Wijziging Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 januari 2018

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep;

 

B e s l u i t:

 

de Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 januari 2017, vastgesteld op 23 februari 2017, als volgt te wijzigen:

Artikel I

A

Artikel 14.1.10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de eerste alinea wordt ‘dan kan de ontvanger kiezen voor een onderhandse verkoop.’ vervangen door: vraagt de ontvanger de belastingschuldige om instemming met de onderhandse verkoop. Indien de belastingschuldige zijn instemming niet verleent en daarbij geen redelijk belang heeft, kan de ontvanger besluiten over te gaan tot onderhandse verkoop.

  • 2.

    Na de eerste alinea wordt toegevoegd:

    De ontvanger gaat allereerst na of het bod afkomstig is van een onafhankelijke derde. Als de koopsom direct of indirect uit het vermogen van de belastingschuldige komt, gaat de ontvanger niet akkoord met een onderhandse verkoop.

  • 3.

    De zinsnede ‘De ontvanger moet hierbij rekening houden met’ wordt vervangen door: Daarnaast houdt de ontvanger rekening met.

  • 4.

    Aan de tweede alinea wordt een volzin toegevoegd, luidend:

    De ontvanger heft het beslag niet op wanneer het aangeboden bedrag direct of indirect uit het vermogen van de belastingschuldige afkomstig is.

     

B

Artikel 14.1.13 wordt als volgt gewijzigd:

In de derde volzin, beginnend met ‘Dit houdt in dat de ontvanger ...’, wordt ‘gelegd beslag’ vervangen door: een reeds gelegd beslag.

 

C

Na artikel 14.4.5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

 

14.4.5a Derdenbeslag en kosten van levensonderhoud

Wanneer de ontvanger derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, verleent de ontvanger zijn medewerking aan (gedeeltelijke) opheffing van het beslag dan wel stelt hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag beschikbaar aan de belastingschuldige. De ontvanger verleent slechts medewerking onder voorwaarde dat de belastingschuldige voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het beslag gedurende een bepaalde periode niet meer kan voorzien in de kosten van levensonderhoud. Voor de vaststelling van het passend deel gaat de ontvanger uit van de kosten van bestaan als bedoeld in artikel 16 van de regeling.

 

D

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

In de vierde alinea, na het eerste gedachtestreepje wordt ‘de schorsing van de invordering bij verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel’ vervangen door: aanhouden tenuitvoerlegging bij verzet.

 

E

Artikel 17.1 wordt vervangen door:

 

17.1 Aanhouden tenuitvoerlegging bij verzet

Als de belastingschuldige zich in rechte verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, houdt de ontvanger de (verdere) tenuitvoerlegging van het dwangbevel aan, tenzij:

  • -

    de gronden van het verzet voor de ontvanger geen aanleiding vormen om de tenuitvoerlegging aan te houden en

  • -

    de belangen van de RBG worden geschaad door uitstel van de tenuitvoerlegging.

 

F

In artikel 19.1.8 worden na de eerste volzin twee volzinnen ingevoegd, luidend:

Als de vordering ziet op een belastingschuld die materieel is ontstaan in de periode vóór het aangaan van het huwelijk, beperkt de ontvanger zijn vordering tot de helft van het voor beslag vatbare deel van de periodieke betalingen. Deze beperking geldt niet als de echtgenoot instemt met verhaal op het geheel.

 

G

Artikel 25.2.5, tweede en derde volzin komen te luiden:

In beginsel vraagt de ontvanger alleen zekerheid als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft. Daarnaast houdt de ontvanger bij zijn beslissing rekening met het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige.

 

H

In artikel 25.5.6, derde alinea, wordt ‘op de hiervoor bedoelde betalingscapaciteit’ vervangen door: op het normbedrag voor levensonderhoud eerst.

 

I

Artikel 26.2.15A vervalt.

 

J

In artikel 26.2.19 wordt ‘€ 85’ door ‘€ 81’ en wordt ‘€ 39’ vervangen door ‘€ 34’.

