Beleidsregel toeslag levensonderhoud jongeren WerkSaam Westfriesland

 

Inleiding

De Participatiewet regelt de bijstandsnormen voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar. Als de bijstandsnorm of het inkomen onvoldoende is om van te kunnen leven moeten de ouders meebetalen. Ouders zijn namelijk verplicht om voor de jongere te zorgen. Jongeren die voor deze kosten niet terecht kunnen bij hun ouders kunnen een toeslag krijgen.

 

Deze beleidsregel bepaalt in welke situaties jongeren een toeslag krijgen en hoe hoog deze is. Wel is van belang in welke gemeente de jongere woont. Deze beleidsregel geldt voor jongeren uit de gemeenten Drechterland, Hoorn, Koggenland, Medemblik en Opmeer. Voor jongeren uit de gemeenten Enkhuizen en Stede Broec gelden andere beleidsregels.

 

 

Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland;

 

gelezen het advies van de cliëntenraad van WerkSaam Westfriesland van 5 juni 2018;

 

gelet op:

  • afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht, vooral artikel 10:2;

  • artikel 12 van de Participatiewet;

  • de mandaatbesluiten van de Westfriese gemeenten;

 

omdat:

  • alle Westfriese gemeenten de uitvoering van de taak ‘het geven van een toeslag aan jongeren’ hebben opgedragen aan het dagelijks bestuur;

  • de gemeenten Drechterland, Hoorn, Koggenland, Medemblik en Opmeer het vaststellen van het beleid en de bekendmaking daarvan hebben opgedragen aan het dagelijks bestuur van WerkSaam;

 

b e s l u i t :

 

de Beleidsregel toeslag levensonderhoud 18-, 19- en 20-jarigen WerkSaam Westfriesland te wijzigen. De titel en tekst na wijziging luiden als volgt:

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel betekent:

  • a.

    Bijstandsnorm: de hoogte van de uitkering waar de jongere recht op heeft. Dit staat in artikel 20 van de Participatiewet.

  • b.

    Jongere: de persoon van 18, 19 of 20 jaar.

  • c.

    Inrichting:

    • Een instelling voor verpleging of verzorging.

    • Een instelling om te wonen maar waar het grootste deel van de dag hulpverlening of begeleiding mogelijk is.

  • d.

    Toeslag: extra bijstand als aanvulling op de bijstandsnorm.

  • e.

    WerkSaam: het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland.

  • f.

    Zelfstandig wonen: niet (meer) wonend bij de ouder(s).

Artikel 2. Doelgroep

Deze beleidsregel is van toepassing op de jongere die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • a.

    Zelfstandig wonen is noodzakelijk.

  • b.

    De noodzakelijke kosten van levensonderhoud zijn hoger dan de bijstandsnorm.

  • c.

    De ouder(s) kunnen of willen deze kosten niet of niet volledig betalen.

Artikel 3. Zelfstandig wonen

Zelfstandig wonen is in ieder geval noodzakelijk in de volgende situaties:

  • a.

    De ouders van de jongere zijn overleden of wonen in het buitenland.

  • b.

    De jongere is op basis van de Jeugdwet uit huis geplaatst.

  • c.

    De jongere is niet officieel uit huis geplaatst maar het is niet verantwoord om de jongere nog langer of weer bij de ouder(s) te laten wonen.

  • d.

    De jongere woont op de datum van de bijstandsaanvraag een jaar of langer niet meer bij de ouder(s).

  • e.

    De jongere heeft de zorg voor één of meer kinderen.

  • f.

    De jongere verblijft in een inrichting.

Artikel 4. Hoogte toeslag

  • 1.

    De toeslag bedraagt maximaal het verschil tussen de bijstandsnorm en de hoogte van de uitkering zonder vakantietoeslag voor een 21-jarige in een vergelijkbare woonsituatie.

  • 2.

    Bij verblijf in een inrichting bedraagt de toeslag maximaal de hoogte van de uitkering zonder vakantietoeslag voor een 21-jarige in een inrichting. De regels voor de ingangsdatum van de toeslag staan in de beleidsregel ‘Verblijf in inrichting’.

Artikel 5. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze gewijzigde beleidsregel treedt in werking op de dag na die van publicatie en werkt terug tot 1 juli 2018.

  • 2.

