsten ten gunste van nog niet verevende dienstjaren bjr. 1995f  26 799 796 376,71
       
3.Uitgaven ten laste van de begroting bjr. 1996–8 321 612 832,29  4.Ontvangsten ten gunste van de begroting bjr. 1996–348 944 857,45
       
5.Liquide middelen–14 572 915,72  6.Rekening-courant Fonds LUVO–5 452 172,87
       
     7.Rekening-courant Rijkshoofd- boekhouding–26 900 410 443,25
       
8.Uitgaven buiten begrotingsverband–26 654 596,01  9.Ontvangsten buiten begrotingsverband–14 936 006,39
10.Extra-comptabele vorderin- gen–392 284 570,87 10a.Tegenrekening extra-comptabele vorderingen–392 284 570,87
       
11.Voorschotten–39 718 191 651,45 11a.Tegenrekening voorschotten–39 718 191 651,45
       
12.Deelnemingen–5 844 109,33 12a.Tegenrekening deelnemingen–5 844 109,33
       
13a.Tegenrekening extra-comptabele schulden–2 999 771,81 13.Extra-comptabele schul- den–2 999 771,81
       
14a.Tegenrekening openstaande verplichtingen–72 091 442 016,47 14.Openstaande verplichtin- gen–72 091 442 016,47
Totaalf166 280 301 976,60 Totaalf166 280 301 976,60

1.2. De algemene toelichting bij de saldibalans

Ad 3. Uitgaven ten laste van de begroting 1996

Het bedrag van f 8 321 612 832,29 betreft het totaal van de artikelen van uitgaaf m.b.t. het begrotingsjaar 1996 naar de stand van 28 maart 1997 en is gespecificeerd in de staat van uitgaven en verplichtingen, welke is opgemaakt conform model 8.4, behorende bij de Regeling inzake de begroting en de rekening van het Rijk van december 1995. Het verschil tussen het totaal van de begrotingsuitgaven voorkomend in de rekening en het totaal voorkomend op de saldibalans wordt veroorzaakt door de afrondingsmethodiek zoals is voorgeschreven in de bovengenoemde begrotingsvoorschriften.

Met ingang van de ontwerpbegroting 1995 is in de begroting van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een scheiding aangebracht, waarmee voor de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, ten behoeve van de rijkshuisvesting een apart onderdeel XI-B is gecreëerd naast een onderdeel XI-A voor de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten voor de overige taken van VROM. Deze scheiding vloeit voort uit het kabinetsbesluit tot begrotingstechnische verzelfstandiging van de Rijksgebouwendienst, waarover de Tweede Kamer bij brief van 29 april 1994 is geïnformeerd (kamerstukken II, 1993/94, 23 400 XI, nr. 63).

Het bedrag van f 8 321 612 832,29 kan als volgt worden verdeeld over deze onderdelen:

Onderdeel XI-A f 6 789 732 522,28;

Onderdeel XI-B f 1 531 880 310,01.

Ad 4. Ontvangsten ten gunste van de begroting 1996

Het bedrag van f 348 944 857,45 betreft het totaal van de ontvangstenartikelen m.b.t. het begrotingsjaar 1996 naar de stand van 28 maart 1997 en is gespecificeerd in de staat van ontvangsten, welke is opgemaakt conform model 8.5, behorende bij de Regeling inzake de begroting en de rekening van het Rijk van december 1995. Het verschil tussen het totaal van de begrotingsontvangsten voorkomend in de rekening en het totaal voorkomend op de saldibalans wordt veroorzaakt door de afrondingsmethodiek zoals is voorgeschreven in de bovengenoemde begrotingsvoorschriften.

Het bedrag van f 348 944 857,45 kan als volgt worden verdeeld over deze onderdelen:

Onderdeel XI-A f 251 027 857,73;

Onderdeel XI-B f  97 916 999,72.

Ad 5. Liquide middelen

Het bedrag van f 14 572 915,72 is als volgt te specificeren:

Postrekeningen f 11 559 450,25;

Bankrekeningen f   194 085,26;

Kasgelden f    37 474,21;

Parkeergarages f  2 781 906,00.

Het bedrag op de postrekeningen heeft betrekking op nog te verevenen spoedkringen uit het groot betalingverkeer ultimo het jaar en is eerst in 1997 terug te vinden in de DNB-verwerking.

Op het saldo liquide middelen parkeergarages is een bedrag ad f 39 000,00 in mindering gebracht m.b.t. de terug te betalen waarborgsommen abonnementhouders.

Ad 6. Rekening-courant Fonds LUVO

Het saldo ultimo december 1996 bedraagt f 5 452 172,87. Onder deze balansrekening is de «schuld» van het Rijk aan het Fonds Luchtverontreiniging opgenomen. Het jaarverslag en de bijbehorende jaarrekening 1996 van het Fonds moeten nog worden goedgekeurd, waarna de rente bij het Ministerie van Financiën kan worden geclaimd. De rente is bepaald op f 41 086,23.

Ad 7. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Het saldo per 31 december 1996 volgens het saldobiljet van de Rijkshoofdboekhouding dd. 10 februari 1997 bedraagt f 26 900 410.443,25.

Ad 8. Uitgaven buiten begrotingsverband

Het bedrag is als volgt opgebouwd:

Te verrekenen met andere departementen f  1 025 505,66

Te verrekenen met lagere overheden/overige derden f 26 801 103,38

f 27 826 609,04

Vooruitontvangen bedragen lagere overheden/derden f  1 172 013,03

Totaal f 26 654 596,01

De vooruitontvangen bedragen hebben allen betrekking op het begrotingsjaar 1996.

Ad 9. Ontvangsten buiten begrotingsverband

Het bedrag is als volgt opgebouwd:

Te verrekenen met andere departementen f 0,00

Te verrekenen met lagere overheden/overige derden f 14 936 006,39

f 14 936 006,39

Het bedrag van f 14,9 mln. bestaat voornamelijk uit af te dragen loonheffing ( f 14,4 mln.).

Ad 10. Extra-comptabele vorderingen

Ad 10a. Tegenrekening Extra-comptabele vorderingen

Het saldo op de balans per 31 december 1996 wordt bij de respectieve hoofdbeleidsterreinen nader gespecificeerd en in de bijbehorende toelichting nader toegelicht.

Ad 11. Voorschotten

Ad 11a. Tegenrekening voorschotten

Het saldo op de balans per 31 december 1996 wordt bij de respectieve hoofdbeleidsterreinen nader gespecificeerd en in de bijbehorende toelichting nader toegelicht. In het saldo is een bedrag ad f 21 060 248,66 opgenomen m.b.t. de post-actieven.

De declaraties met betrekking tot de post-actieven zijn als voorschot aan USZO voldaan en in de extra-comptabele voorschottenadministratie opgenomen. Ter oplossing van de M&O-problematiek die inherent is aan de uitvoering van deze regelingen, zal USZO het tot en met 1995 gevoerde beleid voor deze regelingen continueren. De definitieve vaststelling zal plaatsvinden op grond van de jaarstukken van USZO en de bijbehorende accountantsverklaringen.

Ad 12. Deelnemingen

Ad 12a. Tegenrekening Deelnemingen

Deelnemingen komen alleen voor bij het Directoraat-Generaal Milieubeheer.

De opbouw is als volgt:

Overzicht deelnemingen per 31 december 1996 (x f 1 000)

Deelname inMaatschappelijk kapitaalGeplaatstDeelneming VROMGestort
  in %bedragin %bedrag 
COVRA NVf 40 00020f 8 00010f 800f 800
AVR Chemie BV 1 00033  3303099 99

Op de balans zijn de deelnemingen tegen de oorspronkelijke aankoopprijs opgenomen. Deze is voor de deelneming in COVRA NV f 811 109,33 en voor de deelneming in AVR Chemie BV f 5 033 000.

COVRA NV:

De deelneming in COVRA N.V. betreft 10% van het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal. Voor 1996 wordt een verlies van f 8,9 mln. verwacht. In juni 1996 is door COVRA een verzoek voor een exploitatiesubsidie ingediend bij de Ministers van EZ en VROM.

In verband met onafwendbare verliezen in 1996 en 1997 is in december 1996 aan COVRA opnieuw een exploitatiesubsidie van f 10 mln. verstrekt. Tezamen met het restant van de vorige exploitatiesubsidie van f 1,9 mln., kunnen hiermee deze verliezen worden afgedekt.

Daarnaast is aan COVRA aan achtergestelde lening verstrekt ten bedrage van f 40 mln.. Deze lening heeft een looptijd tot en met het jaar 2015 en zal worden gebruikt om een structurele verbetering van de financieringsstructuur van COVRA te realiseren. Op basis van deze maatregelen is een structurele verbetering in de exploitatie tot in ieder geval het jaar 2014 mogelijk. Voorts hebben betrokken partijen de intentie uitgesproken om het samenwerkingsverband in COVRA te evalueren en eventueel aan te passen.

AVR CHEMIE BV:

AVR Chemie B.V. is de beherende vennoot van AVR Chemie C.V.

De Staat der Nederlanden neemt deel in AVR Chemie B.V. waarvan het maatschappelijk kapitaal f 1 mln. bedraagt. Hiervan is 33% geplaatst dus f 330 000. De deelneming van VROM is met 30% van het geplaatste kapitaal f 99 000. Dit bedrag is ook gestort. De Staat der Nederlanden neemt als commanditair vennoot ook deel voor 30% in AVR Chemie CV met een commanditair kapitaal van f 33 mln. voor f 9 900 000. Gestort in AVR Chemie BV is f 99 000 zodat nog een latente stortingsverplichting overblijft van f 9 801 000.

Gedurende tien jaar na de inbedrijfstelling van de door de vennootschap gestichte verbrandingsfaciliteit voor gevaarlijk afval (DTO-8) en de stortfaciliteit (C2-deponie), zal de door de vennootschap in enig jaar behaalde winst, voorzover niet benodigd voor de compensatie van verliezen, geheel worden gereserveerd, met uitzondering van een gedeelte ter grootte van de bij de commanditaire vennoten over hun winstaandeel geheven vennootschapsbelasting dat wel zal worden uitgekeerd. Het gereserveerde winstaandeel van DGM is aan de hand van de goedgekeurde jaarrekening 1995 vastgesteld op f 52,9 mln.. Het winstaandeel over 1996 voor de DGM is op basis van voorlopige financiële gegevens circa f 4,6 mln..

De opbrengst van de bij de vennootschap in gebruik zijnde, door DGM gesubsidieerde verbrandings- en stortfaciliteit zal bij verkoop binnen tien jaar na tijdstip van ingebruikstelling, ten goede komen aan de Staat der Nederlanden. Tot meerdere zekerheid is op 18 april 1991 aan de Staat der Nederlanden een eerste hypotheek op de verbrandings- en stortfaciliteit verleend, zulks ten belope van de onderhandse verkoopwaarde van de hypothecair verbonden goederen, doch tot maximaal het bedrag van de door de Staat der Nederlanden gedragen investeringskosten zijnde circa f 125 mln.

