Beleidsregels bestuurlijke boeten Noordelijk Belastingkantoor

 

HET BESTUUR VAN HET NOORDELIJK BELASTINGKANTOOR;

Gelet op artikel 4:81 en hoofdstuk 5, titel 5.4, van de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

BESLUIT:

De Beleidsregels bestuurlijke boeten Noordelijk Belastingkantoor vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1. Reikwijdte

Deze beleidsregels gelden voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen.

§ 2. Belanghebbende

Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van deze beleidsregels verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

§ 3. Toerekening

Een handeling of nalatigheid van een derde die voor of namens de belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

§ 4. Verzuimboete en vergrijpboete

1. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te

scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze

verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld legt de heffingsambtenaar geen

verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld,

vernietigt de heffingsambtenaar de boete. Belanghebbende dient afwezigheid van alle schuld te

stellen en te bewijzen.

2. De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handelen of nalaten waarbij sprake is van

opzet dan wel grove schuld. De heffingsambtenaar dient de aanwezigheid van opzet of grove

schuld te stellen en te bewijzen.

§ 5. Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete

Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven maakt de heffingsambtenaar een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.

§ 6. Gelijktijdigheid

1. De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag

samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats.

2. Een afzonderlijke boetebeschikking wordt gegeven in de gevallen waarin een boete kan worden

opgelegd terwijl geen belasting verschuldigd is dan wel geen belastingaanslag wordt of kan

worden vastgesteld.

§ 7. Ambtshalve vermindering

1. Indien de belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen,

gaat de heffingsambtenaar na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de

boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de heffingsambtenaar blijkt dat de boete op

een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.

2. De termijn waarbinnen de belanghebbende kan verzoeken om vermindering van de boete

bedraagt drie jaar, te rekenen vanaf de dag na het onherroepelijk worden van de

boetebeschikking.

3. De heffingsambtenaar vermindert in elk geval ambtshalve een opgelegde boete indien deze als

gevolg van een wijziging van de grondslag voor de berekening van de boete voor verlaging in

aanmerking komt.

Hoofdstuk 2. Waarborgen

§ 8. Karakter van de boete

1. Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin

van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de

fundamentele vrijheden (EVRM).

2. De aan belanghebbende, in verband met het opleggen van boeten toekomende waarborgen

gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de

heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in

redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem een boete is of zal worden

opgelegd.

§ 9. Straftoemeting

Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken 3 en 4 van dit besluit. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk 5 van dit besluit).

§ 10. Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van belanghebbende en de wijze waarop de zaak door de heffingsambtenaar is behandeld.

§ 11. Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 5:10a van de Awb)

Indien de heffingsambtenaar jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

§ 12. Eenvoudige en uitvoerige procedure (artikel 67 pa AWR)

1. In afdeling 5.4.2. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn twee procedures

neergelegd:

- de lichte procedure;

- de zware procedure.

2. Bij het opleggen van de verzuimboete kan worden volstaan met het volgen van de lichte

procedure, hetgeen een relatief eenvoudige procedure is voor lichte boeten.

3. De zware procedure moet worden gevolgd wanneer het opleggen van een vergrijpboete wordt

overwogen.

§ 13. Mededelingsplicht

1. Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben

gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de

feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet

of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de

bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben

geleid.

2. Indien een kennisgeving in de zin van § 14 is verzonden waarin de gronden van het voornemen

een vergrijpboete op te leggen zijn opgenomen, waarop geen reactie van belanghebbende is

ontvangen, kan in de mededeling worden volstaan met een verwijzing naar de kennisgeving.

§ 14. Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete (artikel 5:9 Awb en 5:53 Awb)

1. Een kennisgeving is een rapport in de zin van artikel 5:48 van de Awb.

2. De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop

dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk.

3. De heffingsambtenaar geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de

aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud

van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de

verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de

voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de

heffingsambtenaar hiermee rekening, rekening houdende met de termijn genoemd in artikel

5:51, eerste lid, van de Awb.

4. Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te

betwisten, wordt hij door de heffingsambtenaar gehoord.

5. Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van

belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden

onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In

een dergelijke situatie kan nog wel worden overgegaan tot het opleggen van een verzuimboete.

De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove

schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast

te stellen.

