Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) WerkSaam Westfriesland
 
Het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling WerkSaam Westfriesland, gevestigd te Hoorn;
 
Gelezen het voorstel van het managementteam van WerkSaam Westfriesland d.d. 9 april 2015;
 
Gelet op het bepaalde in:
• Titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;
• De Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
 
Gelet op het beleidsplan WerkSaam Westfriesland;
 
Besluit vast te stellen de Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 WerkSaam Westfriesland.
 
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
 
  • 1.
    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht.
  • 2.
    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
  • a. Awb: Algemene wet bestuursrecht;
  • b. Dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling WerkSaam Westfriesland;
  • c. Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
  • d. Belanghebbende: de personen genoemd in artikel 2 van het Bbz 2004;
  • d. Bbz 2004 levensonderhoud: een periodieke uitkering voor levensonderhoud ter hoogte van de geldende bijstandsnorm verstrekt als lening,. Als het inkomen bekend is over het betreffende jaar, bepaalt WerkSaam welk deel van de lening terugbetaald moet worden en welk deel wordt omgezet in om niet;
  • e. Bbz 2004 bedrijfskrediet: een rentedragende geldlening ter voorziening in de behoefte van bedrijfskapitaal voor een gevestigde zelfstandige met een levensvatbaar bedrijf waarvan het voortbestaan gevaar loopt en die geen overige (bancaire) financiering kan krijgen. Onder bepaalde voorwaarden wordt aan een oudere zelfstandige, met een inkomen dat duurzaam lager is dan het sociaal minimum een gering bedrijfskrediet (om niet) verstrekt dat noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf;
  • f. Bbz 2004 starterskrediet: een rentedragende geldlening voor een startende ondernemer met een (naar verwachting) levensvatbaar bedrijf, die geen andere (bancaire) financiering kan krijgen;
  • g. Gevestigde zelfstandige: zelfstandig ondernemer die minimaal 1,5 jaar zelfstandige is en voldoet aan de bepalingen genoemd in artikel 1 van het Bbz 2004;
  • h. Oudere zelfstandige: een zelfstandige van 55 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd, die minstens 10 jaar aaneengesloten ondernemer is;
  • i. Adviesbureau: bureau gespecialiseerd in het uitvoeren van onderzoeken over de levensvatbaarheid van een bedrijf in het kader van het Bbz 2004;
  • j. Begeleidingsorganisatie: organisatie gespecialiseerd in het begeleiden, opleiden en coachen van belanghebbenden die een eigen bedrijf willen starten of daar onlangs mee zijn gestart;
  • k. Entreetoets: een eerste toets waarin relevante vakkennis, het inzicht in de markt, ondernemersvaardigheden en de kansen van het bedrijfsplan worden getoetst en of de aspirant ondernemer na het afronden van een voorbereidingsperiode in staat moet worden geacht een eigen bedrijf te starten.
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
 
  • 1.
    Het Dagelijks Bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid tot:
  • a. het verlenen van algemene bijstand dan wel het verlenen van een bedrijfskrediet ingevolge artikel 2, eerste respectievelijk tweede lid van het Bbz 2004.
  • b. het voortzetten van de algemene bijstand ingevolge de Participatiewet gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste 12 maanden, zoals bepaald in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004.
  • c. het verlenen van een bedrijfskrediet ingevolge artikel 17 van het Bbz 2004 voor de (gedeeltelijke) betaling van een bedrijfsschuld.
  • 2.
    De bevoegdheden genoemd in het eerste lid gelden voor het Dagelijks Bestuur als algemene verplichtingen behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.
     
Hoofdstuk 2. doelgroep voorbereidingsperiode
Artikel 3. Criteria voor toelating voorbereidingsperiode
 
  • 1.
    Onverminderd het gestelde in artikel 4 van deze beleidsregels komt een bijstandsgerechtigde in aanmerking voor de voorbereidingsperiode als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004 wanneer voldaan wordt aan de volgende criteria:
  • a. de belanghebbende is voldoende vakbekwaam en heeft de persoonlijke vaardigheden, die noodzakelijk zijn om (op termijn) zelfstandig ondernemer te kunnen worden; en
  • b. naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur geeft de arbeidsmarktsituatie van de belanghebbende daartoe aanleiding.
  • 2.
    De belanghebbende heeft bij deelname aan de voorbereidingsperiode de verplichting om mee te werken aan het voorbereidingstraject.
  • 3.
    Indien uit de entreetoets blijkt dat de vakbekwaamheid en/of persoonlijke vaardigheden nog onvoldoende is/zijn, beoordeelt het Dagelijks Bestuur of belanghebbende na een begeleidings- en opleidingstraject van maximaal één jaar, naar verwachting wel over voldoende vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden zal beschikken.
Artikel 4. Criteria betreffende het niet in aanmerking komen voor de voorbereidingsperiode
 
