25 479
Financiële verantwoordingen over het jaar 1996

nr. 12
FINANCIËLE VERANTWOORDING VAN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN (IXB) OVER HET JAAR 1996

Deze financiële verantwoording bestaat uit:

– de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, zoals blijkt uit bijgevoegde staten, voorzien van een toelichting;

– de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december 1996, voorzien van een toelichting.

Den Haag, 29 augustus 1997

De Minister van Financiën,

G. Zalm

INHOUDSOPGAVE

  blz.
   
1.Rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten3
   
2.Toelichting bij de rekening12
   
2.1Algemeen deel12
2.2Artikelsgewijze toelichting52
2.3Bijlage: productiegegevens Belastingdienst96
   
3.Saldibalans inclusief toelichting99

Financiële verantwoording van het Ministerie van Financiën (IXB) over het jaar 1996

Rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten

Staat behorende bij de Wet van .......... 1997, Stb. ... en bij de financiële verantwoording over het jaar 1996 Rekening 1996 (inclusief slotwetmutaties), Ministerie van Financiën (IXB) Onderdeel uitgaven en verplichtingen (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore begroting Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore begroting  Totaal geraamd Realisatie1Slotwetmutaties (+ of –) (+ = tekortschietend geraamd bedrag)
   verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven verplichtingenuitgaven  verplichtingen uitgaven verplichtingenuitgaven verplichtingen uitgaven
  TOTAAL 5 486 690 58 706 – 250 092  5 295 304 5 151 536 – 143 768
                
01 Algemeen 394 242      376 487 369 561  
                
 01Personeel en materieel kernministerie236 529236 5292 4602 410– 7 437– 7 337 231 552231 602230 483228 065– 1 069– 3 537
 02Vervallen              
 03Loonbijstelling00     000000
 04Prijsbijstelling0010 26110 261– 10 261– 10 261 000000
 05Onvoorzien12 29612 2967 6337 633– 19 929– 19 929 000000
 06Post-actieven24 12024 120– 104– 104   24 01624 01623 76923 769– 247– 247
 07Vervallen              
 08Vervallen              
 09Vervallen             
 10Opsporing en ruiming van explosieven8 1328 132  68– 3 932 8 2004 2008 4323 080232– 1 120
 11Uitvoering van werken door Domeinen21 00421 0048 8908 890– 5 299– 5 299 24 59524 59526 22925 4151 634820
 12Lasten en overige uitgaven van Domeinen85 80385 803  – 2 424– 2 424 83 37983 37980 37080 370– 3 009– 3 009
 13Uitgaven Bureau Schade-afwikkeling6 1946 194  531531 6 7256 7256 7476 7472222
 14Diverse uitgaven162164  1 8061 806 1 9681 9701 9782 11510145
 15Vervallen              
 16Vervallen              
                
02 Financiën Binnenland 120 897      89 015 72 198  
                
 01Muntwezen12 09712 097  11 09811 098 23 19523 19522 04721 155– 1 148– 2 040
 02Nominale waarde ontmunte munten00     000000
 03Garanties en waarborgen binnenland00 7 000   07 00007 00000
 04Deelneming in het kapitaal van banken00     000000
 05(Her)verzekering schaden aan derden00     000000
 06Vervallen              
 07Regeling Bijzondere Financiering175 00087 000  100 000– 44 830 275 00042 170275 00028 2640– 13 906
 08Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen05 400   10 000 015 400014 6830– 717
 09Kosten betalingsverkeer rijksoverheid16 40016 400  – 15 150– 15 150 1 2501 2501 0961 096– 154– 154
 10Verwerving vermogenstitels00     000000
                
03 Financiën Buitenland 933 664      711 332 705 029  
                
 01Vervallen              
 02Garanties aan de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden00     000000
 03Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden00     000000
 04Deelnemingen in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken188 000526 824778 614 – 92 06812 966 874 546539 790962 331546 98287 7857 192
 05Garanties inzake deelneming in het kapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken en garantie aan de EIB363 8840  – 120 0001 349 243 8841 349697 3222 297453 438948
 06Vervallen              
 07Garanties aan De Nederlandsche Bank00     00601 3450601 3450
 08Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten00     0055 268055 2680
 09Vervallen              
 10Exportkredietverzekering25 000 000385 700 – 165 000300– 79 700 25 000 300141 0008 872 190126 557– 16 128 110– 14 443
 11Wet Herverzekering Investeringen 250 0000  250 000  500 0000244 0000– 256 0000
 12Vervallen              
 13Deelneming in het kapitaal van Europese banken021 140  7 3718 053 7 37129 1938 45029 1931 0790
 14Garantie inzake deelneming in het kapitaal van Europese banken00     00205 1570205 1570
 15Vervallen              
                
04 Fiscale Zaken en Belastingen 4 037 887      4 118 470 4 004 748  
                
 01Personeel en materieel Belastingdienst3 152 5093 152 509187 616187 616– 7 233– 7 233 3 332 8923 332 8923 374 9863 350 25742 09417 365
 02Vervallen              
 03Bijdragen en staatsprijs betreffende fiscale zaken478478     478478365365– 113– 113
 04Vergoeding bij onterecht verzoek om bijstand bij invordering EU-heffingen00     000000
 05Uitgaven heffings- en invorderingsrente878 300878 300  – 98 300– 98 300 780 000780 000650 260650 260– 129 740– 129 740
 06Garantie procesrisico's250100     25010066221412– 79
 07Vervallen              
 08Vergoeding proceskosten6 5006 500  – 1 500– 1 500 5 0005 0003 8453 845– 1 155– 1 155

Mij bekend,

De Minister van Financiën,

Staat behorende bij de Wet van , Stb. en bij de financiële verantwoording over het jaar 1996 Rekening 1996 (inclusief slotwetmutaties), Ministerie van Financiën (IXB) Onderdeel ontvangsten (bedragen x f 1000)

   (1) (2) (3)  (4) = (1) + (2) + (3) (5) (6) = (5) – (4)
Art.Omschrijving Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) op grond van eerste suppletore begroting Mutaties (+ of –) op grond van tweede suppletore begroting  Totaal geraamdRealisatie Slotwetmutaties (+ of –) (+ = meer ontvangen)
   ontvangsten ontvangstenontvangsten  ontvangsten ontvangsten ontvangsten
  TOTAAL133 750 6771 474 1411 091 563 136 316 381140 723 2514 406 870
          
01 Algemeen904 602   1 532 4001 514 745 
          
 01Ontvangsten uit verrichte werkzaamheden, kernministerie0   000
 02Vervallen        
 03Vervallen        
 04Afdracht Staatsloterij en Instantloterij148 59510 0005 175 163 770171 7117 941
 05Ontvangsten uit exploitatie Domeinen198 27140 23328 674 267 178263 249– 3 929
 06Ontvangsten uit verkoop Domeinen539 600– 69 352418 906 889 154862 571– 26 583
 07Diverse ontvangsten Domeinen4 2001 0008 900 14 10016 6722 572
 08Ontvangsten Bureau Schadeafwikkeling8 500 300 8 8009 368568
 09Vervallen        
 10Diverse ontvangsten, kernministerie5 436131 00052 962 189 398191 1741 776
          
02 Financiën Binnenland2 101 223   2 398 2132 418 127 
          
 01Winstuitkering De Nederlandsche Bank1 825 000225 00021 051 2 071 0512 071 0510
 02Rente De Nederlandsche Bank–FMS account13 090– 2 8005 610 15 90018 1082 208
 03Ontvangsten Muntwezen1 0661 30013 500 15 86616 209343
 04Toename munten in circulatie27 750   27 75030 5862 836
 05Vervallen        
 06Vervallen        
 07Diverse ontvangsten financiën binnenland2 847 – 642 2 2052 2072
 08Dividend uit staatsdeelnemingen65 4006 2006 635 78 23579 129894
 09Vervallen        
 10Regeling Bijzondere Financiering en Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen 30 000 77 30 07743 45513 378
 11Opbrengst verkoop vermogenstitels0 7 500 7 5007 5000
 12Rente en aflossing diverse leningen136 07089012 669 149 629149 882253
          
03 Financiën Buitenland484 558   797 346912 268 
          
 01Vervallen        
 02Tijdelijke financiering van de liquiditeiten van de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden0   000
 03Ontvangsten Europese Investeringsbank5 175 52 5 2275 2270
 04Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten0   000
 05Diverse ontvangsten financiën buitenland8 68380 0002 736 91 41991 819400
 06Exportkredietverzekering470 000110 000120 000 700 000814 802114 802
 07Wet Herverzekering Investeringen700   700420– 280
          
04 Fiscale Zaken en Belastingen130 260 294   131 588 422135 878 111 
          
  A. Niet-belastingontvangsten2 004 319   2 018 8692 036 333 
          
 01Ontvangsten heffings- en invorderingsrente 1 010 000 – 200 000 810 000674 916– 135 084
 02Kosten vervolging76 90013 00020 100 110 000111 7261 726
 03Ontvangsten uit verrichte werkzaamheden, Belastingdienst521 6082 00029 850 553 458555 4622 004
04 Bijdrage van de EU in de inningskosten van EU-douanerechten313 50036 500– 14 000 336 000326 737– 9 263
 27Diverse ontvangsten Belastingdienst10 41121 2003 800 35 411188 468153 057
 28Opbrengsten van schikkingen en administratieve boeten71 900 102 100 174 000179 0245 024
          
  B. Belastingontvangsten128 255 975   129 569 553133 841 778 
          
 05Inkomstenbelasting6 847 176– 751 258– 901 509 5 194 4094 738 440– 455 969
 06Vermogensbelasting1 292 16360 101– 94 444 1 257 8201 223 124– 34 696
 07Vennootschapsbelasting18 867 296107 3221 475 237 20 449 85522 539 6162 089 761
 08Loonbelasting37 549 996– 1 146 204– 231 817 36 171 97536 478 562306 587
 09Dividendbelasting1 979 027– 77 27230 050 1 931 8052 003 74671 941
 10Kansspelbelasting145 9594 293  150 252167 12116 869
 11Motorrijtuigenbelasting2 560 0002 230 00025 000 4 815 0005 000 195185 195
 12Accijns van lichte olie4 722 024571 1228 586 5 301 7325 253 122– 48 610
 13Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie2 809 660354 2078 586 3 172 4533 149 716– 22 737
 14Wijnaccijns en accijns van mousserende dranken274 74612 878– 4 293 283 331276 483– 6 848
 15Alcoholaccijns764 136– 21 4644 293 746 965776 58329 618
 16Bieraccijns523 734– 17 1724 293 510 855524 98914 134
 17Suikeraccijns0    – 5– 5
 18Tabaksaccijns2 627 255– 145 959  2 481 2962 529 80648 510
 19Accijns van alcoholvrije dranken0   0– 159– 159
 20Belasting van personenauto's en motorrijwielen3 550 228– 4 293– 8 585 3 537 3503 752 085214 735
 21Omzetbelasting35 023 695– 115 15157 231 34 965 77536 246 2151 280 440
 22Belastingen van rechtsverkeer4 095 427– 188 888150 252 4 056 7914 513 406456 615
 23Rechten van successie, van overgang en van schenking1 635 595– 115 908– 8 586 1 511 1011 674 367163 266
 24Overige belastingontvangsten77 2724 293  81 56548 476– 33 089
 25Belasting op een milieugrondslag2 434 07494 444– 68 686 2 459 8322 494 23334 401
 26Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten347 72512 879  360 604343 614– 16 990
 29Belasting op zware motorrijtuigen128 787   128 787108 043– 20 744

Mij bekend,

De Minister van Financiën,

TOELICHTING BIJ DE REKENING

ALGEMEEN DEEL

1. INLEIDING

Het ministerie van Financiën draagt verantwoordelijkheid voor de voorbereiding en uitvoering van het algemene financieel-economische beleid, het doelmatig beheer van 's Rijks financiën, de belastingpolitiek en fiscale wetgeving en de heffing, inning en controle van Rijksbelastingen.

De indeling van de memorie van toelichting is als volgt. In het algemeen deel wordt teruggeblikt op de begrotingsuitvoering (paragraaf 2), het financieel management (paragraaf 3) en het gevoerde beleid per beleidsterrein (paragraaf 4 t/m 7).

De artikelsgewijze toelichting bij de rekening bevat per begrotingsartikel een inhoudelijke toelichting bij opmerkelijke verschillen tussen de oorspronkelijke begroting en de uiteindelijke realisatie. Aangezien deze verschillen (in het merendeel van de gevallen) al in de eerdere suppletore begrotingen zijn toegelicht, heeft de toelichting bij de rekening veelal een samenvattend karakter.

2. TERUGBLIK BEGROTING

2.1. Begrotingsmutaties op hoofdlijnen

Het begrotingsjaar 1996 werd voor IXB gekenmerkt door onderschrijdingen bij de uitgaven en meevallende niet-belastingontvangsten. In totaal zijn de realisaties met f 1 722 mln. meegevallen. F 335 mln. daarvan is gerealiseerd bij de uitgaven en f 1 387 mln. daarvan bij de ontvangsten. De grafieken 2.1 en 2.2 geven de raming en realisatie van de uitgaven en ontvangsten op de IXB-begroting weer onderverdeeld naar beleidsmatige clusters.

kst-25479-12-1.gif

Grafiek 2.1. Raming en realisatie uitgaven IXB

De lagere uitgaven van f 335 mln. worden met name veroorzaakt door meevallende programma-uitgaven EKI (f 259 mln.) (Exportkredietverzekering) en BF (f 59 mln.) (Bijzondere Financiering) en verder de meevallende uitgaven Heffings- en Invorderingsrente (f 228 mln.). Verder zijn de apparaatsuitgaven van de Belastingdienst in 1996 hoger uitgekomen dan bij de ontwerpbegroting was geraamd (f 198 mln.), hetgeen te maken heeft met loon- en prijsbijstelling en intensiveringen, zoals het fraudebestrijdingsplan en fiscale wetsvoorstellen.

kst-25479-12-2.gif

Grafiek 2.2. Raming en realisatie niet-belastingontvangsten IXB

De ontvangstenmeevaller van in totaal f 1 387 mln. is net als bij de uitgaven voor een groot deel (f 358 mln.) opgetreden bij de programma-ontvangsten, waarbij f 345 mln. voor rekening van EKI is. Voorts zijn de verkoopopbrengsten van Domeinen met ca. f 400 mln. meegevallen en is verder de winstafdracht van DNB met f 246 mln. meegevallen. Daarnaast is de post overige ontvangsten hoger uitgevallen met als voornaamste oorzaken de verkoop van goudvoorraden (f 180 mln.), hogere ontvangsten administratieve boeten (f 107 mln.), een overboeking van een rekening buiten begrotingsverband naar het artikel diverse ontvangsten Belastingdienst (f 150 mln.) en hogere diverse ontvangsten financiën buitenland (f 83 mln.). Tenslotte zijn de ontvangsten heffings- en invorderingsrente met f 335 mln. tegenvallen.

