25 479
Financiële verantwoordingen over het jaar 1996

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 augustus 1997

1. Verzoek dechargeverlening over 1996

Op grond van artikel 68, tweede lid, van de Comptabiliteitswet bied ik u met het oog op de dechargeverlening, de financiële verantwoordingen over 1996 met betrekking tot de begrotingen waarover de ministers het beheer voeren1 en de financiële verantwoording van het Rijk over 1996 aan.

De rapporten van de Algemene Rekenkamer bij de financiële verantwoordingen alsmede de verklaring van goedkeuring met betrekking tot de financiële verantwoording van het Rijk, stuurt de Algemene Rekenkamer separaat aan de Staten-Generaal.

De beide Kamers der Staten-Generaal worden verzocht de betrokken ministers decharge te verlenen over het door hen in 1996 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de begroting waarover de desbetreffende minister het beheer heeft gevoerd, uitgaande van de financiële verantwoordingen over 1996.

Voorts kan bij de dechargeverlening aan de individuele ministers de financiële verantwoording over 1996 van het Rijk worden betrokken, voor zover die verantwoording een relatie heeft met de desbetreffende financiële verantwoordingen over 1996. Dit is vanzelfsprekend pas mogelijk indien de oordelen van de Rekenkamer2 over de financiële verantwoordingen over 1996 met betrekking tot de begrotingen waarover de ministers het beheer voeren en de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer bij de financiële verantwoording van het Rijk over 1996 naar het oordeel van beide Kamers daartoe geen belemmering vormen. Het rechtmatigheidsonderzoek over 1996 van de Algemene Rekenkamer heeft geleid tot het plaatsen van een aantekening op de verklaring van goedkeuring bij de financiële verantwoording van het Rijk over 1996. Deze aantekening heeft betrekking op het financieel beheer bij Rijkswaterstaat op het punt van de grond-, weg- en waterbouwcontracten (GWW). De minister van Verkeer en Waterstaat zal aan de Staten-Generaal haar standpunt terzake moeten mededelen alvorens tot decharge kan worden overgegaan.

Met deze brief worden alle financiële verantwoordingen en slotwetten over 1996 meegestuurd. Bj zesde wijziging van de Comptabiliteitswet is vastgelegd dat de minister van Financiën jaarlijks aan de Staten-Generaal een uiteenzetting geeft over het in het afgelopen jaar gevoerde financiële beheer en over de resultaten van de accountantscontrole bij het Rijk. Onder punt 1.2 van deze brief wordt invulling gegeven aan deze bepaling. Daarnaast gaat deze brief in op enkele actuele ontwikkelingen in het beleid betreffende het financiële beheer en de controle daarop. Ook in de Miljoenennota zal aan dit beleid aandacht worden besteed.

1.2 Accountantsverklaringen

Over 1996 zijn, evenals over 1995, bij alle departementale financiële verantwoordingen goedkeurende accountantsverklaringen afgegeven (zie bijlage 1).

Bij de financiële verantwoording van het Landbouw-Egalisatiefonds (LEF) over 1996 is een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven, terwijl over 1995 nog een verklaring met beperking werd afgegeven. De toen geldende problematiek ten aanzien van de controle van bepaalde saldibalansposten is in 1996 opgelost. De accountantsverklaring bij het Infrastructuurfonds over het jaar 1995 was voorgaand jaar op 15 mei nog niet bekend. Inmiddels zijn zowel over het jaar 1995, als over het jaar 1996 goedkeurende accountantsverklaringen afgegeven. Derhalve kan worden opgemerkt dat bij de verantwoordingen voor het eerst ook bij alle begrotingsfondsen goedkeurende verklaringen zijn afgegeven.

Een goedkeurende verklaring betekent niet vanzelfsprekend dat het financiële beheer gedurende het gehele jaar op orde is geweest.

Met name daar waar sprake is van of voornemens bestaan tot wijzigingen in de departementale structuur, die kunnen leiden tot veranderingen in het financiële beheer, bestaan risico's inzake een blijvende toereikendheid van het financiële beheer. In paragraaf 2.1 kom ik daarop terug. Overigens merk ik op dat ook bij niet aan grote veranderingen onderhevige organisaties de aandacht voor het financiële beheer niet mag verslappen. Beheer is nimmer een statische aangelegenheid.

