28 972 (R 1738)
Goedkeuring van het op 16 april 2003 te Athene totstandgekomen Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, met Toetredingsakte, Bijlagen en Protocollen (Trb. 2003, 74)

A
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR EUROPESE SAMENWERKINGSORGANISATIES1

Vastgesteld 20 januari 2004

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of de regering kort kan uiteenzetten wat in de verschillende stadia de standpunten van de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement zijn geweest met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers. Is het waar dat in de loop van dit proces Nederland nooit aangegeven heeft behoefte te hebben aan overgangstermijnen?

Is het mogelijk alsnog instellen van een overgangsperiode niet het afwijken van reeds gemaakte afspraken met gewekte verwachtingen?

Welke lidstaten buiten Duitsland en Oostenrijk hebben zo'n overgangsperiode bepleit en gekregen?

Deelt de Nederlandse regering de opvatting dat Duitsland vanwege het absorberen van de vroegere DDR, het toelaten van werknemers uit Centraal- en Oost-Europa met een Duits paspoort en de directe uitgestrekte grenzen aan de nieuwe lidstaten in een uitzonderlijke positie verkeert? Hoeveel immigranten uit Centraal- en Oost-Europa met een Duits paspoort heeft Duitsland in de afgelopen 10 jaar opgenomen?

Wanneer is het rapport Rutte te verwachten?

Is de regering van oordeel dat overgangstermijnen ten aanzien van het vrije verkeer van werknemers in het belang van de toetredende landen kunnen zijn? Welke belangen zouden dat kunnen zijn? Hoe komt het dat de landen zelf dit blijkbaar niet als zodanig ervaren?

Nu de IGC de ontwerp grondwet, die de EU slagvaardiger, efficiënter, democratischer en transparanter moet maken, niet heeft aanvaard, is de vraag welke consequenties dit zal hebben voor het functioneren van de EU na de uitbreiding met 10 nieuwe lidstaten? Verbreding en verdieping zouden hand in hand moeten gaan. Hoe beoordeelt de regering deze situatie nu?

Wil de regering nader ingaan op de problematiek van het wider-europe en de rol van de EU en de Raad van Europa ter voorkoming van nieuwe scheidslijnen?

De leden, behorende tot de fractie van de VVD merkten op dat de uitbreiding van de EU de tweedeling van Europa doet verdwijnen; er komt een Europa met een democratische rechtstaat, vrijheid en markteconomie. De leden van de VVD-fractie zijn van harte voor de uitbreiding, maar wel met stevige kanttekeningen. Zij noemden er in dit stadium van het voorbereidende onderzoek een aantal: zij hechten er zeer aan dat de toetreding van nieuwe lidstaten plaatsvindt op basis van de Kopenhagencriteria, zoals democratie, mensenrechten en rechtsstaat. Zij hadden echter geconstateerd dat de laatste voortgangsrapportage van 5 november 2003 met betrekking tot de toetredende landen 39 punten noemt waarover de commissie zich «serieus zorgen» maakt.

Welke vrijwaringsmaatregelen vindt de regering hier noodzakelijk, zowel wat betreft de interne markt als het communautair acquis?

Het vrije verkeer van werknemers zien deze leden als een groot voordeel van de Europese integratie. Evenwel, nu de economische situatie ook in ons land slecht is en wel in heviger mate dan in de andere EU-landen, en behalve Duitsland en Oostenrijk ook Frankrijk, België en Finland een overgangstermijn voor het vrije verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten zouden willen invoeren, moet Nederland zijn standpunt heroverwegen. De consequenties voor de Nederlandse arbeidsmarkt en het beroep op het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid moeten opnieuw worden beoordeeld.

Kan de regering op dit punt helderheid verschaffen opdat deze leden in deze problematiek tot een goede afweging voor de Nederlandse economie kunnen komen?

De leden van de fractie van GroenLinks deelden mee met positieve gevoelens kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel dat beoogt het verdrag tot uitbreiding van de Europese Unie met 10 lidstaten goed te keuren. Hoewel zij beseffen aan het eind van een lang traject te zitten, waarbij wijziging van de verdragtekst niet tot de mogelijkheden behoren, wilden zij toch enkele min of meer actueel getinte vragen stellen.

Door de regering is een- en andermaal, onlangs nog tijdens het debat in de Tweede Kamer op 19 november 2003 door de minister van Buitenlandse Zaken bij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel, betoogd dat verbreding van de Europese Unie samen moet gaan met verdieping. Oftewel uitbreiding in samenhang met een constitutionele onderbouwing. Zonder dat blijft volgens de regering in dat debat de EU «een waterige club van een groot aantal landen met alleen een interne markt».

Nu de Europese top van regeringsleiders er niet in geslaagd is het goede werk van de Conventie op af te ronden, lijkt er een uitbreiding zonder verdieping plaats te vinden. Hoe beoordeelt de regering deze ontwikkeling?

Wat betekent dat voor het Europese project? Hoe zet de regering zich in om alsnog die constitutionele onderbouwing gerealiseerd te krijgen? Was het niet beter geweest als er wel een koppeling was aangebracht, in juridische en politieke zin, tussen verbreding en verdieping? Zou dat met name in de richting van Polen niet gezorgd hebben voor een realistische, meer op compromissen gerichte houding t.a.v. onderdelen van de ontwerp-grondwet?

Politieke en economische criteria zijn niet onderhandelbaar, zo stelt de regering in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel. Hoe verhoudt zich dat tot de opvatting van de regering, bij monde van de minister van Buitenlandse Zaken in het debat in de Tweede Kamer van 19 november jl., dat de EU het aan zich zelf verplicht is om aandacht te besteden aan minderheden, mensenrechten en het tegengaan van discriminatie van homo's en landen permanent op hun plichten dienaangaande te blijven wijzen. Dat hoeft te toetreding echter niet te blokkeren, aldus de minister. Welke criteria zijn dat dan precies die niet onderhandelbaar zijn? En is de regering van mening dat aan al die criteria door alle nieuwe landen wordt voldaan?

Kan de regering meedelen wat de uitkomst is van haar beraad over het eventueel instellen van beperkingen ten aanzien van werknemers uit de nieuwe lidstaten die in Nederland willen werken? Welke andere landen hebben inmiddels gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een beperking op te leggen aan het vrije verkeer van werknemers?

Werpen de verkiezingen in het Turkse deel van Cyprus van december 2003 – en de situatie die daarna is ontstaan – nog een ander licht op het standpunt van de regering dat van toetreding van Turkije pas sprake kan zijn als de deling van Cyprus is opgeheven? Hoe beoordeelt de regering deze mogelijke toetreding van Turkije in het licht van het feit dat Cyprus per 1 mei lid is van Europese Unie? Draagt dit lidmaatschap op zijn beurt bij aan een spoediger opheffing van de deling van Cyprus?

Hoeveel lidstaten hebben dit verdrag inmiddels goedgekeurd?

De voorzitter van de commissie,

Van der Linden

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Van Gennip (CDA), Jurgens (PvdA) (plv.voorzitter), Van Heukelum (VVD), Van der Linden (CDA) (voorzitter), Kohnstamm (D66), Platvoet (GL), Doesburg (PvdA), Hoekzema (VVD), Hessing (LPF), Ten Hoeve (OSF), Van Middelkoop (CU), Vedder-Wubben (CDA) en Kox (SP).

Naar boven