§ 15. Recht op inzage (artikel 5:49 Awb)

Het aan belanghebbende in artikel 5:49 van de Awb toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd. Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

§ 16. Verhoor (artikel 5:10a Awb)

1. Er is sprake van een verhoor in de zin van artikel 5:10a van de Awb indien de heffingsambtenaar

belanghebbende in een directe confrontatie ondervraagt in het kader van zijn voornemen een

boete op te leggen.

2. Een verhoor vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke oproep van de heffingsambtenaar. De

heffingsambtenaar vermeldt in de oproep dat belanghebbende tijdens het verhoor niet tot

antwoorden is verplicht.

3. Belanghebbende dient zelf te verschijnen. Met instemming van de heffingsambtenaar kan

belanghebbende zich laten vertegenwoordigen.

4. Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht. Hij dient voor de aanvang

van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

5. De heffingsambtenaar vermeldt in de oproep dat belanghebbende zich desgewenst tijdens het

verhoor kan doen bijstaan.

6. Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, voor het

verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de heffingsambtenaar er zorg voor dat deze

wordt benoemd. Indien de heffingsambtenaar weet dat belanghebbende de Nederlandse taal

niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het

verhoor blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor

afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de heffingsambtenaar

zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte

oproep verzonden of uitgereikt.

7. De heffingsambtenaar maakt na afloop van het verhoor een verslag waarin hij vermeldt dat de

cautie is gegeven. Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

§ 17. Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging

1. Onder hetzelfde feit wordt verstaan dezelfde gedraging in materiële zin.

2. In een aantal gevallen kan op een beboetbaar gestelde gedraging (hetzelfde feit) ofwel een

verzuimboete ofwel een vergrijpboete opgelegd worden. Dit wordt samenloop genoemd; bij

aanslagbelastingen moet bijvoorbeeld indien geen aangifte is gedaan gekozen worden tussen de

artikelen 67a en 67d AWR.

3. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde

feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Indien na het opleggen van een verzuimboete wordt

geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete ter zake van

dezelfde gedraging worden opgelegd.

4. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor

hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Een opgelegde vergrijpboete kan niet worden

omgezet in een verzuimboete.

5. De mogelijkheid blijft bestaan dat gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuimboete

als een vergrijpboete wordt opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk

omschreven beboetbaar gestelde gedragingen zijn geconstateerd. Bij de aanslagbelastingen kan

bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet binnen de

termijn doen van aangifte (artikel 67a AWR) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke

onjuistheid van dezelfde aangifte (artikel 67d AWR).

6. Het opleggen van een vergrijpboete aan belanghebbende sluit strafvervolging tegen hem ter

zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, Wetboek van Strafvordering

(hierna WvSv) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat

zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe

bezwaren in de zin van artikel 255 van het WvSv.

7. Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete

aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een

opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging (artikel 5:51 AWB).

Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd

dreigt te verstrijken, treedt de heffingsambtenaar tijdig in overleg met de betrokken

opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt

gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

§ 18. Overlijden van belanghebbende (artikel 5:42 Awb)

Er kan geen boete worden opgelegd indien de belanghebbende is overleden. Indien de boete op het tijdstip van overlijden van belanghebbende niet is betaald en de boete nog niet onherroepelijk vaststaat, vervalt de boete.

Hoofdstuk 3. Verzuimboeten

§ 19. Aangifteverzuim aanslagbelasting artikel 67a Awr

1. Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt

aangemerkt als een verzuim, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een eerste-, tweede-

en derde/volgend verzuim.

2. Van een tweede-, respectievelijk derde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende over

de vijf voorgaande belastingjaren eenmaal, respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is

geweest.

3. De door de heffingsambtenaar op te leggen boete bedraagt:

a. bij een eerste verzuim 5% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van

€ 25,--;

b.  bij een tweede verzuim 10% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van

€ 50,--;

c. bij een derde/volgend verzuim 15% van het bedrag van de aanslag, met een

minimumbedrag van € 100,--.

d.  Behoudens het bepaalde in lid 6 van deze paragraaf is de verzuimboete niet hoger dan

€ 2.460,--.

4. Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen

sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de

heffingsambtenaar gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een

aanmaning van de heffingsambtenaar.

5. Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog

als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.

6. In afwijking van het derde lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk

maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien

belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

7. Wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte kan op grond van de wet uitsluitend een

verzuimboete worden opgelegd.

