Toelichting bij de Beleidsregel bijzondere bijstand 2014
Artikelsgewijze Toelichting
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Begrippen die in de Participatiewet (PW) voorkomen en zijn gedefinieerd hebben in deze
beleidsregel dezelfde betekenis. Ten aanzien van een aantal andere begrippen is in deze beleidsregel
een definitie gegeven.
In dit artikel is de alleenstaande ouderkop nader gedefinieerd. De Wet op het kindgebonden budget kent deze term niet. Wel wordt deze in de communicatie vanuit de Centrale Overheid en in de Memorie van Toelichting op de Wet hervorming kindregelingen zo genoemd. Reden waarom in de beleidsregels het begrip alleenstaande ouderkop wordt gehanteerd. Het maakt meteen duidelijk dat het een bedrag is voor alleenstaande ouders.
Artikel 2 Aard van de bijzondere bijstand/omgekeerde toets
Door bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat in het individuele geval de uitkeringsnorm of het inkomen of het vermogen niet (volledig) toereikend is ter voorziening in bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten.
Voor zover de belanghebbende geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en de betreffende uitgaven noodzakelijk zijn en evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan bijzondere bijstand worden verleend.
Het maatwerkprincipe geldt, wat betekent dat uit de bijzondere individuele omstandigheden de noodzaak van de kosten moet blijken en dat in elke specifieke situatie een zorgvuldige afweging gemaakt dient te worden, rekening houdende met de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Om uniformiteit in de werkwijze te bevorderen zijn enkele veel voorkomende kostensoorten nader omschreven in de artikelen 10 tot en met 19 van deze beleidsregel.
Artikel 3 De draagkracht
Voor de verlening van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat men een bijstandsuitkering voor levensonderhoud ontvangt. Bijzondere bijstand is toegankelijk voor iedereen met een laag inkomen en weinig tot geen vermogen Bepalend is de draagkracht van de belanghebbende(n). Is er sprake van geen of slechts een beperkte draagkracht, dan kan aanspraak op bijzondere bijstand bestaan voor specifieke kosten, die niet uit het regulier inkomen, vermogen of uit de algemene bijstand kunnen worden voldaan.
De bijzondere noodzakelijke kosten moeten de draagkracht te boven gaan.
Artikel 4 Vaststelling van de draagkracht
De middelen en het vermogen zoals genoemd in de artikelen 31 tot en met 34 PW worden tot de aanwezige draagkracht gerekend. Het vermogen, voor zover dat het de grens van het vrij te laten vermogen niet te boven gaat, wordt buiten beschouwing gelaten. Het vermogen, voor zover dat meer
bedraagt dan de genoemde normen in artikel 34 lid 3 PW, alsmede spaargeld/contanten/saldi voor algemene noodzakelijke kosten, dient eerst aangewend te worden voor de betaling van de bijzondere noodzakelijke kosten. Voorbeelden van deze kosten zijn: de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen, kosten in verband met een schuldsanering, verhuizing of woninginrichting en kosten voor de aanschaf van een babyuitzet.
Een uitzondering wordt gemaakt voor de individuele inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag wordt alleen tot de draagkracht gerekend als het gaat om de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen zoals genoemd in artikel 51 van de PW. De individuele inkomenstoeslag is namelijk in het leven geroepen voor huishoudens die al meerdere jaren moeten rondkomen van een minimuminkomen en daardoor moeilijk kunnen reserveren voor onverwachte uitgaven, zoals duurzame gebruiksgoederen. Daarom is het dagelijks bestuur van mening dat de individuele inkomenstoeslag ingezet kan worden voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Het dagelijks bestuur maakt hierbij gebruik van de beleidsruimte die artikel 35 PW biedt.
In het geval de belanghebbende geen beroep kan doen op een individuele inkomenstoeslag, voorziet artikel 51 PW in de regelgeving met betrekking tot de verlening van bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen. Om deze reden is in deze beleidsregel hiervan geen nadere uitwerking opgenomen.