2.2. Begrotingsuitvoering

Tabel 2.1 geeft een globaal overzicht (uitgaven en ontvangsten gesaldeerd) van de grootste afwijkingen op begroting IXB ten opzichte van ontwerp-begroting 1996.

Tabel 2.1. Begrotingsjaar 1996: afwijkingen op hoofdlijnen (x f 1 mln., «–» = tekortverlagend; totaal kan afwijken door afronding)

Totale onderuitputting:– 1 722
  
– Niet-relevant voor ijklijn: 
* Heffings- en Invorderingsrente+ 107
* Administratieve boeten– 107
* Winstafdracht DNB– 246
* opbrengst goud-verkopen– 180
* Ontwikkelingssamenwerking+ 22
* opbrenst verkopen vermogenstitels– 8
* Nominale waarde munten in circulatie– 3
– Desalderingen,technische overboekingen en Middelenafspraken Domeinen– 90
  
Totale relevante onderuitputting– 1 217
  
Overige majeure mutaties:  
* Exportkredietverzekering– 604
* Domeinen– 300
* Personeel en materieel Belastingdienst+ 198
* Kosten vervolging– 35
* Ontvangsten uit verrichte werkzaamheden Belastingdienst– 34
* Diverse ontvangsten Belastingdienst– 178
* Bijzondere Financiering / Garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen– 63
* Diverse ontvangsten Financiën buitenland– 83
* Kosten betalingsverkeer– 15
* Vervroegde Aflossing NIC lening– 13
* Afdracht SENS /Instantloterij– 23
* Dividend staatsdeelnemingen– 14
* Diversen– 53

Van de totale afwijking (f 1722 mln.) ten opzichte van de ontwerp-begroting zijn de posten die niet relevant zijn voor de IXB uitgavenijklijn apart weergegeven. De grootste posten (> f 100 mln.) worden hieronder globaal toegelicht. Voor verdere toelichtingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij deze rekening.

Niet relevante onderuitputting

Bij zowel de uitgaven als de ontvangsten heffings- en invorderings-rente hebben zich onderschrijdingen voorgedaan (respectievelijk

– f 228 mln. en – f 335 mln.) die per saldo resulteerden in een tegenvaller van f 107 mln. Oorzaken voor deze onderschrijdingen zijn de lage rentestand en maatregelen van de Belastingdienst om de doorlooptijden van de afhandelingen van aangiften te versnellen. Per saldo is er sprake van een tegenvaller door het effect van de aanscherping van het uitstelbeleid.

De hogere ontvangsten administratieve boeten ten opzichte van de ontwerpbegroting is ontstaan doordat in de raming rekening is gehouden met een negatief effect van de invoering van de Houderschapsbelasting op de opbrengsten van de administratieve boeten. De raming is bij 2e suppletore begroting opwaarts bijgesteld omdat dit negatieve effect kleiner bleek dan verwacht was.

De winstafdracht DNB is in 1996 f 246 mln. meegevallen ten opzichte van de ontwerp-begroting 1996, hetgeen met name voortvloeit uit door DNB gerealiseerde boekwinsten op de beleggingsportefeuille als gevolg van de in 1995 sterk gedaalde kapitaalmarktrentes.

De Staat heeft in 1996 een voorraad goudbaren en gouden munten verkocht die sinds de Tweede Wereldoorlog in een depot in Canada lagen opgeslagen. Destijds is tot aanschaf besloten omdat opnieuw een situatie zou kunnen ontstaan van een regering in ballingschap, welke reden thans niet meer aanwezig lijkt. De netto-opbrengst bedroeg f 180 mln.

Voorts zijn er mutaties van technische aard geweest zoals overboekingen (van en naar andere departementen en van de aanvullende post fiscale wetsvoorstellen) en verwerking van ontvangsten die vallen onder de middelenafspraken Domeinen.

Relevante onderuitputting

Zowel de uitgaven als de ontvangsten bij de Exportkredietverzekering (EKI) zijn fors meegevallen. De totale uitgavenonderschrijding bedraagt f 259 mln., waarvan f 253,5 mln. voor rekening van de schade-uitkeringen komt. Daarnaast vielen de ontvangsten f 345 mln. hoger uit: een meevaller van f 341 mln. bij de schaderestituties en een meevaller van f 4 mln. bij de premie-ontvangsten. Bij de 1e en 2e suppletore begroting was het meevallende beeld al duidelijk zichtbaar, zodat daarvan reeds f 475 mln. is ingeboekt. De realisatie is uiteindelijk nog eens f 129 mln. meegevallen.

De opbrengsten- en uitgavenrealisaties van Domeinen specifiek voor IXB zijn in 1996 met f 300 mln. meegevallen, waarvan het grootste deel wordt verklaard door de verkoop van agrarische onroerende goederen (ca. f 213 mln.). Er is voor f 9 mln. meer aan zand verkocht en er is een eerste termijn betaling van f 30 mln. ontvangen in verband met de verkoop van de Maasvlakte. De overige meevallers ter grootte van f 48 miljoen worden in het artikelsgewijze deel van de verantwoording verder toegelicht. Daarnaast zijn verkoopopbrengsten Domeinen uit hoofde van middelenafspraken met f 100 mln. meegevallen. De totale meevaller bij Domeinen bedraagt dus f 400 mln.

De apparaatsuitgaven van de Belastingdienst zijn per saldo f 198 mln. hoger uitgevallen dan aanvankelijk geraamd. De stijging heeft te maken met maatregelen in het kader van uitvoering fiscale wetsvoorstellen (+ f 71,3 mln.), overboeking naar VROM in verband met huisvesting (– f 66,8 mln.), loon- en prijsbijstellingen (+ f 34,4 mln.) en hogere uitgaven in verband met technische douane-bijstand aan Suriname en Nederlandse Antillen (+ f 25 mln.). Overigens staan hier ook even hoge ontvangsten tegenover. Daarnaast is het kader opgehoogd voor maatregelen ten behoeve van de uitvoering van het fraudebestrijdingsplan (+ f 90,8 mln.). Verder is de begroting apparaatsuitgaven Belastingdienst opgehoogd voor posten die niet in 1995 maar in 1996 tot betaling zijn gekomen (+ f 21,5 mln.) zoals met name de WOZ. Hiervoor is gebruik gemaakt van de eindejaarsmarge. Daarnaast zijn door stijgende exploitatielasten en een grotere inhuur van externen dan waarmee vooraf rekening was gehouden, hogere automatiseringsuitgaven gerealiseerd (+ f 17,3 mln.). Ten slotte is de begroting verhoogd naar aanleiding van overboekingen en desalderingen (+ f 4,1 mln.).

De hogere realisatie bij diverse ontvangsten Belastingdienst(+ f 178 mln.) heeft grotendeels (f 150 mln.) betrekking op een overboeking van een rekening buiten begrotingsverband naar dit artikel. Het betreft met name ontvangsten uit oude jaren van de periode voor 1993.

Daarnaast zijn er hogere ontvangsten gerealiseerd van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken en het ministerie van Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingssamenwerking) in verband met technische bijstand aan de Belastingdienst in Suriname en de Nederlandse Antillen. De daarmee samenhangende hogere uitgaven zijn toegelicht bij uitgavenartikel 04.01.

3. FINANCIEEL MANAGEMENT

In deze paragraaf wordt teruggeblikt op het financieel management in 1996. Het financieel management wordt vormgegeven op basis van een besturingsfilosofie die in 1993 is vastgesteld. Elementen van deze filosofie zijn concentratie op kerntaken, uitvoering op afstand en het realiseren van een meer resultaatgericht management op basis van planning en control. Tevens wordt ingegaan op de administratieve organisatie en financiële informatievoorziening en het gevoerde beleid inzake misbruik en oneigenlijk gebruik.

3.1. Uitvoering op afstand

Mede naar aanleiding van het rapport van de commissie Sint en het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de zelfstandige bestuursorganen is binnen Financiën een nader onderzoek uitgevoerd naar de gecreëerde aansturingsen terugkoppelingsmechanismen tussen het kernministerie en verzelfstandigde onderdelen. Het onderzoeksrapport is in maart 1997 aan de Tweede Kamer verstuurd. Belangrijkste conclusie is dat het huidige toezichtsinstrumentarium in het algemeen toereikend is. Aanbevolen is wel de relatie tussen het ministerie en een zelfstandig bestuursorgaan te beschrijven. Ook zal de relatie met zelfstandige bestuursorganen iedere vijf jaar onderwerp van beleidsevaluatie zijn.

3.2. Planning en control

De bij een resultaatgericht decentraal managementconcept passend planning- en controlinstrumentarium waarover in deze paragraaf verantwoording wordt afgelegd zijn beleidsevaluaties (inclusief doorlichtingen), kengetallen en de jaarplan- en verslagcyclus.

Binnen Financiën wordt vanaf 1995 in de zogeheten Zomernota gerapporteerd over de (verdere) ontwikkeling en toepassing van planning en control. Het uitgangspunt hierbij is dat, rekening houdend met de specifieke aard van het takenpakket, per dienstonderdeel wordt gestreefd naar een optimale mix van planning en controlinstrumenten. Het gaat om de goede mix van planning- en controlinstrumenten, mede gebaseerd op een afweging van kosten en nut, waarmee de eigen organisatie adequaat kan worden bestuurd en verantwoording kan worden afgelegd over de geleverde prestaties.

Net als het voorgaande jaar is in de ontwerp-begroting een rapportage over uitgevoerde, lopende en voorgenomen evaluatie-onderzoeken opgenomen. Daarbij wordt ook ingegaan op het gerealiseerde beleid ten aanzien van beleidsevaluatie. Om de kwaliteit te waarborgen wordt een deel van de afgeronde onderzoeken door de centrale directies globaal beoordeeld aan de hand van vooraf vastgestelde criteria die betrekking hebben op probleemstelling, empirisch materiaal, typering onderzoek, onderzoeksmethoden, bruikbaarheid rapport en budgettaire aspecten. Naast het waarborgen van de kwaliteit is aandacht besteed aan het stimuleren van beleidsevaluatie en aan het daadwerkelijk gebruik van de resultaten/beleidsconclusies van de evaluaties.

In de Miljoenennota 1997 is een overzicht opgenomen waarin aangegeven is welk gedeelte van de begrotingen is toegelicht met ramingskengetallen. Op dit terrein scoort Financiën relatief goed. In 1996 is vooral gewerkt aan het ontwikkelen en verbeteren van doelmatigheids- en doeltreffendheidskengetallen bij de Belastingdienst en Domeinen.

In 1994 is een start gemaakt met het invoeren van een jaarplan- en verslagcyclus binnen Financiën. Het opstellen en (gaan) werken met jaarplannen en jaarverslagen binnen het kernministerie komt steeds meer van de grond. De meeste directies beschikken inmiddels over een jaarplan en -verslag. Ook de kwaliteit van deze stukken is sterk verbeterd. Tevens is een start gemaakt met het opstellen van overkoepelende jaarplannen en -verslagen per directoraat-generaal. De centrale directies beschikken al sinds 1995 over een overkoepelend sociaal en financieel jaarverslag.

3.3. Administratieve organisatie en financiële informatievoorziening

De bestuurlijke informatieverzorging binnen Financiën is op een voldoende niveau. In 1996 is binnen het kerndepartement een inventarisatie gehouden van de in gebruik zijnde handboeken administratieve organisatie en de actualiteit en gebruikswaarde daarvan. Dit heeft geleid tot een aantal aanbevelingen.

In 1996 is de nota «Herijking beleid bestuurlijke informatieverzorging/administratieve organisatie» door de bestuursraad goedgekeurd. De kern van deze herijking is om, nu de rechtmatigheid van het financieel beheer op orde is, het accent meer te gaan leggen op (het ondersteunen van) de doelmatigheid. Wel blijft het waarborgen van de rechtmatigheid een belangrijke randvoorwaarde. Verdere stappen zijn gezet om uitvoering te geven aan dit beleid. Zo is er een aantal doorlichtingen op het terrein van de bestuurlijke informatieverzorging uitgevoerd.

De Algemene Rekenkamer stelde in het Rechtmatigheidsonderzoek 1995 vast dat de Rijkshoofdboekhouding geen richtlijnen heeft vastgelegd met betrekking tot het openen en sluiten van rekeningen-courant met derden. In het concept-besluit Kasbeheer zijn de uitgangspunten hiervoor op hoofdlijnen aangegeven. Een nadere uitwerking daarvan zal nog plaatsvinden.

Het Financieel Beheer Systeem (FBS) is, na een periode van systeemontwikkeling en groot onderhoud in de jaren 1992 tot 1995, in 1996 in rustiger vaarwater terecht gekomen. De kwaliteit van FBS is bevestigd in een extern onderzoek waarbij ook de interdepartementale beheer- en onderhoudsorganisatie is betrokken. Met behulp van het managementinformatiesysteem EIS is een applicatie ontwikkeld, waarin personele en financiële informatie worden geïntegreerd.

3.4. Beleid inzake misbruik en oneigenlijk gebruik

3.4.1. Algemeen

De gevoeligheid van geldstromen voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) wordt in beginsel veroorzaakt door de wet- en regelgeving waarop deze geldstromen zijn gebaseerd. In principe zijn regelingen M&O gevoelig wanneer:

1. er sprake is van een (aanspraak op een) financiële uitkering aan of een heffing ten laste van een belanghebbende (buiten het Rijk) anders dan als betaling voor aan het Rijk geleverde goederen of diensten; en

2. de hoogte van de uitkering of heffing afhangt van gegevens die door deze belanghebbende verstrekt moeten worden.

Wanneer er echter een adequaat controle- en sanctiebeleid wordt gevoerd, blijven de regelingen in principe wel M&O-gevoelig, maar wordt het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik in voldoende mate beperkt.

Wat het ministerie van Financiën betreft zijn – naast de fiscale wet- en regelgeving – de volgende regelingen in beginsel als M&O-gevoelig aan te merken: de regeling Bijzondere Financiering (BF), de exportkredietverzekering (EKI), de Bijdrageregeling kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog en enkele personele uitgaven (met name de tegemoetkoming ziektekosten).

3.4.2. Kernministerie

Het M&O-beleid, met name het controle- en sanctiebeleid, is ingebed in een stelsel van organisatorische maatregelen. Dit beleid omvat dus ook het nemen van aanvullende controlemaatregelen ten aanzien van M&O-gevoelige regelingen, indien dit noodzakelijk wordt geacht. Maatregelen ter voorkoming van M&O-problematiek vormen zodoende een belangrijk en integraal onderdeel van de beheersingswerkzaamheden («control») op het ministerie.