2. Departementale financiële beheer en de verantwoordingen daarover

2.1 Ontwikkelingen in het (financiële) beheer

Ontwikkelingen in het beheer in het algemeen

De ontwikkelingen in het financiële beheer staan niet op zichzelf. Het financiële beheer is mede afhankelijk van de organisatorische ontwikkelingen binnen de ministeries.

In het algemeen valt waar te nemen dat er binnen ministeries meer aandacht ontstaat voor het formuleren van een integrale visie op de organisatie. Hierbij staat het initiëren van maatregelen gericht op het op efficiënte en effectieve wijze realiseren van beleidsdoelstellingen, teneinde te zorgen dat de betrokken minister zijn politieke verantwoordelijkheid kan dragen, voorop. Deze maatregelen zijn er vooral op gericht om de onderlinge samenhang tussen de wijze van sturen, beheersen en toezichthouden van een (departementale) organisatie te waarborgen, alsmede het op een open wijze daarover verantwoording afleggen ten behoeve van belanghebbenden (intern en extern). Het betreft in feite de bestuurlijke inrichting en de daarbij behorende verdeling van taken en bevoegdheden binnen de organisaties van de rijksdienst, alsmede de wijze waarop hierover intern en extern verslag wordt gedaan.

Genoemde ontwikkelingen zijn steeds meer waarneembaar in en tussen diverse lagen in het openbaar bestuur. Het streven naar grotere transparantie is overigens ook te vinden in mijn discussienota aan de Tweede Kamer «Van Uitgaven naar Kosten», die ingaat op een meer bedrijfsmatig gerichte besturingsfilosofie. In deze nota wordt gesteld dat «op basis van deze ontwikkelingen en ervaringen (i.e. ervaringen met agentschappen, kengetallen en interdepartementale beleidsonderzoeken) het inzicht is gegroeid, dat het voor de bedrijfsvoering in de collectieve sector wenselijk is om meer overheidsorganisaties daar waar dat mogelijk is, te besturen op basis van afspraken over prestaties en de daarvoor te maken kosten.» Ook de voorstellen voor een meer eenduidige toezichtsfilosofie bij de ministeries van VWS en VROM en de departementale reorganisaties die reeds in gang gezet zijn, zoals bij het Openbaar ministerie en het ministerie van Verkeer en Waterstaat, passen in het genoemde streven om een meer transparante bedrijfsvoering te bewerkstelligen.

Daarnaast is de transparantie in de relatie tussen rijk en periferie een punt van aandacht. In de doorlichting zelfstandige bestuursorganen is het belang van een meer bestuurlijke invalshoek, waarbij onder meer een eenduidige verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en periferie voorop staat, duidelijk naar voren gekomen. Inmiddels heeft deze doorlichting geleid tot een breed scala aan concrete voorstellen tot verbetering van en in een aantal gevallen tot een heroriëntatie op de vormgeving van de publieke taak in de toekomst.

Tot slot zijn soortgelijke ontwikkelingen waar te nemen in de bestuurlijke relaties tussen Rijk en lagere overheden en binnen de lagere overheden zelf. Voorbeeld van deze ontwikkelingen is de «single audit»-discussie waarop ik onder punt 2.2 nader in ga.

Specifieke ontwikkelingen in het financiële beheer

De hiervoor geschetste ontwikkelingen in de departementale organisatie zijn mede bepalend voor veranderingen in het financiële beheer. Het financiële beheer omvat immers ook instrumenten voor het management ter beheersing van de processen in de organisatie.

Een aantal van deze ontwikkelingen zullen in het navolgende nader worden benoemd. Als eerste ontwikkeling in het financiële beheer onderken ik de aandacht voor de kwaliteit van de financiële verantwoording.