Lid 4: Het inkomen kan worden verminderd in verband met buitengewone uitgaven. Er kan slechts van buitengewone uitgaven sprake zijn voor zover voor die uitgaven geen tegemoetkoming wordt verleend. Als buitengewone uitgaven die van invloed zijn op het inkomen (voordat een draagkrachtpercentage wordt toegepast), worden de volgende kosten aangemerkt:
- •
voor eigen rekening blijvende reiskosten woon-werkverkeer;
- •
formeel verschuldigde en betaalde alimentatie en onderhoudsbijdragen;
- •
de eigen bijdrage AWBZ, indien belanghebbende in een inrichting verblijft;
- •
de woonkosten voor zover deze meer bedragen dan maximale huur waarbij nog recht op huurtoeslag bestaat. Bij een aanvraag om woonkostentoeslag blijven deze kosten uiteraard buiten beschouwing als buitengewone uitgaven;
- •
het deel van het inkomen waarop executoriaal beslag is gelegd;
- •
op het in aanmerking te nemen inkomen worden niet de aflossingen voor schulden, beslag etc. in mindering gebracht. Betreft het een aflossing in het kader van een schuldsaneringstraject via bureau Schuldhulpverlening of WSNP-traject, dan wordt er van uitgegaan dat de klant niet over draagkracht beschikt. Dit betekent dus dat er daadwerkelijk moet worden afgelost en dat alleen aanmelden voor een schuldsaneringstraject niet voldoende is.
Artikel 5 Draagkrachtpercentages
Als draagkracht wordt in aanmerking genomen 35% van het netto, maandelijks besteedbaar inkomen voor zover dit inkomen meer is dan 110% van de bijstandsnorm. Dit verschil dient aangewend te worden voor de betaling van de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit de aanwezige draagkracht, bestaat aanspraak op bijzondere bijstand.
Voor bijzondere bijstand genoemd in artikel 16, 18, 19 en 20 van deze beleidsregel geldt dat er sprake is van draagkracht zodra de toepasselijke norm overschreden wordt.
Artikel 6 Draagkrachtperiode
Bij het vaststellen van de draagkracht ten behoeve van een aanvraag voor incidentele bijzondere
bijstand wordt de draagkracht, in beginsel, op basis van 12 maanden berekend. Deze periode kan gemotiveerd afwijkend worden vastgesteld. Te denken valt bijvoorbeeld aan kosten waarvan de hoogte per 1 januari wijzigen. Op praktische gronden kan dan besloten worden om het draagkrachtjaar afwijkend vast te stellen. De berekende draagkracht wordt vervolgens in mindering gebracht op de noodzakelijke kosten. De draagkracht kan worden aangepast bij een aanzienlijke inkomstenwijziging. Hieronder verstaan we inkomstenwijzigingen van 20% of meer, of een daling van het inkomen naar 110% van de bijstandsnorm of lager. Beperkte wijzigingen in de draagkracht kunnen om uitvoeringsredenen buiten beschouwing worden gelaten.
Bij het vaststellen van de draagkracht ten behoeve van een aanvraag voor periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht per maand berekend, afgestemd op het aantal maanden waarop de verstrekking betrekking heeft. De berekende maandelijkse draagkracht wordt vervolgens maandelijks in mindering gebracht op de kosten van de noodzakelijke kosten.
Voor belanghebbenden die van de RDWI een bijstandsuitkering ontvangen is het duidelijk dat de draagkracht nihil is. Er zal dan ook geen draagkrachtberekening plaats hoeven te vinden.
Bij huishoudens met een ander (laag) inkomen wordt het inkomen afgezet tegen het van toepassing zijnde draagkrachtpercentage.
De draagkracht wordt voor een periode van een jaar vastgesteld. Betreft de bijzondere bijstand een eenmalige incidentele verstrekking, dan is dit in beginsel definitief. Dit is in het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk. Gaat het echter om een periodieke verstrekking, of een incidentele verstrekking na de inkomenswijziging, dan kan een verhoging van inkomen leiden tot verlaging, of zelfs stopzetting, van de bijstand gedurende de rest van het draagkrachtjaar. Ook bij een nieuwe aanvraag voor incidentele bijzondere bijstand is de inkomensvermeerdering van invloed.
In het omgekeerde geval kan een verlaging van het inkomen ook leiden tot wijziging in de draagkracht.
Bij wijziging van het inkomen wordt de hogere of lagere draagkracht, in beginsel, berekend over het resterende deel van het draagkrachtjaar. Dit betekent dat een wijziging in de draagkracht niet van invloed is op een eerder genomen beslissing.
Artikel 7 Vaststellen maandinkomen
Indien ten tijde van de aanvraag vaststaat dat de financiële omstandigheden van de aanvrager binnen de draagkrachtperiode van 12 maanden aanmerkelijk zullen veranderen, kan de draagkracht in de loop van het draagkrachtjaar dienovereenkomstig worden aangepast. De belanghebbende zal door het overleggen van bewijsstukken moeten aantonen in hoeverre de draagkracht zal verminderen of toenemen door de gewijzigde omstandigheden.