Een bijstandsgerechtigde komt niet in aanmerking voor de voorbereidingsperiode indien:
  • a.
    surseance van betaling is aangevraagd;
  • b.
    belanghebbende in staat van faillissement verkeert;
  • c.
    belanghebbende te hoge schulden heeft, waardoor het starten van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep niet mogelijk is;
  • d.
    belanghebbende onder bewind of onder curatele is gesteld;
  • e.
    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het te starten bedrijf of beroep niet aan de wettelijke eisen zal kunnen voldoen;
  • f.
    uit onderzoek van het adviesbureau blijkt dat er belemmeringen in de persoon aanwezig zijn die het zelfstandig ondernemerschap uitsluiten;
  • g.
    een aanvraag al eerder is afgewezen en er thans geen sprake is van gewijzigde omstandigheden;
  • h.
    de aard van het te starten bedrijf of zelfstandig beroep onvoldoende basis biedt voor enige levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep;
  • i.
    op basis van onderzoek door WerkSaam blijkt dat een traject gericht op loondienst leidt tot de snelste uitstroom uit de Participatiewet.
     
Hoofdstuk 3. Bedragen en rentepercentage
Artikel 5. Voorbereidingsperiode
 
  • 1.
    Aan een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004 wordt begeleiding aangeboden, met inachtneming van het gestelde in artikel 3 en artikel 4 van deze beleidsregels, door een door het Dagelijks Bestuur aangewezen begeleidingsorganisatie.
  • 2.
    In bijzondere gevallen wijkt het Dagelijks Bestuur af van het gestelde in voorgaand lid.
  • 3.
    De bijstand in de kosten van de begeleiding tijdens de voorbereidingsperiode bedraagt ten hoogste € 4.000,00.
Artikel 6. Voorbereidingskrediet
 
  • 1.
    De in artikel 29 van het Bbz 2004 bedoelde bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten bedraagt ten hoogste € 2.718,00.
  • 2.
    Als in aansluiting op de voorbereidingsperiode een bedrijf of zelfstandig beroep wordt gestart, wordt de renteloze geldlening uit voorgaand lid rentedragend. Voor de hierover berekende rente wordt aansluiting gezocht bij het in artikel 15 van het Bbz 2004 opgenomen rentepercentage.
Artikel 7. Bijstand in de begeleidingskosten na de start
 
  • 1.
    Aan een belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b van het Bbz 2004, wordt voor de duur van ten hoogste 12 maanden begeleiding aangeboden, door een door het Dagelijks Bestuur aangewezen begeleidingsorganisatie, tijdens de opstart van zijn bedrijf. De begeleiding wordt aangeboden in de vorm van adviezen over promotie, klantenwerving, voeren van administratie en het verder ontwikkelen van ondernemersvaardigheden.
  • 2.
    De bijstand in de begeleidingskosten na de start van het bedrijf bedraagt ten hoogste € 1.750,00.
Artikel 8. Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige
 
  • 1.
    Een krediet op grond van artikel 26 van het Bbz 2004 wordt eenmaal verstrekt aan een oudere zelfstandige ter hoogte van de kredietbehoefte.
  • 2.
    Het krediet uit voorgaand lid wordt niet toegekend indien de kredietbehoefte hoger is dan het in artikel 26 van het Bbz 2004 genoemde bedrag.
  • 3.
    Voor het vaststellen van de kredietbehoefte kan door het Dagelijks Bestuur een adviesbureau worden ingeschakeld.
     
Hoofdstuk 4. Urencriterium
Artikel 9. Verlaagd urencriterium
 
Gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen die volgens de Wet Inkomstenbelasting 2001 fiscaal aan het verlaagde urencriterium voldoen worden als zelfstandigen in de zin van het Bbz 2004 aangemerkt.
 