    Deze gewijzigde beleidsregel wordt aangehaald als: beleidsregel toeslag levensonderhoud jongeren WerkSaam Westfriesland.

 

Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van 14 juni 2018,

De voorzitter, D. te Grotenhuis

De directeur, M.J. Dölle

Toelichting

 

Artikel 1. Begrips omschrijvingen

Artikel 20 van de Participatiewet verdeelt de jongeren in drie groepen:

  • Alleenstaanden.

  • Gehuwden die beiden 18, 19 of 20 jaar zijn.

  • Gehuwden waarbij de één 21 jaar of ouder is en de ander 18, 19 of 20 jaar.

 

Met gehuwden wordt ook samenwonenden bedoeld. Artikel 3 van de Participatiewet legt uit wanneer samenwonend hetzelfde is als gehuwd. Met het begrip jongere wordt in deze beleidsregel dus ook jongeren bedoeld die samenwonen.

 

Het begrip zelfstandig wonen betekent dat de jongere niet bij de ouder(s) woont. De jongere heeft dan een andere woonruimte. Dat hoeft niet persé een eigen (huur)woning te zijn. Het kan ook zijn dat de jongere een kamer huurt of bij iemand inwoont. Verblijf in een inrichting valt ook onder zelfstandig wonen.

 

De Participatiewet noemt twee soorten inrichtingen. Ten eerste instellingen die verpleging en verzorging bieden. Voorbeelden hiervan zijn algemene en psychiatrische ziekenhuizen en verpleeg- en verzorgingshuizen. Ten tweede instellingen om te wonen maar waar het grootste deel van de dag hulpverlening of begeleiding mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn de crisisopvang van de GGZ en beschermd wonen-projecten van het RIBW.

 

Het Leger des Heils heeft, naast de gewone dak- en thuislozenopvang, ook kamers voor forensische opvang. Deze kamers zijn voor mensen die een (na)zorgtraject krijgen van Justitie, vaak na een periode van detentie. Daarom zien wij de forensische opvang van het Leger des Heils ook als inrichting.

 

Instellingen die alleen bedoeld zijn om (tijdelijk) te wonen zijn voor de wet geen inrichtingen. Voorbeelden hiervan zijn de dak- en thuislozenopvang van het Leger des Heils en DNO Doen, Blijf-van-mijn-lijf-huizen en begeleid wonen projecten.

 

Artikel 2. Doelgroep

De jongere moet aan drie voorwaarden voldoen om een toeslag te krijgen. De eerste voorwaarde is dat het voor de jongere noodzakelijk is om zelfstandig te wonen. Meer informatie hierover staat in de toelichting op artikel 3.

 

De tweede voorwaarde is dat de noodzakelijke kosten van levensonderhoud van de jongere hoger zijn dan de bijstandsnorm. Voorbeelden van noodzakelijke kosten van levensonderhoud zijn de kosten van eten en drinken, de huur van een kamer of woning en energiekosten. Als de jongere de noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan betalen uit de bijstandsnorm, is een toeslag niet nodig.

 

De derde voorwaarde is dat de ouders de kosten van levensonderhoud van de jongere niet kunnen of willen betalen. Ouders moeten deze kosten betalen tot de jongere 21 jaar is. Ook als de jongere niet meer thuis woont. Soms kunnen de ouders de kosten van levensonderhoud van de jongere niet betalen. Bijvoorbeeld als de ouders zijn overleden. Het kan ook zijn dat het inkomen van de ouders te laag is. Als ouders niet willen meebetalen dan onderzoekt WerkSaam of de ouders mee kunnen betalen. In de ‘beleidsregel verhaal, terug- en invordering en kwijtschelding’ lees je hoe WerkSaam dit doet. De ouders betalen dan een bedrag aan WerkSaam en niet aan de jongere zelf. De jongere krijgt dan een toeslag.

 

Artikel 3. Zelfstandig wonen

Dit artikel noemt een aantal situaties waarbij wij vanuit gaan dat zelfstandig wonen voor de jongere noodzakelijk is. Wij verwachten dan niet van de jongere dat hij/zij weer bij de ouder(s) intrekt. In alle andere situaties onderzoeken wij of zelfstandig wonen voor de jongere noodzakelijk is.