Ad 13. Extra-comptabele schulden

Ad 13a. Tegenrekening extra-comptabele schulden

Het saldo bestaat uit het totaalbedrag van de onbetaalde fakturen waarvoor geen verplichting in de GVKA is geregistreerd (verplichting = kas). Hierbij gaat het om een deel van de materiële en personele uitgaven.

Ad 14. Openstaande verplichtingen

Ad 14a. Tegenrekening openstaande verplichtingen

Waardering

Op deze balanspost is samengebracht:

– éénmalige verplichtingen, met een boekhoudkundige betaalverwachting, met een nauwkeurigheid van centen a. binnen begrotingsverband f 17 993 064 324,35 b. buiten begrotingsverband f    31 037 165,08

– doorlopende verplichtingen, met een geraamde betaalverwachting, met een nauwkeurigheid van f 0,1 mld. (f 7,35 mld.)

– uitstaande garanties met een nauwkeurigheid van f 1 mld. (f 46,7 mld.)

De presentatie van de saldibalans

Het saldo van de openstaande verplichtingen op de balans bestaat uit openstaande éénmalige verplichtingen (binnen en buiten begrotingsverband), doorlopende verplichtingen en garantieverplichtingen. Het kenmerk van de doorlopende verplichtingen is, dat op het moment van de juridische grondslag de omvang van de financiële verplichting nog niet vaststaat; de feitelijke betalingsverplichting wordt jaarlijks berekend op basis van ondermeer de vastgestelde huurtrend en de geldende rente. Met betrekking tot het budget sociale sector staat op het moment van de juridische grondslag de netto contante waarde van de financiële verplichting in beginsel vast. De nominale verplichting kan als gevolg van rente conversie wijzigen.

Teneinde deze toekomstige (nominale) betalingsverplichtingen van de doorlopende verplichtingen en van het budget sociale sector toch op de saldibalans tot uitdrukking te brengen zijn deze openstaande verplichtingen geraamd.

Specificatie openstaande verplichtingen VROM

Het saldo ad f 72 091 442 016,47 is als volgt te specificeren naar de departementsonderdelen:

– Centrale Sector f    46 807 835,86
a. binnen begrotingsverbandf    46 615 180,26  
b. buiten begrotingsverband192 655,60 
– Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting 66 765 724 933,11
a. binnen begrotingsverband12 715 495 130,79 
b. buiten begrotingsverband229 802,32  
c. doorlopende verplichtingen7 350 000 000,00  
c. garantieverplichtingen46 700 000 000,00 
– Rijksplanologische Dienst 27 310 142,34
a. binnen begrotingsverband26 754 233,47 
b. buiten begrotingsverband555 908,87  
– Directoraat-Generaal Milieubeheer 1 896 647 676,51
a. binnen begrotingsverband1 881 229 048,07  
b. buiten begrotingsverband13 802 003,44  
c. garantieverplichtingen1 616 625,00 
– Rijksgebouwendienst 3 354 951 428,65
a. binnen begrotingsverband3 322 970 731,76 
b. buiten begrotingsverband16 256 794,85  
c. garantieverplichtingen15 723 902,04         
  f 72 091 442 016,47
   

2. De financiële verantwoording van het departement

2.1 Inleiding

De financiële verantwoording is gebaseerd op de saldibalansen van de departementsonderdelen. Deze organisatorische onderdelen vallen nagenoeg samen met de respectieve hoofdbeleidsterreinen.

De saldibalans valt in twee delen uiteen, te weten het zgn. intra-comptabele deel (het deel dat een relatie heeft met de inkomende en uitgaande geldstromen van het departement) en het extra-comptabele deel (het deel dat een beeld geeft van de schuld- en vorderingspositie van het departement).

In de paragrafen 2.2 t/m 2.6 zal tevens inzicht worden gegeven in de ontwikkeling en voortgang in met name het extra-comptabele deel. Hierbij gaat het vooral om de afhandeling van de vorderingen, de voorschotten en de verplichtingen. Dit vindt plaats door korte analyses van de standen ultimo 1996 t.o.v. 1995.

Hierna zal achtereenvolgens worden ingegaan op:

2.2. de saldibalans;

2.3. de verplichtingen;

2.4. de voorschotten;

2.5. de vorderingen.

De opbouw van de (eenmalige) verplichtingen, de voorschotten en de vorderingen naar jaarlaag is opgenomen in paragraaf 2.6.

2.2. Saldibalans ultimo 1996 en 1995

Bedragen x f 1 000

 31-12-199631-12-1995  31-12-199631-12-1995
debet   credit  
Begrotingsuitgaven8 321 61345 706 700 Begrotingsontvangsten348 94526 799 796
Rekening-courant Financiën Rek Crt Financiën7 993 50718 947 484
Uitgaven buiten begrotingsverband26 65458 710 Rek.crt LUVO5 4525 471
Liquide middelen14 5733 648 Ontvangsten buiten begrotingsverband14 93616 307
Totaal Intra-comptabel8 362 84045 769 058 Totaal Intra-comptabel8 362 84045 769 058
       
Vorderingen286 321255 499 Schulden3 0006 502
Woningwet/woonwagenleningen105 964128 838 Doorlopende verplichtingen7 350 0009 100 000
Voorschotten39 718 19239 320 584 Openstaande verplichtingen bibv17 993 06418 597 965
Deelnemingen5 8445 844 Openstaande verplichtingen bubv31 03744 991
Tegenrekeningen31 978 12134 291 426 Garantieverplichtingen46 717 34146 252 733
Totaal Extra-comptabel72 094 44274 002 191 Totaal Extra-comptabel72 094 44274 002 191
Totaal BALANS80 457 282119 771 249 Totaal BALANS80 457 282119 771 249

De in de administratie niet-verevende begrotingsjaren zijn in deze balans gecorrigeerd. Van het bedrag van begrotingsuitgaven heeft f 1 531 880 betrekking op begrotingsonderdeel XI-B. Voor de begrotingsontvangsten is dit f 97 917.

2.3. Verplichtingen

Inleiding

De verplichtingen worden onderscheiden in:

1. Eenmalige verplichtingen

a. binnen begrotingsverband (BiBV)

b. buiten begrotingsverband (BuBV)

2. Doorlopende verplichtingen

3. Garantieverplichtingen

Hierna zal ingegaan worden op de respectieve categorieën, waarbij voor 1. en 2. naast het verloop ook de openstaande stand naar jaarlaag zowel per 31-12-1996 als per 31-12-1995 wordt weergegeven, gevolgd door een toelichting op de cijfers. Van de garantieverplichtingen kan alleen de openstaande stand met toelichting worden gegeven. Een verdere uitsplitsing naar artikelniveau is te vinden in de deelverantwoordingen.

2.3.1. Eenmalige verplichtingen

Het verloop van de verplichtingen (bedragen in guldens)

 Stand per 01-01-1996 (+)Aangegane verpl./verhog. (+)Betalingen (–/–)Verl./intr. oude jaren (–/–)Stand per 31-12-1996 (=)
Bi18 597 964 9927 192 613 1047 543 615 217254 826 11017 993 064 324
corr.+ 927 555     
Bu44 990 98494 868 671108 822 49031 037 165
 18 643 883 5317 287 481 7757 652 437 707254 826 11018 024 101 489

Als gevolg van nader onderzoek en overheveling van verplichtingenbudgetten zijn de beginstanden gecorrigeerd.

Korte analyse van de verplichtingen 1996 t.o.v. 1995

Eind 1996 staat f 18,0 mld. aan verplichtingen binnen begrotingsverband open. Hiervan heeft f 12,7 mld. betrekking op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting, f 1,9 mld. op hoofdbeleidsterrein Milieubeheer en f 3,3 mld. op het hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting.

Ten opzichte van 1995 is de stand van de openstaande verplichtingen met 3% gedaald (van f 18,6 mld. naar f 18,0 mld.). Deze daling heeft nagenoeg volledig betrekking op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting en wordt bij het respectieve hoofdbeleidsterrein nader toegelicht.

De stand ultimo 1996 van de verplichtingen tot en met 1995 is met 18 % gedaald (van f 18,6 mld. naar f 15,2 mld.). Deze daling wordt voornamelijk veroorzaakt door de afhandeling van de verplichtingen uit de jaren 1991 t/m 1995 (daling in totaal f 3,4 mld. waarvan f 1,0 mld. betrekking heeft op de jaarlagen 1991 t/m 1994, f 2,3 mld op jaarlaag 1995 en f 0,1 mld. op de overige jaarlagen). De oude jaren nemen langzaam af.

2.3.2. Doorlopende verplichtingen

Het verloop van de doorlopende verplichtingen

Stand per 01-01-1996 (+)Aangegane verpl./ verhog. (+)Betalingen (–/–)Verl./intr. oude jaren (–/–)Stand per 31-12-1996 (=)
9,1 mld.0,0 mld.0,774 mld.0,976 mld.7,35 mld.

Eind 1996 staat nog f 7,35 mld. open aan doorlopende verplichtingen. Dit wordt nader toegelicht bij het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting. De hierboven genoemde f 7,35 mld. heeft betrekking op de navolgende artikel(onderdel)en:

– U 03.15.02 Jaarlijkse bijdrage woonwagenbewoners voor f 0,25 mld.

– U 03.74.01 Jaarlijkse bijdrage huurwoningen oude regelingen voor f 0,6 mld.

– U 03.74.02 Jaarlijkse bijdrage huurwoningen DKP-systeem voor f 2,6 mld.

– U 03.75.02 Bijdrage eigen woningen voor f 3,9 mld.

2.3.3. Garantieverplichtingen

De per 31 december 1996 nog lopende garanties (bedragen x f 1 000)

ArtikelOmschrijving Soort regelingMaximaal GarantiebedragStand per 31-12-1996
A. 100% deelname van het Rijk
T.l.v. XI-A:   
1. U 03.74– studenten- wooneenhedenleningovereenkomstf   300 000
2. U 03.74– huurwoningenidem42 400 000
3. U 03.74– woningverbeteringidem1 300 000
4. U 03.77– isolatiemaatregelenidemP.M.
5. U 03.15– woonwagens voorzieningenidemP.M.
B. Specifieke garanties
T.l.v. XI-A:   
1. U 03.12Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouwmax. 60,0 per jaar + achtervang0
2. U 03.12Stichting Waarborgfonds Eigen Woningenachtervangfunctie
3. U 03.12v.m. IJsselmeerpolders2 700 000
4. U 05.13Spoorweg Pensioenfonds– P.M.100
5. U 05.13Stichting IRC– P.M.P.M.
6. U 05.13 College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)– P.M.P.M.
7. U 05.13Garantieregeling m.b.t. bodemsaneringskredietenvlgs borgstellingsovereenkomst1 467
8. U 05.13Stichting Milieu en Educatie (SME)huurovereenkomst50
    
T.l.v. XI-B:   
1. U 01.05Garanties 15 724
Totaal – P.M.f 46 717 341

Toelichting op de garanties

De stijging ad f 0,5 mld. van de totale uitstaande garanties van het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting wordt nader toegelicht in paragraaf 4.1.3.