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
Artikel 10. Hardheidsclausule
 
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel, indien toepassing van de beleidsregel leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
  • 2.
    In gevallen, die de uitvoering van deze beleidsregel betreffen, waarin deze beleidsregel niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.
Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel
 
  • 1.
    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2015.
  • 2.
    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) WerkSaam Westfriesland.
 
Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van 13 mei 2015.
 
 
Secretaris M. Olierook
 
De voorzitter A.J. de Jong
 
 
Toelichting
 
 
Artikelsgewijze toeliching  
Inleiding
Per 1 januari 2015 voert WerkSaam Westfriesland het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) uit voor de regio West-Friesland. Daarnaast is per deze datum de Participatiewet in werking getreden en de Wet werk en bijstand (WWB) vervallen. Deze wijzigingen vormen de aanleiding tot vaststelling van deze beleidsregel.
 
De komst van de Participatiewet leidt m.b.t. de bijstandverlening aan zelfstandigen niet tot inhoudelijke wijzigingen en is v.w.b. de inhoud van deze beleidsregel dus uitsluitend van technische aard. Deze beleidsregel voorziet in een voortzetting van het beleid zoals dat voor een aantal gemeenten ook door het Zelfstandigenloket Alkmaar werd uitgevoerd.
 
Voor de uitvoering van de bijstandverlening aan zelfstandigen worden de uitvoeringsregels rechtstreeks ontleend aan de bepalingen in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en de Participatiewet. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 bevat grotendeels regelgeving dat dwingendrechtelijk is opgelegd.
 
Op een aantal terreinen hebben wij echter de bevoegdheid en daarmee de keuzevrijheid om nadere invulling te geven aan deze regelgeving. Deze bevoegdheden worden in deze beleidsregel nader ingevuld. Deze hebben o.m. betrekking op de voorwaarden voor toelating tot de voorbereidingsperiode, de bijstand voor onderzoek en begeleiding, de maximale hoogte van het voorbereidingskrediet aan een starter en het bedrijfskapitaal aan een oudere zelfstandige en wanneer een zelfstandige met een verlaagd urencriterium in aanmerking komt voor bijstand op grond van het Bbz 2004.
 
Voor het opvragen van gespecialiseerde adviezen en de begeleiding van startende ondernemers, wordt gebruik gemaakt van door WerkSaam aangewezen adviesbureaus en begeleidingsorganisaties.
 
 
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
 
In dit artikel worden de begrippen, die in de beleidsregel worden aangehaald, gedefinieerd.
Dit artikel spreekt voor zich.
 
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
 
In het eerste lid onder a is bepaald dat het Dagelijks Bestuur gebruik maakt van de bevoegdheid die het Bbz 2004 geeft voor het verlenen van algemene bijstand dan wel van een bedrijfskrediet.
 
In het eerste lid onder b maakt het Dagelijks Bestuur gebruik van de bevoegdheid om de op grond van de Participatiewet toegekende algemene bijstand nog maximaal 12 maanden voort te laten duren terwijl de belanghebbende zich voorbereidt op het opzetten van zijn eigen bedrijf. Dit betekent dat belanghebbende in die periode onder meer geen algemeen geaccepteerde arbeid in loondienst of aangeboden voorzieningen gericht op sociale activering hoeft te aanvaarden, waardoor hij zich volledig kan richten op de voorbereiding van het opstarten van een bedrijf.
 
In het eerste lid onder c maakt het Dagelijks Bestuur gebruik van de bevoegdheid om een bedrijfskrediet ingevolge artikel 17 van het Bbz 2004 te verlenen voor de gehele of gedeeltelijke betaling van een of meer bedrijfsschulden. Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld spaartegoed) en de verstrekking noodzakelijk is voor de voortzetting van een levensvatbaar bedrijf. Een langlopende banklening kan niet met bedrijfskapitaal worden geherfinancierd, tenzij de bank bereid is akkoord te gaan met een aanbod tot finale kwijting.
Het bedrag dat resteert wordt meegenomen in de herfinanciering. Herfinanciering van een lening verstrekt door familie en/of vrienden ter overbrugging van de periode tussen een aanvraag en de uitbetaling van de bijstandsuitkering voor levensonderhoud is mogelijk.
Deze lening dient aantoonbaar direct opeisbaar te zijn. Herfinanciering van leningen verstrekt door familie en/of vrienden voor een ander doel dan de hier genoemde overbrugging is niet mogelijk.
 