 

K

Na artikel 26.3.8 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

 

26.3.9 Betaling bedrag saneringsakkoord

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan echter toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen. In het geval de ontvanger betaling in termijnen heeft toegestaan, treedt hij voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de betalingsregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:

  • -

    artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven voor zover die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

  • -

    artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

  • -

    artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

  • -

    artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

Kwijtschelding wordt pas verleend indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.

 

L

Artikel 33.5 vervalt.

 

M

In artikel 73.5.1 wordt in de slotzin van de tweede alinea ‘schudhulpverlener’ vervangen door: schuldhulpverlener.

 

N

Artikel 73.6.2 wordt vervangen door:

 

73.6.2 Voorwaarden voor toetreding tot een buitengerechtelijk akkoord

De ontvanger moet zich er eerst van verzekeren of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing zal worden verklaard. Van belang voor de beantwoording van die vraag is artikel 288 FW dat de weigeringsgronden voor de rechter bevat op een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

 

O

Na artikel 73.6.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

 

73.6.2a Betaling bedrag saneringsakkoord

Betaling van het bedrag van het saneringsakkoord vindt in beginsel zonder uitstel plaats. De ontvanger kan toestaan dat het bedrag in termijnen wordt betaald. Dit kan enkel indien belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent en aannemelijk maakt dat de termijnen, bedoeld in de tweede volzin, evenals de nieuw opkomende fiscale verplichtingen tijdig zullen worden nagekomen. In dat geval treedt de ontvanger voorwaardelijk toe tot het akkoord. Op de uitstelregeling voor het bedrag van het saneringsakkoord zijn de artikelen 25.6.1 en 25.6.2 van toepassing met dien verstande dat in afwijking van:

  • -

    artikel 25.4.3 van deze leidraad geen verrekening plaatsvindt van belastingteruggaven en andere teruggaven die materieel zijn ontstaan na de dag waarop het verzoek tot het sluiten van het saneringsakkoord is ingediend;

  • -

    artikel 25.6.1 van deze leidraad de looptijd van twaalf maanden aanvangt op de dag na de dagtekening van de voorwaardelijke beschikking tot kwijtschelding;

  • -

    artikel 25.6.2 van deze leidraad de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen, waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen, niet alleen gedurende de uitstelregeling, maar gedurende de gehele looptijd van de saneringsprocedure nakomt;

  • -

    artikel 25.6.2 van deze leidraad belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen.

De ontvanger verleent pas kwijtschelding indien het saneringsakkoord in al zijn onderdelen is nagekomen.

 

Als in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden verkregen. De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

De ontvanger stemt alleen in met een buitengerechtelijk akkoord als het bodemvoorrecht of de waarde van de bodemzaken tot uitdrukking komt in het aangeboden bedrag.

 

P

In artikel 73.6.7 wordt ‘Vervallen per 01-01-2011’ vervangen door: N.v.t. voor de Regionale Belasting Groep.

 

ARTIKEL II  

A

Dit besluit treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2018.

 

B

Dit besluit kan worden aangehaald als: Wijziging Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 januari 2018.

 

Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep d.d. 1 maart 2018.

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep,

directeur,

H.B. Sigmond

voorzitter,

drs. A.J.B. van der Klugt

Toelichting

Artikel I, onderdeel B, sub 1 en 4, zien op onderhandse verkoop door de ontvanger.

Anders dan een pandhouder die op grond van artikel 251 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan overgaan tot een ‘onderhandse verkoop’ is voor een beslaglegger niet een mogelijkheid geregeld om tot onderhandse verkoop over te gaan. De huidige redactie van artikel 14.1.10 suggereert dat de ontvanger zelfstandig kan overgaan tot onderhandse verkoop. Nu onderhandse verkoop niet wettelijk is geregeld moet de ontvanger, voordat hij overgaat tot onderhandse verkoop, in beginsel toestemming hebben van de belastingschuldige. Met deze wijziging is beoogd dat alvorens de ontvanger overgaat tot onderhandse verkoop, toestemming wordt gevraagd aan de belastingschuldige.