De garantieverplichtingen van het hoofdbeleidsterrein Milieubeheer zijn gestegen van f 0,7 mln. ultimo 1995 naar f 1,6 mln. ultimo 1996. Deze stijging wordt nader toegelicht in paragraaf 6.1.2.

De garantieverplichtingen van het hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting zijn aanzienlijk verlaagd van f 52,1 mln ultimo 1995 naar f 15,7 mln. ultimo 1996. Deze verlaging vloeit voort uit het feit dat tweeden jegens derden aan de garantieverplichtingen hebben voldaan en als gevolg daarvan de garantstellingen vervallen.

2.4. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1996 t.o.v. 1995

Ten opzichte van 1995 is het totaal uitstaande bedrag ultimo 1996 nauwelijks gestegen. Eind 1995 was dit f 39,3 mld., terwijl het saldo eind 1996 f 39,7 mld. bedroeg.

Van het totaal heeft f 37,2 mld. betrekking op het hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting. Dit wordt nader toegelicht bij het respectieve hoofdbeleidsterrein.

De stand ultimo 1996 van de voorschotten tot en met 1995 is met 5% gedaald (van f 39,3 mld. naar f 37,2 mld.). Deze daling wordt voornamelijk veroorzaakt door de afwikkeling van de voorschotten uit de jaren 1991 t/m 1995 (daling in totaal f 2,1 mld. waarvan f 0,9 mld. betrekking heeft op de jaarlagen 1991 t/m 1994, f 1,1 mld op jaarlaag 1995 en f 0,1 mld. op de overige jaarlagen). De oude jaren nemen langzaam af.

Gerelateerd aan de normdoorlooptijden voor de afhandeling van de voorschotten geldt dat slechts een klein deel (f 167,4 mln.) van het totale voorschotbedrag binnen begrotingsverband ad f 39,7 mld. buiten de normdoorlooptijd valt.

Naar hoofdbeleidsterrein is het beeld (bedragen x f 1 000) als volgt:

 binnen doorlooptijdbuitendoorlooptijdtotaal
Algemeen25 824100 ( 0,4%)25 924
Volkshuisvesting37 167 58147 688 ( 0,1%)37 215 269
Ruimtelijke Ordening204 3681 068 ( 0,5%)205 436
Milieubeheer1 931 45238 921 ( 2%)1 970 373
Rijkshuisvesting194 61379 644 (29%)274 257
Totaal39 523 838167 421 ( 0,4%)39 691 259

2.5. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1996 t.o.v. 1995

Ten opzichte van 1995 is het vorderingensaldo ultimo 1996 nagenoeg gelijk gebleven (van f 384 mln. naar f 392 mln.).

De stand ultimo 1996 van de vorderingen tot en met 1995 is met 32% afgenomen (van f 384 mln. naar f 262 mln.). Deze daling wordt voornamelijk veroorzaakt door de afwikkeling van vorderingen uit de jaarlagen 1994, 1995 en onbekend (daling in totaal f 122 mln., waarvan f 111 mln. betrekking heeft op eerdergenoemde jaarlagen). De oude jaren nemen langzaam af.

De stijging van jaarlaag 1988 wordt veroorzaakt door een verschuiving van jaarlaag 1987 naar jaarlaag 1988 en heeft betrekking op hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting.

2.6. Ministerie van VROM

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1996 en ultimo 1995 voor VROM-totaal (Bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingenVoorschottenVorderingen
 stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996standultimo 1995
< 1981    1 5751 575
1981    29
1982  1 7692 33533
1983 41415015045
1984 2 4693893892325
1985 3 00110 85111 5215898
19866604 0178 57464 577192309
19873 9695 32913 53915 8438 61217 698
19889 26211 67211 30114 0618 309425
1989281 907348 13938 89843 7821 2151 814
1990187 513209 14846 61759 1957 90610 078
19914 062 0984 283 305235 667412 22338 67841 850
19923 210 3913 451 116229 429315 9764 9045 952
19932 220 6562 495 304281 345403 53213 69016 404
19941 258 1781 482 421364 939881 80932 72253 775
19952 871 0855 179 16935 957 55837 025 11860 624128 045
onbekend1 065 6991 122 46143 12648 81283 134106 272
       
Subtotaal t/m 1995 15 171 41818 597 96537 244 15239 299 323261 651384 337
       
19962 821 6462 447 107130 633
Totaal BiBV 17 993 06418 597 96539 691 25939 299 323392 284384 337
       
Totaal BuBV31 03744 99126 93321 261
Totaal Generaal18 024 10118 642 95639 718 19239 320 584392 284384 337

3. Hoofdbeleidsterrein Algemeen

3.1. Verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1996 t.o.v. 1995

Het totaal van de verplichtingen ultimo 1996 over de jaren tot en met 1995 is met 62% afgenomen (van f 62,4 mln. naar f 23,6 mln.). In 1996 is een nieuw artikel U 01.14 Stichting Advisering Bestuursrechtspraak in de begroting van de Centrale Sector opgenomen in verband met de privatisering van de bureaus «Adviseur Raad van State» en «Adviseur Beroepen Milieubeheer».

De bijna f 23 mln. verplichtingen van jaarlaag 1996 hebben betrekking op de Personeel en materieel-artikelen (f 12,1 mln.), Voorlichting (f 8,9 mln.) en Duurzaam bouwen (f 2 mln.).

3.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1996 t.o.v. 1995

Het reguliere voorschotonderhoud heeft ertoe geleid dat het saldo na doorlooptijd marginaal is gebleven. Het gaat daarbij om 1 post waarvan de eindafrekening nog dient plaats te vinden.

In het saldo voorschotten van artikel U 01.01 is begrepen een bedrag van f 3,088 mln. aan uitbetaalde wachtgelden 1996. Dit bedrag zal door middel van een accountantsverklaring in 1997 worden afgerekend.

De voortgang in de afhandeling van de voorschotten (bedragen x f 1 000)

artikelregulieredoorlooptijdsaldo binnendoorlooptijdsaldo nadoorlooptijdtotaalbedrag
U 01.011–1,5 jrf 4 205f  –f 4 205
U 01.021–1,5 jr8 8928 892
U 01.071–1,5 jr10 96310011 063
U 01.151–1,5 jr1 7641 764
Totaal 25 82410025 924

3.3. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1996 t.o.v. 1995

Het totaal van de vorderingen per ultimo 1996 is circa f 0,2 mln. hoger dan het totaal per ultimo 1995. Dit is voornamelijk het gevolg van hogere vorderingen van de Centrale Directie Personele Zaken (bijna f 1,1 mln. t.o.v. f 0,9 mln. eind 1995). De overige f 0,5 mln. betreft lopende vorderingen in de materiële sfeer. Het hoofdbestanddeel hiervan betreft een renteloze lening van f 0,4 mln. waarop in november 1997 de eerste aflossing dient plaats te vinden.

3.4. Hoofdbeleidsterrein Algemeen

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1996 en ultimo 1995 (bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingenVoorschottenVorderingen
 stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996standultimo1995
< 1989    28
1989    22
1991    12
19923 2425 139422   
19934 0969 400466416
19943 50910 1453 2661679
199512 79437 6775 26910 6074611 264
       
Subtotaal t/m 199523 64162 3615 26914 3394901 393
       
199622 97420 6551 102
       
Totaal Bibv46 61562 36125 92414 3391 5921 393
       
Totaal Bubv193135122504
Totaal Generaal46 80862 49626 04614 8431 5921 393

4. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting

4.1. Verplichtingen

4.1.1. Eenmalige verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1996 t.o.v. 1995

Algemeen

Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting (U 03.73)

In 1996 zijn voor ongeveer de helft van de totale bijdragen herfinan- cieringsverliezen verplichtingen aangegaan; in 1997 volgt het restant, alsmede de betaling van alle bijdragen. Eind 1996 zijn nog acht NWI's toegelaten, welke in 1997 zullen worden bevoorschot. Eveneens vindt in 1997 bevoorschotting plaats van twee eind 1996 overgedragen bejaardenoorden. Inmiddels is de definitieve afwikkeling gestart, welke medio 1999 zal worden afgerond. De verstrekte bruteringsvoorschotten zullen als gevolg daarvan geheel worden afgebouwd.

Specifiek

Renteclaims 1996

Tot en met 31 december 1996 werden geboekt en betaald 99 renteclaims voor een totaalbedrag van f 3,5 mln.. Hierin is een bedrag van f 0,035 mln. (16 claims) begrepen, die dubbel betaald zijn. Deze zijn opgenomen in de debiteurenstand per 31 december 1996 en zijn terugontvangen in januari 1997.

In de onderstaande tabel is aangegeven hoe groot het financieel belang per begrotingsartikel is.

Artikelaantal (niet-)gehonoreerde claimsgehonoreerd
(onderdeel)gehonoreerdbedrag
  welniet 
03.15.01Huisvesting Gehandicapten 6 1f    28 196,88
03.15.02Bijz. aandachtsgr. Woonwagens 1181 667,96
03.74.01Huurwoningen oude reg. 51 801 913,00
03.74.02Jrl. bijdr. huurwon. DKP-syst. 2 4523 246,24
03.74.03Bijdr. ineens verb. huurwon. 8 1878 059,24
03.75.01Subs. marktger. huur/koopw. 11 694,31
03.75.02Bijdr. eigen woningen7218118 447,27
03.76BWS 1992–1994 1 12 707,11
03.77Overige niet-actieve uitg. 312 526,80
Totalen9925f 3 548 458,81

U 03.15.01 Huisvesting gehandicapten

De opbouw van de verplichtingen 1989:

De verplichtingen van 1989 zijn v.w.b. dit artikel opgebouwd uit de standen van de jaren 1977 tot en met 1989. Indertijd is voor deze constructie gekozen en dat heeft te maken met de conversie van de handmatige administratie naar het geautomatiseerde systeem (28 september 1989).

Al deze geconverteerde zaken worden in het systeem verantwoord als verplichtingen 1989 omdat een goede jaarlagentoedeling voor de periode van 1977 tot en met 1989 niet te presenteren is.

Het totale verplichtingenbedrag (initieel + verhogingen 1996) is als volgt samengesteld:

Voorzieningen, bijdragen ineens f   401 772,–

Voorzieningen, jaarlijkse bijdragen f  7 914 667,–

Regeling '92, voorzieningen (incl. ADL miv 1992) f  2 363 458,–

Verhuiskostenvergoeding f  2 700 664,–

Overigen f   419 008,–

Totaal f 13 799 569,–

Als gevolg van het opheffen van de regeling Huisvesting gehandicapten kunnen met ingang van 1 oktober 1996 geen aanvragen om geldelijke steun meer worden ingediend. In 1997 zal een opschoningsaktie plaats vinden van de per ultimo 1996 van de nog openstaande verplichtingen waarvoor nog geen aanvraag voor een bijdrage is ingediend. Het bedrag dat terzake in de openstaande stand is begrepen en bij de opschoning zal worden ingetrokken bedraagt naar verwachting f 11 mln..