 
Hoofdstuk 2 doelgroep voorbereidingsperiode
Artikel 3. Criteria voor toelating voorbereidingsperiode
 
De zogenaamde voorbereidingsperiode houdt in dat personen die in de periode vóór de start van een bedrijf of zelfstandig beroep algemene bijstand ontvangen, zich gedurende een voorbereidingsperiode van maximaal één jaar (artikel 2, derde lid van het Bbz 2004) kunnen oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap. In deze periode wordt de bijstandsuitkering voortgezet. Het Dagelijks Bestuur kan criteria vaststellen voor de toelating tot deze voorbereidingsperiode. Deze staan in lid 1 vermeld.
 
In het eerste lid onder a worden de noodzakelijke vakbekwaamheid en persoonlijke
vaardigheden gebaseerd op een positieve entreetoets/QuickScan. Deze wordt vóór de feitelijke
begeleiding uitgevoerd door een deskundige, de organisatie die de begeleiding ter hand neemt
of een extern bureau waarmee de organisatie samenwerkt op dit terrein. In deze toets kan
worden beoordeeld of belanghebbende over voldoende vakbekwaamheid en vaardigheden
beschikt.
 
In het eerste lid onder b wordt aangegeven dat het Dagelijks Bestuur een afweging maakt tussen zelfstandig ondernemerschap en loondienst. Deze afweging vindt in eerste instantie plaats op basis van al bij het Dagelijks Bestuur aanwezige gegevens. Indien nodig zal aanvullend onderzoek worden gedaan. Het traject dat naar verwachting het snelst en het goedkoopst, met de meeste kans op blijvend resultaat, tot duurzame uitstroom zal leiden moet worden gevolgd. Indien uit de gegevens blijkt dat zelfstandig ondernemerschap tot de beste resultaten zal kunnen leiden en de belanghebbende ook blijk geeft een bestaan als zelfstandig ondernemer te ambiëren, kan het toch zo zijn dat hij/zij een relatief grote afstand tot het zelfstandig ondernemerschap heeft. In de praktijk blijkt dat personen in deze groep in eerste instantie vaak onvoldoende zicht hebben op de eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, maar na begeleiding wel degelijk in staat zijn om door middel van zelfstandig ondernemerschap in het levensonderhoud te voorzien.
 
Op grond van het tweede lid is belanghebbende voor de duur van de voorbereidingsperiode verplicht begeleiding, waaronder de noodzakelijk geachte scholing, te aanvaarden van de door het Dagelijks Bestuur aangewezen deskundige organisatie en de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen.
 
Het derde lid heeft betrekking op de vraag of belanghebbende na het doorlopen van het begeleidings- en opleidingstraject, naar verwachting wel over voldoende vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden zal gaan beschikken. Hierbij gaat het vooral om de verwachting dat de persoon met een goede voorbereiding in staat zal zijn een succesvolle onderneming te starten. Uit de entreetoets kan ook blijken dat ondanks een goede voorbereiding, belanghebbende niet in staat zal zijn om een succesvolle onderneming te starten door financiële of persoonlijke belemmeringen.
 
Artikel 4. Criteria betreffende het niet in aanmerking komen voor de voorbereidingsperiode
 
In dit artikel wordt bepaald in welke gevallen het Dagelijks Bestuur bijstandsgerechtigden uitsluit van deelname aan de voorbereidingsperiode.
 
Onder c geldt dat bij de toekenning van de voorbereidingsperiode voorop staat dat het te starten bedrijf naar verwachting levensvatbaar zal zijn. Als belanghebbende te hoge schulden heeft, staat dat de levensvatbaarheid van het toekomstige bedrijf of beroep in de weg. Een schuldsanering moet met een schone lei zijn afgerond alvorens deel te kunnen nemen aan de voorbereidingsperiode.
 
Onder e gaat het om wettelijke eisen die bijvoorbeeld betrekking hebben op de aard en locatie
van het te starten bedrijf. Zoals plannen die in strijd zijn met milieueisen en/of
bestemmingsplannen of de benodigde vergunningen die niet kunnen worden verstrekt.
 
