Artikel 2. Schriftelijke waarschuwing in plaats van boete
WerkSaam maakt gebruik van de bevoegdheid om in die gevallen waarin de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot teveel verstrekte uitkering, te kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing. Een waarschuwing wordt altijd schriftelijk opgelegd, middels een voor bezwaar vatbare beschikking.
De minister gaat de waarschuwingsmogelijkheden uitbreiden naar:
1. situaties waarin sprake is van een gering benadelingsbedrag.
2. een deel van de zogenaamde zelfmelders. Dit zijn mensen die
weliswaar iets te laat, maar wel zelf wijzigingen in hun omstandigheden melden.
In veel gevallen gaat het om mensen die zelf melden dat zij loon hebben ontvangen, maar dit pas doen nadat zij hun eerste loonstrook hebben ontvangen en de
uitkering al is betaald; in deze gevallen is er sprake van een benadelingsbedrag
(voorbeeld: bij UWV gaat het om circa 40% van alle boetes). Het gaat dan alleen om de boete, in alle gevallen zal de te veel betaalde uitkering, ook bij (zeer) kleine bedragen, terugbetaald moeten worden.
ad1 de definitie van “gering” is door het ministerie nog niet gegeven. WerkSaam gaat uit van een bedrag ter hoogte van maximaal 1 maand uitkering van de belanghebbende. Gezien de norm én de toepassing van de kostendelersnorm is dit bedrag bij klanten verschillend.
Ad2 de definitie van “iets te laat” is door het ministerie nog niet gegeven. WerkSaam gaat, vooruitlopend op de wetswijziging, uit van maximaal 1 maand te laat gemeld.
Artikel 3. Verwijtbaarheid bij het opleggen van een boete
In artikel 18a van de Participatiewet en artikel 20a van de IOAW en de IOAZ is geregeld dat bij schending van de inlichtingenplicht een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, dan wordt op grond van artikel 5:41 van de Awb afgezien van het opleggen van een boete of het geven van een waarschuwing. Het gaat hierbij om onvoorziene omstandigheden die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichting te voldoen, zoals een plotselinge ziekenhuisopname.
De mate van verwijtbaarheid wordt bepaald op grond van objectieve en subjectieve
- Objectief: heeft de belanghebbende feitelijk de inlichtingenplicht geschonden?
- Subjectief: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij de
inlichtingenplicht schond?
De situatie moet worden beoordeeld op het moment waarop de belanghebbende de
verplichting moest nakomen.
In artikel 3 is opgenomen wat hier niet onder valt. Daarnaast wordt verwezen naar artikel 2a, lid 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten waarin de wetgever heeft vastgelegd in welke gevallen in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid:
a. De belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt. Te denken valt bijvoorbeeld aan overlijden van een partner, het weglopen van zijn/haar (klein)kind of onvoorzien ontslag.
b. De belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen. Denk bijvoorbeeld aan een psychose.
c. De belanghebbende heeft uit eigen beweging alsnog de juiste informatie verstrekt voordat de gemeente schending van de inlichtingenplicht heeft geconstateerd.
Situaties waarbij in ieder geval geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid:
* De inlichtingenplicht gaat uit van de plicht om informatie onverwijld te melden, waarvan het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk is dat het van invloed kan zijn op het recht op en de hoogte van de uitkering. Van belanghebbende wordt daarnaast een redelijke inspanning gevergd om op de hoogte te geraken van de feiten die van invloed zijn op de uitkering. Het enkele feit dat de gemeente belanghebbende niet expliciet op de hoogte heeft gesteld van de plicht een bepaalde omstandigheid door te geven, is geen reden om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.
* Onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal is geen reden voor aannemen van
verminderde verwijtbaarheid. Van belanghebbende mag worden verwacht dat hij zich laat informeren over de rechten en plichten rondom de uitkering en over de inhoud van correspondentie.
* Verminderde verwijtbaarheid is verder niet aan de orde als de belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn eigen belangen te behartigen. Hij wordt dan geacht ervoor te zorgen dat een ander zijn zaken regelt.
Bij de boordeling van de verwijtbaarheid wordt o.a. gekeken of er fouten zijn gemaakt door WerkSaam zelf en of er sprake is van een bewindvoerder die fouten heeft gemaakt (wat de belanghebbende niet verweten kan worden).
In het Boetebesluit socialezekerheidswetten zijn criteria opgenomen die in ieder
geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid. De lijst in het boetebesluit is niet
limitatief en biedt ruimte aan de uitvoering om deze in verordeningen of beleidsregels nader te preciseren of aan te vullen met andere categorieën. Om de uitvoering te ondersteunen en de uniformiteit in de uitvoering te bevorderen, wil de minister in 2015 een tweetal veel gebruikte categorieën aan het boetebesluit toevoegen:
1. er is sprake van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar
in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake
is van verminderde verwijtbaarheid;
2. er is sprake van “gedeelde verwijtbaarheid”, bijvoorbeeld bij (gedeeltelijke)
omissies van de uitvoering.
Naar verwachting zullen deze twee categorieën, die door een deel van de uitvoering al worden gehanteerd, leiden tot meer gewogen oordeel over de verwijtbaarheid van cliënten. Bij de “gedeelde verwijtbaarheid” kunnen ook eventuele fouten in de uitvoering zelf meegewogen worden (bijvoorbeeld het laten voortduren van een incorrecte situatie, terwijl de uitvoering van het bestaan hiervan wist).
