Beleidsregel onderwijsmogelijkheden van jongeren WerkSaam Westfriesland
 
Het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling WerkSaam Westfriesland, gevestigd te Hoorn;
 
Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur WerkSaam Westfriesland dd 10 december 2014;
 
Gelet op 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht;
 
Gelet op art. 13, lid 2, sub c van de Participatiewet;
 
Gelet op het beleidsplan WerkSaam Westfriesland en de Re-integratieverordening WerkSaam Westfriesland 2015;
 
Besluit vast te stellen de beleidsregel: onderwijsmogelijkheden van jongeren WerkSaam Westfriesland.
Artikel 1. Begripsbepalingen
 
  • a.
    Algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling WerkSaam Westfriesland
  • b.
    Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling WerkSaam Westfriesland;
  • c.
    jongere: persoon van 18 tot 27 jaar;
  • d.
    overbrugging: periode vanaf laatste datum melding tot eerstvolgende mogelijkheid waarop studiefinanciering kan worden ontvangen;
  • e.
    scholingsplicht: de plicht tot het volgen van een opleiding wanneer dit de arbeidskansen van de jongere vergroot;
  • f.
    chuldregelingstraject: hieronder wordt verstaan het voortraject, het minnelijke traject en het wettelijke traject bij een door de gemeente aangewezen instantie voor het saneren van schulden;
  • g.
    startkwalificatie: een diploma op havo-, vwo- of mbo2-niveau;
  • h.
    wet: de Participatiewet
Artikel 2. Definitie onderwijsmogelijkheden
 
  • 1.
    Een persoon jonger dan 27 jaar die met het volgen van een regulier bekostigde opleiding zijn arbeidskansen vergroot, heeft in beginsel onderwijsmogelijkheden in de zin van de wet.
  • 2.
    Het behalen van een startkwalificatie vergroot in ieder geval de arbeidskansen. Iedere persoon jonger dan 27 jaar zonder startkwalificatie heeft daarom in beginsel mogelijkheden binnen het onderwijs.
Artikel 3. Uitzonderingsgronden op de scholingsplicht
 
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan een uitzondering op de scholingsplicht maken, wanneer een jongere geobjectiveerd aantoont dat hij geen regulier onderwijs kan volgen of wanneer dit in redelijkheid (nog) niet van hem gevergd kan worden. Uitzondering is mogelijk, indien de jongere naar het oordeel van het dagelijks bestuur:
  • a. een volgens een deskundige vastgesteld cognitief probleem heeft;
  • b. een volgens een deskundige vastgesteld medisch en/of psychisch probleem heeft;
  • c. een volgens een deskundige vastgesteld sociaal probleem heeft;
  • d. te maken heeft met andere persoonlijke omstandigheden, waardoor het verplicht volgen van onderwijs niet verlangd kan worden.
  • 2.
    Een uitzondering op de scholingsplicht kan worden gemaakt als de jongere:
  • a. een schuldregelingstraject volgt;
  • b. (nog) geen aanspraak kan maken op studiefinanciering, bijvoorbeeld doordat de jongere moet wachten tot het eerstvolgende instroommoment;
  • c. een startkwalificatie heeft en zijn kansen op de arbeidsmarkt door het volgen van verdere opleiding naar verwachting niet meer toenemen;
  • d. verblijft in een op verpleging of verzorging gerichte instelling;
  • e. inburgeraar of (Europees) ingezetene is en (nog) niet beschikt over het taalniveau A2;
  • 3.
    Op grond van artikel 41, vijfde lid van de wet, verstrekt de jongere documenten waaruit moet blijken dat er vanwege onvoldoende capaciteiten en/of belemmeringen geen scholingsmogelijkheden zijn binnen het uit 's rijks kas bekostigd onderwijs.
  • 4.
    Wanneer het dagelijks bestuur heeft vastgesteld dat er sprake is van een uitzondering op grond van het eerste of het tweede lid, wordt aan de persoon jonger dan 27 jaar bijstand verleend.
Artikel 4. Overbrugging
 
  • 1.
    Voor een persoon jonger dan 27 jaar die onderwijsmogelijkheden heeft, kan – bij het ontbreken van een voorliggende voorziening – algemene bijstand worden verstrekt tussen de dag waarop de jongere zich heeft gemeld en de dag waarop de jongere studiefinanciering kan ontvangen.
  • 2.
    Op de jongere blijven tot het eerstvolgende instroommoment de verplichtingen van de wet van kracht, waaronder het aanvaarden van (tijdelijk en ongeschoold) werk.
  • 3.
    Het eerste lid is niet van toepassing op de jongere die door eigen toedoen geen onderwijs (meer) volgt waarvoor studiefinanciering gold op grond van de Wet studiefinanciering 2000.
Artikel 5. Hardheidsclausule
 
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan ten gunste van de persoon afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel, indien toepassing van de beleidsregel leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
  • 2.
    In gevallen, die de uitvoering van deze beleidsregel betreffen, waarin deze beleidsregel niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.
Artikel 6. Inwerkingtreding en citeertitel
 
  • 1.
    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2015.
  • 2.
    Deze regel wordt aangehaald als: Beleidsregel onderwijsmogelijkheden van jongeren WerkSaam Westfriesland.
 
 
Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van 7 januari 2015.
 