Lid 3: als redelijke termijn kan een periode van 3 maanden gezien worden, tenzij uit SUWI of andere gegevens blijkt dat een ruimere periode genomen moet worden om tot een betrouwbaar gemiddelde inkomensvaststelling te komen.
Artikel 8 De wijze en het tijdstip van aanvragen
Bijzondere bijstand wordt op aanvraag verstrekt. In bijzondere situaties, bijvoorbeeld bij zeer ernstige ziekte, geestelijk onvermogen, calamiteiten of andere door het dagelijks bestuur te bepalen situaties kan de bijzondere bijstand ambtshalve worden verstrekt.
Het is in principe niet toegestaan om bijstand te verlenen met terugwerkende kracht (artikel 44 lid 1 Participatiewet). Dit verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt ook voor bijzondere bijstand tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De omstandigheden die kunnen worden beoordeeld als bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen zijn afhankelijk van het individuele geval. Bij elke aanvraag moet hier naar gekeken en over gerapporteerd worden.
Voor de kosten zoals genoemd in hoofdstuk 7 en 8 van deze beleidsregel dient de bijstand vooraf te worden aangevraagd. Voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor jong meerderjarigen zoals genoemd in artikel 20 van deze beleidsregel geldt, analoog aan de bepalingen van artikel 41 lid 4 en artikel 44 lid 1 van de PW voor het aanvragen van algemene bijstand door jongeren tot 27 jaar, een wachtperiode van vier weken voordat de bijstand kan worden aangevraagd.
Artikel 9 De hoogte van de bijstand
In dit artikel worden de uitgangspunten beschreven aan de hand waarvan de hoogte van de bijstand wordt berekend.
Lid 1: De maximale hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op individuele basis of op basis van ‘normbedragen’.
In beginsel sluit het dagelijks bestuur bij het bepalen van de hoogte van de bijstand aan bij de vastgestelde (geïndexeerde) prijzen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).
Het Nibud is een onafhankelijke stichting die adviseert en informeert over financiën van huishoudens.
De gebruikelijke prijzen van een groot aantal kostensoorten worden jaarlijks gepubliceerd in de prijzengids Nibud. Voor een aantal kostensoorten worden afwijkende bedragen gehanteerd, omdat de door Nibud gehanteerde bedragen niet in verhouding staan tot de bijstandswet als bestaansminimum of omdat deze kostensoorten ontbreken in de prijzengids.
In verband met het uitgangspunt dat de PW in het stelsel van bestaansvoorzieningen de plaats inneemt van het laatste vangnet, speelt het begrip voorliggende voorziening een bepalende rol. Volgens artikel 15 van de PW bestaat er geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel,
wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. De bijzondere bijstand in het kader van de PW mag het beleid, dat gevoerd wordt bij voorliggende voorzieningen niet doorkruisen. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot de kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Lid 2: Een besparing van kosten die algemeen gebruikelijk zijn, wordt op de bijzondere bijstand in mindering gebracht. Dit betekent dat alleen voor de meerkosten bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Een voorbeeld van besparing van kosten is het eigen aandeel in de kosten van een maaltijdvoorziening. Immers, iedereen heeft kosten in verband met voeding. De kosten van een maaltijd behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Het wordt daarom billijk geacht dat belanghebbenden, die aangewezen zijn op een maaltijdvoorziening, zelf een eigen aandeel betalen in
de kosten hiervan. Het eigen aandeel wordt bepaald aan de hand van de normen die door Nibud worden gesteld voor kosten die algemeen noodzakelijk zijn.
Artikel 10 Medische kosten en hulpmiddelen
Een van de beginselen van de bijstandswet is dat er geen recht bestaat op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
De AWBZ, Wlz en de Zvw vergoeden noodzakelijke kosten die verband houden met (para)medische behandelingen. In principe zijn deze regelingen toereikend en passend waardoor er geen recht op bijstand bestaat. Kosten die vanuit de WMO vergoed kunnen worden, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit kunnen hulpmiddelen zijn of kosten die voortvloeien uit een medische noodzaak.
Verder kan de belanghebbende gebruik maken van de Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering, die de RSD biedt voor iedere inwoner van één van de regiogemeenten, als onderdeel van het minimabeleid. Wanneer wordt deelgenomen aan de Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering en het inkomen lager is dan 130% van het minimumloon kan de belanghebbende voor deelname aan de CAZ een tegemoetkoming ontvangen. Indien de belanghebbende beschikt over een (collectieve) aanvullende ziektekostenverzekering, wordt deze (collectieve) aanvullende ziekteverzekering aangemerkt als een voorliggende voorziening.