In de Slotwet/Rekening IXB 1994 (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 304, nr. 2) is uitvoerig ingegaan op het M&O-beleid rond de regelingen die in beginsel als M&O-gevoelig zijn aangemerkt. Aangezien het M&O-beleid op deze terreinen in 1996 niet is gewijzigd ten opzichte van 1994 wordt hier kortheidshalve naar verwezen.

Alleen het M&O-beleid met betrekking tot het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (BTZR) is op onderdelen geherformuleerd.

In de reactie op de resultaten van het Rechtmatigheidsonderzoek 1994 van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 275, nrs. 1–2) is reeds gemeld, dat in 1995 begonnen zou worden met een integrale controle op het gebruik van de BTZR met als uitgangspunt de voor deze controle door de Rekenkamer geformuleerde norm (opvragen van polissen en in voorkomende gevallen van samenlevingscontracten).

Het controlebeleid dat door het Facilitair Salarisbedrijf (FSB) van Financiën wordt verricht is tweeledig. In de eerste plaats worden de aanvraagformulieren en de wijzigingsformulieren door FSB intensief gecontroleerd. De formulieren geven reeds aan in welke gevallen bewijsstukken meegezonden moeten worden, zodat het opvragen van (aanvullende) bewijsstukken beperkt blijft. In de tweede plaats heeft FSB in een tijdsbestek van twee jaar (1995–1996) alle ambtenaren gecontroleerd. Maandelijks is een aantal ambtenaren schriftelijk benaderd om bewijsstukken op te sturen. Als niet aan het verzoek wordt voldaan verzendt FSB een rappelbrief met het verzoek alsnog de gevraagde bescheiden op te sturen. Indien vervolgens de bescheiden niet bij FSB binnenkomen, wordt op grond van artikel 8 van het besluit de eerstvolgende betaling opgeschort. In totaliteit werd er ca. f 262 000,– teruggevorderd en ca. f 56 000,– nabetaald. Per saldo resulteerde een opbrengst van ca. f 206 000,–. Het totaal aantal controle-uren kan worden berekend op ca. 3000 uur. Gezien de relatief beperkte resultaten van het tweejarig onderzoek wordt overwogen om de controledichtheid terug te brengen van eens in de twee jaar naar eens in de vier jaar.

3.4.3. Belastingdienst

Bij alle uit te voeren fiscale taken wordt de Belastingdienst, in meer of mindere mate, geconfronteerd met de problematiek van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik bij de toepassing van fiscale wet- en regelgeving vormt een geïntegreerd onderdeel van het door de Belastingdienst gevoerde rechthandhavingsbeleid. Ook bij een toereikend M&O-beleid blijft er sprake van inherente onzekerheid met betrekking tot de volledigheid van belastingheffing en (in mindere mate) -inning. Deze onzekerheid is niet nader kwantificeerbaar.

Een eerste aandachtspunt bij de uitvoering van het M&O-beleid betreft het beoordelen van de M&O-gevoeligheid van nieuwe wet- en regelgeving. Binnen de Belastingdienst wordt deze structureel op handhaafbaarheid beoordeeld. Naast een goede voorlichting is de aanwezigheid van een toereikend controle- en sanctiebeleid een voorwaarde voor een effectieve uitvoering van de wet- en regelgeving. Er wordt vaktechnisch toezicht uitgeoefend op de uitvoering van het controlebeleid. Op eenheden is dit de taak van de vakgroep-coördinator controle en het vaktechnisch overleg. Ook verschillende portefeuillehouders en in het bijzonder de portefeuillehouder controlebeleid, spelen een belangrijke rol hierbij. Het sanctiebeleid is wettelijk geregeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en nader uitgewerkt in de Leidraad Administratieve Boeten.

De Belastingdienst besteedt veel aandacht aan het opsporen van belastingplichtige ondernemers. Van belang in dat kader zijn onder meer de gegevensuitwisseling met andere instanties, de waarnemingen ter plaatse en de landelijke acties.

Voor aanvullende opmerkingen met betrekking tot het M&O-beleid bij de Belastingdienst wordt verwezen naar paragraaf 7.2.4.

4. BELEIDSTERREIN ALGEMEEN

In deze paragraaf wordt allereerst gerapporteerd over de personele uitgaven en het gevoerde personeelsbeleid van het kernministerie (4.1). Vervolgens wordt ingegaan op de materiële uitgaven (4.2), de Staatsloterij (4.3), Domeinen (4.4) en het Bureau Schade-afwikkeling (4.5).

4.1. Personeel kernministerie

4.1.1. Personele uitgaven

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de omvang en de samenstelling van de personeelsuitgaven van het kernministerie vanaf 1992 t/m 1996. De ontwikkeling van de personele uitgaven wordt in grafiek 4.1 weergegeven. Hierin wordt de jaarlijkse loonbijstelling ten behoeve van de vergelijking in de tijd apart weergegeven. Grafiek 4.2 geeft een overzicht van de formatie en de bezetting. In grafiek 4.3 worden ten slotte de gemiddelde salariskosten per werknemer weergegeven, waarbij de gecumuleerde loonbijstelling apart is weergegeven. Door verwerking van herziene inzichten naar aanleiding van het ramingsonderzoek in 1996 kunnen de grafieken afwijken van eerder gepresenteerde grafieken.

Grafiek 4.1 Personele Uitgaven Grafiek 4.2. Formatie en bezetting

kst-25479-12-3.gifkst-25479-12-4.gifkst-25479-12-5.gif

De personele uitgaven (excl. de gecumuleerde loonbijstelling) zijn in 1996 ten opzichte van 1995 licht gedaald. Dit wordt mede veroorzaakt door een daling van de gemiddelde salariskosten. Uit grafiek 4.2 blijkt dat de formatie in 1996 ongeveer gelijk is gebleven aan de formatie in 1995. In 1995 en 1996 is de bezetting relatief meer toegenomen dan de formatie waardoor per saldo het aantal vacatures (formatie – bezetting) is afgenomen.

kst-25479-12-6.gif

Grafiek 4.3 Gemiddelde salariskosten

Uit grafiek 4.3 blijkt dat de gemiddelde salariskosten in 1996 ten opzichte van de voorgaande jaren zijn gedaald. De daling is het gevolg van de in- en uitstroom van personeel waarbij relatief duur personeel wordt vervangen door relatief goedkoop personeel.

4.1.2. Management Development en loopbaanontwikkeling

De belangrijkste doelstellingen van dit beleid zijn het sturen op de kwaliteiten en de ontwikkeling van medewerkers en het verbreden van de inzetbaarheid. In dit licht is besloten dat met iedere medewerker die een functie vervult vanaf schaal 10, jaarlijks een loopbaangesprek wordt gevoerd. Ten behoeve van dit gesprek zijn twee aparte basisprofielen ontwikkeld, één voor medewerkers en één voor leidinggevenden. Met behulp van deze profielen wordt een visie gegeven ten aanzien van bepaalde aspecten van het functioneren van de medewerker en op basis hiervan worden afspraken gemaakt over een mogelijke loopbaanontwikkeling. Ter ondersteuning zijn aan alle leidinggevenden die dit type gesprekken voeren, workshops loopbaan- en functioneringsgesprekken aangeboden. Verder is een brochure verschenen over de samenhang tussen beoordelings-, functionerings- en loopbaangesprekken, welke naar alle medewerkers is gestuurd. Ten slotte is in 1996 een loopbaanmodule ontwikkeld en uitgevoerd, waarin medewerkers die zich willen oriënteren op hun loopbaan, worden begeleid. Ook is in november 1996 voor het eerst een conferentie voor directeuren georganiseerd met als thema «leidinggeven aan professionals».

4.1.3. Opleidingen

Voor beleidsmedewerkers in de schalen 10 en 11 en voor leidinggevenden tot het niveau van plaatsvervangend directeur zijn afzonderlijke leergangen ontwikkeld en voor het eerst uitgevoerd. Het betreffen de Basisopleiding Financiën (BOF) en Leidinggeven als Coach (LAC).

4.1.4. Arbeidsmarktbeleid

Dit beleid is vooral gericht op een directe benadering van de voor Financiën relevante doelgroepen, die grotendeels bestaan uit jonge academici met een economische of fiscaal juridische achtergrond. Zo werden bezoeken gebracht aan bedrijvendagen op universiteiten waar informatie over het werken bij Financiën wordt gegeven. Ook is geadverteerd in media die de doelgroep (jonge academici) rechtstreeks bereiken.

4.1.5. Emancipatie

Het emancipatiebeleid van het kernministerie richt zich op vergroting van het aandeel vrouwen, en in het bijzonder het aandeel vrouwen in functies vanaf schaal 10. Met name bij de instroom van nieuw personeel en doorstroom van zittend personeel wordt hier aandacht aan besteed. Zo bestond in 1996 32% van de instroom in functies vanaf schaal 10 uit vrouwen. De instroom in functies in schalen 1 tot en met 9 bestond voor 64% uit vrouwen. Met betrekking tot stimulering van de doorstroom wordt er speciaal aan vrouwen die nog geen leidinggevende functie vervullen, maar zich er wel op willen orienteren, een managementleergang aangeboden. Verder wordt werken in deeltijd, zowel onder mannen als vrouwen, gestimuleerd, en wordt kinderopvang aangeboden.

Onderstaand overzicht geeft de stand van zaken m.b.t. de aanwezigheid van vrouwen op het kernministerie van Financiën per 31-12-1996, gerelateerd aan de streefcijfers die het ministerie van Binnenlandse Zaken geeft en de cijfers per eind 1995.

Tabel 4.1 Aantal vrouwen in personeelsbestand

 Streefcijfer31-12-9431-12-9531-12-96
Aandeel vrouwen totale personeelsbestand33%29%32%32%
Aandeel vrouwen schaal 10 en hoger20%16%19%19%

Eind 1996 werkten op het kernministerie 368 medewerkers in deeltijd. Hieronder bevonden zich 117 mannen en 251 vrouwen. Daarmee werkt 10% van de mannen in deeltijd en 45% van de vrouwen.

4.1.6. Ziekteverzuim

De in 1993 in gang gezette intensivering van het ziekteverzuimbeleid werpt nog steeds vruchten af. Belangrijke aandachtspunten binnen dit beleid zijn het benadrukken van de rol van de leidinggevende teneinde het kortdurend verzuim terug te dringen en het houden van vergaderingen van sociaal medische teams per directie teneinde het langdurig verzuim terug te dringen. Resultaat van dit beleid is een verlaging van het ziekteverzuimpercentage van 6,1% in 1993 tot 3,8% in 1996. Net als over 1995 kan over 1996 vastgesteld worden dat het kernministerie van Financiën het laagste ziekteverzuimpercentage binnen de rijksoverheid heeft. De daling is vooral gerealiseerd door het terugdringen van de gemiddelde verzuimduur. Ook de meldingsfrequentie is licht gedaald van 2,0 in 1995 tot 1,9 in 1996. In onderstaande grafiek is het (voortschrijdend) ziekteverzuimpercentage per dienstonderdeel te zien over de jaren 1994 tot en met 1996.

kst-25479-12-7.gifkst-25479-12-8.gif

Grafiek 4.4 Ziekteverzuim (%)

4.2. Materieel

Om inzicht te geven in de ontwikkelingen van een aantal kostensoorten, die binnen het artikelonderdeel «materieel kernministerie» worden onderscheiden, is in onderstaande grafiek het nominale verloop gegeven van een aantal uitgavenclusters.

Grafiek 4.5 Materiële uitgavenclusters

kst-25479-12-9.gifkst-25479-12-10.gif

De uitgaven van het automatiseringscluster betreffen onder meer aanschaf en exploitatie van apparatuur en programmatuur, alsmede onderhoud en aanschaf van meer conventionele kantoormachines. Naast de gebruikelijke werkzaamheden is in 1996 onder meer een nieuw personeelsinformatiesysteem voorbereid en ingevoerd. Voorts is een aantal specifieke toepassingen tot stand gekomen zoals een gemoderniseerd systeem voor de administratie van de staatsschuld, een toepassing waarmee de departementen op afstand electronische betaalstukken kunnen fiatteren en een nieuwe toepassing voor betalingen vanuit het Gemeentefonds aan de gemeenten. Het cluster personeelsontwikkeling omvat onder andere uitgaven voor opleidingen, en werving en selectie. Tot slot worden in de grafiek de exploitatie-uitgaven weergegeven zoals reis- en verblijfkosten, communicatiekosten, de bureaukosten en uitgaven voor de aanschaf van bedrijfsmiddelen. De toename van het exploitatie-cluster is met name het gevolg van een verhoging van het communicatiebudget als gevolg van uitgaven ten behoeve van de Euro-voorlichting en het netwerk. Op het kerndepartement is met het oog op de integratie van dataverkeer, beeldverkeer en nieuwe vormen van telefonie in 1996 een geavanceerd netwerk aangelegd.

4.3. Staatsloterij

In 1996 zijn de besprekingen tussen de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (SENS) en de Stichting Nationale Sporttotalisator over de voorgenomen fusie voortgezet. Bovendien is de BankGiroLoterij die belangstelling voor aansluiting bij de fusie heeft tot de besprekingen toegetreden. De besprekingen zullen naar verwachting in 1997 conclusief worden. De Raad van State is om advies gevraagd over een voor de fusie noodzakelijke wijziging van de Wet op de kansspelen. In 1996 is SENS begonnen met het ontwikkelen van een nieuwe loterij welke in 1997 zal worden geïntroduceerd.

4.4. Domeinen

4.4.1. Begroting

In 1996 heeft de dienst Domeinen ten opzichte van voorgaande jaren record-ontvangsten gerealiseerd tegen gelijkblijvende uitgaven. Uit grafiek 4.6 blijkt dat ten opzichte van het bij ontwerpbegroting geraamde uitgavenbudget per saldo een kleine onderschrijding is opgetreden van ca. f 3 mln.

kst-25479-12-11.gif

Grafiek 4.6: Uitgaven Domeinen 1996

Uit grafiek 4.7 op de volgende pagina blijkt dat ten opzichte van de totaal bij de ontwerpbegroting geraamde ontvangsten een forse meevaller van ca. f 400 mln. is opgetreden. Deze meevaller is in de verkoopsfeer (ontvangstenartikel 01.06) in hoofdzaak terug te voeren op een hausse aan verkopen van agrarische domeinen, op de omvangrijke verkopen van onroerende defensie-objecten alsmede van schoolgebouwen en van een bijzonder object als de Maasvlakte. De ontvangsten uit afstoting van roerende zaken viel mee door met name de verzelfstandiging van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. In de sfeer van ingebruikgeving (ontvangstenartikel 01.05) zijn het vooral de huurpenningen uit Kadasterpanden en Rijksmusea geweest die aan de meevaller hebben bijgedragen.

kst-25479-12-12.gif

Grafiek 4.7: Ontvangsten Domeinen 1996

4.4.2. Terugkoppeling op beleidsvoornemens en ontwikkelingen 1996

Het in de ontwerpbegroting 1996 genoemde onderzoek naar de bestaande middelenafspraken over de ontvangsten uit de afstoot van overtollige roerende en onroerende zaken is in 1996 intern afgerond. Het vervolg zal erop gericht zijn om met alle afstotende departementen/diensten middelenafspraken te maken. Daarbij gaat het met name over middelenafspraken voor roerende zaken. In dit verband kunnen de in 1996 tot stand gekomen middelenafspraken met enkele agentschappen worden gemeld. Verder is in 1996 een middelenafspraak gemaakt over de ontvangsten uit ingebruikgeving van defensie-objecten. Dit houdt in dat Defensie per 1 januari 1997 uitgaven mag doen ten bedrage van de uit ingebruikgeving te realiseren ontvangsten.

