Regeling procedure en bescherming bij melding van vermoedens van een misstand
Besluit van het Algemeen Bestuur van de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland, houdende de regeling procedure en bescherming bij melding van vermoedens van een misstand
Het Algemeen Bestuur van de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland,
Gelet op
Gelet op artikel F1, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;
Gezien de instemming van de Ondernemingsraad d.d. 20-04-2015;
Besluit
vast te stellen:
Regeling procedure en bescherming bij melding van vermoedens van een misstand
Artikel 1: Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze regeling wordt verstaan onder:
    • a.
      vermoeden van een misstand: een vermoeden van
  • 1.
    schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels;
  • 2.
    een gevaar voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu;
  • 3.
    een onbehoorlijke wijze van functioneren die een gevaar vormt voor het goed functioneren van de openbare dienst;
    • b.
      vertrouwenspersoon: de “vertrouwenspersoon integriteit”, de persoon die als zodanig door het Dagelijks Bestuur van de RUD Zeeland is aangewezen;
    • c.
      de OIO: de Onderzoeksraad Integriteit Overheid, ingesteld voor in ieder geval de sectoren rijk, defensie en politie, ook voor de RUD Zeeland; CAP: Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies, van toepassing verklaard op de RUD Zeeland.
  • 2.
    Tot een misstand wordt niet gerekend een handeling of besluit inzake de rechtspositie van degene die een vermoeden van een misstand meldt.
  • 3.
    Voor de toepassing van de artikelen 2 tot en met 12 wordt degene die anders dan op basis van een ambtelijke aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bij de RUD Zeeland werkzaam is, gelijkgesteld met een ambtenaar in dienst van de RUD Zeeland.
Artikel 2: Interne melding
  • 1.
    De ambtenaar die een vermoeden van een misstand in de organisatie wil melden doet dat bij zijn direct leidinggevende of, als het vermoeden van een misstand betrekking heeft op zijn direct leidinggevende, bij zijn naast hogere leidinggevende. Indien de ambtenaar melding aan een van zijn leidinggevenden niet wenselijk acht kan hij een vermoeden van een misstand in de organisatie melden bij een vertrouwenspersoon.
  • 2.
    De gewezen ambtenaar, die een vermoeden van een misstand in de organisatie wil melden, doet dit bij een vertrouwenspersoon. Hij doet dit uiterlijk binnen twaalf maanden na zijn ontslag bij de RUD Zeeland. Melding kan alleen worden gedaan indien hij als ambtenaar bij de RUD Zeeland kennis heeft gekregen van een vermoeden van een misstand in de organisatie. Voor de toepassing van de artikelen 3 tot en met 12 wordt onder ambtenaar mede verstaan de gewezen ambtenaar die overeenkomstig deze regeling een vermoeden van een misstand in de organisatie meldt.
  • 3.
    De vertrouwenspersoon, bij wie overeenkomstig het eerste of tweede lid een melding is gedaan, maakt de identiteit van de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die de melding heeft gedaan, op diens verzoek niet bekend.
Artikel 3: Behandeling interne melding
  • 1.
    De leidinggevende of de vertrouwenspersoon stelt de directeur onverwijld op de hoogte van een bij hem gemeld vermoeden van een misstand in de organisatie en van de datum waarop de melding is ontvangen.
  • 2.
    De directeur
    • a.
      informeert het Dagelijks Bestuur over de melding;
    • b.
      stuurt een schriftelijke bevestiging van de ontvangst van de melding aan de ambtenaar die de melding heeft gedaan of, in voorkomend geval, aan de vertrouwenspersoon die hem ingevolge het eerste lid van de melding op de hoogte heeft gesteld;
    • c.
      informeert de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor het onderzoeksbelang kan worden geschaad;
    • d.
      zorgt ervoor dat onverwijld een onderzoek naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand wordt gestart en dat dit onderzoek niet wordt verricht door een persoon die betrokken is of is geweest bij de vermoede misstand waarop de melding betrekking heeft;
    • e.
      zorgt ervoor dat de identiteit van de ambtenaar die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 een melding heeft gedaan, niet verder bekend wordt dan noodzakelijk is voor de behandeling van de melding.
  • 3.
    Als toepassing is gegeven aan artikel 2, derde lid, stuurt de vertrouwenspersoon de ontvangstbevestiging door aan de ambtenaar.
  • 4.
    Indien de melding betrekking heeft op de directeur wijst het Dagelijks Bestuur van de RUD Zeeland voor de uitvoering van diens taken op grond van dit artikel de voorzitter van het Dagelijks Bestuur aan als vervanger.
Artikel 4: Oordeel naar aanleiding van de interne melding
  • 1.