Onder f valt onder belemmeringen bijvoorbeeld te denken aan een gebrek aan realiteitszin of
een drugs- of alcoholverslaving. Voor het bepalen van de competenties van een
belanghebbende en de eventuele belemmeringen die hij heeft tot het voeren van een eigen
bedrijf beoordeelt het Dagelijks Bestuur of het op grond van de individuele omstandigheden
nodig zal zijn om een deskundige of derde partij in te schakelen.
 
Onder g gaat het om de omstandigheden waaronder de belanghebbende een hernieuwde aanvraag doet om in aanmerking te komen voor een voorbereidingsperiode. Gewijzigde omstandigheden zijn omstandigheden die tijdens de aanvraag niet bekend waren of (nog) niet bestonden. Indien deze wel bekend waren of wel hadden bestaan, hadden deze kunnen leiden tot een andere beslissing. De omstandigheden kunnen in de persoonlijke sfeer liggen, maar ook in wijzigingen van wet- en regelgeving, bestemmingsplannen en dergelijke. Indien de situatie echter onveranderd is gebleven, wordt het verzoek om toch toegelaten te worden tot de voorbereidingsperiode zonder verder onderzoek afgewezen.
 
Onder h beoordeelt het Dagelijks Bestuur op grond van de individuele omstandigheden of het nodig zal zijn een deskundige of derde partij in te schakelen voor de bepaling van de haalbaarheid/levensvatbaarheid van het ondernemersplan.
 
Onder i wordt door het Dagelijks Bestuur op grond van individuele omstandigheden een afweging gemaakt tussen zelfstandig ondernemerschap en loondienst. Indien een traject gericht op loondienst naar verwachting het snelst en het goedkoopst, met de meeste kans op blijvend resultaat, tot duurzame uitstroom zal leiden komt belanghebbende niet in aanmerking voor de voorbereidingsperiode.
 
 
Hoofdstuk 3. Bedragen en rentepercentage
Artikel 5. Voorbereidingsperiode
 
De in het eerste lid genoemde begeleiding door een begeleidingsorganisatie bestaat in beginsel uit:
• een entreetoets. Met deze toets wordt vastgesteld of de belanghebbende in beginsel beschikt over de juiste kwalificaties;
• een individueel trajectplan gericht op zelfstandig ondernemerschap;
• één of meerdere voortgangsrapportages, waarin duidelijk tot uitdrukking dient te komen welke activiteiten tot op dat moment zijn ondernomen en tot welk resultaat deze hebben geleid. Daarbij wordt aangegeven of het gestelde doel nog kan worden behaald;
• het eindproduct: een bijstandsgerechtigde die in staat is ondernemer te worden, geconcretiseerd in een kwalitatief goed ondernemersplan, en goed is toegerust voor de taak waarvoor hij als ondernemer komt te staan.
 
Met betrekking tot het tweede lid kan als voorbeeld van een bijzonder geval worden genoemd de klant die, naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur, in staat is zonder ondernemersplan een onderneming te starten.
 
In het derde lid is de maximale hoogte van de bijstand in de begeleidingskosten tijdens de voorbereiding bepaald. Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 namelijk geen maximumbedrag meer voor deze bijstand.
 
De kosten van een(positief) advies bij de entreetoetsing, vormen een onderdeel van het begeleidingstraject en worden dan ook opgenomen als begeleidingskosten.
 
Artikel 6. Voorbereidingskrediet
 
In de voorbereidingsperiode, voorafgaand aan het daadwerkelijk starten als zelfstandig ondernemer, kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt. Dit is het zogenaamde voorbereidingskrediet (artikel 29 van het Bbz 2004). Een voorbereidingskrediet wordt alleen verstrekt voor nader te specificeren noodzakelijke kosten die samenhangen met de voorbereiding en bijdragen aan het feitelijk tot stand komen van het bedrijf of beroep, zoals marktonderzoek en kleine investeringen.
Het Dagelijks Bestuur toetst hierbij of de voorbereidingskosten noodzakelijk zijn en neemt de uiteindelijke beslissing. Het verlenen van een voorbereidingskrediet is een bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur.
 
Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag meer voor het voorbereidingskrediet. De maximale hoogte van het voorbereidingskrediet is daarom vastgelegd in deze beleidsregel.
 