Betalingen

Begin januari 1996 bedroeg de werkvoorraad 750 gereedmeldingen. In het eerste halfjaar 1996 zijn er ± 700 gereedmeldingen ingediend. Voorts zijn er tot aan de sluiting van de regeling (per 1 oktober 1996) nog 530 gereedmeldingen ingediend. In totaal zijn in 1996 inmiddels 1 864 aanvragen afgehandeld, de liggende voorraad bedraagt 116 gereedmeldingen. Als gevolg van het opheffen van de regeling is de uiterste indieningstermijn 1 oktober 1996. Na genoemde datum zullen, op een enkel uitzonderingsgeval na waarvoor uitstel is verleend, in principe geen gereedmeldingen meer in behandeling worden genomen.

De jaarlijkse bijdrage kan pas betaalbaar worden gesteld na ontvangst van de bewonersverklaring. In 1995 stonden bij de jaarlijkse bijdragen 923 posten open waarvoor nog geen bewonersverklaring was ontvangen, waardoor nog niet tot betaling van deze bijdrage kon worden overgegaan. Op 13 oktober 1995 zijn de desbetreffende gemeenten aangeschreven. De respons op deze opschoningsactie is goed geweest. Inmiddels zijn 607 mutaties verwerkt en zijn er nog 316 in behandeling. Voorts heeft een aantal gemeenten om uitstel van de afhandeling gevraagd.

U 03.16 Subjectsubsidies

Op 3 oktober 1989 heeft besluitvorming plaatsgevonden over het moment van verplichtingen (nota DFEA/FEBA-02o89001). Door gemeenten en verhuurders die aan huurmatiging meewerken, worden voorschotten huursubsidie aangevraagd. Van essentieel belang is dat de door gemeenten en verhuurders aangevraagde voorschotten als verplichting worden opgenomen, in plaats van de aan de gematigde aanvragers afgegeven beschikkingen. Na afloop van een subsidietijdvak worden voorschotten en beschikkingen huurmatigingen in relatie met elkaar gebracht en per matigende instantie afgerekend.

Uit berekening blijkt, dat 1 % van de openstaande verplichtingen buiten de doorlooptijd vallen. Deze openstaande verplichtingen hebben betrekking op reserveringen uit hoofde van ambtshalve afrekening verhuurders, te weten f 0,8 mln. en nabetalingen aan aanvragers om verschillende redenen, zoals blokkering van betalingen in verband met niet retour ontvangen bewonersverklaringen, blokkering van betaling i.v.m. onbekende betaalrichting etc..

In 1995 heeft de Werkgroep Openstaande Verplichtingen onderzoek gedaan naar met name de openstaande verplichtingen «buiten doorlooptijd». Op basis van het verrichte onderzoek is in de eindrapportage (HIS 485–95) die is aangeboden aan de staf van de Hoofdafdeling Individuele Subsidiëring, een advies uitgebracht met een viertal maatregelen ter voorkoming en oplossing van de ontstane problematiek. Deze maatregelen zijn ingevoerd. Als gevolg van de reeds uitgevoerde aanbevelingen is de stand van de openstaande verplichtingen voor geschoonde tijdvakken voornamelijk gereduceerd tot reserveringen uit hoofde van afrekening op verhuurders.

Conform de Comptabiliteitswet, wordt binnen de basisadministratie van HIS rekening gehouden met de voorwaarde, dat een verplichting niet lager mag worden vastgesteld dan het reeds betaalde bedrag. Is het bedrag van de beschikking lager dan het uitbetaalde bedrag, dan volgt een vordering en géén verlaging van de verplichting.

In 1995 en 1996 met betrekking tot tijdvak 1995/1996 aangemaakte beschikkingen:

niet-matigers (betalingen aan huurders) f   138,1 mln.

matigers (betalingen aan verhuurders) f 2 072,1 mln.

f 2 210,2 mln.

Van grote mutaties voor dit tijdvak is binnen de verplichtingensfeer geen sprake anders dan de reguliere mutaties als gevolg van het uitvoeren van de regeling.

U 03.18 Infrastructuur en Locatiesubsidie

U 03.18.01 Hoofdinfrastructuur

Eind 1995 was de openstaande stand verplichtingen f 17,5 mln. Er stonden nog verplichtingen open vanaf 1983. Dit betrof vnl. de gemeente Helmond. Conform afspraak in de werkgroep «Opschoning HIS/oude voorschotten» is per budgethouder geïnventariseerd wat de openstaande verplichtingen waren.

Met de gemeente Helmond zijn in 1996 afspraken gemaakt om tot een definitieve afhandeling te komen, waarna de openstaande stand volledig kon worden afgeboekt.

Met de gemeente Hoorn zijn eveneens afspraken gemaakt waardoor de openstaande stand afgehandeld kon worden. Totaal is aan openstaande verplichtingen afgeboekt een bedrag ad ± f 12 mln. Echter in 1996 zijn eveneens nieuwe verplichtingen aangegaan ter grootte van ± f 25 mln., waardoor de nieuwe openstaande stand ± f 5,7 mln. bedraagt.

U 03.18.02 Locatiesubsidie

De openstaande verplichtingenstand per 31-12-1995 was vastgesteld op ± f 93,2 mln.

Hiervan was ± f 24 mln. van vóór 1989. Van dit bedrag werd ± f 23,5 mln. afgeboekt. Er blijft nog een restantbedrag open van ± f 1,0 mln., wat eventueel nog tot betaling komt.

U 03.19 Stadsvernieuwingsfonds

U 03.19.01 WSDV

Met uitzondering van één fondsbeherende gemeente zijn alle verantwoordingsverslagen over 1995 door de gemeenten rechtstreeks bij het Rijk ingediend. De betreffende nalatige gemeente is gesanctioneerd. De indieningsdicipline bij de provincies is slechter, echter vooralsnog ontbreken bij deze groep budgethouders sanctiemaatregelen. Een wetsvoorstel dienaangaande is ingediend.

In 1997 worden de resultaten van de herijking Belstato aan de Kamer verstrekt ten behoeve van nadere besluitvorming omtrent de toekomstige inzet van dit volkshuisvestingsinstrument.

U 03.35 Budget Locatiegebonden Subsidies

Op de beginstand is een correctie aangebracht op de jaarlagen. Dit betreft de prijsbijstelling 1995, welke in de jaarverantwoording 1995 is opgenomen onder het jaar 1995 terwijl dit verdeeld moest worden over de jaarlagen 1994 en 1995.

De prijscompensatie 1997 van 2,5% is in december verplicht zodat de juiste bedragen in 1997, na akkoordbevinding van de verslagen, kunnen worden uitbetaald. In de begroting was uitgegaan van een prijscompensatie van 3% zodat nog een restantbedrag aan verplichtingenruimte overblijft van ± f 6,1 mln.

U 03.37 Besluit Woninggebonden Subsidies 1995

Er zijn in totaal 68 budgethouders. Allen hebben hun verslag over het jaar 1995 in 1996 ingediend. Naast de normale spaargrensoverschrij- dingen zijn er geen redenen geweest om over te gaan tot intrekken en/of terugvorderen van het budget. De verplichtingen 1996, BWS (budgetjaar) 1997, zijn in december 1996 verzonden. De betalingen hiervan vinden plaats in 1999 (50%) en in 2000 (50%). De eerste betalingen conform de nieuwe systematiek BWS'95 zullen in 1997 plaatsvinden.

Verder zal in het BWS 1995 een verruiming van de spaargrenzen plaats vinden. De spaargrens was vastgesteld op 100% van het voor het desbetreffende jaar toegekende budget.

Per ultimo 1996 zal die spaargrens worden vastgesteld op 100% van het toegekende budget voor 1995 (in guldens).

U 03.76 Budgetten Besluit woninggebondensubsidies 1992–1994

In 1996 is een bedrag ad f 0,1 mln. aan verhogingen geregistreerd. Dit betreft opnieuw opgevoerde verplichtingen n.a.v. bezwaarschriften.

Naar aanleiding van de verantwoording 1995 van de regeling BWS 1995 zullen naar verwachting een vijftal gevallen spaargrensoverschrijdingen voorkomen. Het hiermee gemoeide bedrag zal naar verwachting ± f 4,5 mln. gaan bedragen. Dit zal in 1997 in mindering worden gebracht op de budgetten BWS t/m 1994. De overschrijding van de beschikbare kasruimte is te wijten aan het niet met zekerheid te ramen bedrag voor sociale huurwoningen (RWS). De uitfinanciering vindt pas plaats, wanneer de woningen worden gereedgemeld. Wanneer derhalve bij gereedmeldingen direct betalingen verricht moeten worden, dient de raming hiermee te worden verhoogd. In 1996 is voor BWS 1993 sociale huur ± f 1,6 mln gereedgemeld/uitbetaald.

Voor de sociale sector BWS zijn de jaarlijkse bijdragen gebaseerd op de Netto Contante Waarde methodiek. Aangezien er volgens de regeling (bij de sociale koopsector na 5 jaar en bij de sociale huursector na 10 jaar) een renteconversie plaatsvindt, is deze regeling rentegevoelig. Na de renteconversie blijven de jaarbedragen gelijk maar verandert de duur van de subsidie. De gevolgen van de renteconversie vinden plaats aan het einde van de subsidie (een langere of een kortere looptijd). Om de gevolgen van de renteconversie te kunnen berekenen wordt de gunningsrente vervangen door de begrotingsrente (7%) op het tijdstip van de renteconversie. De begrotingsrente is verhoogd met een rente-egard van 0,75% bij sociale koop en 0,5% bij sociale huur.

De aangepaste rente heeft de volgende uitsplitsing naar verplichtingenjaar:

verplichtingen 1991 – 710 mln.

verplichtingen 1992 – 160 mln.

verplichtingen 1993 + 18 mln.

Bij de berekening van de verplichtingen van de sociale koopwoningen bij de niet-budgetbeherende gemeenten vindt er een bulkraming plaats. Voor de woningen die gereedgemeld zijn, gebeurt dit via een overzicht uit het Eigen Woningen Systeem die alle openstaande betalingen op jaarlaag registreert. De splitsing tussen Netto Contante Waarde (NCW) en rente gebeurt op basis van contant maken van de betalingen met de begrotingsrente. Voor de woningen die al gegund zijn maar nog niet gereedgemeld (137 op gunningsjaar 1991 en 133 op gunningsjaar 1992) zijn de NCW-bedragen bij gunning genomen en voor de rentebedragen is gerekend met de begrotingsrente. Het totaalbedrag van de bulkraming sociale koop bedraagt f 322,2 mln. welke onderdeel uitmaakt van de openstaande stand verplichtingen per 31-12-1996.