Ultimo 1996 is het besluit genomen om de voor het Rijk overtollige computers ter beschikking te stellen voor onderwijsdoeleinden. De inzameling van overtollige computers loopt via Domeinen. Domeinen draagt deze computers over aan een stichting die de distributie richting de scholen verzorgt.

De verkoopprestatie van Domeinen in 1996 met betrekking tot agrarische domeinen vond plaats in lijn met het verkoopbeleid. Naar aanleiding van het voorstel van de Staatssecretaris van Financiën om dit beleid grosso modo ongewijzigd voort te zetten, heeft de Tweede Kamer te kennen gegeven de afstoot van agrarische domeinen te willen versnellen. Eind 1996 is daarop een commissie van deskundigen ingesteld om onder meer de mogelijkheden hiervoor te onderzoeken. Verder is deze commissie belast met het onderzoek naar de voorwaarden waaronder continuering van 40-jarige agrarische erfpachtsrechten zou kunnen plaatsvinden bij het aflopen van deze rechten.

Een ander discussiepunt dat door de Tweede Kamer naar voren is gebracht heeft betrekking op de voorwaarden waaronder (her)uitgifte van concessies voor het hebben van benzinestations zou kunnen plaatsvinden. Deze discussie is nog niet afgerond, dit in afwachting van een onderzoek naar de nieuwe uitgifteregeling door externen.

4.4.3. Bedrijfsvoering

De strategie van Domeinen, die aan de reorganisatie van 1994 ten grondslag heeft gelegen, bleek mede in het licht van veranderingen in de omgeving van Domeinen aan actualisatie toe. Daarom is medio 1996 een strategie-onderzoek Domeinen opgestart. Tevens is een onderzoek naar het verbeteren van de informatiefunctie uitgevoerd. Het werken volgens de planning- en controlcyclus heeft in 1996 verder vorm gekregen in de organisatie. De kwaliteit van de in dit kader op te leveren producten is verbeterd. Ook is geïnvesteerd in structurele verbeteringen die de kwaliteit van de bedrijfsprocessen zal verhogen.

4.5. Bureau Schade-afwikkeling

In 1996 zijn de voorbereidingen getroffen om het Bureau Schade-afwikkeling van het ministerie over te dragen aan de Stichting Pensioenfonds ABP. Eind 1996 heeft de Ministerraad haar akkoord gegeven en begin 1997 is de overdrachtsovereenkomst ondertekend. Bureau Schade-afwikkeling zal naar verwachting medio 1997 definitief overgaan.

5. FINANCIËN BINNENLAND

5.1. Bijzondere Financieringen (BF)

Zoals bij de begroting 1997 werd aangegeven is de Evaluatienota van de Regeling Bijzondere Financiering 1971 aan het parlement gezonden. In de evaluatie wordt o.a. geconcludeerd dat de onder de Regeling BF in gebruik zijnde financieringsvormen nog steeds effectief zijn in het wegnemen van knelpunten in de kapitaalmarkt voor (middel-)grote ondernemingen. In algemene zin wordt geconcludeerd dat continuering van de Regeling BF gewenst is, waarbij op dit moment geen aanleiding bestaat de regeling aan te passen. Het met ingang van 1996, voor een periode van drie jaar tot f 275 mln., verhoogde garantieplafond werd in 1996 volledig benut.

5.2. Staatsdeelnemingen

Mede naar aanleiding van vragen van de Vaste Kamercommissie van Financiën naar aanleiding van het Juniverslag 1994 van de Algemene Rekenkamer heeft de Minister van Financiën eind 1996 de nota Beleid inzake Staatsdeelnemingen aan de Tweede Kamer gezonden. De nota gaat onder meer in op de relatie tussen de keuze van de rechtsvorm en het verzelfstandigingsbeleid, de invulling door de Staat van de aandeelhoudersrol, het dividendbeleid en de procedure met betrekking tot verkoop van Staatsdeelnemingen en de rol van Financiën daarbij. Geconcludeerd is onder meer dat het beleid erop is gericht bestaande deelnemingen af te stoten tenzij doorslaggevende redenen bestaan om de deelneming te continueren. Deze kunnen gelegen zijn in het algemeen belang of in specifieke belangen.

5.3. Effectenwezen

Op 30 december 1996 is door de minister van Financiën aan Amsterdam Exchanges N.V. (AEX) de vereiste erkenning verleend voor het houden van de tot AEX behorende beurzen (effectenbeurs, optiebeurs en financiële termijnmarkt). Amsterdam Exchanges is voortgekomen uit de fusie tussen de Amsterdamse Effectenbeurs en de Optiebeurs. De Tweede Kamer is over de (toen nog voorgenomen) fusie geïnformeerd in de brief van 20 december 1996 (TK, vergaderjaar 1996–1997, 24 456, nr. 14). Op grond van artikel 22 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 is voor het houden van een effectenbeurs een erkenning van de minister van Financiën vereist. In dat kader heeft overleg plaatsgevonden tussen de beurzen, de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en het ministerie van Financiën om te bezien onder welke condities de erkenning kon worden verleend. Dit overleg heeft onder andere geresulteerd in afspraken tussen AEX en de STE over de organisatie van controle en toezicht op de effectenhandel, waarbij het zwaartepunt in het toezicht naar de STE is overgeheveld. Ook de Nederlandsche Bank was bij het overleg over de beurserkenning betrokken, in verband met aspecten rond de effectenafwikkelingssystemen (vermijden van systeemrisico).

Het wetsvoorstel tot het opnieuw vaststellen van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen in verband met het verbeteren van de werking van deze wet (Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996) is in oktober 1996 door de Tweede Kamer en in november 1996 door de Eerste Kamer aanvaard. Rekening houdend met de benodigde uitvoeringsmaatregelen is inwerkingtreding van de nieuwe wet voorzien per 1 juni 1997.

Op 8 november 1996 is een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer dat tot doel heeft de effectiviteit van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 op het gebied van het bestrijden van gebruik van voorwetenschap te verbeteren. De voorgestelde aanpassingen van de wetgeving leiden ertoe dat de bewoordingen van de strafbepaling inzake het gebruik van voorwetenschap meer in overeenstemming worden gebracht met de bewoordingen van de Europese richtlijn inzake transacties van ingewijden en met de wetgeving van andere lidstaten. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat een ieder die over voorkennis beschikt zich dient te onthouden van effectentransacties. Op 24 december 1996 is door de vaste commissie voor Financiën schriftelijk verslag uitgebracht over het wetsvoorstel.

Bij brief van 28 februari 1996 heeft de Minister van Financiën, mede namens zijn collega's van Justitie, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen een wetsvoorstel voor te bereiden met een regeling voor het gebruik van beschermingsconstructies. In de brief is tevens uiteengezet welke uitgangspunten aan het wetsvoorstel ten grondslag zullen liggen. Nader overleg tussen de betrokken ministeries heeft geresulteerd in een wetsvoorstel tot wijziging van titel 8 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, in verband met de invoering van de mogelijkheid tot het treffen van bijzondere maatregelen door de ondernemingskamer over de zeggenschap in de naamloze vennootschap. Het wetsvoorstel is in januari 1997 aan de Raad van State gezonden voor advies.

5.4. Verzekeringswezen

Na het voltooien van de MDW-rapportage inzake de Wet assurantiebemiddeling is een aanvang gemaakt met de evaluatie van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf. Diverse organisaties is verzocht te reageren op de onderzoeksopzet en op een vragenlijst. Op basis van de MDW-rapportage en de uitkomsten van de enquête wordt een wetsvoorstel voorbereid. Belangrijkste wijzigingen die worden voorgesteld behelzen de afschaffing van de beloningsregels en het vervallen van de verboden op retourprovisie en afmakingscourtage. Beoogd wordt het wetsvoorstel vóór de zomer aan de Ministerraad voor te leggen.

De onderhandelingen over het richtlijnvoorstel betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep zijn in de tweede helft van 1996 voortgezet. Met name de reikwijdte van de richtlijn op de verschillende onderdelen is hierbij aan de orde gekomen. Doel van de richtlijn is het toezicht op verzekeraars die deel uitmaken van een verzekeringsgroep uit te breiden (met behoud van het bestaande toezichtssysteem op individuele verzekeraars), zodat de toezichthouder zich een beter beeld kan vormen van de groep waar de onderneming deel van uitmaakt. Momenteel wordt het advies van het Europees Parlement afgewacht.

De zogenaamde BCCI-richtlijn1 is in het najaar van 1996 geïmplementeerd. Deze richtlijn beoogt de bevoegdheden van de betrokken toezichthoudende autoriteiten te versterken en het risico van onregelmatigheden in de financiële dienstverleningssector zoveel mogelijk te verkleinen.

Het wetsvoorstel dat ertoe strekt de minister van Financiën in staat te stellen om van de financiële toezichthouders de gegevens te verkrijgen die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de toereikendheid van de betrokken toezichtswetgeving of van de wijze waarop de toezichthouders deze wetgeving uitvoeren of hebben uitgevoerd, is op 18 februari 1997 plenair in de Tweede Kamer behandeld. Daarbij is een amendement ingediend door het lid Witteveen, dat ertoe strekt de Minister van Financiën in staat te stellen de door hem ten behoeve van zijn bovengenoemde onderzoek ontvangen gegevens en inlichtingen vertrouwelijk aan de Staten-Generaal mee te delen. Over de strekking van dit amendement is advies gevraagd aan de Raad van State en aan de Europese Commissie.

Op 23 augustus 1996 heeft de Minister van Financiën zijn Evaluatie beheersmatige verzelfstandiging Verzekeringskamer aan de Tweede Kamer gezonden. Deze evaluatie vloeide voort uit een daartoe strekkende toezegging, gedaan door de Minister van Financiën tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer van de wet houdende regelen met betrekking tot de verzelfstandiging van de Verzekeringskamer. Doel van de evaluatie was de doelstelling van en de belangrijkste redenen voor de verzelfstandiging te toetsen aan de huidige situatie. De evaluatie heeft tot de conclusie geleid dat de verzelfstandiging en de reorganisatie van de Verzekeringskamer in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de Verzekeringskamer in de gewenste richting. De doelstellingen van de verzelfstandiging zijn in belangrijke mate gerealiseerd.

Naar aanleiding van de Evaluatie inzake de gebeurtenissen rond Vie d'Or is een wetsvoorstel in voorbereiding waarin een deel van de in de evaluatie opgenomen aanbevelingen tot wijziging van de regelgeving zullen worden opgenomen. In zijn brief van 3 juni 1996 is door de Minister van Financiën aangegeven welke aanbevelingen het hier betreft.

5.5. Muntwezen

In 1996 zijn door de Nederlandse Munt NV in opdracht van de Staat, ten behoeve van de circulatie 106,7 miljoen munten geproduceerd (81,1 miljoen stuks in 1995). De Nederlandsche Bank NV, die de distributie van de circulatiemunten verzorgt, nam 104 miljoen stuks af van de Nederlandse Munt. De maatschappelijke vraag naar circulatiemunten, gemeten als de door De Nederlandsche Bank N.V. in circulatie gebrachte munten, bedroeg 120 miljoen stuks (111 miljoen in 1995). Gelet op de aanzienlijke vraagfluctuaties in het verleden stemt dit goed overeen met de voor beide jaren veronderstelde omvang van 100 miljoen stuks. Inschatting van de vraag geschiedt aan de hand van factoren zoals het versterf, de BNP groei, demografie, tarifering van de muntcirculatie, wijziging van consumentenprijzen en ontwikkelingen in het betalingsverkeer (pin-pas, credit cards, cheques, chipcards).

De muntvraag op maandbasis vertoont op grond van seizoensinvloeden onverkort een sterk fluctuerend karakter. De bij de Nederlandsche Bank NV en bij De Nederlandse Munt NV aangehouden muntvoorraden dienen om fluctuaties te allen tijde op te kunnen vangen.

Aangaande de twee factoren die in de komende jaren de muntvraag het meest kunnen beïnvloeden, te weten de chipcard en de invoering van de euro, geldt dat ze in 1996 nog geen effect op de muntvraag hebben gehad. De grootschalige invoering van chipcards is weliswaar door de banken in 1996 gestart, maar voor chipcardgebruik op significante schaal door consumenten dient een netwerk van betaalterminals bij de detailhandel en op overige verkooppunten te worden geïnstalleerd. De banken zijn hiermee gestart.

Met betrekking tot de euro geldt dat de voorbereidingen van de Nederlandse economie in brede zin, in 1996 ter hand zijn genomen door het Nationaal Forum voor de introductie van de euro. Onderdeel van de voorbereidingen vormen besprekingen over de precieze wijze waarop rond 1 januari 2002 de euromunten en bankbiljetten in de geldcirculatie moeten worden gebracht en op welke wijze de bestaande geldcirculatie (met name de circa 3 miljard muntstukken) kan worden ingenomen. Tot het jaar 2002 zal de bestaande muntcirculatie uiteraard op peil worden gehouden door voldoende «gulden»munten door de Nederlandse Munt te laten produceren om aan de vraag te voldoen.

Ter herdenking van Jan Steen werd in 1996 een bijzondere f 10-munt uitgegeven in een oplage van 1,5 miljoen stuks.

5.6. Bankwezen

In 1996 heeft een evaluatie plaatsgevonden door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van de Wet Melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT). Deze evaluatie is op 17 oktober 1996 in een gezamenlijke vergadering van de vaste commissies van Financiën en van Justitie van de Tweede Kamer besproken. Conclusie van de evaluatie was dat de wet als zodanig en het systeem van de indicatoren MOT goed functioneren maar dat er bij de uitvoering, automatisering en handhaving nog het één en ander te verbeteren valt. Voorts is geconstateerd dat aandacht besteed moet worden aan de terugkoppeling van meldingen naar de financiële instellingen. Wat betreft het meldpunt zelf is sprake van een project automatisering MOT, dat tot doel heeft de automatisering van het meldpunt te verbeteren. Ten behoeve van dit project functioneert onder leiding van Justitie een stuurgroep, waarin Financiën zitting heeft. Naar verwachting zal het project rond de zomer van 1997 worden afgerond.