Artikel 11 Sociaal noodzakelijke kosten
Kostensoorten waarbij sprake is van een sociale noodzaak en waarvoor geen voorliggende voorziening voorhanden is, kunnen als bijzonder worden aangemerkt en komen in beginsel voor bijstand in aanmerking, mits ook aan de andere criteria voor bijzondere bijstandsverlening is voldaan.
Volstaan wordt met deze algemene formulering omdat het specifieke situaties betreft die moeilijk in algemene regelgeving vast te leggen zijn. Aanvragen om bijzondere bijstand voor dit soort kosten vragen om een individuele beoordeling, rekening houdend met de omstandigheden van de belanghebbende en/of het gezin.
Artikel 12Kosten beschermingsbewind, mentorschap en onder curatele stelling
De Kantonrechter stelt de beloning van de bewindvoerder, mentor of curator meestal bij beschikking vast. Dit kan in de beschikking tot curatele of bij latere beschikking.
De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de forfaitaire tarieven zoals vastgesteld in de Ministeriele regeling ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’.
Het komt ook voor dat de griffier van het Kantongerecht een individuele declaratie van het kantoor van de bewindvoerder of curator goedkeurt door middel van een stempel en een akkoord. Dit betreft doorgaans extra kosten die een curator op basis van een onderbewindgestelde in rekening brengt.
Indien er sprake is van bewindvoering in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) kan geen bijzondere bijstand verleend worden voor de hiermee gepaard gaande kosten. De WSNP is opgenomen in de Faillissementswet (FW). De FW voorziet al in het al dan niet toekennen van voorschotten en het salaris van de WSNP-bewindvoerder .
Voor budgetbeheer geldt de dienstverlening van bureau Schuldregeling van de uitvoeringsorganisatie Regionale Sociale Dienst als voorliggende voorziening.
Artikel 13Suppletie op de aflossing bij leningen
In de meeste gevallen zal de bijzondere bijstand voor een lening bij de kredietbank in de vorm van een borgstelling worden afgegeven. Suppletie is een aanvulling op de afloscapaciteit waardoor er een hogere lening kan worden afgesloten. Suppletie voor een lening bij de kredietbank zal in de praktijk verstrekt worden aan asielzoekers die na een verblijf in een AZC reguliere huisvesting krijgen en daarvoor inrichtingskosten of kosten voor duurzame gebruiksgoederen hebben. Zij zijn niet in staat geweest om te reserveren en gezien hun positie is dit hen ook niet te verwijten. Door de bijzondere bijstand in de vorm van suppletie te verstrekken kan de lening bij de kredietbank in drie jaar worden afgelost en kunnen betrokkenen een goede start maken. Een eenmaal vastgestelde suppletie wordt niet aangepast bij normwijzigingen gebaseerd op halfjaarlijkse indexering van de bijstandsnormen. Alleen bij een wijziging van de norm, toeslag of verlaging als gevolg van verandering van leefvorm, bijvoorbeeld van gehuwde naar alleenstaande ouder, of als gevolg van het verkrijgen een hogere norm als gevolg van het gaan behoren tot een andere leeftijdscategorie, vindt een herberekening van de hoogte van de suppletie plaats. Ook vindt er een herberekening plaats indien er sprake is van een aanzienlijke inkomenswijziging van 20% of meer.
Artikel 14Kosten medisch onderzoek i.v.m. ontheffing inburgeringsplicht
De kern van de Wet inburgering (Wi) wordt gevormd door een inburgeringsplicht voor in beginsel alle vreemdelingen van 16 tot de pensioengerechtigde leeftijd die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven, voor zover deze personen niet gedurende minstens acht jaar van de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven en niet over bepaalde diploma's, certificaten of andere (soortgelijke) bewijsstukken beschikken.
De inburgeringsplicht geldt zowel voor nieuwkomers als voor oudkomers die tot deze doelgroep behoren. Vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij een zodanig ernstige psychische of lichamelijke belemmering dan wel zodanige verstandelijke handicap hebben, dat zij blijvend niet in staat zijn het inburgeringsexamen af te leggen, komen in aanmerking voor ontheffing van de inburgeringsplicht.
Om in aanmerking te komen voor ontheffing dient een medisch advies van Argonaut te worden opgevraagd door de potentiele inburgeringsplichtige. Het aanvragen van een dergelijk advies brengt kosten met zich mee.