4.1.2. Doorlopende verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1996 t.o.v. 1995

De doorlopende verplichtingen (jaarlijkse bijdragen) zijn in 1996 met ca. 20 % afgenomen van f 9,1 mld. naar f 7,35 mld. Van deze afname ad f 1,75 mld. heeft f 1,4 mld. betrekking op artikelonderdeel U 03.75.02 Bijdrage eigen woningen 1984 en daarvoor geldende regelingen. Uit de administratie van de premie-koopwoningen is af te leiden, dat de verplichtingenstand per 1 januari 1996 van f 5,3 mld., is afgenomen met een bedrag van f 490,8 mln.. De ontvangsten in 1996 met betrekking tot voorgaande jaren, die geboekt zijn op de middelenrekening, zijn hier buiten beschouwing gelaten.

Op deze rekening staat een totaal bedrag van f 1,5 mln. Het totaal aan intrekkingen/verlagingen naar aanleiding van rente-/inkomenstoetsen en/of eigendoms-/bewoningscriterium bedraagt f 909,2 mln. Met dit bedrag wordt, tezamen met de betalingen, de raming bijgesteld, zodat per 31 december 1996 nog circa f 3,9 mld. (nominaal) als verplichting openstaat voor nog niet vervallen jaarlijkse bijdragen op gereedgemelde woningen. Dit betreft in totaal 119 000 woningen van de regelingen EW '79 en EW '84. Hierbij is geen rekening gehouden met toekomstige intrekkingen/verlagingen als gevolg van de inkomens- en/of rentetoetsen, dan wel het niet voldoen aan het eigendoms- en/of bewoningscriterium. De rente is voor 1997 en verdere jaren vastgesteld op 7%. In de openstaande verplichtingenstand is een bedrag van f 30 miljoen meegenomen voor geblokkeerde posten.

De hoogte van de intrekkingen heeft niet alleen te maken met het eigendoms-/bewoningscriterium, ook de 2e rente-/inkomenstoets van de '84 regeling speelt hier een grote rol in mee.

4.1.3. Garantieverplichtingen

Korte analyse van de garantieverplichtingen 1996 t.o.v. 1995

De garantieverplichtingen ultimo 1996 zijn ten opzichte van ultimo 1995 met f 0,5 mld. gestegen. Deze stijging wordt veroorzaakt door een afname van totaal 0,3 mld. van de garantieverplichtingen op artikelonderdeel U 03.74.01 Jaarlijkse bijdragen huurwoningen oude regelingen m.b.t. woningverbetering (f 0,2 mld.) en artikel U 03.12 Garanties (f 0,1 mld.) en een toename van f 0,8 mld. op artikelonderdeel Jaarlijkse bijdragen huurwoningen DKP-systeem. De toename wordt veroorzaakt door de zogenoemde «klim» in de leningbedragen. Deze klim bedroeg in 1996 ongeveer f 2,0 mld. en is hoger geweest dan het bedrag (f 1,2 mld.) dat in 1996 aan vrijwaringen is verleend door het WSW.

4.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1996 t.o.v. 1995

Algemeen

Op grond van het overzicht inzake de ouderdom van de voorschotten kan worden opgemaakt dat de uitstaande voorschotten – vergeleken met de stand per 31-12-1995 – met f 430 mln. zijn toegenomen. Dit wordt voor een groot deel veroorzaakt doordat voor het lopende huursubsidietijdvak 1 juli 1996 – 1 juli 1997 (artikel U 03.16 Subjectsubsidies) f 180 mln. meer voorschotten zijn uitbetaald, omdat de totale uitgaven hoger zijn dan de uitgaven van het vorige subsidietijdvak. Zoals ieder jaar wordt gedurende het jaar de hoogte van de openstaande voorschotten enerzijds beïnvloed door de uitbetaling voor het lopende subsidietijdvak en anderzijds de afrekening van voorschotten over de oude tijdvakken. Het afrekenen kan pas van start gaan na afloop van het subsidietijdvak ofwel na 30 juni.

Tevens is voor f 250 mln. m.b.t. artikel U 03.35 Budget Locatiegebonden Subsidies voorschotten verstrekt. Eveneens is een afname te constateren in het saldo buiten doorlooptijd door met name de opschoonactie met betrekking tot artikel U 03.18 Infrastructuur en locatiesubsidie.

De voortgang in de afhandeling van de voorschotten (bedragen x f 1 000)

ArtikelReguliere doorloop tijd (jr)Saldo binnen doorlooptijd per 31–12–96Saldo buiten doorlooptijd per 31–12–96%Totaal saldo
03.011–1,5f    25 993f    00f    25 993
03.03316 850187117 037
03.0536 32325146 574
03.061880299251 179
03.15548 2830048 283
03.1631 406 6608201 406 742
03.188449 6691 2500450 919
03.3510489 74000489 740
03.39331 63643 0505874 686
03.41107 246007 246
03.73534 683 9170034 683 917
03.7433842 569872 953
Totaal 1996f 37 167 581f 47 6880f 37 215 269

Specifiek

U 03.16 Subjectsubsidies

Het gevoerde beleid met betrekking tot de voorschotverstrekking en afhandeling, is subsidietijdvak gebonden. Bij aanvang van een subsidietijdvak worden aan de matigende verhuurders en gemeenten gedeclareerde voorschotten IHS uitbetaald, die gerelateerd zijn aan het aantal aanvragers. Deze aanvragen om voorschotten (declaraties) worden op basis van historische en actuele gegevens beoordeeld en toegekend. Ongeveer 2 maanden na afloop van een subsidietijdvak wordt begonnen de uitbetaalde voorschotten af te rekenen. Dat houdt in, dat op huurdersniveau per verhuurder het voorschotbedrag wordt vergeleken met de toegekende bijdragen. Het resultaat kan zijn: geen financiële gevolgen, een vordering of een nabetaling.

Uit de jaarlijkse controle op de bevoorschotting blijkt dat nog maar een gering verschil bestaat tussen het totaal van uitbetaalde voorschotten aan verhuurders en gemeenten en het totaal aan toegekende beschikkingen aan gematigde aanvragers. Het feit dat er in geringe mate wordt teruggevorderd of nabetaald aan verhuurders en gemeenten, wordt bereikt door een stringente beoordeling van de voorschotaanvragen.

U 03.18 Infrastructuur en locatiesubsidie

In 1996 is veel capaciteit ingezet om de oude voorschottenstand zoveel mogelijk te reduceren. Met betrekking tot het project «afboeking oude voorschotten» voor de Hoofdinfrastructuur (HIS) is gedurende het jaar een nieuwe werkgroep opgericht waarin zitting hadden de Accountantsdienst, de Bestuursdienst en het Reken- en Administratie Centrum.

Met deze samenstelling kon snel tot besluitvorming worden overgegaan. De op te schonen voorschottenstand bedroeg per 31-12-1995 f 86 mln. Ruim f 50 mln. bleek betrekking te hebben op reguliere zaken. Bijna f 34 mln. kon c.q. kan als voorschot worden afgeboekt terwijl nog f 2 mln. in behandeling is, in die zin dat nog aanvullende informatie ontvangen moet worden voordat de voorschotten omgezet kunnen worden in definitieve betalingen.

Aan Locatiegebonden subsidies (LS) is weliswaar f 31 mln. afgeboekt doch in 1996 is f 36 mln. aan voorschotten uitbetaald. Opgemerkt wordt dat een afboeking op de jaarlagen 1986 (f 54,8 mln.) en 1990 (f 2,0 mln.) heeft plaatsgevonden van het voorschot Sloten/Prinsenland van f 56,8 mln.. Nader onderzoek gaf aan dat het bedrag «verscholen» zat in een reeds eerder afgegeven accountantsverklaring. Reguliere behandeling van deze verklaring leidde tot deze afboeking.

Het totale voorschotbedrag groot f 450,9 mln. is als volgt onder te verdelen:

Hoofdinfrastructuursubsidie (incl. WIR/ROT) f  77,1 mln.

Locatiesubsidie f 152,2 mln.

Subsidie grote bouwlocaties f 213,6 mln.

Groothandelsbuurt f  8 mln.

Deze bedragen worden afgeboekt op het moment dat de accountantsverklaringen zijn ontvangen en akkoord bevonden.

U 03.35 Budget locatiegebonden subsidies

Alle betalingen zijn voorschotbetalingen die pas definitief worden na ontvangst c.q. goedkeuring van een accountantsverklaring. Conform de regeling BLS moet over de uitvoering na 5 en 10 jaar verslag worden gedaan inclusief een accountantsverklaring. Afgesproken is dat pas na 10 jaar bij akkoordbevinding van het eindverslag de voorschotten kunnen worden omgezet in definitieve betalingen.

U 03.39 Sanering woningbeheerders

In 1993 is een voorschotbedrag van f 43 mln. verstrekt inzake de overdracht van woningbezit. Als gevolg van de brutering kan dit voorschotbedrag pas bij de definitieve vaststelling afgewikkeld worden. Daarbij speelt een potentiële verhoging van ongeveer f 2 mln., welke in het jaar van de definitieve afwikkeling zal worden verantwoord. Naar aanleiding van de slechte financiële positie is in 1996 ten behoeve van een fusie een voorschot verstrekt van f 30 mln.. Verder is een voorschot verstrekt (f 1.6 mln.) voor sanering van een stichting.

U 03.73 Afkoop jaarlijkse bijdragen op grond van de wet «Balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting»

In het laatste kwartaal van 1995 zijn de voorschotten verstrekt aan de sociale huursector. Enkele correcties hierop zijn nog uitgevoerd in 1996. Deze voorschotten hebben betrekking op de netto contante waarde per 1-1-1995 van de jaarlijkse bijdragen van f 32,8 mld. (artikelonderdeel U 03.73.01) en de aanvullende bijdragen flankerend beleid ten bedrage van f 1,8 mld. (artikelonderdeel U 03.73.02). In 1997 volgen nog verhogingen als gevolg van de brutering van twee overgenomen bejaardenoorden, alsmede door de brutering van acht toegelaten NWI's. Inmiddels is ook de definitieve afwikkeling gestart, welke medio 1999 zal worden afgerond. De verstrekte voorschotten zullen als gevolg daarvan geheel worden afgebouwd.

4.3. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1996 t.o.v. 1995

De vorderingenstand ultimo 1996 is nagenoeg gelijk aan de vorderingenstand ultimo 1995. In 1996 zijn de jaarlagen t/m 1995 met 48 % afgenomen.

De toename van jaarlaag 1988 is een gevolg van het feit dat bij de jaarafsluiting 1995 een bedrag van f 8,0 mln. ten onrechte was toegewezen aan jaarlaag 1987.

Algemeen

De vorderingen worden voornamelijk veroorzaakt door de controles op het inkomen, de bewoning in het kader van de huursubsidie, de eigen woning regelingen en nacalculaties betreffende de lokatiesubsidie.