 

Artikel I, onderdeel A, sub 2 en 3 zien op de in artikel 268, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geregelde mogelijkheid dat de executant tot onderhandse verkoop van een onroerende zaak overgaat. Artikel 14.1.10 van de leidraad is hierop aangepast door de richtlijnen voor het al dan niet kiezen voor een onderhandse verkoop uit te breiden.

 

De in artikel I, onderdeel B, opgenomen wijzigingen zijn van redactionele aard.

 

Artikel I, onderdeel C, ziet op de situatie waarin de belastingschuldige als rechtstreeks gevolg van een gelegd derdenbeslag, bijvoorbeeld onder de bank, niet meer kan beschikken over de middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien. De voorzieningen die in dat geval op verzoek van de belastingschuldige kunnen worden getroffen, hebben het karakter van maatwerk.

 

Artikel I, onderdeel D en E, zien op aanhouding van de invordering bij verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. De tenuitvoerlegging van het dwangbevel waartegen het verzet zich keert, wordt in beginsel aangehouden, tenzij het verzet naar het oordeel van de ontvanger ongegrond is en de belangen van de RBG als gevolg van de aanhouding onevenredig worden geschaad.

 

Artikel I, onderdeel F, ziet op een verduidelijking van het verhaalsrecht van de ontvanger onder het wetsvoorstel beperking gemeenschap van goederen. Op grond van artikel 1:96 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (nieuw) is het verhaal van de ontvanger voor een niet tot de huwelijksgemeenschap behorende schuld beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. Belastingschuld die materieel is ontstaan vóór het aangaan van het huwelijk is een schuld die niet tot de gemeenschap behoort. Als de ontvanger voor die schuld door middel van een loonvordering verhaal zoekt op het loon van de echtgenoot, kan hij zich in zijn geheel verhalen op het loon van de echtgenoot. Hierbij moet de ontvanger volgens artikel 1:96 lid 3 Burgerlijk Wetboek, de helft van het verhaalde bedrag ter beschikking stellen aan de echtgenoot.

Om die reden is het verhaal van de ontvanger (beleidsmatig) beperkt tot de helft van het voor beslag vatbare deel van het loon.

 

Artikel I, onderdeel G, bevat een aanpassing van de formulering van artikel 25.2.5 van de leidraad. De achtergrond van deze wijziging is dat niet duidelijk was hoe de genoemde voorwaarden om al dan niet zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar te verlangen in hun onderlinge verhouding moesten worden gelezen. De nieuwe tekst van de tweede en derde volzin maakt duidelijk dat de aard van de belastingschuld niet in relatie hoeft te staan tot de verhaalsmogelijkheden. De omvang van de belastingschuld daarentegen wordt door de ontvanger wel gerelateerd aan de verhaalsmogelijkheden. Beide criteria kunnen op zichzelf aanleiding zijn voor de ontvanger om zekerheid te verlangen. Daarnaast is er nog een derde criterium, namelijk het aangifte- en betalingsgedrag van de belastingschuldige. Het aangifte- en betalingsgedrag geeft de ontvanger een aanwijzing of hij te maken heeft met een compliante belastingschuldige of niet. Zowel het gedrag in het jaar waarin om uitstel wordt verzocht, in de jaren daaraan voorafgaand als de verwachting voor de komende jaren is daarbij van belang. Het betreft hier een verduidelijking van de bestaande tekst. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel H, repareert een rekenkundige omissie die bij de introductie op 1 januari 2017 van de woonlandfactor in artikel 25.5.6 is ontstaan. Bedoeld is om bij de berekening van de maandelijkse aflossingscapaciteit rekening te houden met het niveau van de kosten van levensonderhoud in het buitenland. Daarvoor moet de bijstandsnorm worden vermenigvuldigd met de zogenoemde woonlandfactor. In de per 1 januari 2017 gewijzigde tekst van artikel 25.5.6 was abusievelijk de betalingscapaciteit met de woonlandfactor vermenigvuldigd. Gevolg is dat de betalingsregeling bij lagere kosten van levensonderhoud lager in plaats van hoger uitviel.