Uit de zesde wijziging van de Comptabiliteitswet vloeit onder meer voort dat in de toelichting op de financiële verantwoording meer beleidsmatige informatie dient te worden opgenomen. De toelichting per artikel zou een beschrijving van het gerealiseerde beleid uitgedrukt in activiteiten, prestaties en effecten moeten bevatten. Daarbij zou ook meer aandacht moeten worden besteed aan de verschillen tussen het voorgenomen en het gerealiseerde beleid; de verantwoording en de begroting zouden spiegelbeeldig moeten zijn. Deze interpretatie is aan u bevestigd in mijn brief van 16 augustus 1996 (onder kenmerk B96/309M) waarin ingegaan wordt op de structuur en de inhoud van de financiële verantwoording. In de verantwoordingen over 1996 is in dit opzicht een verbetering opgetreden ten opzichte van de verantwoordingen over 1995.

Een ander aspect van het verbeteren van de kwaliteit van de financiële verantwoording is de snelheid waarmee verantwoordingen tot stand komen ofwel het tijdstip waarop zij ter behandeling aan de Kamer worden aangeboden. Dit onderwerp is besproken op de bijeenkomst, georganiseerd door de Commissie voor de Rijksuitgaven, van 23 april jl. In mijn brieven van 23 juni (B97/197M) en van 12 augustus (B97/297M) is aangegeven welke activiteiten thans door de departementen worden ondernomen ter voorbereiding op het formuleren van een gefundeerd standpunt op uw voorstellen terzake. Inmiddels is afgesproken om spoedig na eind september nader met u van gedachten te wisselen over de mogelijkheden die hierbij bestaan.

Ook de specifieke aandacht voor kengetallen, waarbij departementen gestimuleerd worden om naast ramingskengetallen ook doelmatigheids- en zo mogelijk zelfs doeltreffendheidskengetallen te ontwikkelen, past in de gesignaleerde veranderingen in het financiële beheer. Hoewel gesproken kan worden van zowel kwantitatieve als kwalitatieve groei in het gebruik van vooral ramings- en doelmatigheidskengetallen door de departementen, is een verdere uitbreiding en optimalisering van de toepassing van kengetallen nog steeds mogelijk. Het op zinvolle wijze formuleren van meetbare doelstellingen voor doelmatigheidskengetallen blijkt vooralsnog soms lastig. Aangezien het meetbaar formuleren van de beoogde effecten van het beleid als nog moeilijker wordt ervaren, zal hier nog een ware inspanning geleverd moeten worden. Daarbij moet uiteraard voorop staan, dat het opnemen van kengetallen een middel is en geen doel op zich.

Als laatste het geheel van procedures en processen dat ervoor moet zorgen dat een organisatie adequaat functioneert. De eerdergenoemde algemene bestuurlijke ontwikkelingen leiden tot veranderingen in verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Deze nieuwe verdeling van bevoegdheden zal voldoende doordacht plaats moeten vinden en ook moeten worden vastgelegd en geautoriseerd. Met andere woorden, de nieuwe bevoegdhedenverdeling moet ook leiden tot wijzigingen in de administratieve organisatie en de daarin opgenomen interne controle (AO/IC). Daarbij gaat het niet alleen om de opzet en vastlegging, maar ook om een zodanige implementatie dat een blijvende goede werking is verzekerd. Wanneer aan dit aspect onvoldoende aandacht wordt geschonken, bestaat het gevaar van een terugval in het niveau van de AO/IC. Een vaak onderschatte, doch zeer belangrijke factor daarbij is het invoeringstraject van bestuurlijke veranderingen in de organisatie. Als de organisatie zich vooraf niet voldoende bewust is van de effecten die dergelijke veranderingen teweeg kunnen brengen in onder meer de procedures waarbij verantwoordelijkheden en bevoegdheden een rol spelen, kunnen er leemtes in de AO/IC ontstaan.

Hoewel niet in die mate dat dit heeft geleid tot een andere dan een goedkeurende accountantsverklaring bij de financiële verantwoording van de ministeries, moet helaas geconstateerd worden dat zich op diverse plaatsen binnen de rijksdienst een terugval in de AO/IC heeft voorgedaan. In de financieel-beheerbrieven is daarom de collega-ministers om adequate acties verzocht, die vervolgens aan Financiën worden gerapporteerd. In de Operatie Comptabel Bestel is veel aandacht aan de ontwikkeling van de administratieve organisatie besteed door de ministeries. Voorkomen moet worden dat deze inspanning nu ten dele verloren zou gaan.