Incassobeleid

In januari 1996 is gestart met de inventarisatie van de problemen en het formuleren van verbeterpunten inzake het incassobeleid. Tevens is beoordeeld of het tot dusver gehanteerde beleid voldoet aan de gestelde eisen. Daarnaast zijn met andere organisaties contacten gelegd. Medio mei is de eindrapportage, met een notitie waarin een aantal voorstellen ten aanzien van het aan te passen/nieuw te voeren beleid is opgenomen, met de directeur RAC besproken. Afgesproken is dat een aantal discussiepunten met DFEZ besproken worden voordat de definitieve nota aan de directeur wordt aangeboden. In augustus en november is overleg met DFEZ geweest. Dit overleg heeft geleid tot een paar kleine aanpassingen van de nota en een brief aan het Ministerie van Financiën waarin het beleid ten aanzien van het gedeeltelijk kwijtschelden van vorderingen t.b.v. de sociaal zwakkeren wordt medegedeeld. De nota is op 12 november 1996 door de directeur RAC geaccordeerd. Hiermee is het incassobeleid voor EW vastgesteld.

In augustus is door de stuurgroep afstemming HIS-UVR definitief besloten een werkgroep «Debiteuren» in het leven te roepen. De werkgroep heeft tot doel te onderzoeken op welke wijze de kwaliteit en de efficiëntie van het debiteurenbeleid kan worden bevorderd. Ook zal worden gekeken naar de mogelijkheden ten aanzien van software. In oktober is een plan van aanpak gemaakt en in november aan de stuurgroep voorgelegd. De stuurgroep is accoord met het plan. Wel dient nog een schatting van het totaal aantal te besteden uren te worden gemaakt.

4.4. Woningwet/woonwagenleningen

Het totaal uitstaande bedrag ad f 105,9 mln. bestaat uit artikelonderdeel U 03.15.02 Woonwagenbewoners voor f 70,4 mln. en artikel U 03.68 Leningen Woningwet voor f 35,5 mln..

De langlopende vorderingen zijn ontstaan uit de in het verleden verstrekte leningen voor met name de nieuwbouw van woningwetwoningen. De weergegeven bedragen betreffen de schuldrestanten.

U 03.15.02 Woonwagenbewoners

Dit zijn ten laste van artikel U 03.15.02 verstrekte rentedragende leningen aan gemeenten voor de aanschaf van woonwagens, waarop jaarlijks rente en aflossingen worden geïnd volgens de annuïteiten-methode. De ontvangen rente op deze leningen wordt verantwoord op artikel M 03.05.03 Rente, de ontvangen aflossingen worden verantwoord op artikel M 03.05.04 Aflossingen. De uitstaande schuld per 31-12-1996 bedraagt f 70,4 mln.

U 03.68 Leningen woningwet

Dit zijn ten laste van artikel U 03.68.01 verstrekte leningen aan gemeenten en woningbouwcorporaties voor de overname en verbetering van domeinwoningen, en leningen verstrekt in het kader van de Beschutte Sfeer-regeling, waarop jaarlijks rente en aflossingen worden geïnd volgens de annuïteitenmethode. De ontvangen rente op deze leningen wordt verantwoord op artikel M 03.05.03 Rente en de ontvangen aflossingen op artikel M 03.05.04 Aflossingen.

In het kader van de uitvoering van de wet balansverkorting is het merendeel van de betrokken rijksleningen in 1995 vervroegd afgelost of in het laatste kwartaal van 1995 opgeëist. De nog openstaande leningen hebben gedeeltelijk betrekking (f 17,6 mln.) op complexen domeinwoningen, waarvan de formele overdracht van de dienst der domeinen naar de sociale verhuurders op 1 januari 1995 nog niet tot stand was gekomen.

Voor de resterende Beschutte Sfeer-leningen bedraagt het totale schuldrestant f 17,9 mln..

4.5. Hoofdbeleidsterrein Volkshuisvesting

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1996 en ultimo 1995 (bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingenVoorschottenVorderingen
 stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996standultimo 1995
1974    1 5681 568
1976    77
1981     1
1982    33
1983 414  45
1984 2 287  2325
1985 1 7591 2501 2505898
1986 1 879 55 245191308
19871 8753 060  8 61217 698
1988 229 38 309425
1989275 541339 84422 50024 9318611 230
1990165 754190 60727 52033 9511 2131 711
19914 027 1594 233 77450 32157 3842 9364 707
19923 121 3833 312 29286 36491 6742 8973 898
19931 015 2231 192 366105 748123 1184 4506 827
1994805 849868 036114 270324 78012 99628 654
19951 785 7733 148 89535 286 51036 114 90222 38663 024
onbekend1 28424 975  1 2711 402
       
Subtotaal t/m 199511 199 84113 320 41735 694 48336 827 23867 785131 591
       
19961 515 6541 520 78664 407
       
Totaal BiBv12 715 49513 320 41737 215 26936 827 238132 192131 591
       
Totaal Bubv230522470
Totaal Generaal12 715 72513 320 41737 215 79136 827 708132 192131 591

De in de staat opgenomen verplichtingen hebben alleen betrekking op de zgn. eenmalige verplichtingen. De vorderingen zijn exclusief de leningen ad f 105 964 (x f 1 000).

5. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening

5.1. Verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1996 t.o.v. 1995

Het saldo van de openstaande verplichtingen ultimo 1996 is aanzienlijk toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren. De stand is ten opzichte van 1995 met ruim 21 % toegenomen. Deze stijging kan met name worden verklaard door het uitblijven van betalingen op verplichtingen aan investeringsbijdragen.

5.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1996 t.o.v. 1995

In 1996 bedraagt de totale afname van de voorschottenstand binnen begrotingsverband per 31-12-1995 5 %. Van het totale openstaande bedrag ad f 205,4 mln. heeft f 169,2 mln. betrekking op artikel 04.06 Bufferzones, waarvoor een reguliere doorlooptijd van 15 á 20 jaar geldt.

Met betrekking tot deze voorschotten kan worden gemeld dat alle aankopen, die zijn opgenomen, zijn gefinancierd door VROM en nog niet zijn overgedragen. De herziening van de voorfinancieringspercentages in het nieuwe convenant dat per 1-1-1997 van kracht is geworden, hebben geen invloed op de voorschottenstand. Indien de voorschotten op dit artikel buiten beschouwing worden gelaten komt de afname in 1996 per 31-12-1995 op 13%.

Voortgang in de afhandeling van de voorschotten (bedragen x f 1 000)

artikelregulieredoorlooptijdsaldo binnendoorlooptijdsaldo nadoorlooptijd totaalbedrag
U 04.011–1,5 jrf  2 238f    0f  2 238
U 04.031–3 jr28 1501 06829 218
U 04.051–1,5 jr101
U 04.0615–20 jr169 2370169 237
U 04.081–3 jr4 24204 242
U 04.091–3 jr5000500
Totaal 204 3681 068205 436

Het percentage van de voorschotten na doorlooptijd bedraagt 0,5% en heeft alleen betrekking op artikel 04.03 Onderzoek, planvorming en stimulering ruimtelijk beleid. Het betreft hier openstaande voorschotten welke niet financieel kunnen worden afgewikkeld door het (nog) ontbreken van een afrekening en/of accountantsverklaring.

5.3. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1996 t.o.v. 1995

In 1996 bedraagt de totale afname van de openstaande vorderingenstand ultimo 1995 95 %. De stand openstaande vorderingen m.b.t. de ontstaansjaren 1993 en 1994 is afgenomen als gevolg van het afboeken van oninbare vorderingen.

Het aantal vorderingen dat gedurende enig jaar wordt ingesteld is beperkt en betreft met name vergoedingen van derden voor geleverde informatiebestanden. Incidenteel worden vorderingen ingesteld wegens foutieve betalingen en terugbetalingen van verstrekte voorschotten. In 1996 zijn 123 vorderingen ingesteld, waarvan 6 vorderingen nog niet zijn afgewikkeld. Tot en met 1995 betreft dit aantal 6.

5.4. Hoofdbeleidsterrein Ruimtelijke Ordening

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1996 en ultimo 1995 (bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingenVoorschottenVorderingen
 stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996standultimo 1995
1985  9 5799 579  
1986  5 3335 333   
1987  12 45812 458  
1988  7 2757 275   
1989  9 7619 761  
199012199 0369 036   
19918930814 60714 607  
19929211 17314 80614 844   
19931 4962 07713 56313 651 7
19942 5574 38327 95629 197124
19956 90814 12516 51918 90718
onbekend  43 12648 811   
       
Subtotaal t/m 199511 98322 085184 019193 459239
       
199614 77121 41759
       
Totaal Bibv26 75422 085205 436193 4596139
       
Totaal Bubv556531522443
Totaal Generaal27 31022 616205 958193 9026139

6. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer

6.1. Verplichtingen

6.1.1. Eenmalige verplichtingen

Korte analyse van de verplichtingen 1996 t.o.v. 1995

Er is sprake van een afname van het totaalbedrag openstaande verplichtingen van f 1,9 mld. naar f 1,8 mld. Van de nieuwe verplichtingen die deel uitmaken van de openstaande stand per ultimo 1996 heeft f 0,5 mld. betrekking op artikel U 05.16 Milieukwaliteit en emissiebeleid. Het totale artikel maakt voor f 1,4 mld. deel uit van het totale verplichtingensaldo van f 1,8 mld.

Ten behoeve van de bewaking van de juistheid en tijdige afwikkeling van de openstaande verplichtingen is, in het kader van het beheer van verplichtingen, een extra actie uitgevoerd. Hierdoor is het totaal openstaand verplichtingenbedrag t/m 1995 gedaald met 43% van f 1,9 mld. naar f 1,1 mld.. Deze actie hangt nauw samen met de acties in het kader van het afwikkelen van voorschotten.

Schadeclaims

Specificatie van de schadeclaims per 31 december 1996 naar ontstaansartikel

ArtikelAantalBedrag
05.16 5f 15 mln.
05.1714f 21 mln.
Totaal19f 36 mln.

De ingediende schadeclaims zijn in deze toelichting opgenomen omdat deze later mogelijk tot verplichtingen leiden. In totaal zijn 19 schadeclaims tot een totaalbedrag van circa f 36 mln. in behandeling.

De 5 schadeclaims met betrekking tot U 05.16 Milieukwaliteit en emissiebeleid zijn incidentele gevallen naar aard en status. Van de schadeclaims met betrekking tot U 05.17 Ketenbeheer en milieuzorg hebben 6 claims voor een bedrag van f 19,5 mln. betrekking op de regeling Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA), 7 claims voor een bedrag van f 1,1 mln. betrekking op de inmiddels beëindigde regeling Autowrakkenbeleid en 1 incidentele claim voor een bedrag PM. Deze claims met betrekking tot U 05.17 zijn in behandeling bij de Raad van State.