 

Artikel I, onderdeel I, houdt verband met invoering van artikel 22a van de Participatiewet. In het geval belastingschuldige met een of meer meerjarige personen een gezamenlijke huishouding voert wordt op basis van artikel 22a van de Participatiewet de ‘Kostendelersnorm’ geregeld. De huidige bepaling in deze leidraad kan vervallen, nu hierin in de regeling wordt voorzien.

 

In artikel I, onderdeel J, worden de bedragen van de normpremie in artikel 26.2.19 aangepast aan de voor 2018 geldende bedragen.

 

Artikel I, onderdeel K, geeft nadere voorwaarden waaronder de ontvanger kan instemmen met gespreide betaling van het bedrag bij een saneringsakkoord nadat sanering van belastingschuld heeft plaatsgevonden en de ondernemer zijn onderneming voortzet. Voor de periode gedurende waarover de gespreide betaling kan plaatsvinden, wordt aangesloten bij het uitstelbeleid voor ondernemers met dien verstande dat belastingschuldige geen zekerheid hoeft te stellen. Daarnaast mag de ontvanger belastingteruggaven die zijn ontstaan na het verzoek tot het sluiten van een buitengerechtelijk akkoord, niet verrekenen en moet de belastingschuldige de lopende verplichtingen gedurende de looptijd van de buitengerechtelijke saneringsprocedure stipt nakomen.

 

Artikel I, onderdeel L vervalt naar aanleiding van het arrest van het Hof Den Bosch (Hof Den Bosch, 19 mei 2017, 15/0117, ECLI:GHSHE:2017:2268). Het Hof oordeelde dat op grond van artikel 33 van de wet niet afgeleid kan worden dat de ontvanger een feitelijke bestuurder aansprakelijk kan stellen.

 

Artikel I, onderdeel M, herstelt een tikfout die was ontstaan bij de samenvoeging van de artikelen 73.5.1 en 73.5.2 per 1 januari 2017.

 

In artikel I, onderdelen N en O, wordt de tekst van artikel 73.6.2 ondergebracht in twee artikelen, waarbij de eerste alinea in artikel 73.6.2 blijft gehandhaafd en de tweede alinea wordt vervangen door een nieuw artikel 73.6.2a (opschrift en twee nieuwe alinea’s), waaraan de derde en vierde alinea van artikel 73.6.2 worden toegevoegd. Dit is vormgegeven door de artikelen opnieuw vast te stellen. De wijziging beoogt de ontvanger de mogelijkheid te bieden om onder voorwaarden in te stemmen met gespreide betaling van het akkoordbedrag in de situatie dat ondernemers na de sanering van hun schulden hun onderneming voortzetten. Voor de periode gedurende waarover de gespreide betaling kan plaatsvinden, wordt aangesloten bij het uitstelbeleid voor ondernemers. Dat betekent dat, met uitzondering van bijzondere situaties als bedoeld in artikel 25.6.2a van de leidraad, gespreide betaling zich maximaal over 12 maanden mag uitstrekken, te rekenen vanaf de dagtekening van de voorwaardelijke kwijtscheldingsbeschikking. De belastingschuldige hoeft geen zekerheid te stellen. De ontvanger beperkt de verrekening tot teruggaven die materieel zijn ontstaan tot en met de dagtekening van de kwijtscheldingsovereenkomst.

 

De mogelijkheid van gespreide betaling geldt zowel voor buitengerechtelijke akkoorden op grond van artikel 22a juncto 19a van de regeling, als voor saneringsakkoorden als bedoeld in artikel 21 van de regeling. De ontvanger verleent kwijtschelding onder opschortende voorwaarde. Eerst wanneer de belastingschuldige heeft voldaan aan het saneringsakkoord in al zijn onderdelen, wordt kwijtschelding definitief geëffectueerd.

 

Artikel I, onderdeel P, bevat een toelichting op de samenloop tussen schuldig nalatig verklaren en (buiten)gerechtelijke akkoorden. Deze bepaling is niet van toepassing voor de RBG.

 

Artikel II van dit besluit regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzigingen.

Naar boven