 
De secretaris M. Olierook
 
De voorzitter A.J. de Jong
 
 
Toelichting
 
 
Algemeen  
In artikel 13, lid 2, onderdeel c is een scholingsplicht opgenomen voor jongeren tussen de 18 en 27 jaar. Als een jongere nog mogelijkheden heeft in het regulier bekostigd onderwijs en hij kan daarvoor studiefinanciering krijgen, dan wordt hij uitgesloten van het recht op algemene bijstand.
 
Als een jongere geen studiefinanciering kan krijgen, maar hij wel regulier onderwijs kan volgen en dat nalaat, wordt hij op grond van artikel 13, lid 2, sub c ook uitgesloten. De wetgever wil met deze bepaling voorkomen dat jongeren nalaten hun opleiding af te ronden.
 
Studiefinanciering is een passende en toereikende voorliggende voorziening als een aanvraag voor een bijstandsuitkering wordt ingediend door een jongere tot 27 jaar. Dit geldt ook voor een (rentedragende) lening op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). Het feit dat door deze lening een studieschuld wordt opgebouwd, doet niets af aan het feit dat het een passende voorliggende voorziening is. Het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs is ook mogelijk zonder dat een jongere aanspraak heeft op studiefinanciering. Denk bijvoorbeeld aan het voortgezet onderwijs of de beroepsbegeleidende leerweg (BBL-opleiding). Kan een jongere zo’n door het Rijk gefinancierde opleiding volgen waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat, maar laat hij dat na, dan bestaat op grond van artikel 13, lid 2, onder c van de Participatiewet geen recht op algemene bijstand. Hieruit volgt dat wanneer een jongere wél een uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding volgt waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat, hij dus ook in aanmerking kan komen voor algemene bijstand. Overigens heeft hij in dat geval geen aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.
 
Voor belanghebbenden ouder dan 27 jaar kan er voor wat betreft scholing en onderwijsmogelijkheden een beroep worden gedaan op de re-integratieverordening WerkSaam Westfriesland 2015.
 
 
Artikelsgewijze toelichting  
Artikel 1. Begripsbepalingen
 
Dit artikel behoeft geen toelichting.
 
Artikel 2. Definitie onderwijsmogelijkheden
 
Het is noodzakelijk om te beoordelen of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs. Hierbij speelt een rol of een jongere beschikt over een zogenaamde 'startkwalificatie': een diploma op HAVO-, VWO- of minimaal MBO2-niveau. Als een jongere geen startkwalificatie heeft, vragen we van de jongere dat hij weer naar school gaat, tenzij hij er de capaciteiten niet voor bezit. Maar ook als een jongere een startkwalificatie heeft, sluit dat verdergaande mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs niet uit. Als er nog mogelijkheden tot onderwijs zijn, die het arbeidsmarktperspectief vergroten moet de jongere die volgen.
 
De beoordeling van een aanvraag wordt in belangrijke mate gebaseerd op een verklaring vaneen functionaris van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten of van een studieadviseur van het ROC. Voor voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar zónder startkwalificatie is terugleiden naar regulier onderwijs een kerntaak van de gemeentelijke Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC). Daarom wordt de jongere tot 23 jaar die onderwijsmogelijkheden heeft, direct bij melding verwezen naar het RMC .Het RMC neemt, in samenwerking met WerkSaam, de verdere begeleiding op zich en tracht de jongere naar school terug te leiden.
 
Een traject volgens beroepsbegeleidende leerweg (BBL) wordt aangemerkt als regulier bekostigd onderwijs. Een inburgeringstraject is dit niet.
 
Artikel 3. Uitzonderingsgronden op scholingsplicht
 
De jongere moet met documenten aantonen dat hij geen onderwijs kan volgen. Daarbij kan gedacht worden aan een bindend studieadvies of een medisch advies waaruit volgt dat een jongere geen onderwijs kan volgen. Ook mondelinge en schriftelijke verklaringen van hulpverlenende instanties, zoals maatschappelijk werk, reclassering, MEE, DNO, Aktief Talent, Brijder etc. zijn voldoende om een jongeren uit te zonderen van de scholingsplicht. De jongere kan ook een verklaring van een medewerker RMC of studieadviseur ROC overleggen.
Een jongere kan ook uitgezonderd worden van de onderwijsplicht wanneer hij inburgeringsplichtig is en de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst. Dit geldt ook voor Europese ingezetenen (bijvoorbeeld Polen en Bulgaren) en andere ingezetenen (Turken). Deze personen zijn niet inburgeringsplichtig, maar zij zijn de Nederlandse taal vaak niet voldoende machtig. Ook kan het dagelijks bestuur een alleenstaande ouder, jongeren dan 27 jaar met kinderen tot 5 jaar uitzonderen van de onderwijsplicht.
 
Artikel 4. Overbrugging
 
Een jongere heeft vanaf de dag dat hij zich meldt bij WerkSaam tot de datum dat de opleiding start (september of februari)de tijd om een opleiding te kiezen. In overleg met de arbeidscoach/ontwikkelcoach kan een beroepskeuzetest worden aangeboden aan de jongere.
Wanneer een jongere door eigen toedoen geen onderwijs (meer) volgt waarvoor studiefinanciering gold op grond van de Wet studiefinanciering 2000, dan wordt aan deze jongere, in ieder geval tot het volgende instroommoment in het onderwijs, geen algemene bijstand verstrekt.
 
Artikel 5 en 6
 
Deze artikelen behoeven geen toelichting.
 
Naar boven