    Binnen acht weken na de melding van een vermoeden van een misstand in de organisatie stelt het Dagelijks Bestuur de ambtenaar of, in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon, alsmede de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, van hun oordeel daarover en van de eventuele consequenties die zij daaraan verbinden.
  • 2.
    De in het eerste lid genoemde termijn van acht weken kan met maximaal vier weken worden verlengd. De ambtenaar of, in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon, alsmede de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, worden daarvan schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 5: Externe melding
  • 1.
    De ambtenaar kan het vermoeden van een misstand in de organisatie melden bij de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO), indien:
    • a.
      hij het niet eens is met het oordeel, bedoeld in artikel 4;
    • b.
      hij geen oordeel heeft ontvangen binnen de termijnen, bedoeld in artikel 4.
  • 2.
    De ambtenaar doet de melding schriftelijk binnen zes weken na ontvangst van het oordeel, bedoeld in artikel 4, dan wel binnen zes weken na afloop van de in artikel bedoelde termijnen als hij binnen die termijnen het oordeel niet heeft ontvangen.
  • 3.
    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 kan de ambtenaar een vermoeden van een misstand in de organisatie rechtstreeks schriftelijk melden bij de OIO, indien zwaarwegende belangen toepassing van dat artikel in de weg staan. Het bepaalde in de tweede en derde volzin van artikel 2, tweede lid, is van toepassing.
Artikel 6: Taak en werkwijze van de OIO
  • 1.
    De OIO heeft tot taak een door een ambtenaar gemeld vermoeden van een misstand in de organisatie te onderzoeken en het Dagelijks Bestuur daaromtrent te adviseren.
  • 2.
    De OIO besluit bij meerderheid van stemmen.
  • 3.
    De OIO
    • a.
      bevestigt schriftelijk de ontvangst van de melding aan de ambtenaar die de melding heeft gedaan;
    • b.
      informeert schriftelijk het Dagelijks Bestuur over de melding;
    • c.
      informeert schriftelijk de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor het onderzoeksbelang kan worden geschaad.
  • 4.
    De OIO maakt de identiteit van de ambtenaar die overeenkomstig artikel 5 een melding heeft gedaan, op diens verzoek niet bekend.
Artikel 7: Onderzoek OIO
  • 1.
    Indien de OIO dit voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk acht stelt zij een onderzoek in.
  • 2.
    Het Dagelijks Bestuur verstrekt de OIO alle inlichtingen die zij voor de vorming van haar oordeel en advies nodig acht. Wanneer de inhoud van bepaalde door het Dagelijks Bestuur verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van de OIO dient te blijven, wordt dit aan de OIO medegedeeld.
Artikel 8: Niet ontvankelijkheid
  • 1.
    De OIO adviseert het Dagelijks Bestuur binnen acht weken schriftelijk en gemotiveerd de melding van een vermoeden van een misstand in de organisatie niet ontvankelijk te verklaren, indien:
    • a.
      er naar het oordeel van de OIO geen sprake is van een misstand of van een misstand van voldoende gewicht;
    • b.
      de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 niet heeft gevolgd, tenzij hij de melding naar het oordeel van de OIO op goede gronden rechtstreeks schriftelijk aan de OIO heeft gedaan als bedoeld in artikel 5, derde lid;
    • c.
      de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 wel heeft gevolgd, maar de termijnen als bedoeld in artikel 4 nog niet zijn verstreken en er nog geen oordeel van het Dagelijks Bestuur is ontvangen als bedoeld in artikel 4.
  • 2.
    De OIO zendt de ambtenaar een afschrift van het advies.
Artikel 9: Inhoudelijk advies OIO
  • 1.
    Indien de OIO het gemeld vermoeden van een misstand ontvankelijk acht legt zij binnen acht weken haar bevindingen schriftelijk en gemotiveerd neer in een advies aan het Dagelijks Bestuur.
  • 2.
    De OIO kan de in het eerste lid genoemde termijn van acht weken met maximaal vier weken verlengen. De OIO stelt het Dagelijks Bestuur en de ambtenaar van deze verlenging in kennis.
  • 3.
    De OIO zendt de ambtenaar een afschrift van het advies met inachtneming van het mogelijk vertrouwelijke karakter van aan de OIO verstrekte inlichtingen.
  • 4.
    Het advies wordt in geanonimiseerde vorm en met inachtneming van het eventueel vertrouwelijk karakter van aan de OIO verstrekte informatie en van de ter zake geldende wettelijke bepalingen openbaar gemaakt op een wijze die de OIO geëigend acht, tenzij naar het oordeel van de OIO zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Kosten van de openbaarmaking komen ten laste van de RUD Zeeland.
  • 5.