8. Als het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangifte niet is gedaan, vormt dit een

vergrijp in de zin van artikel 67d Awr. De ambtenaar belast met de heffing moet vooraf een

keuze maken tussen het opleggen van een verzuimboete of een vergrijpboete.

§ 20. Verzuimboete artikel 67ca Awr

1. Het niet voldoen aan de verplichting, welke wordt opgelegd bij of krachtens de in artikel 67ca,

eerste lid, Awr vermelde artikelen, wordt aangemerkt als een verzuim.

2. Ter zake van het verzuim kan de heffingsambtenaar een verzuimboete opleggen van 50 procent

van het wettelijk maximum van artikel 67ca, eerste lid, Awr.

3. In afwijking van het tweede lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk

maximum worden opgelegd.

4. De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een ander

zijn dan de belastingplichtige.

5. De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) belastingaanslag te worden genomen.

Hoofdstuk 4. Vergrijpboeten

§ 21. Vergrijpboete algemeen

1. Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet.

2. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat

mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige

nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat

zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. In

geval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25 procent van de

aanslag.

3. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de

daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan

voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens

aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te

weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. In

geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50 procent van de aanslag.

4. Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde

belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven dan

wel betaald, berekent de heffingsambtenaar de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde –

gedeelte.

5. Het vierde lid vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet

worden toegepast.

§ 22. Vergrijpboete aanslag artikel 67d Awr

1. Indien een aangifte voor een aanslagbelasting, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is

gedaan, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met de aanslag een vergrijpboete op.

2. Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet binnen de termijn doen van

aangifte voor de aanslagbelastingen is niet mogelijk.

3. De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag.

4. Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het

belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer

tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie ‘opzet’ kan worden verbonden.

5. Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de vergrijpboete berekend over de belasting

van de gehele (geschatte) aanslag.

6. Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan het

bedrag van de aanslag na verrekening van voorheffingen en opgelegde voorlopige aanslagen.

§ 23. Vergrijpboete navordering artikel 67e Awr

1. Indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te

laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, legt de

heffingsambtenaar gelijktijdig met de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op.

2. Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of

na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan

kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag

nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende

gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of

het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

Hoofdstuk 5. Bijzondere omstandigheden

§ 24. Algemeen

Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van de hoofdstukken 3, 4 en 5 bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.

§ 25. Strafverzwarende omstandigheden

1. In bijzondere gevallen kan de op grond van hoofdstuk 4 bepaalde vergrijpboete worden

verhoogd. Het verhogen van een verzuimboete op grond van deze paragraaf is niet toegestaan.

2. In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal

malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is

sprake indien aan belanghebbende reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In

geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50 procent en

de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100 procent. Verhoging van de boete wegens recidive

vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de

heffingsambtenaar opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd.

3. Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove

schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid

ambtshalve gecorrigeerd.

4. De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van hoofdstuk 4 van

dit besluit op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100 procent. Hiertoe is in elk geval

aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het

te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven omvangrijk of

verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot

maximaal 100 procent.

§ 26. Strafverminderende omstandigheden

1. Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te

matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op te leggen of

opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de

directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

2. Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de

belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol

spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot

matiging dan wel vermindering van de boete leiden. Slechte financiële omstandigheden ten tijde

van het opleggen van de boete kunnen ertoe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig

treft. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de

verwijtbaarheid verminderen. Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal

worden verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten had.

Hoofdstuk 6. Inwerkingtreding, overgangsrecht en slotbepaling

§ 27. Inwerkingtreding en overgangsrecht

1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2018 en zijn van toepassing op de aanslagen

en op de aangiften die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die aanvangen

onderscheidenlijk liggen op of na 1 januari 2018.

2. De beleidsregels inzake het opleggen van fiscale bestuurlijke boeten, vastgesteld door het

college van burgemeester van Groningen en het dagelijks bestuur van Hefpunt blijven van

toepassing op aangiften en aanslagen die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die

aanvangen onderscheidenlijk liggen vóór 1 januari 2018.

3. Voor het bepalen van het aantal verzuimen als genoemd in paragraaf 19 worden in aanmerking

genomen, de verzuimen die zijn begaan vanaf 1 januari 2018.

§ 28. Slotbepaling

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boeten Noordelijk Belastingkantoor.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor van 30 oktober 2017.

 

Namens deze,

de voorzitter, Ton Schroor

de secretaris, Paulien Geerdink

 

 

 

Naar boven