Vragen van het lid Grashoff (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de hervorming van een goed pensioenstelsel (ingezonden 6 maart 2018).

Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 15 maart 2018).

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «De hervorming van een goed pensioenstelsel» van Han de Jong, Chief Economist bij ABN AMRO?1

Antwoord 1

Ja, daar ben ik mee bekend.

Vraag 2

Constaterende dat dit artikel laat zien dat het pensioenvermogen is toegenomen van 110% tot 180% van het BBP, maar dat de gemiddelde dekkingsgraad is gedaald van 144% naar 106%, kunt u aangeven welke factoren (waaronder de lage rentestand en hogere levensverwachting) hierin een rol hebben gespeeld? Kunt u per factor kwantificeren hoe groot de rol was?

Antwoord 2

Het CPB heeft er in een eerdere studie op gewezen dat een daling van de rente met 1%-punt leidt tot een stijging van de verplichtingen van pensioenfondsen met gemiddeld 20%. Volgens de rentetermijnstructuur van DNB is de 30-jaarsrente tussen 31-12-2007 en 31-12-2017 gedaald van 4,9% naar 1,6%. Uitgaande van genoemde vuistregel, impliceert een rentedaling van 3,3%-punt een stijging van de verplichtingen van circa 66%. Daarnaast zijn de verplichtingen gestegen door een stijging van de levensverwachting, een stijging van de brutolonen en de werkgelegenheidsgroei. Deze hebben allen een kleiner effect op de verplichtingen dan de gedaalde rente.2

Een dalende rente heeft daarentegen een positief effect op het vermogen van een fonds. Een daling van de rente leidt namelijk tot hogere koersen voor vastrentende waarden, zoals obligaties. Het CPB stelt in dezelfde studie dat een daling van de rente met 1%-punt leidt tot een stijging van het vermogen van pensioenfondsen van gemiddeld 8%. Gegeven de rentedaling tussen eind 2007 en eind 2017 impliceert dit een stijging van de fondsvermogens met ruim 25%. Daarnaast is het vermogen van de pensioenfondsen de afgelopen tien jaar gegroeid doordat de waarde van de aandelenportefeuille is gestegen en door ontvangen dividenden en interest.

Vraag 3

Constaterende dat volgens dit artikel de redenen die het regeerakkoord noemt onvoldoende rechtvaardiging vormen voor een stelselwijziging die zo ingrijpend lijkt te worden, in hoeverre kunt u zich vinden in deze analyse?

Antwoord 3

Ik kan mij niet vinden in deze analyse. Veranderingen op de arbeidsmarkt, de stijgende levensverwachting, de financiële crisis en de dalende rente hebben de kwetsbaarheden van ons stelsel bloot gelegd. Verwachtingen worden onvoldoende waargemaakt, er zijn spanningen tussen generaties en het stelsel sluit niet meer aan bij de veranderende arbeidsmarkt. Daarom is een hervorming waarbij deze kwetsbare elementen worden aangepakt en de sterke elementen worden behouden van groot belang.

Vraag 4

Bent u het eens met de stelling in het artikel dat het uitstekend is dat zoveel mogelijk mensen verplicht pensioenvermogen opbouwen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat zoveel mogelijk Nederlanders verplicht pensioenvermogen opbouwen?

Antwoord 4

We kennen in Nederland een verplichtstelling waardoor de overgrote meerderheid van de werknemers aanvullend pensioen opbouwt. De huidige verplichte deelname aan bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen blijft in een vernieuwd stelsel gehandhaafd. Daarnaast vergroot een vernieuwd stelsel de mogelijkheden voor zelfstandigen om zich vrijwillig aan te sluiten of aangesloten te blijven.

Vraag 5

Deelt u de stelling in het artikel dat het delen van risico een van de sterkste punten is van ons stelsel? Bent u dan ook van mening dat het beleggingsrisico, het risico op arbeidsongeschiktheid, het overlijdensrisico en het langlevenrisico collectief gedeeld moeten blijven?

Antwoord 5

Het gezamenlijk delen van risico’s is een van de pijlers van het Nederlandse pensioenstelsel. Ook in een vernieuwd pensioenstelsel zal het delen van risico’s een belangrijk uitgangspunt moeten blijven. De SER onderzoekt daarom de mogelijkheid van een persoonlijk pensioenvermogen gecombineerd met het behoud van collectieve risicodeling.

Vraag 6

Constaterende dat dit artikel het opmerkelijk noemt dat we naar een meer individualistisch ingericht systeem zouden moeten om de solidariteit te versterken, hoe kijkt u hier tegen aan? Deelt u de angst dat een persoonlijke pensioenpot een eerste stap kan zijn richting verdere individualisering die uiteindelijk de solidariteit en collectiviteit volledig zal uithollen?

Antwoord 6

Het arbeidsvoorwaardelijk opbouwen van pensioen blijft een verantwoordelijkheid van de sociale partners. De Nederlandse overheid stelt de kaders vast. Het kabinet wil daarom samen met sociale partners de stap zetten naar een vernieuwd pensioenstelsel. Een vernieuwing die de kwetsbaarheden in het huidige pensioenstelsel adresseert en waarmee de sterke elementen (verplichtstelling, collectieve uitvoering, risicodeling en fiscale ondersteuning) gehandhaafd blijven. Eerder heeft de SER een verkenning uitgevoerd naar een nieuw pensioencontract met een persoonlijk pensioenvermogen. Hierdoor wordt inzichtelijk wat je als deelnemer hebt opgebouwd. Ik ben van mening dat dit het vertrouwen onder de deelnemers vergroot.