 

Een bijzondere groep zijn jongeren die in een inrichting verblijven. Deze jongeren hebben geen recht op de algemene bijstandsnorm. Dat staat in artikel 13 van de Participatiewet. Er kan wel recht zijn op een toeslag.

 

Artikel 4. Hoogte toeslag

Jongeren die zelfstandig wonen hebben meestal dezelfde noodzakelijke kosten van levensonderhoud als 21-jarigen in een vergelijkbare woonsituatie. De bijstandsnormen voor jongeren zijn een stuk lager dan die voor 21-jarigen. Artikel 12 van de Participatiewet bepaalt dat de bijstandsnormen voor jongeren aangevuld kunnen worden met een toeslag. Deze toeslag bedraagt maximaal het verschil tussen de bijstandsnorm van de jongere en de hoogte van de uitkering zonder vakantietoeslag voor een 21-jarige in een vergelijkbare woonsituatie. De bijstandsnormen voor jongeren staan genoemd in artikel 20 van de Participatiewet. De bedragen voor 21-jarigen staan in artikel 21. Een bijdrage van de ouders trekken wij af van de toeslag.

 

De toeslag wordt berekend met de hoogte van de uitkering van een 21-jarige zonder vakantietoeslag. Op die manier krijgt de jongere per maand hetzelfde bedrag aan uitkering als een 21-jarige in dezelfde woonsituatie. Over een heel jaar gezien krijgt de jongere iets minder uitkering dan iemand van 21 jaar. Dat komt omdat de jongere over de toeslag geen vakantietoeslag krijgt. De toeslag is bijzondere bijstand en daardoor is er geen vakantietoeslag mogelijk.

 

Ook jongeren met inkomsten kunnen recht hebben op een toeslag. Inkomsten trekken wij af van de bijstandsnorm. Er is geen recht op de bijstandsnorm als de inkomsten hoger zijn. Er kan dan wel recht zijn op een toeslag. De toeslag bedraagt dan het verschil tussen de inkomsten en de hoogte van de uitkering zonder vakantietoeslag voor een 21-jarige in een vergelijkbare woonsituatie.

 

Het kan zijn dat de jongere de kosten kan delen met een ander. Dan kijken we naar de kostendelersnorm. Deze is uitgewerkt in artikel 22a van de Participatiewet. Jongeren worden niet aangemerkt als kostendeler. Dit staat in artikel 19a. De kostendelersnorm gebruiken wij alleen om de hoogte van de toeslag te berekenen. Wij kijken dan naar wat de jongere zou krijgen als hij 21 jaar zou zijn. Als dat de kostendelersnorm is dan bedraagt de toeslag het verschil tussen de bijstandsnorm van de jongere en deze kostendelersnorm zonder vakantietoeslag.

 

Dit verduidelijken wij met het volgende voorbeeld (bedragen gelden op 1 januari 2018):

Ali is 21 jaar. Hij woont in bij z ijn oom en tante. Hij kan met he n de woonkosten delen. Daarom krijgt Ali de kostendelersnorm. Deze is € 614,17 per maand . Hiervan krijgt Ali € 583,46 op zijn rekening gestort. De rest, € 30,71 , is vakantietoeslag en dat krijgt Ali in de maand juni .

 

Naast Ali woont Vanessa. Zij is 19 jaar. Zij woont in bij haar oom en tante omdat haar ouders zijn overleden. Zij krijgt ook € 583,46 op haar rekening gestort. De vakantietoeslag is € 12,25 en dat krijgt Vanessa in de maand juni.

 

De uitkering die Vanessa krijgt bestaat uit twee onderdelen:

De bijstandsnorm voor jongeren zonder vakantietoeslag € 232,66

De toeslag (€583,46 - € 232,66) - 350,80

Totale uitkering per maand zo nder vakantietoeslag € 583,46

 

Ali en Vanessa krijgen elke maand op hun rekening hetzelfde be drag gestort. Ali krijgt wel een hogere vakantietoeslag dan Vanessa.

 

De toeslag voor jongeren die in een inrichting verblijven is maximaal de hoogte van de uitkering zonder vakantietoeslag voor een 21-jarige die in een inrichting verblijft. Dit bedrag wordt ook wel ‘zak- & kleedgeld’ genoemd en staat in artikel 23 van de Participatiewet. Als de ouders een bijdrage aan de jongere betalen trekken wij deze af van de toeslag.

Naar boven