Resumerend kan met betrekking tot het financiële beheer worden gesteld dat door de ministeries voor een meer bedrijfsmatig georiënteerde sturing wordt gekozen bij de inrichting van de overheidsorganisatie. Het zou te betreuren zijn indien de helderheid die wordt gecreëerd door een meer inzichtelijke bestuurlijke structuur teniet gedaan wordt doordat onvoldoende aandacht wordt besteed aan een adequate vertaling daarvan naar het financiële beheer. Een aantal aspecten van het financiële beheer verdient hierbij met name expliciete aandacht, te weten: de ontwikkeling van de kwalitatieve verbetering en de versnelling van de financiële verantwoording, de kengetallen en de AO/IC. In de uitvoering van mijn toezichthoudende taak zal aan de geschetste ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende veranderingen en risico's in de komende tijd de nodige aandacht besteed worden.

2.2 Single audit

Ook in de discussie rond single audit met betrekking tot de controle van specifieke uitkeringen aan mede-overheden, komt naar voren dat meer transparantie in de bestuurlijke structuur gewenst is. In het kabinetsstandpunt over de rapporten van de projectgroep Single Audit (commissie Griffioen) en de MDW-werkgroep Specifieke Uitkeringen (werkgroep Pennekamp) d.d. 8 november 1996 is aangegeven dat het kabinet verder wil gaan op de weg die de commissie Griffioen en de werkgroep Pennekamp hebben uitgezet. Dit betekent dat alle specifieke uitkeringen, uiterlijk in het jaar 2000, zullen moeten worden bezien op hun bestuurlijke inrichting. Dit houdt kortweg in dat wordt nagegaan of de wijze van bekostiging van een specifieke uitkering past bij de verantwoordelijkheid van de desbetreffende minister en bij de doelstelling van de regeling. De gekozen wijze van bekostiging dient daarbij te worden afgewogen tegen de daarmee gepaard gaande administratieve lasten. Het ministerie van Binnenlandse Zaken is in nauw overleg met mijn ministerie het aanspreekpunt gedurende de toetsing. De toetsing is inmiddels van start gegaan. Ultimo 1997 zal in het kader van het MDW-traject over de voortgang van de toetsing aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd.

Voorts is in het kabinetsstandpunt opgenomen dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Financiën zullen bewerkstelligen dat aan de interpretatie van de controlebegrippen in het kader van de rechtmatigheidstoetsing bij de rijksoverheid, gemeenten en provincies zodanig inhoud zal worden gegeven dat de bevindingen uit het accountantsonderzoek ter zake op overeenkomstige wijze in het accountantsoordeel tot uitdrukking kunnen komen. Het onderwerp is inmiddels ter hand genomen.

2.3 Misbruik en Oneigenlijk Gebruik (M&O)

Het M&O-beleid zal een belangrijk punt van aandacht blijven om daarmee de resterende inherente onzekerheid te minimaliseren. Om een impuls te geven aan het M&O-beleid in het algemeen is vorig jaar aangegeven, dat in samenwerking met de ministeries een handleiding M&O zal worden opgesteld. Het karakter van de handleiding zal vooral informatief en ondersteunend zijn. Inmiddels is een aanvang gemaakt met deze werkzaamheden. Naar verwachting zal de handleiding ultimo 1997 gereed zijn.

2.4 Europese aanbestedingsregels

In de brief van 15 april 1996 van de directeur-generaal van de Rijksbegroting aan de secretarissen-generaal zijn de afspraken met betrekking tot de implementatie van en de controle op de naleving van de Europese aanbestedingsrichtlijnen/WTO-regelgeving vastgelegd. Deze zijn tot stand gekomen in het beraad van de secretarissen-generaal over eerdere afspraken in het Interdepartementaal Overlegorgaan Financieel-Economische Zaken en het Interdepartementaal Overlegorgaan Departementale Accountantsdiensten. Volgens die afspraken moest de administratieve organisatie van de ministeries uiterlijk eind 1996 aan de richtlijnen zijn aangepast. Met ingang van de controle over 1997 valt de naleving van de richtlijnen onder de reikwijdte van de accountantsverklaring.