Voor deze kosten kan bijstand worden toegekend, wanneer een inburgeringsplichtige een inkomen heeft op of rond bijstandsniveau. Wanneer hij gekeurd wordt en inderdaad aangetoond is, dat hij een psychische, lichamelijke en/ of verstandelijke beperking heeft, worden de kosten door het dagelijks bestuur vergoed.
Wanneer Argonaut in het advies aangeeft dat betrokkene geacht wordt in staat te zijn het inburgeringsexamen binnen de gestelde termijn van 5 jaar (c.q. 3.5 jaar voor sommige doelgroepen) te behalen is bijstandsverlening niet mogelijk.
Artikel 15Eigen bijdrage rechtsbijstand
Het Juridisch Loket helpt met de verheldering van de vraag en geeft gratis juridisch advies. Als het nodig is, verwijst het Juridisch Loket door naar de juiste persoon of instantie die verder kan helpen. Blijkt rechtsbijstand nodig, dan komt men voor de eigen bijdrage in aanmerking als vooraf een juridisch advies is gevraagd via het Juridisch Loket. Daarom wordt er geen vergoeding verstrekt voor de korting op de eigen bijdrage, ongeacht of betrokkene ook daadwerkelijk het Juridisch loket bezocht heeft.
Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand indien deze kosten noodzakelijk zijn. De noodzakelijkheid wordt aangenomen als er een advocaat is toegevoegd op grond van de Wet op de rechtsbijstand. In een aantal gevallen wordt de eigen bijdrage terugbetaald (bijvoorbeeld bij de kostenveroordeling van de tegenpartij is dit verdisconteerd in de forfaitaire vergoeding bij veroordeling van de tegenpartij in de kosten. Omgekeerd geldt dat, indien het verzoek om toevoeging van een advocaat door de Raad voor de Rechtsbijstand is afgewezen, de procedure in beginsel niet noodzakelijk is. Een beroep op de rechtsbijstandverzekering van een belanghebbende kan een voorliggende voorziening zijn.
Kosten zoals reiskosten, faxkosten en telefoonkosten gemaakt ten behoeve van het voeren van overleg met hun advocaat en het voorbereiden van zittingen – worden niet beschouwd als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 van de PW.
De regering is voornemens de gesubsidieerde rechtsbijstand (verder) te herijken. De plannen zijn om mogelijkheden te creëren tot individueel maatwerk in de Wet op de rechtsbijstand zoals een passende betalingsregeling (TK 2015/16, 31 753, nr. 118). Dit met het streven dat deze regeling gezien haar aard en doel, in het kader van de wet wordt beschouwd als een voorliggende passende en toereikende voorziening. Aanvragen voor de eigen bijdragen worden (dan) afgewezen op grond van artikel 15 van de Participatiewet.
Artikel 16Inrichtingskosten
In principe behoren de inrichtingskosten tot de algemene kosten van bestaan waarin een belanghebbende moet voorzien door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf door middel van het aangaan van een lening bij bijvoorbeeld de Kredietbank.
In de praktijk is er echter een aantal situaties aan te wijzen waarin een belanghebbende niet geacht kan worden in staat te zijn geweest om voor deze kosten te reserveren en dit ook niet verwijtbaar is.
Het gaat dan met name om asielzoekers die na een verblijf in een AZC reguliere huisvesting krijgen of personen met een medische noodzaak om te verhuizen. Een financiële noodzaak kan zijn dat het dagelijks bestuur aan betrokkene de voorwaarde heeft opgelegd om te gaan verhuizen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn bij de verstrekking van een woonkostentoeslag. In deze gevallen is het dagelijks bestuur van mening dat strikte toepassing van het voorgaande niet redelijk is. In deze en vergelijkbare gevallen kan bijstand worden verstrekt voor genoemde kosten in de vorm van suppletie.
De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen zoals vermeld in de NIBUD-Prijzengids voor afzonderlijke gebruiksartikelen en voor een volledige woninginrichting de geïndexeerde bedragen op basis van het oude Prijzenboekje van Divosa 1998. In overleg met de cliënt kan overigens heel goed naar een goedkopere oplossing worden gezocht. Te denken valt bijvoorbeeld aan krijgen/lenen van familie/kennissen, kopen op marktplaats en kringloopwinkels. Het gaat hier om bijstand in de vorm van een geldlening, die juist voor deze groep cliënten, die geen reserveringsruimte hebben, een extra belasting is.
Bij de hoogte van de noodzakelijke kosten wordt gekeken naar het aantal personen binnen het gezin. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen minderjarige en meerderjarige kinderen. De bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van borgtocht en suppletie.