Per 1 juli 1996 is de Wet toezicht kredietwezen (Wtk'92) gewijzigd, waarmee de richtlijn Depositogarantiestelsels in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd is. Op diezelfde datum is de nieuwe Collectieve garantieregeling in werking getreden. De dekking van de Collectieve Garantieregeling gaat in bij algemene onbeschikbaarheid van deposito's ten gevolge van surséance van betaling, faillissement of andere oorzaken. In tegenstelling tot het verleden is de dekking naast deposito's van natuurlijke personen uitgebreid tot deposito's van rechtspersonen.

In 1996 is in overleg met de Nederlandsche Bank (DNB) een wetsvoorstel tot wijziging van de Wtk'92 opgesteld. Dit wetsvoorstel is op 8 november 1996 door de Ministerraad aanvaard, waarna het voor advies aan de Raad van State is gezonden. De ervaringen bij het gebruik van de Wtk'92, nationale en internationale ontwikkelingen, met name binnen de BIS, en voortschrijdend inzicht brachten Financiën en DNB tot de conclusie dat het wenselijk is de Wtk'92 te wijzigen teneinde de effectiviteit van deze wet op enkele punten te verbeteren. De wijzigingen betreffen naast een groot aantal punten die technisch van aard zijn of die voortvloeien uit de «minimum standards» van het Bazels Comité voor bankentoezicht onder andere het toekennen van de bevoegdheid aan DNB om bij iedere onderneming of instelling, van welke zij vermoedt, dat zij een kredietinstelling is of dat zij de Wtk'92 overtreedt, alle inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen, die redelijkerwijs geacht kunnen worden nodig te zijn om dit te beoordelen. Tenslotte is, in verband met verantwoordelijkheid van Nederland om zorg te dragen voor een tijdige, correcte en volledige implementatie van EU-richtlijnen, een ministeriële bevoegdheid tot het geven van voorschriften aan DNB opgenomen.

In het betalingsverkeer vervult DNB een belangrijke rol. Hierbij is altijd uitgegaan van het standpunt dat de primaire verantwoordelijkheid bij de marktpartijen zelf ligt, waarbij uiteraard wel sprake moet zijn van toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Het wordt van groot maatschappelijk belang geacht dat voor een ieder toegang tot het betalingsverkeer verzekerd blijft. In 1996 is in overleg met DNB bezien of meer wettelijke bevoegdheden nodig zijn met betrekking tot de stabiliteit c.q. veiligheid in het betalingsverkeer. De Europese monetaire integratie en de technologische ontwikkeling op het gebied van het betalingsverkeer spelen hierbij een belangrijke rol. Naar verwachting zal in 1997 het rapport kunnen worden afgerond, waarna de beslissing kan worden genomen over eventuele aanvullende maatregelen.

In 1996 heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden met Justitie en Binnenlandse zaken over een voorstel tot wijziging van het Besluit Politieregisters in verband met het antecedentenonderzoek door de toezichthouders op de financiële markten. Uiteraard waren ook die toezichthouders bij dit overleg betrokken. Naar verwachting zal het voorstel in de eerste helft van 1997 in de Ministerraad aan de orde komen. Achtergrond van één en ander is de conclusie dat toezichthouders zelf een oordeel moeten kunnen vormen over de betrouwbaarheid van beleidsbepalers bij de onder toezicht staande instellingen, aangezien deze betrouwbaarheid de kurk is waarop het toezicht drijft. Met het oog hierop voorziet het wijzigingsvoorstel, dat in de tweede helft van 1996 aan de Registratiekamer voor advies is toegezonden, erin dat het openbaar ministerie bepaalt of aan de toezichthouders op de financiële markten gegevens inzake antecedenten van beleidsbepalende personen van onder toezicht staande instellingen kunnen worden verstrekt en welke voorwaarden daar eventueel aan verbonden worden. Het voorstel voorziet in dit filter omdat een afweging moet worden gemaakt tussen de belangen voor opsporing en vervolging, privacy en financieel toezicht.

6. FINANCIËN BUITENLAND

6.1. Exportkredietverzekering en investeringsgaranties

6.1.1. Algemeen exportkredietverzekering

De in 1994 en 1995 gesignaleerde positieve ontwikkeling dat, mede als gevolg van het intensievere recuperatiebeleid, een aantal landen met omvangrijke schuldenregelingen hun verplichtingen onder die regelingen thans goed nakomen, heeft zich ook in 1996 voortgezet. Dit heeft tot gevolg dat het begrotingsjaar 1996 met een positief saldo kan worden afgesloten. Het cumulatieve kastekort op de regeling neemt daardoor verder af. Ook voor 1997 en 1998 wordt een positief saldo verwacht.

Een belangrijke ontwikkeling met betrekking tot het landenbeleid is de overgang per 1 november 1996 op een systeem van landenplafonds in plaats van een systeem van transactielimieten per land. Deze ontwikkeling is in de begroting 1997 aangekondigd.

6.1.2. Ontwikkelingen in EU en OESO

Binnen de EU is overlegd over een mandaat, waarmee de Commissie in het kader van de OESO kan onderhandelen over een sector-overeenkomst inzake de exportkredietvoorwaarden voor landbouwprodukten. Dit overleg heeft in 1996 nog niet tot resultaten geleid en wordt in 1997 voortgezet.

Op het terrein van de middellange en langlopende betalingsrisico's, die voornamelijk voor rekening van de lidstaten worden verzekerd omdat daarvoor geen adequate dekking in de markt is te verkrijgen, is in 1996 overleg gevoerd over harmonisatie van het te voeren beleid in OESO-verband. Voor Nederland blijft onverminderd van belang dat een geharmoniseerd beleid tot een verbetering van de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven leidt en dat een evenwicht tussen de inkomsten en de uitgaven van het export-kredietverzekeringstelsel voor rekening van de Staat beter realiseerbaar wordt. In 1997 wordt dit overleg voortgezet.

6.1.3. Schuldenregelingen

Van de landen met omvangrijke schuldenregelingen blijven Argentinië, Egypte, Iran, Peru en Polen hun verplichtingen goed nakomen. De situatie in Nigeria is daarentegen nog steeds zorgelijk. Ook uit Rusland zijn substantiële bedragen ontvangen. Met Rusland is op 29 april 1996 de vierde, en naar verwachting laatste, schuldenregeling in de Club van Parijs afgesloten. Het overleg inzake het bijbehorende bilaterale akkoord is nog niet afgerond.

In tegenstelling tot de in het algemeen verbeterde schuldensituatie in met name de grote landen in Latijns-Amerika, blijft de situatie voor een aantal landen in Afrika moeilijk. Wel is er met enkele landen, onder toepassing van de «Napels-terms», een zogenaamde exit-regeling overeengekomen.

In het kader van het, door de internationale financiële instellingen gelanceerde, initiatief van de HIPC's (High Indebted Pour Countries) heeft de Club van Parijs zich bereid getoond ten behoeve van de landen die voor behandeling onder dit initiatief in aanmerking komen, de maximale schuldkwijtschelding op te hogen tot 80%.

6.1.4. Herverzekering investeringen

Niet-commerciële risico's verbonden aan investeringen in ontwikkelingslanden kunnen worden herverzekerd op basis van de Wet herverzekering investeringen 1969 (WHI). Sinds eind 1993 is er een toenemende belangstelling voor de WHI. Net als in 1995 is daarom in 1996 het garantieplafond opgehoogd. Uiteindelijk werd deze ophoging niet benut. Dit is voornamelijk veroorzaakt doordat behandeling van enkele (grote) aanvragen niet voor eind 1996 kon worden afgerond.

In 1996 is de voorbereiding van een nieuwe Regeling herverzekering investeringen (Rhi) voortgezet. Deze regeling zal de WHI en de TRHIO (Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-europa) vervangen. Het is de verwachting dat de Rhi medio 1997 van kracht zal worden.

6.2. Internationale Monetaire Fonds (IMF)

Naast de gebruikelijke kredietverlening aan lidstaten kende het beleid van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in 1996 een drietal kernpunten. Ten eerste besloot het IMF in september dat de Enhanced Structural Adjustment Facility (ESAF), waaruit de armste leden van het IMF laagrentende leningen krijgen, na 1998 zal worden voortgezet en vanaf 2004 gefinancierd zal worden uit de aflossingen op oude ESAF-leningen. Tussen 1999 en 2004 blijven nog rentesubsidies ten behoeve van ESAF-debiteuren nodig. Schuldverlichting door het IMF in het kader van het multilaterale schuldeninitiatief zal eveneens via ESAF gefinancierd worden. Voor beide initiatieven is in de periode 2000–2018 naar verwachting SDR 2,5 mld. (f 6,5 mld.) nodig. Dit bedrag wordt gefinancierd uit donorbijdragen en zonodig de opbrengst van belegging van de winst uit de verkoop van maximaal 5 mln. ounce van het IMF-goud (maximaal SDR 1,3 mld.). Nederland zal vanaf 1998 in een aantal tranches f 100 mln. bijdragen voor de rentesubsidies uit de OS-begroting.

Ten tweede zijn in 1996 de onderhandelingen over de New Arrangements to Borrow (NAB) op hoofdlijnen afgerond. Onder de NAB kan het IMF in buitengewone omstandigheden maximaal SDR 34 mld. lenen van 25 lidstaten. Dat is een verdubbeling van de middelen die onder de General Arrangements to Borrow (GAB) door de G10-landen ter beschikking worden gesteld; de GAB blijft bestaan als onderdeel van de NAB. Het Nederlandse aandeel in de NAB wordt SDR 1 316 mln (f 3,4 mld.), in de GAB is het SDR 850 mln. De discussie die in 1995 begon over de aanvulling van de gewone middelen van het IMF in het kader van de elfde quotaverhoging kende in 1996 weinig voortgang. Zowel de NAB als de quotaverhoging vereisen een verhoging van de staatsgarantie aan DNB voor de deelname in het IMF.

Een derde wapenfeit voor het IMF in 1996 was de vaststelling van een publicatiestandaard. Nederland onderschrijft deze standaard en maakt sinds september 1996 op een elektronisch prikbord op internet bekend waar en wanneer gegevens over de economie worden gepubliceerd.

Voor Nederland is verder nog het totstandkomen van een IMF-aanpassingsprogramma voor de Nederlandse Antillen van belang dat in maart 1997 van start is gegaan. Het IMF zal toezicht houden op de uitvoering ervan. Een overeenkomst tussen De Nederlandsche Bank en de Bank Nederlandse Antillen over een voorzorgskrediet van maximaal f 100 mln. dient als ondersteuning voor het programma. De Staat garandeert het krediet, eventuele verliezen worden verwerkt op de KabNA-begroting.

6.3. Multilaterale ontwikkelingsbanken

Wereldbank

De Wereldbank heeft in boekjaar 1996 voor ruim $ 14,6 mld. (boekjaar 1995: $ 16,8 mld.) aan nieuwe leningen goedgekeurd. De uitbetalingen bedroegen $ 13,4 mld. (boekjaar 1995: $ 12,7 mld.). Ultimo boekjaar 1996 stond $ 110,4 mld. uit aan leningen, terwijl de statutaire uitleenlimiet $ 201,1 mld. bedraagt. Het bedrag van de uitstaande leningen bedroeg daarmee 55 % van de statutaire uitleenlimiet.

De Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA) heeft in boekjaar 1996 voor $ 6,6 mld. (boekjaar 1995: $ 5,7 mld.) aan nieuwe leningen goedgekeurd, terwijl de uitbetalingen $ 5,9 mld. (boekjaar 1995: $ 5,7 mld.) bedroegen.

In 1996 zijn de onderhandelingen over de elfde middelenaanvulling afgerond. Overeengekomen is een constructie waarbij de donoren afgezien van de VS een bijdrage leveren aan een Interim Trust Fund met een totale omvang van SDR 2,1 mld. De Nederlandse bijdrage aan dit Trust Fund bestaat uit een basisbijdrage van SDR 99 mln. en een vrijwillige bijdrage van SDR 60 mln. De VS zal boekjaar 1997 gebruiken om de betalingsachterstanden voor IDA-10 weg te werken. In boekjaar 1998 zullen de betalingen beginnen voor een reguliere middelenaanvulling met een omvang van SDR 4,7 mld., waaraan ook de VS weer zullen deelnemen. Het Nederlandse aandeel in deze aanvulling bedraagt SDR 166,68 mln.

Door de International Finance Corporation (IFC) werd in boekjaar 1996 voor $ 2,5 mld. aan leningen goedgekeurd (boekjaar 1995: $ 2 mld.). De deelnemingen bedroegen $ 619 mln. (boekjaar 1995: $ 821 mln.).

De capaciteits- en liquiditeitsproblemen voor MIGA zijn toegenomen en een kapitaalverhoging lijkt binnen afzienbare tijd noodzakelijk.

Aziatische Ontwikkelingsbank/fonds

De Aziatische Ontwikkelingsbank (AsDB) keurde in 1996 $ 5,7 mld. aan projecten goed, waarvan $ 260 mln. in de private sector; eenzelfde uitleenniveau als in 1995. De uitbetalingen beliepen $ 3,7 mld. In mei 1997 zal de dertigste jaarvergadering van de AsDB plaatsvinden. Deze vergadering zal derhalve in het teken staan van een terugblik van wat is bereikt sinds de oprichting en wat de toekomstige uitdagingen zijn.

In januari 1997 zijn in Tokio de onderhandelingen over een nieuwe middelenaanvulling van het Aziatische Ontwikkelingsfonds, AsDF VII, afgerond. Belangrijkste elementen zijn: een middelenaanvulling van $ 6,3 mld. met een donorbijdrage van $ 2,7 mld. en een financieringsgat van $ 475 mln.; er is sprake van één fonds zonder procurementrestricties; de verhouding regionale/niet-regionale bijdragen is gestegen van 47/53 onder AsDF VI naar 50/50.

Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbankgroep

In 1996 werd $ 6,4 mld. aan Bankleningen goedgekeurd en $ 375 mln. aan leningen van het concessionele loket (1995: resp $ 6,5 mld. en $ 795 mln.).

Tijdens de IDB-jaarvergadering 1997 te Barcelona zijn belangrijke knopen doorgehakt. De Gouverneurs hebben er mee ingestemd dat de IDB deel zal nemen aan het zogenaamde HIPC-initiatief (schuldverlichting armste landen). Management zal nu per land op basis van de zogenaamde «Debt Sustainability Analyses» van IMF/WB voorstellen presenteren.

Daarnaast hebben de Gouverneurs gesteld dat Management en de Board opties moeten uitwerken voor lediging van het tekort aan concessionele middelen.