6.1.2. Garantieverplichtingen

Specificatie van de garantiestaat per 31 december 1996 (bedragen x f 1 000)

Nr.ArtikelStand per 01-01-1996 (+)Aangegane garanties (+)Betalingen (–/–)Verlaging Intrekking (–/–)Stand per 31-12-1996 (=)
105.13973  100
205.13PM   PM
305.13    PM
405.13567900  1 467
505.1350   50
  714903001 617

N.B. De garantieverplichting opgenomen onder nr. 5 is in 1996 overgeboekt van U 05.15.01 Milieutechnologie en -infrastructuur naar U 05.13 Garanties en deelnemingen

Toelichting

De volgende garantieverplichtingen zijn in de garantiestaat opgenomen:

1. Spoorweg Pensioenfonds

De garantie ter hoogte van f 0,1 mln. betreft de kwartaalhuur van een pand waarin de Stichting Bureau Milieu-Effect Rapportage gevestigd is en eindigt op het moment waarop de huurovereenkomst beëindigd wordt (looptijd in beginsel 5 jaar vanaf 1 oktober 1992). Aangezien de Stichting Bureau MER volledig gefinancierd wordt door de Staat (ook het bedrag voor de huurpenningen is in de subsidie inbegrepen), zal de garantie waarschijnlijk niet tot uitbetaling komen.

2. Stichting International Reference Centre for Community Water Supply and Sanitation (IRC)

De geldelijke aansprakelijkheid van het Rijk voor het beheer van de Stichting IRC is beperkt tot de eventuele schulden, welke na liquidatie van het IRC als rechtspersoon mochten overblijven.

3. College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB)

De geldelijke aansprakelijkheid van het Rijk voor het beheer van het CTB geldt voor eventuele schadeclaims van derden die een bepaalde limiet te boven gaan.

4. Garantieregeling m.b.t. bodemsaneringskredieten

De garanties betreffen twee regelingen met betrekking tot kredieten t.b.v. de bodemsanering van bedrijfsterreinen, te weten het Besluit Borgstelling Midden en Klein Bedrijf-kredieten (MKB) en de regeling Bijzondere Financiering (BF-regeling).

4a. Besluit Borgstelling MKB-kredieten

Het Besluit Borgstelling MKB-kredieten is een voortzetting van de Regeling Borgstelling MKB-kredieten die door het Ministerie van Economische Zaken wordt uitgevoerd. Op basis van het besluit kunnen kredietinstellingen zogenaamde borgstellingsovereenkomsten sluiten met de Staat, vertegenwoordigd door het ministerie van Economische Zaken, dat eveneens namens VROM alle handelingen (administratieve en overige) verricht. Op basis van de borgstellingsovereenkomsten kunnen de instellingen kredieten met staatsgarantie verstrekken ter hoogte van maximaal f 1 mln. ten behoeve van de financiering van de sanering van bedrijfsterreinen. Toetsing van de verstrekte kredieten aan de bepalingen uit de borgstellingsovereenkomst vindt plaats door EZ.

Ten laste van het maximaal beschikbare budget in 1996 van f 144 mln. is voor f 1 mln. aan krediet verstrekt, waarvan 90% door de staat wordt gegarandeerd. De werkelijk openstaande garantieverplichting is derhalve f 0,5 mln. (1995) + f 0,9 mln. (1996) in totaal f 1,4 mln..

Op basis van ervaringscijfers van het Ministerie van Economische Zaken kan een schatting gemaakt worden van het waarschijnlijk tot betaling komende deel van de garanties. Vooralsnog wordt uitgegaan van ongeveer 20 procent van de openstaande garanties, hetgeen neer zou komen op f 0,3 mln..

4b. Regeling Bijzondere Financiering 1971

De Overeenkomst Krediet verlening Vrijwillige Bodemsanering 1993 is een uitbreiding van de bestaande Regeling Bijzondere Financiering 1971 die door het Ministerie van Financiën wordt uitgevoerd. In het kader van de overeenkomst worden t.b.v. de financiering van de sanering van de bedrijfsterreinen door de Nederlandse Investeringsbank kredieten met staatsgarantie verstrekt ter hoogte van minimaal f 1 mln. en maximaal f 25 mln.. Voorafgaand aan de kredietverlening vindt beoordeling van de aanvraag voor de lening plaats door de Werkcommissie Bijzondere Financiering (bestaande uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Investeringsbank, Financiën, EZ en VROM).

Het bedrag voor de garanties is het in de begroting 1996 opgenomen beschikbare budget (f 86,4 mln). Analoog aan de werkwijze bij het Besluit Borgstelling MKB-kredieten is aan het begin van het jaar het beschikbare budget als garantieverplichting vastgelegd. Gedurende het jaar door de Nederlandse Investeringsbank aangesproken garanties (uitgaven) en betaalde provisies worden via Financiën met DGM verrekend en verantwoord in de DGM-administratie. Ten laste van de budgetverplichting voor 1996 zijn geen kredieten verstrekt. Dit betekent dat de werkelijk openstaande verplichting nihil is.

5. Stichting Milieu Educatie (SME)

De Staat stelt zich onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de huurder ingevolge de huurovereenkomst voor de kantoorruimten en parkeerplaatsen, waar de SME gevestigd is, aan verhuurder of diens rechtverkrijgenden verschuldigd zal zijn. De garantieverplichting vervalt na beëindiging van de huurovereenkomst cq. zodra de Staat geen exploitatie- subsidie meer verstrekt.

6.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1996 t.o.v. 1995

Indien het totaalsaldo ultimo 1996 met 1995 wordt vergeleken valt op dat, ondanks de nieuw ontstane voorschotten in 1996 (f 0,8 mld.), het saldo slechts met 0,3% toeneemt.

Ultimo 1996 is het voorschottenbedrag t/m 1995 gedaald van f 1,9 mld. naar f 1,2 mld.. Dit is een daling van 37 %. alhoewel de grootste daling zoals te verwachten voordoet in 1994 en 1995, kan worden geconstateerd dat vrijwel alle jaarlagen teruglopen in omvang.

De uiteindelijke realisatie aan afgewikkelde voorschotten t/m 1996 bedraagt f 799 mln. Hiervan is f 65,5 mln. afgewikkeld, waarbij sprake was van blijvende onzekerheid met betrekking tot de rechtmatigheid, omdat de regelgeving ontoereikend was, dossiers incompleet waren, etc. Door de accountantsdienst is door middel van een specifieke beoordeling van al deze posten een bedrag van f 8,3 mln. als blijvende restonzekerheid aangemerkt.

Het saldo na doorlooptijd is evenals vorig jaar weer verder teruggelopen en bedraagt minder dan 2% (zie onderstaand overzicht).

De voortgang in de afhandeling van de voorschotten (bedragen x f 1 000)

artikelregulieredoorlooptijdsaldo binnendoorlooptijdsaldo nadoorlooptijdtotaalbedrag
U05.011,5 jr5 2195285 747
U05.021,5 jr10 1732 86513 038
U05.144 jr148 95810 121159 079
U05.155 jr354 443341354 784
U05.166 jr1 292 14422 9501 315 094
U05.173 jr53 1552 11655 271
U05.194 jr67 360067 360
Totaal 1 931 45238 9211 970 373

6.3. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1996 t.o.v. 1995

De vorderingenstand van de vorderingen met een jaarlaag t/m 1995 is gedaald van f 110 mln. naar f 85 mln.. Dit is een daling van ca. 23%. Deze daling doet zich met name in de jaarlaag 1995 waarvan de openstaande stand daalde van f 46 mln. naar f 25 mln.. De overige jaarlagen daalden nauwelijks.

De stijging van het totale vorderingensaldo wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door een in 1996 op artikel U 05.17 Ketenbeheer en milieuzorg verantwoorde achtergestelde lening van f 40 mln. aan de COVRA. In verband met bedrijfseconomische problemen is de achtergestelde lening verstrekt. Aan de achtergestelde lening is o.a. als voorwaarde verbonden dat deze lening per 2016 aan VROM zal worden terugbetaald, tenzij bij de beoogde structuurwijziging een andere wijze van afwikkelen wordt overeengekomen. Daarnaast vormt deze post het grootste deel van de jaarlaag 1996. De overige vorderingen uit deze jaarlaag bedragen f 13 mln.

Specifiek

Kostenverhaal bodemsanering

De vorderingen ingesteld in het kader van Kostenverhaal Bodemsanering hebben een doorlooptijd die kan oplopen tot enkele jaren, aangezien deze vaak via gerechtelijke weg moeten worden afgedwongen. Daarnaast kan ook de vermogenspositie van de debiteur een negatieve uitwerking hebben op de termijn waarbinnen de vordering kan worden voldaan. De invordering vindt plaats via de Landsadvocaat. De vorderingen kunnen worden ingedeeld naar de volgende statussen, waarbij ervan is uitgegaan dat een vordering is opgebouwd uit de nominale waarde, vermeerderd met eventuele proceskosten en wettelijke rente:

– veroordeling: een onherroepelijke veroordeling door de rechter, zodat de door de Staat gestelde claim als harde vordering kan worden beschouwd. Hieronder vallen 7 vorderingen voor een bedrag van f 10 413 689,70.

– veroordeling (appèl): een door de rechter «bij voorraad uitvoerbaar» verklaarde veroordeling, zodat de Staat dit bedrag reeds kan invorderen. De wederpartij heeft evenwel appèl ingesteld (of de appèltermijn is niet verstreken), zodat bij een voor de Staat ongunstig arrest ditzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, door de wederpartij teruggevorderd kan worden. Hieronder vallen 12 vorderingen voor een bedrag van f 10 361 168,46.

– erkenning: de wederpartij erkent aansprakelijkheid voor (een deel van) de saneringskosten. Vervolgens wordt met de wederpartij een regeling getroffen voor de betaling van (een deel van) de claim. Hieronder vallen 4 vorderingen voor een bedrag van f 47 500 000,00.

– schikking: Staat en wederpartij gaan een overeenkomst aan waarin de betaling wordt geregeld. Indien het een rechtstreekse betaling aan de Staat betreft, ontstaat er een vordering. Dit is niet het geval wanneer in een schikking wordt bepaald dat de wederpartij het geld rechtstreeks voor de sanering aanwendt. Hieronder vallen 4 vorderingen voor een bedrag van f 2 449 598,21.

– overig: dit betreft 5 vorderingen:

* 2 vorderingen voor een bedrag van f 8 073 588,12 zijn voorlopig buiten invordering gesteld i.v.m. de faillissementen van de debiteuren

* 1 vordering van f 20 922,20 heeft alleen betrekking op proceskosten.

* 1 vordering van f 62 091,11. Debiteur uitgeweken naar Canada. Er is beslag gelegd op zijn perceel in Wommels. Wachten op afloop procedure (arrest Hof 28-03-1996).

In onderstaand overzicht wordt inzicht gegeven in de stand van de potentiële vorderingen. Dit zijn alle (verwachte) projectgebonden uitgaven voor bodemsanering, met uitzondering van de hierboven genoemde debiteuren en de voor kostenverhaal afgesloten projecten. De potentiële vorderingen kunnen onderverdeeld worden in de volgende fasen:

Fase «0»: de voorbereidingsfase

Fase «0» 
Dossiervormingf 1 722 808 360
Actie in voorbereiding103 402 740
Aanhouden370 606 899
subtotaal fase «0»f 2 196 817 999

Fase 1: de fase waarin nog geen voorspelling kan worden gedaan omtrent het al dan niet «binnenhalen» van de vorderingen. Dit is afhankelijk van het verdere verloop van de – eventueel nog in te stellen – juridische procedure.