Bij een echtscheiding/verlating is het uitgangspunt dat reeds gedeeltelijk wordt voorzien in de inrichtingskosten middels de boedelscheiding.
Artikel 17Woonkostentoeslag als bijzondere bijstand
Met betrekking tot verzoeken voor bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de bewoners van een huurwoning en een woning in eigendom. Bij een huurwoning is de hoogte van de woonkostentoeslag gelijk aan de gemiste huurtoeslag. Bij een eigen woning wordt de hoogte van de woonkostentoeslag bepaald aan de hand van een huurwoning met vergelijkbare woonlasten en de daarbij gemiste huurtoeslag.
Aan de bijstandsverlening wordt de verplichting verbonden dat belanghebbende op zoek gaat naar passende woonruimte. Hieronder wordt verstaan een woning waarvan de woonlasten uit het beschikbaar staande inkomen voldaan kunnen worden eventueel aangevuld met een bijdrage op grond van de Wht. Indien de woning een eigen woning betreft dient men de woning zo spoedig mogelijk te koop aan te bieden. De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal een jaar, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Bijvoorbeeld als een goedkoper redelijk woonalternatief, gelet op medische en sociale omstandigheden, niet voorhanden is.
Artikel 18Verhuiskosten
Voor wat betreft het recht op bijzondere bijstand, behoren de kosten in verband met verhuizing tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf of het afsluiten van een lening. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten.
Een verhuizing kan onder omstandigheden noodzakelijk zijn. Als de noodzaak van de verhuiskosten is vastgesteld, moet worden beoordeeld of deze voortkomen uit bijzondere omstandigheden waarin belanghebbende verkeert. Aangezien het hier gaat om kosten die kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau door te reserveren of hiervoor een lening af te sluiten, moet voor de beoordeling hiervan worden gekeken of zich in het individuele geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het reserveren voor deze kosten of het sluiten van een lening niet mogelijk is. Hiervan kan sprake zijn indien de verhuizing onvoorzienbaar was. Heeft men de beschikking over saldi/spaargeld/contanten, dan kan dit aangemerkt worden als gereserveerd bedrag. Daarbij is niet van belang of dit vermogen lager is dan de vermogensgrens. Een vermogensvrijlating is hier niet van toepassing. Ook bij cliënten die een bijstanduitkering ontvangen dient te worden vastgesteld of er ’spaargeld’ aanwezig is waarmee in de kosten kan worden voorzien. In principe wordt de bijstand in de vorm van een borgstelling verleend. Is het niet verwijtbaar dat betrokkene niet heeft kunnen reserveren, dan wordt de bijstand om niet verstrekt. Dit zal het geval zijn bij asielzoekers die na een verblijf in een AZC reguliere huisvesting krijgen. De waarborgsom zal altijd in de vorm van een geldlening worden verstrekt, omdat men de waarborgsom na het verlaten van de woning terug krijgt als de woning weer in een goede staat wordt opgeleverd.
Artikel 19Jong meerderjarigen
De jong meerderjarige zal primair een beroep moeten doen op de onderhoudsverplichting die op zijn ouder of ouders rust. Het dagelijks bestuur onderzoekt actief in hoeverre de ouders aan hun onderhoudsverplichting kunnen voldoen en welke omstandigheden een uitzondering op deze regel van onderhoudsplicht rechtvaardigen. De aanvrager zal dus objectief moeten aantonen dat de ouders niet in staat zijn of niet voornemens zijn om de jongmeerderjarige in het levensonderhoud te ondersteunen. Het dagelijks bestuur kan zelf ook contact opnemen met de ouders.
In de artikelen 41 en 44 van de PW is geregeld dat jongeren tot 27 jaar een wachttijd hebben van vier weken voordat zij een uitkering kunnen aanvragen voor algemene bijstand voor levensonderhoud.
In deze vier weken dient de jongere op zoek te gaan naar werk en/of opleiding. Voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud is, analoog aan de wettelijke bepalingen, in deze beleidsregel een vergelijkbare regeling opgenomen.
Artikel 20 Alleenstaande Oudercompensatie (AOC)
Op 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. Een belangrijke reden voor de Wet hervorming kindregelingen is dat alleenstaande ouders die vanuit de bijstand gaan werken er financieel op vooruit moeten gaan. Met de vaststelling van de Wet hervorming kindregelingen is de hogere norm voor een alleenstaande ouder in de Participatiewet (en IOAW en IOAZ) verdwenen. De norm alleenstaande ouder is even hoog als de norm alleenstaande. Via het kindgebonden budget ontvangen zij vervolgens van de belastingdienst de alleenstaande ouderkop (alo-kop).