Waarschijnlijk zal dit jaar door de Gouverneurs nog verder gesproken worden over een kapitaalverhoging van de Interamerikaanse Investeringsmaatschappij (IIC). Een kapitaalverhoging op niet al te lange termijn is noodzakelijk, omdat anders de deelnemingen beperkt zullen worden door de omvang van het eigen vermogen van de instelling.

Afrikaanse Ontwikkelingsbank

De Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB) keurde in 1996 UA 353 mln. aan projecten goed, waarvan UA 338 mln. in de publieke sector en UA 15 mln. in de particuliere sector. De uitbetalingen beliepen UA 701 mln. Per ultimo 1996 stond UA 6,9 mld. uit aan leningen.

En marge van de jaarvergadering van de Afrikaanse Ontwikkelingsbankgroep zijn de onderhandelingen voor de zevende middelenaanvulling voor het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds afgerond. De omvang van de middelenaanvulling viel tegen, UA 1,3 mld., mede doordat daarnaast een aantal donoren (waaronder de VS, Japan, Italië, Canada) hun aandeel hebben verlaagd. De totale committeringscapaciteit onder AfDF-VII kwam hierdoor uit op UA 2,2 mld. Het Nederlandse aandeel is verhoogd van 2,7% naar 3,0%, hetgeen neerkomt op een bijdrage van f 96 mln. Belangrijke knelpunten in de onderhandelingen waren o.a. de kredietpolitiek en het onvermogen van de VS om tot een nieuwe committering te komen. Na afronding van AfDF-VII kon het Fonds weer beginnen met het committeren van middelen. In 1996 is voor UA 250 mln. aan projecten goedgekeurd en beliepen de uitbetalingen UA 392 mln. De uitstaande leningen bedroegen ultimo 1996 UA 4,7 mld. Onder leiding van President Kabbaj, heeft de Bank goede vooruitgang geboekt met het doorvoeren van (noodzakelijke) hervormingen, waardoor de financiële positie van de Bank aanmerkelijk is verbeterd. Tevens hebben de hervormingen ruimte geschapen voor het hervatten van de onderhandelingen over een kapitaalverhoging voor de Bank.

6.4. Europese Banken

Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling

In 1996 werd ECU 2,8 mld. aan projecten goedgekeurd, tegen ECU 2,9 mld. in 1995. Met deze middelen werd ECU 4,7 mld. aan middelen via derden gegenereerd. De uitbetalingen op leningen en deelnemingen beliepen in 1996 ECU 1,2 mld. (in 1995: ECU 1 mld.). Grootste leningnemer is de Russische Federatie met een aandeel van 32% van het totaal aan in 1996 goedgekeurde projecten. In 1996 werden de eerste projecten in Bosnië Herzegovina en Tadjikistan goedgekeurd.

Europese Investeringsbank (EIB)

De EIB heeft in 1996 voor een bedrag van ECU 23,2 mld. aan leningen verstrekt; een stijging van 8% ten opzichte van 1995. Hiervan werd in totaal ECU 20,9 mld. besteed aan leningen binnen de Europese Unie en ECU 2,3 mld. buiten de Europese Unie.

In 1996 is ca. 70% van de middelen voor leningen binnen de Unie besteed aan regionale ontwikkeling. Daarnaast is een groot deel van de leningen bestemd voor Trans-Europese Netwerken (TEN's) met betrekking tot transport, energie en telecom. Ook zijn leningen verstrekt ten behoeve van milieuprojecten en versterking van de Europese industrie (inclusief het Midden- en KleinBedrijf).

Buiten de Europese Unie heeft de EIB minder uitgeleend dan in 1995, hetgeen mede samenhangt met het aflopen van de meerjarige mandaten voor diverse externe regio's. In januari 1997 is een politiek akkoord bereikt over de nieuwe door de EU te garanderen EIB-mandaten voor externe regio's. In dit kader zijn de volgende bedragen overeengekomen (cumulatief voor de periode 1997–1999): ECU 3520 mln. voor Midden- en Oosteuropa, ECU 2310 mln. voor de Middellandse Zee regio, ECU 900 mln. voor Azië en Latijns Amerika en ECU 375 mln. voor Zuid-Afrika. Daarnaast is de EIB verzocht om in de loop van 1997 een voorstel in te dienen voor een substantiële pre-toetredingsfaciliteit, bestemd voor landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU. Overigens zal op de leningen uit deze faciliteit geen garantie worden gegeven door de EU.

7. FISCALE ZAKEN EN BELASTINGEN

7.1. Fiscale Zaken

7.1.1. Fiscale lastenverlichting

In het jaar 1996 is een belangrijke bijdrage geleverd aan de in het regeerakkoord neergelegde beleidsdoelstellingen te weten het bevorderen van de werkgelegenheid en het stimuleren van het ondernemerschap. In het kader van de fiscale lastenverlichting is een aantal maatregelen getroffen ter stimulering van het midden- en kleinbedrijf zoals een verhoging van de investeringsaftrek, de invoering van een mogelijkheid tot willekeurige afschrijving voor startende ondernemers, een verhoging van de startersaftrek, de invoering van een exportrisicoreserve en een verruiming van de tegemoetkoming voor speur- en ontwikkelingswerk.

Uit de opbrengst van de regulerende energiebelasting en de reparatiewet BTW is een aantal meer specifieke maatregelen gefinancierd, zoals een verlaging van de BTW op sport en cultuur en maatregelen ter stimulering van de zeescheepvaart.

Ter bevordering van de werkgelegenheid in aangewezen gebieden die voldoen aan de voorwaarden in het kader van de tante Agaath regeling is de faciliteit voor de kansenzones in 1996 tot stand gekomen.

7.1.2. Werkgroepen op fiscaal gebied

De voorstellen van de werkgroep fiscaal-technische herziening loon- en inkomstenbelasting zijn voor een groot deel omgezet in wetgeving. De wet herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting is in werking getreden per 1 januari 1997. Tevens is naar aanleiding van de voorstellen van deze werkgroep en de adviezen van de Commissie van Lunteren de Wet aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997 in werking getreden. Met deze wetswijzigingen wordt een aanzienlijke administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven bereikt.

In het kader van de verbetering van de rechtsbescherming is al een aantal wetten gewijzigd per 1 januari 1997 in verband met de openstelling van bezwaar en beroep tegen een aantal fiscale beschikkingen terwijl tevens de adviezen van de werkgroep rechtsbescherming op korte termijn aan de Tweede Kamer gestuurd zullen worden.

Naar aanleiding van het rapport van de werkgroep pensioenen wordt wetgeving voorbereid.

De adviezen van werkgroep fiscale infrastructuur hebben geresulteerd in een aantal wijzigingen van de vennootschapsbelasting met ingang van 1 januari 1997 met het oog op het tegengaan van de uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur.

7.1.3. Wetgeving in Europese context

In 1996 zijn veel activiteiten op het gebied van de fiscaliteit en de douane verricht in het kader van de voorbereiding van het Nederlands voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 1997.

De Europese Commissie publiceerde in juli 1996 haar werkprogramma definitief BTW-systeem. De beoordeling hiervan en de contacten met het bedrijfsleven vergden veel tijd.

Een wetsvoorstel waarin de tariefstructuur in de motorrijtuigenbelasting voor vrachtwagens in lijn gebracht wordt met de ter zake geldende Europese Richtlijn is voorbereid en is begin 1997 ingediend bij de Tweede Kamer. Met ingang van 1 januari 1996 is de regulerende energiebelasting ingevoerd. Tevens vindt er vanaf 1996 een jaarlijkse indexatie plaats van de accijnzen.

De door de Europese Commissie voorgestelde richtlijn inzake een Europese heffing op energie is niet vastgesteld in 1996. Begin 1997 is een nieuwe ontwerp-richtlijn aanvaard op het gebied van energieproducten. Deze richtlijn heeft tevens betrekking op de heffing van accijnzen en voorziet in het creëren van een nieuw kader voor de invoering van nationale bepalingen op het gebied van een heffing op de uitstoot van kooldioxide en het gebruik van energie.

De Douanewet is per 1 juli 1996 in werking getreden. Medio 1997 zal aangevangen worden met een studie naar de mogelijke verbreding van het toepassingsgebied van deze wet waarbij een stroomlijning van de reeds bestaande bevoegdheden van de douane bij het toezicht op de naleving van niet-financiële maatregelen in eerste instantie centraal zal staan.

In 1996 is de uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden tot samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse douane-administraties met betrekking tot de wederzijdse administratieve bijstand in het kader van de fraudebestrijding voortgezet.

7.1.4. Koninkrijksbetrekkingen

In 1996 is het Verdrag inzake administratieve wederzijdse bijstand in belastingzaken in werking getreden voor het gehele Koninkrijk, derhalve inclusief de Nederlandse Antillen en Aruba voor landen waarmee de Nederlandse Antillen of Aruba een belastingverdrag hebben dat een inlichtingenbepaling bevat. Tevens is de Belastingregeling voor het Koninkrijk per 1 januari 1997 gewijzigd opdat misbruik en oneigenlijk gebruik van deze regeling, waaronder emigratie tussen landen van het Koninkrijk waarbij het behalen van fiscale voordelen voorop staat, tegengegaan wordt. Tevens werd in 1996 substantiële bijstand verleend aan de invoering op de Nederlandse Antillen van een bestedingsbelasting en een belasting op de bedrijfsomzetten.

7.1.5. Internationale ontwikkelingen

In 1996 zijn hoofdstuk VI en VII van het transfer pricing rapport inzake immateriële activa en intragroup services door de OESO gepubliceerd en naar verwachting kan in 1997 hoofdstuk VIII inzake cost contribution arrangements tegemoet worden gezien. Tevens zijn in OESO-verband een aantal studies gestart naar de fiscale gevolgen van het wegvallen van barrières bij grensoverschrijdende activiteiten en gevolgen van de communication revolution (elektronische snelweg; internet).

In 1996 zijn de onderhandelingen over de herziening van het verdrag van Kyoto over vereenvoudiging van douaneprocedures voortgezet.

7.1.6 Overige fiscale voorstellen

In 1996 is de Aanpassingswet Wet WOZ tot stand gekomen op basis waarvan de WOZ-waarde per 1 januari 1997 kan worden gebruikt bij toepassing van de gemeentewet, de waterschapswet en de inkomstenbelasting. Voor de vermogensbelasting zal per 1 januari 1998 van de WOZ-waarde gebruik worden gemaakt.

Per 1 januari is de wet in werking getreden die de fiscale aftrek tegengaat van kosten die verband houden met criminele activiteiten.

Tevens is een faciliteit voor betaling in natura van successierecht en een vrijstelling voor het successie- en schenkingsrecht voor verkrijgingen door musea per 1 januari 1997 geïntroduceerd.

In 1996 is een aanvang gemaakt voor het rekeningrijden. Het voorziene wetgevingstraject voor de kaderwet loopt tot half 1998.

7.2. De Belastingdienst

7.2.1. Inleiding

Deze bijdrage is een samenvatting van de resultaten over 1996 zoals deze zijn opgenomen in het Beheersverslag Belastingdienst 1996. Het Beheersverslag Belastingdienst vormt de afronding van de jaarlijkse planning- en controlcyclus. Voor meer informatie en achtergronden wordt verwezen naar het Beheersverslag Belastingdienst.

7.2.2. Ontwikkelingen

Werkpakket Belastingdienst

De Belastingdienst heeft te maken met een groeiend werkpakket. Als indicator voor de ontwikkeling van de werklast kan de ontwikkeling van het aantal belastingplichtigen en het volume van producten van de Belastingdienst worden gehanteerd. Het aantal belastingplichtigen voor de diverse middelen is in 1996 gegroeid door demografische en economische ontwikkelingen en een toenemende arbeidsparticipatie met bijna 6% (basisjaar 1992). Als indicator van de groei van de werklast van de Belastingdienst kan ook het aantal producten (aanslagen, naheffingen, dwangbevelen) van de Belastingdienst worden gehanteerd. Het aantal producten is in 1996 gegroeid met 3%.

Tabel 7.1 Ontwikkeling werklast ten opzichte van 1992 (index=100)

 19921993199419951996
Belastingplichtigen100103108113119
Volume producten100106108113116

Ontwikkelingen zijn er ook op het vlak van de wet- en regelgeving. Veranderingen in de fiscale wetgeving hebben geleid tot verzwaring van de werklast. Enkele voorbeelden hiervan zijn de afdrachtskorting, de invoering van het Eurovignet, de spaarloonregelingen en de verlaging van de teruggaafgrens Inkomstenbelasting naar f 25.

Economische ontwikkelingen

De ontwikkelingen in de Nederlandse economie zijn niet alleen relevant voor de belastingontvangsten, maar ook voor het werkpakket van de Belastingdienst. Met name de sterke groei van in- en uitvoer van goederen betekent een groeiend werkpakket voor douane. De economie groeide in 1996 aanzienlijk.

Belastingontvangsten

De belastingontvangsten zijn in de Miljoenennota 1996 geraamd op f 159,9 miljard. Bij de Vermoedelijke Uitkomsten (Miljoenennota 1997) is de raming van de opbrengsten bijgesteld tot f 159,2 miljard. De realisatie bij de Voorlopige Rekening 1996 bedraagt 164,0 miljard. De meevaller ten opzichte van de Miljoenennota 1996 wordt met name veroorzaakt door hogere opbrengsten bij de omzetbelasting (+ f 1,3 miljard) en bij de vennootschapsbelasting (+ f 5,6 miljard). Overigens was de raming van de vennootschapsbelasting al bij de Miljoenennota 1997 opgehoogd met f 2,8 miljard.

Fraudenota 19961

Voor een inhoudelijke toelichting op de Fraudenota wordt verwezen naar paragraaf 7.2.4.

Schengen

Om de fysieke scheiding met betrekking tot Schengen/niet-Schengen-reizigers op Schiphol te kunnen realiseren zijn ca. 200 douane-employées extra aangetrokken (structureel). Op 1 oktober 1996 is de fysieke grensscheiding volledig gerealiseerd.

Vermindering administratieve lasten

Naar aanleiding van de voorstellen van de commissie Vermindering Administratieve Verplichtingen Bedrijfsleven (Cie van Lunteren, 12 oktober 1995) is een aantal maatregelen uitgewerkt. Voor sommige maatregelen is de wetgeving aangepast:

– het voor ondernemers goeddeels laten vervallen van de beperkte fiscale aftrekregelingen voor gemengde kosten (bedrijfs-/privékosten);

– het vervallen van het drempeltijdvak voor de heffings- en invorderingsrente;

– de aanpassing van de voorlopige aanslagregeling; en

– een aantal kleine ongemakken als gevolg van regelingen over verzoekschriften, grenzen en drempels is weggenomen per 1-1-1997.