Het tweede lid gaat over de bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur om de hoogte te bepalen van het rentepercentage dat berekend wordt over het voorbereidingskrediet wanneer een belanghebbende daadwerkelijk start. Het voorbereidingskrediet is renteloos tijdens de voorbereidingsperiode. Indien de belanghebbende niet start wordt dit bedrag kwijtgescholden. Bij het starten van een bedrijf wordt het voorbereidingskrediet rentedragend. Het Dagelijks Bestuur heeft vastgesteld om het voorbereidingskrediet bij daadwerkelijk starten op te nemen in het Bbz-krediet en sluit daarmee aan bij het in artikel 15 van het Bbz 2004 genoemde rentepercentage. Het voorbereidingskrediet is niet gelijk te stellen met het begrip bedrijfskapitaal en is daarmee niet gekoppeld aan het in artikel 15 opgenomen rentepercentage. De aansluiting bij artikel 15 van het Bbz 2004 wordt gezocht omdat niet alle starters een voorbereidingstraject doorlopen. Er zijn ook starters die, in plaats van een voorbereidingskrediet, bedrijfskapitaal aanvragen. Het is niet rechtvaardig deze starter een hoger rentepercentage in rekening te brengen dan een starter met voorbereidingskrediet. Investeringen kunnen namelijk deels hetzelfde zijn.
 
Artikel 7. Bijstand in de begeleidingskosten na de start
 
In het eerste lid is mogelijk gemaakt dat de ondernemer in het startjaar begeleiding kan worden aangeboden. Onderzoek heeft aangetoond dat starters die gedurende de eerste tijd worden begeleid, meer kans van slagen hebben. Voor deze begeleiding maakt het Dagelijks Bestuur gebruik van begeleidingsorganisatie(s). De vorm van de begeleiding bestaat in beginsel uit:
• voortgangsgesprekken;
• ondersteuning bij het maken van plannen en het invullen van formulieren;
• het concept ondernemersplan beoordelen en voorzien van feedback;
• workshops, zoals timemanagement en training verkoopgesprekken.
 
Het Dagelijks Bestuur ontvangt als opdrachtgever van de begeleidingsorganisatie gedurende
het traject rapportages en melding van mogelijk ongewenst gedrag of belangwekkende zaken.
 
In het tweede lid wordt de maximale hoogte van de bijstand in de kosten van de begeleiding na de start van het bedrijf vastgelegd. Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag meer voor deze bijstand.
 
Artikel 8. Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige
 
In het eerste lid wordt vastgelegd dat aan een oudere zelfstandige slechts eenmalig bedrijfskapitaal kan worden verstrekt. Omdat artikel 26 van het Bbz 2004 niet regelt hoe vaak een bedrijfskrediet voor een oudere zelfstandige aangevraagd kan worden, is dit in deze beleidsregel opgenomen. Indien de kredietbehoefte zich vaker voordoet is er sprake van een hogere kredietbehoefte, hetgeen zich verzet tegen het uitgangspunt van deze regeling om de oudere zelfstandige door de verstrekking van een (gering) bedrijfskapitaal weer voor langere periode financieel zelfredzaam te zijn.
 
In het tweede lid is aangegeven dat bedrijfskapitaal slechts wordt verstrekt voor zover de kredietbehoefte niet hoger is dan het in artikel 26 van het Bbz 2004 genoemde bedrag. Het heeft vanuit het oogpunt van bijstandverlening weinig zin om een klein bedrijfskapitaal toe te kennen, indien de kredietbehoefte hoger is dan het in artikel 26 van het Bbz 2004 vastgelegde maximale bedrag.
 
 
Hoofdstuk 4. Urencriterium
Artikel 9. Verlaagd urencriterium
 
Als een zelfstandige vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start, dan bestaat recht op startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid (art. 3.7a Wet Inkomstenbelasting 2001). Deze regeling kent het verlaagde urencriterium van 800 uur.
Het Bbz 2004 verwijst niet naar dit artikel, dus formeel kan deze arbeidsongeschikte zelfstandige voor de toepassing van het Bbz 2004 niet als zelfstandige worden aangemerkt. Het Dagelijks Bestuur bepaalt als buitenwettelijk begunstigend beleid dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen die fiscaal aan het verlaagde urencriterium voldoen, wel als zelfstandigen in de zin van het Bbz 2004 worden aangemerkt.
 
 
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
Artikel 10. Hardheidsclausule
 
Behoeft geen nadere toelichting.
 
Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel
 
Behoeft geen nadere toelichting.
 
Naar boven