Vanwege de hantering van een ander partnerbegrip in de Awir (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) dan in de Participatiewet, kunnen sommige alleenstaande ouders in bepaalde situaties géén aanspraak maken op de alleenstaande ouder kop (alo-kop). Hierdoor daalt of blijft het inkomen beperkt tot de norm voor een alleenstaande, terwijl belanghebbende feitelijk een alleenstaande ouder is. Hierdoor ontstaat een financieel-nadelige en onwenselijke situatie voor belanghebbende.
De bedoeling van de wet is dat mensen over een minimaal bestaansinkomen kunnen beschikken. Als gevolg van de verschillen in partnerbegrip raakt deze doelstelling in het geding. De inkomstendaling voor de alleenstaande ouder is dusdanig substantieel dat we er voor kiezen te ‘repareren’ door middel van het verstrekken van periodiek aanvullende bijzondere bijstand.
Het gaat om alleenstaande ouders die in het kader van de belastingwetgeving geacht worden een fiscaal partner te hebben, maar deze in werkelijkheid niet hebben. Aan hen kan op aanvraag, in de vorm van periodieke algemene bijstand, compensatie verstrekt worden voor het ontbreken van de alo-kop.
Er is wel een uitzondering: als op de alleenstaande ouder de kostendelersnorm van toepassing is, bestaat er geen recht op deze compensatieregeling. Een persoon op wie de kostendelersnorm van toepassing is, wordt in staat geacht de kosten van levensonderhoud met een meerderjarige op dezelfde wijze te kunnen delen als gehuwden dat doen in de zin van de Participatiewet. Ook gehuwden met een bijstandsuitkering die ten laste komende kinderen hebben, ontvangen geen alleenstaande ouderkop. De alleenstaande ouder komt om die reden niet in aanmerking voor deze compensatieregeling.
De aanvullende bijzondere bijstand op basis van deze regeling kan nooit meer bedragen dan de alleenstaande ouderkop. Immers de algemene bijstand wordt verleend vanwege het niet verkrijgen van deze alleenstaande ouderkop.
Het recht op compensatie is in beginsel voor de periode van zes maanden. Verder wordt de alleenstaande ouders verplicht alles in het werk te stellen de situatie in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid en de voorliggende voorziening te verzilveren. De verwachting is dat dit redelijkerwijs binnen zes maanden geregeld kan zijn. Als dit onverhoopt niet het geval blijkt te zijn, kan een nieuwe aanvraag worden ingediend en kan bij de beoordeling hiervan worden overwogen of al het mogelijke is gedaan. Als dat het geval is kan wederom een maximale termijn gegeven worden.
Als er sprake is van een ‘niet-rechthebbende’ partner omdat de partner in detentie (artikel 13 lid 1 onder a) zit of in een verzorgingstehuis zit of is uitgesloten van het recht op bijstand wegens verblijf in het buitenland, wordt de alleenstaande ouder verplicht een brief te sturen aan de belastingdienst met het verzoek om af te zien van het fiscaal partnerschap. Indien de belastingdienst dit verzoek honoreert, zal belanghebbende alsnog de alo-kop ontvangen waardoor er geen noodzaak (meer) is voor het verstrekken van compensatie. Zeker waar het een partner betreft die permanent in een verzorgingstehuis verblijft, is het de verwachting dat de belastingdienst een dergelijk verzoek in de meeste gevallen zal honoreren. Hoe de belastingdienst omgaat met een dergelijk verzoek als de partner in detentie zit, is niet bekend. Evenmin is bekend of de belastingdienst het verzoek met terugwerkende kracht honoreert.
Artikel 21 Bijzondere Bijstandsverlening bij gedwongen opname of verpleging in een psychiatrisch ziekenhuis
Kosten in levensonderhoud voor personen in hechtenis of die een gevangenisstraf uitzitten, komen ten laste van de Staat. Daarom is bepaald dat een persoon van wie 'rechtens zijn vrijheid is ontnomen' niet voor een socialezekerheidsuitkering in aanmerking komt. Echter, de kosten voor het levensonderhoud van personen die vanwege een geestesstoornis gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, komen niet ten koste van de Staat. Dit is bevestigd in de (niet gepubliceerde) uitspraak d.d. 22 maart 2006 (05/5826 WWB) van de Rechtbank Amsterdam. In deze uitspraak oordeelde de Rechtbank Amsterdam dat dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) of op grond van artikel 37, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) onder het begrip 'rechtens zijn vrijheid ontnomen' als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, PW valt, op grond waarvan bijstandsverlening aan deze personen niet mogelijk is. De Rechtbank concludeert echter ook dat ten aanzien van deze categorieën van personen sprake is van een omissie in de wetgeving en dat sprake is van omstandigheden die niet door de wetgever zijn verdisconteerd.