In artikel 4 staat hoe WerkSaam omgaat met het bepalen van de hoogte van de boete. In de wet is momenteel alleen nog de mogelijkheid om bij het ontbreken van verwijtbaarheid of bij verminderde verwijtbaarheid de boete te verlagen.
Door de uitspraak van de CRvB heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeenten opgedragen de uitvoering van de boetes conform de uitspraak uit te voeren. De wet zal hierop aangepast worden in 2015. De hoogte van de boetes zoals in artikel 4 gespecificeerd zijn conform de uitspraak van de CRvB het betreft dus geen beleidskeuze door WerkSaam.
Boetes mogen niet hoger zijn dan de maximumboetes zoals die van toepassing kunnen zijn conform art. 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat in het geval er sprake is van opzet de boete maximaal €81.000 kan bedragen. In alle overige gevallen (waaronder in geval van grove schuld) bedraagt de maximale boete €8.100.
Voorbeeld 1: Stel er is sprake van een benadelingsbedrag van € 20.000 als gevolg van een overtreding van de inlichtingenverplichting. Uitgaande van de percentages voor de boetehoogte die door de CRvB zijn vermeld zou dit het volgende betekenen:
a) er is sprake geweest van opzet: de bestuurlijke boete bedraagt: €20.000 (100%;
maximum van de vijfde categorie wordt niet overschreden);
b) er is sprake geweest van grove schuld: de bestuurlijke boete bedraagt: € 8.100 (75% van € 20.000, maar maximum van de derde categorie);
c) er is sprake geweest van een overtreding zonder verhoogde of verminderde
verwijtbaarheid: de bestuurlijke boete bedraagt: € 8.100 (50% van € 20.000, maar met
maximum van de derde categorie);
d) er is sprake geweest van verminderde verwijtbaarheid: de bestuurlijke boete bedraagt: € 5.000 (25% van € 20.000, maximum van de derde categorie wordt niet overschreden).
Bij recidive geldt dat voor de berekening van de boete 150% van het benadelingsbedrag als uitgangspunt wordt genomen. Op dit bedrag wordt het boetepercentage toegepast dat voortkomt uit beoordeling van de mate van verwijtbaarheid (100% bij opzet tot 25% bij verminderde verwijtbaarheid).
Voorbeeld 2: Stel er is sprake van recidive en het benadelingsbedrag bedraagt
€ 20.000 als gevolg van een overtreding van de inlichtingenverplichting. Hierbij wordt er van uitgegaan dat de desbetreffende percentages met de helft worden verhoogd:
a) er is sprake geweest van opzet: de bestuurlijke boete bedraagt: € 30.000 (150%;
maximum van de vijfde categorie wordt niet overschreden);
b) er is sprake geweest van grove schuld: de bestuurlijke boete bedraagt: € 8.100 ((75% van (150 % van € 20.000) = € 22.500, maar met maximum van de derde categorie);
c) er is sprake geweest van een overtreding zonder verhoogde of verminderde
verwijtbaarheid: de bestuurlijke boete bedraagt: € 8.100 ((50 % van (150% van
€ 20.000) = € 15.000, maar met maximum van de derde categorie);
d) er is sprake geweest van verminderde verwijtbaarheid: de bestuurlijke boete bedraagt: 25% van (150% van € 20.000) = € 7.500; maximum van de derde categorie wordt niet overschreden).
De Minister onderzoekt nader wat de gevolgen van de uitspraak van de CRvB over de maximale bovengrens van de boetes betekent voor de aanpassing van wet- en regelgeving. Dit wil de Minister bezien in samenhang met een aanbeveling van de ombudsman om de strafrechtelijke aangiftegrens te verlagen. Mogelijk volgen hier dus nog wetswijzigingen op.
Artikel 6. Verrekenen voor andere gemeente
Als een cliënt in een andere gemeente een recidiveboete heeft gekregen die volledig verrekend wordt met de uitkering (waarbij dus de beslagvrije voet buiten werking is gesteld) en hij verhuist dan naar Westfriesland waar hij een uitkering ingevolge de Participatiewet gaat ontvangen is WerkSaam verplicht de recidive boete van de andere gemeente te verrekenen met de uitkering (voor alle duidelijkheid, dus zonder hierbij rekening te houden met de beslagvrije voet).
De belanghebbende kan dan aan WerkSaam een verzoek indienen om toch de beslagvrije voet te respecteren. WerkSaam beoordeelt dit volgens dezelfde regels als die in de verordening “Verrekening bestuurlijke boete bij recidive” zijn vastgesteld.
Die regels zijn als volgt: Hoewel het hier gaat om herhaaldelijke schending van de
inlichtingenplicht zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het algemeen bestuur zal moeten toetsen.
Van dringende redenen die leiden tot een situatie van onredelijke en onbillijke aard is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin belanghebbende en diens gezinsleden verkeren, op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn.
Er is dus geen sprake van dringende redenen als de belanghebbende beschikt over voldoende middelen om de periode te overbruggen. Hierbij kan het ook gaan om bezit dat te gelde kan worden gemaakt. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende reden.
Dit is pas het geval als er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en er na afweging van alle relevante omstandigheden onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties zijn.
Artikel 7. Eerder opgelegde bestuurlijke boete
In artikel 60b, lid 3 van de Participatiewet is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald.
Mocht WerkSaam die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen dan regelt artikel 3 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.