De implementatie van de richtlijnen in de administratieve organisatie en de voorlichting over de richtlijnen binnen de eigen organisatie is door alle ministeries ter hand genomen. Ook vindt door alle ministeries bij interpretatieproblemen inschakeling van een deskundige plaats. Bij een deel van de ministeries is in meer of mindere mate nog sprake van een achterstand bij de implementatie. Deze achterstand zal naar verwachting in de loop van 1997 worden ingelopen. Voorzover van toepassing, is in de financieel-beheerbrieven aandacht gevraagd voor het inlopen van de achterstanden in de implementatie en gevraagd wanneer de implementatie in de AO van de aanbestedende diensten die onder hun verantwoordelijkheden vallen, zal zijn voltooid.

Van belang is dat regelmatig door de ministeries wordt nagegaan in hoeverre de lijsten van aanbestedende diensten geactualiseerd c.q. aangevuld dienen te worden. De ministeries zijn hierop ook onlangs gewezen. Het gaat hierbij in het bijzonder om instellingen en organen die in de richtlijnen als «publiekrechtelijke instellingen» worden aangemerkt. In dit verband kan mogelijk gedacht worden aan (een deel van) de zelfstandige bestuursorganen, gesubsidieerde instellingen en eventueel premiegefinancierde instellingen.

De samenstelling en wijziging van de lijsten van aanbestedende diensten (waaronder die van publiekrechtelijke instellingen) is een eigen verantwoordelijkheid van de ministeries. Het Interdepartementaal Overlegorgaan Europese Aanbestedingsvoorschriften (IOEA) houdt deze lijsten van tijd tot tijd tegen het licht of deze nog met de werkelijkheid overeenkomen. Vervolgens zendt het IOEA deze lijsten vanuit zijn coördinerende taak, al dan niet na een discussie over de conformiteit van de lijsten wat betreft de samenstelling, door naar de Commissie, die deze voor kennisgeving aanneemt en publiceert.

3. Opmerkingen bij het gevoerde en te voeren controlebeleid

3.1 Beheer en controle EU-gelden

Samenwerking Europese en Algemene Rekenkamer

Op 11 april 1997 heeft de Algemene Rekenkamer een notitie uitgebracht (Taken en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer op het EU-controleterrein) waarin zij haar visie geeft op de taken en bevoegdheden die zij nodig acht om vorm te kunnen geven aan een afdoende controle op de EU-geldstromen en aan de daarbij beoogde samenwerking met de Europese Rekenkamer en andere zusterinstellingen. De Algemene Rekenkamer pleit daarbij voor uitbreiding van haar controlebevoegdheden tot op het niveau van de uiteindelijke begunstigden in Nederland. De Commissie voor de Rijksuitgaven heeft op 29 april 1997 verzocht om een reactie op genoemde Rekenkamer-notitie in de vorm van een regeringsstandpunt. Nadat de daartoe noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden binnen mijn ministerie zullen zijn afgerond, zal over het in te nemen standpunt nader overleg gevoerd worden met mijn collega's in het kabinet. Daarna zal u het kabinetsstandpunt zo spoedig mogelijk worden toegezonden.