Iemand die als gevolg van een gedwongen opname zijn uitkering verliest, heeft - naast het probleem van het betalen van de ziektekostenpremie - mogelijk ook geen middelen meer om de vaste lasten die verbonden zijn aan het aanhouden van woonruimte te kunnen voldoen. Dit klemt te meer omdat in de regel de geestesstoornis die leidt tot een gedwongen opname onverwachts optreedt waardoor de betrokkene - anders dan bij detentie die in de regel van te voren bekend is - geen maatregelen kan nemen om de woonruimte aan te houden (bijvoorbeeld door reservering voor de woonkosten of een huisbewaarderschap). Gedwongen opname kan zo leiden tot schulden of dakloosheid.
Het feit dat een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis in voorkomende gevallen kan leiden tot onverzekerdheid, schulden of dakloosheid acht de regering onwenselijk. Om deze ongewenste situatie op te lossen is met deze wetswijziging voorzien in een structurele oplossing waarbij de bijzondere bijstand wordt opengesteld voor personen die worden opgenomen in psychiatrische ziekenhuizen met toepassing van de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr dan wel na ontslag van alle rechtsvervolging in een TBS-inrichting op grond van artikel 37b, eerste lid, Sr. Door deze openstelling kan de betrokkene een beroep doen op bijzondere bijstand om te voorzien in onder meer de kosten van de premie voor een ziektekostenverzekering en eventuele persoonlijke uitgaven.
Anders dan bij de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr geschiedt de verstrekking van geneeskundige zorg voor TBS-ers onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie.
Voor de PW geldt deze verstrekking als een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 PW). Dit betekent dat voor personen die, na te zijn ontslagen van alle rechtsvervolging, worden opgenomen in een TBS-inrichting geen recht bestaat op bijzondere bijstand voor geneeskundige zorg of voor de ziektekostenpremie. Zij kunnen wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor het aanhouden van woonruimte of voor persoonlijke uitgaven.
Het recht op deze bijzondere bijstand gaat in vanaf het moment van opname in die TBS-inrichting.
Ingeval de belanghebbende, na te zijn ontslagen van alle rechtsvervolging, enkel in een penitentiaire inrichting verblijft in afwachting van plaatsing in een TBS-inrichting, gaat het recht op bijzondere bijstand in vanaf het moment waarop het vonnis op grond waarvan de plaatsing is bevolen onherroepelijk is geworden.
Ingeval de belanghebbende met toepassing van de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, gaat het recht op bijzondere bijstand in vanaf het moment van opname in dat psychiatrisch ziekenhuis.
Artikel 22Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)
Iedere inwoner van de in de RDWI deelnemende gemeente heeft de mogelijkheid een collectieve aanvullende verzekering (caz verzekering) af te sluiten bij zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea of bij zorgverzekeraar Menzis. Omdat er sprake is van groepsdeelname, krijgen de deelnemers korting op de premie. Daarnaast verstrekken de gemeenten een tegemoetkoming in de premie.
Artikel 23De wijze van verstrekken
In elk besluit aan belanghebbende zal het dagelijks bestuur moeten aangeven in welke vorm zij de bijstand gaat verlenen, te weten om niet, in de vorm van een geldlening, suppletie of op borgtocht.
Uitgangspunt is dat de bijstand om niet wordt verleend, tenzij de PW of deze beleidsregel anders voorschrijft.
Artikel 24De wijze van betalen
Om uniformiteit te bewaren is in dit artikel beschreven op welke wijze tot betaling overgegaan kan
worden. In het 4e lid wordt bijvoorbeeld onder derden verstaan een bewindvoerder, een curator, een schuldeiser of de aanbieder van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering voor minima.
Artikel 25Onvoorziene omstandigheden en kennelijke hardheid
In het geval dat strikte toepassing van deze beleidsregels zouden leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kan daar ten gunste van de belanghebbende van worden afgeweken.
Artikel 26Inwerkingtreding en citeertitel
In dit artikel is de inwerkingtreding en citeertitel geregeld evenals de intrekking van de voorgaande
beleidsregel.