Fase 1 
Sommatief   333 852 225
Onderhandelingen493 502 857
Proces gaande272 279 437
subtotaal fase 1f 1 099 634 519

Fase 2: er is evenmin zekerheid omtrent de te verwachten inkomsten. Hier is echter reeds sprake van een (tussen)vonnis, zij het dat dit vonnis nog niets zegt over de afloop van de rechtszaak.

Fase 2 
Bewijs Staatf 636 225 709
Bewijs Staat (appèl)9 927 549
Bewijs gedaagde11 076 579
Bewijs gedaagde (appèl)7 664 986
Deskundigenbericht5 811 488
Deskundigenbericht (appèl)320 000
subtotaal fase 2f 671 026 311

Fase 3: deze fase betreft de zaken waarbij een voor de Staat ongunstig vonnis/arrest is gewezen of waarbij een grote kans op een ongunstig arrest bestaat. In de status «afwijzing (appèl)» is een splitsing aangebracht tussen die zaken waarbij reeds een arrest door het hof is gewezen en de Staat in cassatie is gegaan bij de Hoge Raad, en die zaken waarbij door de rechtbank een afwijzend vonnis is uitgesproken. Voor de laatste categorie geldt, dat een veroordeling door het hof ruimschoots tot de mogelijkheden behoort. Voor de eerstgenoemde categorie is de kans op een veroordeling door de Hoge Raad minder groot.

Fase 3 
Afwijzing (appèl)f 70 066 663
subtotaal fase 3f 70 066 663

Fase 4: van de gevallen die in fase 4 verkeren, geldt dat een gunstig eindvonnis verwacht mag worden (schadestaat en schadestaat [appèl] en veroordeling [appèl]) of reeds gewezen is.

Fase 4 
Schadestaatf    1 676 573
Schadestaat (appèl)307 491
Veroordeling (appèl)737 500
subtotaal fase 4f    2 721 564
  
Totaal fase «0» t/m 4f 4 040 267 056

Naast de potentiële vorderingen voortvloeiende uit de genoemde fasen, geven ook de volgende stadia inzicht in met bodemsanering samenhangende verwachte uitgaven:

Grond gekochtf    55 195 039
Sanering in eigen beheer228 502 067
Schikking132 405 560
Erkenning70 070 471
Afwijzing262 639 322
Veroordeling53 459 928
Zaken afgesloten524 600 435
Veroordeling (appèl)32 380 417
totaalf 1 359 253 239

Hiermee komt het aantal kostenverhaalzaken op 1 604 waarvoor de geraamde kosten f 5,4 mld. bedragen.

In gevolge de bepalingen in de Leidraad Bodemsanering dienen opbrengsten uit verkoop van materiële activa door de provincie te worden aangewend voor bodemsanering (budgetfinanciering). De besteding wordt getoetst door DGM.

Om inzichtelijk te maken welke gelden in het kader van budget- danwel projectfinanciering zijn besteed aan de aanschaf van materiële activa (grond en gebouwen), die bij eventuele verkoop of alternatieve aanwending zullen leiden tot opbrengsten, moet door de provincies een activaregistratie worden bijgehouden. De activaregistratie maakt deel uit van de verantwoording van de provincies aan DGM. Op basis van de provinciale verantwoordingen kan inzicht gegeven worden in de mogelijk te realiseren opbrengsten.

Aan de hand van de ontvangen provinciale verantwoordingen over 1995 is de specificatie van de materiële activa als volgt:

Provincieverkrijgingsprijsopbrengst verkoop
Drenthef   673 000,00f    55 000,00
Friesland590 000,0080 000,00
Gelderland8 764 233,00 
Groningen2 711 500,00  
Noord-Holland6 252 449,00305 658,00
Overijssel1 352 228,00  
Zeeland230 255,00 
Zuid-Holland2 564 350,005 018 000,00
Totaalf 23 138 015,00f 5 458 658,00

In 1996 is alleen van de provincie Groningen de verantwoording over budgetjaar 1995 vastgesteld. De overige zijn in behandeling.

6.4. Hoofdbeleidsterrein Milieubeheer

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1996 en ultimo 1995 (bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingenVoorschottenVorderingen
 stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996standultimo 1995
1982  1 7692 335  
1983  150150   
1984 182389389  
1985 1 24222692   
19866602 1383 2413 999  
19872 0942 2691 0813 385  
19889 26211 4434 0266 783  
19896 3668 2956 6379 090  
199021 74718 52210 06113 4426 6928 366
199134 83049 224170 739323 55035 74137 141
199231 01075 328105 648168 3942 0032 032
199333 65778 773138 503213 1138 5608 843
1994253 421356 200192 466466 1397 3187 704
1995766 7781 335 239568 699751 64724 55146 160
onbekend       
       
Subtotaal t/m 19951 159 8251 938 8551 203 4311 963 10884 865110 246
       
1996723 020766 94252 884
       
Totaal Bibv1 882 8451 938 8551 970 3731 963 108137 749110 246
       
Totaal Bubv13 80215 00825 74020 257  
Totaal Generaal1 896 6471 953 8631 996 1131 983 365137 749110 246

7. Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting

7.1. Verplichtingen

7.1.1. Eenmalige verplichtingen

Schoning openstaande verplichtingen

Medio 1996 is een interne RGD-richtlijn verplichtingen vastgesteld. In de richtlijn is aangegeven dat de Rijksgebouwendienst twee maal per jaar de openstaande verplichtingen aan een schoningsonderzoek dient te onderwerpen. De schoningsactiviteiten hebben in het tweede en vierde kwartaal plaatsgevonden en zijn op 30 juni en 31 december afgerond.

Korte analyse van de verplichtingen 1996 t.o.v. 1995

Het openstaand verplichtingenbedrag ultimo 1996 van de jaarlagen tot en met 1995 is ten opzichte van ultimo 1995 met 15% afgenomen. Deze afname vindt voornamelijk plaats op de jaarlagen 1994 en 1995. De oude jaarlagen zijn nauwelijks afgenomen. Het totaal openstaande verplich- tingenbedrag (inclusief de verplichtingen 1996) is licht toegenomen (2%).

De openstaande verplichtingen hebben voor bijna 75% betrekking op openstaande verplichtingen op artikel U 01.08 Huren en andere vergoedingen betreffende onroerende goederen. Het betreft hier voornamelijk de financial leaseverplichtingen. Het betreft hier langlopende verplichtingen.

Indien de verplichtingen bij artikel U 01.08 buiten beschouwing worden gelaten is sprake van een substantiële verlaging van de verplichtingenstand met 55% voor de jaarlagen tot en met 1995. Voor de jaarlagen tot en met 1991 is een verlaging van 77% te zien.

7.1.2. Garantieverplichtingen

Voor zes projecten is in 1993 een raamovereenkomst gesloten met een externe financier. Deze overeenkomst houdt in, dat voor een reserverings- som een project wordt gerealiseerd en dat deze som de basis vormt voor het huurbedrag dat de Rijksgebouwendienst aan de externe financier moet betalen.

Door problemen met de externe financier, zijn door de Rijksgebouwendienst diverse betalingen verricht en garanties afgegeven om de realisatie van de projecten niet te vertragen. De Rijksgebouwendienst is hierbij van mening, dat een en ander ten laste van de externe financier moet komen en heeft dit derhalve als vordering opgenomen.

Het betreft betalingen op garantieverplichtingen ten aanzien van projecten van de externe financier aan aannemers voor een bedrag van f 3,9 mln. In 1997 zal in samenhang met de discussie over de stand van de uitputting van de reserveringssom nader worden bezien op welke wijze zal worden verrekend.

7.2. Voorschotten binnen begrotingsverband

Korte analyse van de voorschotten 1996 t.o.v. 1995

Het beleid is erop gericht zo min mogelijk voorschotten te verstrekken en indien verstrekt, deze zo snel mogelijk af te wikkelen. Als gevolg van het bovenstaande is de eindstand 1996 ten opzichte van de beginstand met ca. f 27 mln. afgenomen. Het saldo van f 274 mln. bestaat uit een afname van ca. f 88,5 mln. (oude jaren) en een toename van ca. f 61,5 mln. (1996).

Voortgang in de afhandeling van de voorschotten (bedragen x f 1 000)

artikelregulieredoorlooptijdsaldo binnendoorlooptijdsaldo nadoorlooptijdtotaalbedrag
U 01.011 jrf  11 903f    86f  11 989
U 01.061 jr43321454
U 01.072 jr17 432017 432
U 01.081 jr33 00369 902102 905
U 01.091 jr6 5845107 094
U 01.104 jr32 056032 056
U 01.112 jr52 1139 12561 238
U 01.114 jr40 861040 861
U 02.014 jr2280228
Totaal194 61379 644274 257

Van de totale uitstaande voorschotten valt 29% buiten de normdoor- looptijd. De voorschotten buiten de doorlooptijd hebben te maken met projecten ten aanzien waarvan er nog geen projectovereenkomst kon worden gesloten. Met betrekking tot 5 projecten van de 8 projecten kunnen naar verwachting de projectovereenkomsten begin 1997 worden gesloten. Een bedrag van f 9,0 mln. op artikel U 01.11 Justitie/JR heeft betrekking op betaalde huur betreffende de Penitentiaire Inrichting te Zwolle, waarvan de huurprijs nog definitief moet worden vastgesteld.

7.3. Vorderingen

Korte analyse van de vorderingen 1996 t.o.v. 1995

Door de Rijksgebouwendienst is over 1996 een actief incassobeleid gevoerd. Een en ander houdt in dat de comptabele vorderingen tijdig zijn ingesteld en waar nodig gerappeleerd worden.

Dit heeft geleid tot een afname van de vorderingen tot en met 1995 van 75% van ± f 12 mln. ultimo 1995 naar ± f 2,7 mln. ultimo 1996. Van deze uitstaande vorderingen heeft een groot deel betrekking op het project vestiging Naarden. Het project is enigszins vertraagd. Afhandeling wordt verwacht in 1997.

7.4. Hoofdbeleidsterrein Rijkshuisvesting

De opbouw van de openstaande verplichtingen, voorschotten en vorderingen naar jaarlaag ultimo 1996 en ultimo 1995 (bedragen x f 1 000)

JaarVerplichtingenVoorschottenVorderingen
 stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996stand ultimo 1995stand ultimo 1996stand ultimo 1995
< 1989    11
1989    352582
1990   2 76611
1991   16 682   
199253 98557 28022 61141 064  
19931 166 1841 212 68823 53153 184676711
1994192 861243 65730 24758 4272905 213
1995299 401643 79980 561129 0561 3585 722
onbekend1 064 4141 097 487     
       
Subtotaal t/m 19952 776 8453 254 911156 950301 1792 67812 230
       
1996546 126117 30712 048
       
Totaal Bibv3 322 9713 254 911274 257301 17914 72612 230
       
Totaal Bubv16 25729 5472767
Totaal Generaal3 339 2283 284 458274 284301 24614 72612 230
Naar boven