Andere voorstellen zijn gerealiseerd door het wijzigen van de uitvoering van regelgeving door de Belastingdienst:

– de introductie van een verkort aangiftebiljet dividendbelasting, geschikt voor een grote groep belastingplichtigen;

– de Belastingdienst hanteert een maximale bewaarplicht voor fiscale stukken van 7 jaar; en

– het inperken van de gegevensvastlegging in de loonstaat.

Digitale Belastingdienst

In 1996 is de nota «De Digitale Belastingdienst 1997–2001» verschenen. Deze nota is op 6 november 1996 aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor de dienstverlening van de Belastingdienst, de inrichting en werking van de primaire processen en de werkinhoud en werkwijze van de medewerkers van de Belastingdienst heeft de digitalisering van de samenleving grote gevolgen. In de nota wordt aangegeven welke veranderingen de Belastingdienst op dit punt te wachten staan en wordt het perspectief beschreven hoe de Belastingdienst hiermee zal omgaan.

Aangifte-diskette

In 1996 is geëxperimenteerd met het doen van elektronische aangifte Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen door particulieren. De doelgroep bestond uit particulieren die op diskette dan wel via een modem aangifte wilden doen. In 1996 hebben 380 000 belastingplichtigen van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (300 000 diskettes en 80 000 modemaangiften).

Kwaliteitsborging

In 1996 is het raamwerk kwaliteitsborging ontwikkeld. Dit raamwerk is in de Vaste Kamercommissie voor Financiën besproken op 3 oktober 1996. Toegezegd is dat in het Beheersverslag 1997 wordt gerapporteerd over de resultaten van de kwaliteitsborging.

Automatisering

Veel van de eerder genoemde beleidsontwikkelingen zijn of worden mogelijk gemaakt door toegenomen inzet van automatisering en informatisering. In 1996 werden veel nieuwe systemen opgeleverd of konden aan bestaande systemen nieuwe of verbeterde onderdelen worden toegevoegd (onder andere het Inkomstenbelasting-systeem IBS, het Basisinformatiesysteem Ondernemers BISON, Accijnzen en nabewerking – Douane –). Op het terrein van de infrastructuur werd onder andere het Belastingdienst netwerk BN 2000 in gebruik genomen.

Wijzigingen in de organisatie

Op 15 juli 1996 is besloten tot aanpassing van de operationele structuur van de eenheden particulieren (OSP) zodat:

– eenheden en vestigingen worden opgebouwd uit behandelteams, klantendienst en basisadministratie;

– eenheden met een te geringe omvang worden samengevoegd met andere eenheden; en

– vestigingen met een te geringe omvang worden gesloten en vervangen door een informatieloket..

Medio 1996 is besloten dat de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) van het Ministerie van Economische Zaken per 1 januari 1997 bij het Ministerie van Financiën wordt ondergebracht. De CDIU wordt als belastingdienstonderdeel gepositioneerd bij de divisie Douane.

Naar aanleiding van een onderzoek naar de positionering van de deurwaarderij is besloten tot invoering van een nieuw model voor deurwaarderswerkzaamheden, waarbij deurwaarders ook op de eenheden Ondernemingen worden geplaatst. De aanpassingen binnen de deurwaarderij worden per 1 januari 1997 ingevoerd.

7.2.3. Resultaten primair proces

kst-25479-12-13.gifkst-25479-12-14.gif

Productiviteit

Grafieken 7.1 en 7.2: Productiviteit en Productiviteitsindicatoren

De productiviteit wordt bepaald door het productievolume te delen door het totaal van de apparaatsuitgaven. Als producten van de Belastingdienst worden onder andere aangemerkt voorlopige en definitieve aanslagen, naheffingsaanslagen, dwangbevelen. De aantallen producten en de wegingsfactoren van de diverse producten bepalen het productievolume. Om te komen tot het «werken in actualiteit» heeft de Belastingdienst de afgelopen jaren (met name in 1995) voorrang gegeven aan het verkleinen van voorraden en het verkorten van de doorlooptijden. Mede daardoor was er over 1995 sprake van een relatief forse productietoename, bij een lichte daling van de productiekwaliteit. Over 1996 komt het productievolume weer op een meer structureel niveau. Daarbij laat de productiekwaliteit (zie hierna) een verbetering zien.

De arbeidsproductiviteit geeft de relatie weer tussen het productievolume en de beschikbare arbeidscapaciteit. De arbeidsproductiviteit is in 1996 gestegen. Deze stijging is het gevolg van een toename van het totale productievolume in verhouding tot het aantal bezette formatieplaatsen. De meerjarige stijging van de arbeidsproductiviteit is mede mogelijk gemaakt door forse investeringen in automatisering.

kst-25479-12-15.gif

Proceskwaliteit

Grafiek 7.3 Proceskwaliteit

Het kengetal proceskwaliteit geeft inzicht in de mate waarin de Belastingdienst er in slaagt de eigen doelstellingen van een tijdige afdoening van aangiften en bezwaarschriften te realiseren. Bij het kengetal gaat het om de afhandeling van aangifte en bezwaar inkomstenbelasting (IB), vennootschapsbelasting (VpB), loonbelasting (LB), omzetbelasting (OB) en douane. De proceskwaliteit laat al een aantal jaren een opgaande lijn zien die ook in 1996 is doorgezet. Met name in de afhandeling van bezwaarschriften is over 1996 een verdere versnelling gerealiseerd. Door de introductie van de aanzienlijk aangescherpte (AWB-conforme) norm voor de afhandelingstermijnen per 1 januari 1997 zal bij dit kengetal in de overgang van 1996 naar 1997 naar verwachting een discontinuïteit optreden.

Productkwaliteit

Grafiek 7.4 Productkwaliteit

Het kengetal productkwaliteit geeft inzicht in de ontwikkeling van een aantal kwaliteitsaspecten van het proces van heffing. Het kengetal geeft de verhouding aan tussen gecorrigeerde aangiften en afgedane bezwaarschriften die tegen aangebrachte correcties zijn ingediend. Tevens wordt het afdoeningsresultaat van de bezwaarschriften volledig meegewogen. Daarmee wordt de houdbaarheid van aangebrachte correcties in beeld gebracht. De basis van het kengetal is met ingang van 1996 (en met terugwerkende kracht ook voor de kalenderjaren 1992–1995) verbreed tot de middelen IB, VpB, LB, OB en douane (was alleen IB en VpB). De uitkomst van het kengetal ligt over 1996 hoger dan over 1995. Oorzaak hiervan is dat in 1996 juist ook de inhoudelijke behandeling van de aangifte en bij – correcties – de communicatie hierover met belastingplichtigen, de aandacht hebben gekregen. In de jaren 1994 en 1995 lag het accent meer op de procesversnelling.

kst-25479-12-16.gif

Grafiek 7.5 Tempo kasstroom

Tempo kasstroom

Dit kengetal geeft inzicht in de resultaten van de inspanningen van de Belastingdienst gericht op het in een zo vroeg mogelijk stadium innen van een zo groot mogelijk deel van de verschuldigde belasting («pay as you earn»). Het gaat om de som van de kasopbrengsten in jaar 1996 van de IB, VpB, LB en OB uitgedrukt in een percentage van de som van de transactieramingen voor 1996. In 1996 is het kengetal licht gestegen.

Dienstverlening

De basisgegevens voor het kengetal dienstverlening worden ontleend aan de gegevens uit de Fiscale Monitor over 1994, 1995 en 1996. Daarbij worden de resultaten van drie geënquêteerde doelgroepen (particulieren, (grote) ondernemingen en douane) gelijk gewogen gepresenteerd als één Belastingdienst resultaat.

kst-25479-12-17.gif

Grafiek 7.6 Dienstverlening

7.2.4. Bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik

Algemeen

Alle maatregelen ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik laten onverlet dat er altijd een inherente onzekerheid met betrekking tot de ontvangsten blijft bestaan. De theoretische belastingcapaciteit is immers niet bekend.

Fraudenota 1996

Ontwikkelingen in de samenleving, in de informatietechnologie en in de internationalisering maken het noodzakelijk dat bestaande anti-fraudemaatregelen worden geïntensiveerd of uitgebreid. Vandaar de presentatie van een geactualiseerd fraudebestrijdingsbeleid in de Nota van de Staatssecretaris van Financiën inzake nadere maatregelen ter intensivering van bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de belasting- en douanewetgeving 1996–2000 (Fraudenota 1996). De uitgangspunten van de nota fraudebestrijding worden voor een belangrijk deel met behulp van automatiserings- en informatietechnologie gerealiseerd. De uitgangspunten zijn als volgt.

* Uitbreiding dienstverlening

Een goede voorlichting en effectieve dienstverlening dragen bij aan het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Met behulp van de nieuwe communicatiemedia wordt de dienstverlening uitgebreid. Er zullen onder meer elektronische loketten worden ontwikkeld, zoals een jongerenloket en een startersloket. Ook worden op termijn de mogelijkheden onderzocht van een interactieve aangifte. Met de komst van de aangiftediskette inkomstenbelasting en de mogelijkheden van Editax (aangiften loon- en omzetbelasting) zijn al de eerste stappen gedaan op weg naar de digitale, interactieve aangifte.

* Verbreding algemeen toezicht

In het kader van verbreding van het algemeen toezicht wordt de controle door middel van veldtoetsingen geïntensiveerd. Het accent ligt meer op het naar buiten treden van de Belastingdienst (zichtbaarheid). Daarbij wordt de aandacht zoveel mogelijk gericht op de meer risicovolle entiteiten. Deze selectieve aanpak moet resulteren in een daling van het aantal onderzoeken waaruit geen correcties voortvloeien («nihil-controles»). Van de beschikbare controlecapaciteit zal 80% ingezet worden voor «materiële onderzoeken». Dit zijn boekenonderzoeken gericht op het vaststellen van de materiële juistheid van de aangifte. Als sluitstuk van de controle- en opsporingswerkzaamheden wordt tevens het vervolgingsbeleid geïntensiveerd. Een andere ontwikkeling is de digitalisering van het toezicht en de controle door de Belastingdienst. Daarmee wordt de gegevensuitwisseling, de klantbehandeling en de controle van administraties ondersteund. Digitale technieken zijn ook nodig om digitale vormen van fraude (de zogeheten «digifraude») op te sporen.

* Opsporing van professionele fraude

Doelstellingen zijn onder andere het intensiveren van subjectdetectie, uitbreiding van onderzoek naar oplichtingspraktijken op de kapitaalmarkt en bestrijding van criminaliteit bij het containerverkeer.

Waarnemingen ter plaatse (WTP)

Het controlemiddel WTP blijkt zeer effectief te zijn. Voor het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van WTP-activiteiten zijn inmiddels kaders uitgezet. Ook de rechten en plichten van de Belastingdienst en de belastingplichtige zijn nader uitgekristalliseerd. Dit heeft geleid tot de publieksbrochure «Waarnemingen ter plaatse, een andere manier van controleren».

Landelijke acties bij de eenheden

De eenheden hebben in 1996, behalve aan de afwerking van de in 1995 gestarte actie «Markten», veel aandacht gegeven aan de voorbereiding en uitvoering van de landelijke acties voor de jaren 1996 en 1997. In 1996 is de actie «Speelautomaten» uitgevoerd. De actie zal in 1997 een vervolg krijgen. Met het ministerie van Economische Zaken is een convenant gesloten ten aanzien van de uitwisseling van informatie en de samenwerking bij technische controles van speelautomaten.

In 1996 werd de actie «Overige Onroerende Zaken» bij Particulieren uitgevoerd. Daarnaast is de actie «Buitengewone Lasten» in 1996 afgerond. Alle beleidspunten die uit de actie naar voren kwamen zijn afgestemd in het Landelijk Overleg IB niet-winst.

7.2.5. Controle van aangiften/veldtoetsing

De productie ligt enigszins onder het niveau van 1995. In dat jaar werd echter een belangrijke inhaalslag in het verwerken van met name «oude» aangiften gemaakt. De aangiftevoorraad ontwikkelt zich al een aantal jaren gunstig:

Tabel 7.2 Aantallen aangiften

 IB-ondernemersVennootschapsbelasting
Ultimo 1995277 00093 000
Ultimo 1996272 00090 000
Mutatie–/– 5 000 (2%)–/– 3 000 (3%)

De verwerking van de aangiften omzetbelasting en loonbelasting heeft in 1996 in nagenoeg alle gevallen binnen een maand na binnenkomst plaatsgevonden.

De Belastingdienst kiest voor een doelgroepgerichte en geïntegreerde behandeling van belastingplichtigen door verbanden te leggen tussen de verschillende aspecten van de fiscale situatie van de entiteit. Bij de samenvoeging van belastingplichtigen in een entiteit is een beeld van de totale hoedanigheid verkregen en wordt door middel van risico-analyse, waarin fiscaal belang en fiscaal risico een rol spelen, in een behandelplan de aanpak vastgelegd per entiteit of groepen van entiteiten (de zogenoemde segmentering). Risico-analyse leidt ertoe dat, afhankelijk van fiscaal risico en fiscaal belang, de mate van aandacht en de daarbij behorende toetsings-activiteiten tussen entiteiten variëren.

Ondernemersaangiften kunnen, behalve aan kantoortoetsing en administratieve afdoening aan veldtoetsing worden onderworpen. Veldtoetsing houdt meer in dan de traditionele boekenonderzoeken. Diverse vormen van aandacht worden onderkend bij de veldtoetsing. De belangrijkste vormen betreffen traditionele onderzoeken. Dat zijn volledige en deelonderzoeken gericht op de heffing alsmede onderzoeken gericht op de inning. De boekenonderzoeken kunnen al dan niet (volledig) geïntegreerd plaatsvinden en richten zich op de entiteit (cluster van belastingplichtigen met gezamenlijke economische activiteiten). Andere vormen van veldtoetsing betreffen de bedrijfsbezoeken. Tot de bedrijfsbezoeken behoren vooroverleg, startersonderzoeken, voorlichtingsbezoeken en specifieke acties zoals waarnemingen ter plaatse bij de onderneming.

In de Nota van de Staatssecretaris van Financiën inzake nadere maatregelen ter intensivering van bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de belasting- en douanewetgeving (mei 1996) is onder meer gekozen voor een verbreding van het algemeen toezicht en een vergroting van de zichtbaarheid. Zoals ook in het overleg met de vaste commissie voor Financiën op 3 oktober 1996 is toegelicht wordt daarmee aan het getalsmatige niveau een verdere verbetering van de kwaliteitsdimensie toegevoegd. Reeds voor 1996 geldt dat meer capaciteit wordt ingezet voor de uitvoering van allerlei vormen van veldtoetsing. In 1996 en 1997 zou 35% respectievelijk 40% van de beschikbare tijd aan toetsingswerkzaamheden bij de bedrijven plaatsvinden. Verder geldt dat van die beschikbare tijd voor de veldtoetsingen 80% wordt besteed aan materiële boekenonderzoeken.