Voortgang SEM 2000-activiteiten

In mijn brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 1997 (Kamerstukken II, vergaderjaar 1996–1997, 24 202, nr. 5) heeft de regering een reactie gegeven op de jaarrapportage van de Europese Rekenkamer (ER)over het begrotingsjaar 1995. Daarbij is onder meer een beschrijving gegeven van de werkzaamheden van de groep van persoonlijke vertegenwoordigers van de Ministers van Financiën van de lidstaten die is ingesteld in het kader van de derde fase van de SEM 2000-exercitie. Deze SEM-groep is het eerste halfjaar van 1997 twee keer bijeengeweest om de aanbevelingen uit het SEM-rapport van november 1996 nader uit te werken. Tijdens de Ecofin-Raad van 17 maart 1997 kon worden geconstateerd dat definitief overeenstemming bereikt was over subsidiabiliteitsrichtsnoeren voor structuurfondsuitgaven (deze zijn inmiddels van kracht geworden). De SEM-groep heeft zich vervolgens geconcentreerd op het dossier financiële correcties bij de structuurfondsen. Daarbij gaat het om enerzijds een Commissieverordening ter verduidelijking van de controleverantwoordelijkheden van de lidstaten en om anderzijds interne Commissierichtsnoeren voor het toepassen van financiële correcties. In december 1997 zal de Europese Raad opnieuw de balans opmaken over de alsdan gemaakte vorderingen met SEM 2000.

De vele in SEM-verband uitgevoerde activiteiten hebben ten doel het financiële beheer van en de controle op Europese geldstromen binnen de gehele EU te verbeteren. De jaarverslagen van de ER over de afgelopen jaren hebben de noodzaak daartoe aangetoond. Bij dit streven naar verbetering is een belangrijk uitgangspunt dat de Commissie en de verantwoordelijke autoriteiten en instanties van de lidstaten dit gezamenlijk moeten realiseren. Het beheer van de EU-gelden is immers een gedeeld beheer tussen Commissie en lidstaten en is binnen de lidstaten ook vaak nog gedecentraliseerd naar bijvoorbeeld productschappen en/of regionale autoriteiten. Door meer duidelijkheid te scheppen over bijvoorbeeld de controleverantwoordelijkheden van de lidstaten, zal ook duidelijker worden op welke punten de toezichthoudende taak van de verantwoordelijke ministers zich zal moeten richten.

Certificerende audits accountantsdienst LNV

Met ingang van het EOGFL-begrotingsjaar 1996 (16 oktober 1995 – 15 oktober 1996) is de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen van de door de lidstaten verrichte EOGFL/Garantie-uitgaven herzien. Het nieuwe systeem voorziet onder meer in erkenning van de desbetreffende betaalorganen. Verder schrijven de herziene regels voor dat binnen de lidstaat een dienst of orgaan die/dat functioneel onafhankelijk is van de betaalorganen de opdracht krijgt om overeenkomstig internationaal aanvaarde normen voor accountantsonderzoek een controle te verrichten, die moet uitmonden in de afgifte van een mededeling (certificaat) inzake de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende rekeningen. Voor Nederland is de departementale accountantsdienst van het Ministerie van LNV belast met de afgifte van dergelijke certificeringsrapporten c.q. accountantsmededelingen. Deze zijn op 31 januari 1997 voor het eerst door LNV aan de Commissie toegezonden. De Commissie heeft inmiddels de rekeningen van alle betaalorganen goedgekeurd.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

BIJLAGE 1 Overzicht accountantsverklaringen

Begrotingen I t/m XVISoort accountantsverklaring over 1996Soort accountantsverklaring over 1995
II.HCvS en KdKgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
III.AZ1goedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
IV.Kabnagoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
V.BuZagoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
VI.Justitiegoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
VII.BiZagoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
VIII.OCWgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
IX.Financiën2goedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
X.Defensiegoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XI.VROMgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XII.V en Wgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XIII.EZgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XIV.LNVgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XV.SZWgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
XVI.VWSgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
BegrotingsfondsenSoort accountantsverklaring over 1996Soort accountantsverklaring over 1995
Gemeentefondsgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
Provinciefondsgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
Infrastructuurfondsgoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring
Landbouw Egalisatiefonds afdeling A en Bgoedkeurende verklaringverklaring met beperking
Fonds Economische Structuurversterkinggoedkeurende verklaringgoedkeurende verklaring

1 inclusief Huis der Koningin

2 betreft IX A en IX B


XNoot
1

Deze verantwoordingen, alsmede de slotwetten zijn alleen gevoegd bij het exemplaar van deze brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer.

XNoot
2

Deze oordelen komen tot uitdrukking in de genoemde rapporten van de Rekenkamer.

Naar boven