    Het advies van de OIO wordt niet eerder openbaar gemaakt dan nadat het Dagelijks Bestuur hun standpunt over het gemelde vermoeden van een misstand en over het daarop betrekking hebbende advies van de OIO aan de ambtenaar hebben medegedeeld.
  • 6.
    Indien de OIO van oordeel is dat er sprake is van een situatie die onmiddellijk optreden noodzakelijk maakt, adviseert zij het Dagelijks Bestuur om, lopende het onderzoek, passende voorlopige maatregelen te treffen.
Artikel 10: Standpunt naar aanleiding van het advies van de OIO
  • 1.
    Het Dagelijks Bestuur bepaalt op basis van het advies van de OIO, bedoeld in de artikelen 9 en 10, hun standpunt omtrent het gemeld vermoeden van een misstand en stellen de ambtenaar, de OIO en de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, binnen vier weken na ontvangst van dit advies, schriftelijk op de hoogte van hun standpunt.
  • 2.
    Als toepassing is gegeven aan artikel 7, vierde lid, stuurt de OIO het standpunt van het Dagelijks Bestuur door aan de ambtenaar.
Artikel 11: Jaarverslag
  • 1.
    De OIO stelt jaarlijks een verslag op en biedt dit aan het Dagelijks Bestuur aan.
  • 2.
    In dat verslag worden in geanonimiseerde vorm vermeld:
    • a.
      het aantal en de aard van de meldingen van een vermoeden van een misstand;
    • b.
      het aantal meldingen dat niet tot een onderzoek heeft geleid;
    • c.
      het aantal ondernomen onderzoeken dat de OIO heeft verricht, en
    • d.
      het aantal adviezen en de aard van de adviezen die de OIO heeft uitgebracht.
Artikel 12: Bescherming ambtenaar tegen benadeling
  • 1.
    Onder nadelige gevolgen als bedoeld in artikel 125 quinquies, derde lid, van de Ambtenarenwet worden in ieder geval verstaan besluiten ten aanzien van de ambtenaar die strekken tot:
    • a.
      het verlenen van ongevraagd ontslag;
    • b.
      het niet verlengen van een aanstelling voor bepaalde tijd;
    • c.
      het niet omzetten van een aanstelling voor bepaalde tijd in een aanstelling voor onbepaalde tijd;
    • d.
      de opgelegde benoeming in een andere functie;
    • e.
      het treffen van ordemaatregelen, schorsing en disciplinaire straffen als bedoeld in hoofdstuk G van de CAP;
    • f.
      het onthouden van een salarisverhoging, van een incidentele beloning voor prestaties of extra inzet en van toelagen, uitkeringen of vergoedingen als bedoeld in hoofdstuk C van de CAP;
    • g.
      het onthouden van promotiekansen en
    • h.
      het afwijzen van een verlofaanvraag, voor zover dit besluit wordt genomen vanwege een door de ambtenaar gedane melding overeenkomstig deze regeling.
  • 2.
    Het Dagelijks Bestuur draagt er zorg voor dat de ambtenaar ook anderszins bij de uitoefening van zijn functie geen nadelige gevolgen ondervindt van de door hem gedane melding overeenkomstig deze regeling.
  • 3.
    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar die te goeder trouw een vermoeden van een misstand in een andere dan de RUD Zeeland organisatie volgens de in die organisatie geldende regels bij die organisatie heeft gemeld. De bescherming geldt slechts als de ambtenaar
    • a.
      uit hoofde van zijn functie met die organisatie samenwerkt of heeft samengewerkt;
    • b.
      uit hoofde van zijn functie kennis heeft gekregen van de misstand die wordt vermoed;
    • c.
      het vermoeden van de misstand in die andere organisatie tijdig vooraf bij zijn leidinggevende heeft gemeld, en
    • d.
      zich heeft gehouden aan de afspraken die de RUD Zeeland met hem heeft gemaakt en de aanwijzingen die de RUD Zeeland hem heeft gegeven ter zake van eventuele melding van de vermoede misstand.
Artikel 13: Bescherming vertrouwenspersoon tegen benadeling
De vertrouwenspersoon geniet bescherming overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, eerste en tweede lid, tegen benadeling als gevolg van het uitoefenen van zijn in deze regeling vastgelegde taken.
Artikel 14. Beëindiging van de functie van vertrouwenspersoon (VPI)
Het Dagelijks Bestuur verleent de vertrouwenspersoon integriteit gevraagd of ongevraagd ontslag als vertrouwenspersoon integriteit.
Artikel 15: Slotbepalingen
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: regeling procedure en bescherming bij melding van vermoedens van een misstand.
Bekendmaking en inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag van publicatie.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Algemeen Bestuur van de RUD Zeeland van 28 september 2015
de voorzitter, A.G. van der Maas
de secretaris, ing. A. van Leeuwen MPA
Naar boven