Tenslotte is afgesproken dat in de komende jaren in toenemende mate de vennootschapsbelasting onderwerp van onderzoek zal zijn. Het streven is gericht op één op vijf.

In het afgelopen jaar zijn 122 000 veldtoetsingen uitgevoerd. De rechtstreekse klantcontacten zoals bedrijfsgesprekken en vooroverleg zijn geïntensiveerd. Daarmee hebben nieuwe doelstellingen als preventief optreden en informatie vergaren meer aandacht gekregen. Het aantal reguliere controles is gerealiseerd op basis van gerichtere selectie en een grotere aandacht over de in de entiteiten voorkomende belastingmiddelen. Het gerealiseerde aantal is lager dan in 1995. Er is wel sprake van een beoogde verbetering van de kwaliteit van de controles. Dit is het gevolg van een langere controleduur en uit zich mede in een vermindering van het aantal onderzoeken met een nihilscore van de correctie. Een gemiddeld langere controleduur heeft ertoe geleid dat het onderzoeksaantal is verminderd.

Het aantal entiteiten dat in de berekening van de controledichtheid is meegenomen bedraagt ongeveer 720 000. Van 95 000 entiteiten is vastgesteld dat deze niet of nauwelijks in aanmerking komen voor veldtoetsing. De controledichtheid is dan (720 000 : 122 000 = 5,9) afgerond eenmaal in de 6 jaar (zie tabel). De doelstelling van een controledichtheid van éénmaal in de zes jaar is daarmee ook in 1996 gehaald. Voor de tweehonderd grootste entiteiten geldt een controledichtheidsdoelstelling van eenmaal per jaar. In 1996 is voor deze categorie entiteiten de controledichtheid nagenoeg gerealiseerd.

Tabel 7.3 Controledichtheid entiteiten (aantal x 1000)

 199419951996
Te controleren entiteiten670700720
Aantal onderzoeken106146122
Controledichtheid per entiteit1:61:51:6
Controledichtheid grootste entiteit1:1,21:1,01:1,2

Met betrekking tot de onderscheiden belastingmiddelen zijn de controleresultaten als volgt:

Tabel 7.4: Controleresultaten per belastingmiddel

 199419951996
Inkomstenbelasting – betrokken bij ingestelde onderzoeken* 47%44%53%28%56%40%
– percentage onderzoeken met correctie    
– correctie in inkomensbedragen (in mln.)444385536
Vennootschapsbelasting
– betrokken bij ingestelde onderzoeken* – percentage onderzoeken met correctie11%28%9%23%10%34%
– correctie in winstbedragen (in mln.)412145503536
Loonbelasting
– betrokken bij ingestelde onderzoeken*– percentage onderzoeken met correctie32%24%35%23%30%27%
– correctie in belastingbedragen (in mln.)268210298
Omzetbelasting
– betrokken bij ingestelde onderzoeken*– percentage onderzoeken met correctie61%28%57%21%64%28%
– correctie in belastingbedragen (in mln.)278303459

* Betreft de frequentie waarmee het belastingmiddel bij een onderzoek is betrokken.

De evenwichtige verdeling van de aandacht over de verschillende belastingmiddelen is ten opzichte van 1995 verbeterd. Dit heeft ook een positief effect voor het aantal onderzoeken met een correctie dat fors is toegenomen. De aandacht voor de vennootschapsbelasting ligt op een iets hoger niveau dan in 1995.

De correctiebedragen kunnen jaarlijks van niveau verschillen. De correctieresultaten van de ingestelde onderzoeken inkomstenbelasting, loonbelasting en omzetbelasting zijn hoger dan in 1995. Bij de vennootschapsbelasting is daarentegen sprake van een lager correctiebedrag. Hiervoor is geen eenduidige verklaring te geven omdat de omvang van correcties door veel verschillende factoren wordt bepaald. De correctiebedragen bestaan bovendien uit verschillende correctiesoorten, naast de omzet- en kostencorrecties kunnen dit ook balans-, fiscaaltechnische- en loonheffingscorrecties zijn. De categorie correcties op omzet en kosten betreft voor de IB 46% van het totale correctiebedrag. Bij de VpB is dat 40% en bij de OB 36%. Voor de LB bedragen de correcties op beloningen en vergoedingen 50% van het totale correctiebedrag.

De correctiebedragen uit boekenonderzoeken zijn begrepen in de totale correctiebedragen bij de heffing. Voor de IB en de VpB zijn deze totaalbedragen in de tabellen 7.5 en 7.6 weergegeven. De correctiebedragen kunnen nog worden beïnvloed door de afwikkeling van de mogelijke bezwaarprocedure.

Tabel 7.5: Correcties heffing Inkomstenbelasting (aantallen x 1000)

 199419951996
Totaal aantal definitieve aanslagen6 2876 6856 557
– ondernemers1 3601 3471 221
– particulieren4 9275 3385 336
Waarvan gecorrigeerd*892780599
In % van aantal aanslagen14,211,79,1
– ondernemers13,012,410,8
– particulieren14,511,58,7
Totaal correctiebedrag* (in inkomensbedragen, in miljoenen guldens)3 7103 8293 102
Gemiddeld correctiebedrag in guldens*4 2004 9005 179

* Exclusief ambtshalve aanslagen.

Het landelijk correctiepercentage ligt met 9,1% over 1996 voor de inkomstenbelasting lager dan in 1995. Dit komt met name doordat bij de verbeterde geautomatiseerde selectie het accent meer gelegd kan worden op de risicovolle posten, waardoor weliswaar minder correcties worden aangebracht, maar met een hoger gemiddeld bedrag. Het totaal correctiebedrag (dat een saldo is van positieve en negatieve correcties) bedraagt over 1996 ongeveer f 3102 miljoen (aan gecorrigeerd inkomen) en ligt daarmee lager dan in 1995. In genoemde bedragen zijn niet begrepen de correcties die bij het opleggen van ambtshalve aanslagen zijn aangebracht. Dit betreft over 1996 in totaal 64 300 (ambtshalve) aanslagen met een gecorrigeerd inkomensbedrag van f 3060 miljoen (1995: 86 400 aanslagen met een totaalbedrag van f 4131 miljoen). Hiervan zijn aan ondernemers ruim 26 900 aanslagen voor een gecorrigeerd bedrag van f 1 663 miljoen opgelegd.

Tabel 7.6: Correcties heffing Vennootschapsbelasting (aantallen x 1000)

 199419951996
Totaal aantal definitieve aanslagen275271270
Waarvan gecorrigeerd*252524
In % van aantal aanslagen9,09,18,8
Totaal correctiebedrag* (in winstbedragen, in miljoenen guldens)9 91010 8229 245
Gemiddeld correctiebedrag (in guldens)*396 000433 000385 000

* Exclusief ambtshalve aanslagen.

Het correctiepercentage VpB ligt over 1996 op een iets lager niveau dan in 1995. Het totaal bedrag aan correcties op aangegeven winst over 1996 is met ongeveer f 9 245 miljoen circa 15% lager dan in 1995. Daarbij is het gemiddelde correctiebedrag vennootschapsbelasting afgenomen met circa 11%. In het totaal van de correctiebedragen bij heffing zijn ook correcties begrepen die niet (direct) tot een hogere belastingopbrengst leiden (de correcties op compensabele verliezen). Vooral in deze categorie is sprake van een daling in de correctiebedragen. Door de winstontwikkeling in de afgelopen jaren zijn veel compensabele verliezen verrekend. Tot 1996 werden aangegeven verliezen niet bij beschikking vastgesteld waardoor correcties veelal ambtshalve werden aangebracht. In verband met de invoering van de onbeperkt voorwaartse verliesverrekening en de vaststelling van verliezen bij beschikking worden verliesaangiften vanaf het belastingjaar 1995 direct op het juiste bedrag vastgesteld. Het correctiebedrag valt daardoor lager uit.

In de genoemde bedragen zijn niet begrepen de correcties, die bij het opleggen van ambtshalve aanslagen zijn aangebracht. Dit betreft over 1996 in totaal bijna 18 000 (ambtshalve) aanslagen met een gecorrigeerd winstbedrag van f 2452 miljoen (1995: 18 000 aanslagen met een totaal bedrag van f 1859 miljoen).

7.2.6. Ondersteunende processen

Formatie en bezetting

kst-25479-12-18.gifkst-25479-12-19.gif

Grafiek 7.7 Formatie en bezetting Grafiek 7.8 Formatie per onderdeel

De grafiek «formatie en bezetting» laat zien dat in de afgelopen jaren de formatie van de Belastingdienst is verminderd van 30 415 fte's in 1991 naar 28 782 fte's in 1995. In 1996 is de formatie verhoogd tot 29 235 fte's. Deze verhoging is het gevolg van per saldo taakuitbreidingen. De meest in het oog springende uitbreidingen betreffen de Fraudenota 1996 (fraudebestrijdingsplan, 243 fte's) en nieuwe wetgeving zoals de afdrachtskorting (183 fte's) en de faciliteit voor startende ondernemers (40 fte's). Daarnaast heeft de Belastingdienst budget van materieel overgeboekt naar personeel ter vervanging van inhuur bij automatisering door intern personeel (210 fte's), om zo de automatiseringsuitgaven beter beheersbaar te maken. Daarmee wordt voorkomen dat de opgedane kennis, na beëindiging van een project, met de inhuurkrachten vertrekt. De aanname van extra automatiseringspersoneel is in 1996 nog niet geheel gerealiseerd.

De afbeelding «formatie per dienstonderdeel» laat zien dat in 1996 de verdeling van de formatie over de verschillende Belastingdienst divisies en -eenheden gewijzigd is. De oorzaak van deze wijziging vloeit met name voort uit het besluit de facilitaire taken vanuit de divisies en eenheden onder te brengen in het in 1996 opgerichte Centrum voor Facilitaire Dienstverlening (B/CFD). De B/CFD is werkzaam in het facilitaire proces en bestaat in totaal uit 1569 fte's Belastingdienst-medewerkers.

kst-25479-12-20.gif

Grafiek 7.9 Personele uitgaven

Uit de grafiek «Personele uitgaven» blijkt dat de totale personele uitgaven in 1996 zijn gestegen ten opzichte van de voorgaande jaren. De gemiddelde personele uitgaven exclusief loonbijstelling (zie grafiek «Gemiddelde personele en materiële uitgaven») op basis van de begrotingssterkte zijn iets gedaald. Dit wordt veroorzaakt doordat in 1996 een betere aansluiting tussen begrotingssterkte en gemiddelde bezetting is verkregen. De gemiddelde bezetting in 1996 is meer dan in andere jaren beïnvloed door de inzet van tijdelijk personeel en uitzendkrachten, welke over het algemeen ingezet worden ten behoeve van eenvoudige werkzaamheden met een daarop afgestemde beloning.

kst-25479-12-21.gif

Grafiek 7.10 Gemiddelde personele en materiële uitgaven

Daarnaast laat de grafiek «Gemiddelde personele en materiële uitgaven» zien dat de gemiddelde materiële uitgaven per belastingdienstambtenaar in 1996 wederom zijn gestegen. Deze stijging hangt met name samen met de zich voortzettende stijging in de automatiseringsuitgaven. De hoogte van de gemiddelde materiële uitgaven wordt mede beïnvloed door de uitgaven voor de containerscanner die in het kader van het fraudebestrijdingsplan in aanbouw is.

kst-25479-12-22.gif

Grafiek 7.11 Materiële uitgaven

In de grafiek «materiële uitgaven» is een meerjarig overzicht gegeven van de materiële uitgaven, onderverdeeld naar de clusters huisvesting, automatisering, personeelsontwikkeling en overig.

De automatiseringsuitgaven zijn in 1996 verder gestegen ten opzichte van de voorgaande jaren. De oorzaak van deze stijging ligt in de verder toegenomen inzet van automatisering en informatisering en de toegenomen uitgaven voor beheer en onderhoud, het aanpassen van automatiseringssystemen aan nieuwe fiscale wet- en regelgeving en de implementatie van de Fraudenota 1996.

Bij de overige uitgaven wordt de stijging met name veroorzaakt door de uitgaven voor de containerscanner bij de haven van Rotterdam. In de Fraudenota 1996 is, ter versterking van de fysieke controle, besloten tot de aankoop van deze containerscanner. In 1996 zijn voor deze containerscanner al uitgaven gedaan voor de aankoop van de grond en voor de aanbesteding van de containerscanner.

7.2.7. Uitgevoerde onderzoeken

FIOD/Opsporing rondde in het verslagjaar 422 convenantzaken ter vervolging af (1995: 404 zaken). Het aantal verdachten in de convenantzaken 1996 bedroeg 861 natuurlijke personen en 314 niet-natuurlijke personen. Behalve de convenantzaken, inzake belastingfraude werden door FIOD/Opsporing ook nog 27 zaken afgerond ter zake van overtreding van de Opiumwet. Ondanks de voortdurende onderbezetting in aantal rechercheurs en het feit dat in het verslagjaar weer een aantal grote zaken werden afgerond is het aantal afgedane zaken 93,8 % van de taakstelling van 450 zaken. Naast de convenantzaken zijn er 88 zaken afgedaan met een ander proces-verbaal.

Van de afgedane zaken is in 1996 in 254 zaken vervolging ingesteld. Geconstateerd moet worden dat vooralsnog de doelstelling van 90% niet kon worden gerealiseerd. Hierbij moet worden aangetekend dat realisatie van die doelstelling slechts ten dele door de FIOD kan worden beïnvloed, maar ook afhankelijk is van de beschikbare capaciteit van het Openbaar Ministerie en de rechtbank. Van belang is een groei naar sturing op de volledige handhavingsketen: van aanmelding tot en met vervolging. Het aantal afgedane verdovende middelenzaken is beduidend hoger dan was gepland (80% hoger). Dit resultaat is bereikt met maar 80% van de voor deze onderzoeken geplande capaciteit.

Tabel 7.7: Productie verbijzonderd naar middel en omvang opgespoord


XNoot
1

Richtlijn nr. 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 tot wijziging van de Richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG op het gebied van kredietinstellingen, de Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG op het gebied van het schadeverzekeringsbedrijf, de Richtlijnen 79/267/EEG en 92/96/EEG op het gebied van het levensverzekeringsbedrijf, Richtlijn 93/22/EEG op het gebied van beleggingsondernemingen en Richtlijn 85/611/EEG op het gebied van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), teneinde het bedrijfseconomische toezicht te versterken (PbEG L 168).

XNoot
1

Nota van de Staatssecretaris van Financiën inzake nadere maatregelen ter intensivering en van de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de belasting- en douanewetgeving, mei 1996.

Naar boven