Vraag 7

Constaterende dat dit artikel verwijst naar het SER-rapport uit 2015 waarin wordt gesteld dat ervaringen in het buitenland laten zien dat veel keuzevrijheid op het gebied van pensioenopbouw over het algemeen leidt tot fors lagere pensioenen, in hoeverre neemt u deze buitenlandse ervaringen mee in uw visie op het pensioenstelsel?

Antwoord 7

Ik laat mij breed informeren. Zo heeft het CPB reeds in 2015 als onderdeel van de Nationale Pensioendialoog in opdracht van mijn voorganger de ervaringen in de pensioenstelsels van een aantal referentielanden geïnventariseerd. Er dient waar het gaat om het bieden van keuzemogelijkheden goed gekeken te worden naar verstandige standaardopties (defaults) en een goede informatievoorziening op basis waarvan deelnemers de voor hen relevante keuzes kunnen maken.3

Vraag 8

Hoe beoordeelt u de stelling in het artikel dat de marktrente geen enkele feitelijke invloed heeft op de ontwikkelingen van de pensioenfonds verplichtingen?

Antwoord 8

De stelling beoordeel ik als onjuist. Door de dalende marktrente wordt de opbouw van nieuwe pensioenverplichtingen duurder.

Vraag 9

Constaterende dat dit artikel stelt dat bij het vaststellen van de kostendekkende premie gerekend mag worden met verwachte rendementen en dat het inconsistent lijkt om dat bij de berekening van de dekkingsgraad niet te doen, is dit inderdaad inconsistent? Waarom wordt er bij de premies wel gekeken naar verwacht rendement en bij de verplichtingenkant niet?

Antwoord 9

Fondsen hebben binnen het huidige kader de mogelijkheid om bij het vaststellen van de kostendekkende premie te rekenen met verwacht rendement. Dit voorkomt dat premies erg fluctueren. Tegelijkertijd kan premiedemping er toe leiden dat (tijdelijk) geen sprake is van werkelijk kostendekkende inkoop. Een deel van de nieuwe opbouw wordt dan gefinancierd uit het eigen vermogen. In de evaluatie van het financieel toetsingskader wordt er op gewezen dat een dergelijke bekostiging, als deze langdurig wordt volgehouden, op gespannen voet staat met de eis van een evenwichtige afweging van belangen.

In de aanbiedingsbrief bij het rapport met de evaluatie van het financieel toetsingskader heb ik aangegeven dat ik de uitkomsten van het onderzoek wil meenemen bij de voorstellen voor de vernieuwing van dat stelsel. Dit voorkomt dat we vooruitlopen op onderwerpen waarover de SER nog geen definitieve richting heeft bepaald en waarover het kabinet nog met sociale partners wil overleggen.

Vraag 10

Klopt het dat Nederland de laagste disconteringsvoet van alle (bij het onderzoek van de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) betrokken) landen gebruikt? Hoe kan het dat de Nederlandse disconteringsvoet zoveel lager ligt dan die van Duitsland?

Antwoord 10

Disconteringsvoeten zijn moeilijk vergelijkbaar tussen landen omdat het stelsel en de aard van de verplichtingen verschilt tussen landen. Zo moet worden meegewogen dat de werkgever soms garant staat voor de pensioenverplichtingen (onder andere gebruikelijk in het VK en Ierland) of anderszins reserves op de bedrijfsbalans aanhoudt (onder andere Duitsland). In Nederland is de risicovrije rente het uitgangspunt, mede omdat pensioen wordt beloofd met een hoge mate van (nominale) zekerheid en om te voorkomen dat ex ante herverdeling plaatsvindt.

Vraag 11

Hoe beoordeelt u de conclusie van het artikel dat we moeten overstappen naar het gebruik van een rekenrente die is gebaseerd op de verwachte rendementen van de beleggingen van een fonds (uiteraard met serieuze buffers)? Zou u deze optie serieus willen overwegen?

Antwoord 11

Ik deel deze conclusie niet. Er zijn meerdere redenen waarom de Pensioenwet marktwaardering als uitgangspunt heeft. In de eerste plaats heeft het rekenen met een hogere rekenrente tot gevolg dat nog te behalen rendementen reeds worden ingeboekt en uitgedeeld. Als sprake is van een collectieve pot waarin gezamenlijk risico’s worden gedeeld leidt dat tot herverdeling tussen generaties. In de tweede plaats beloven pensioenfondsen pensioen dat met een hoge mate van (nominale) zekerheid wordt waargemaakt. Om te zorgen dat zij aan die hoge zekerheidsmaatstaf kunnen voldoen, moeten ze te allen tijde voldoende geld in kas hebben. In de derde plaats opent het loslaten van marktwaardering de deur naar subjectieve wijzigingen van de rekenrente voor pensioenfondsen, waarbij de financiële belangen van deelgroepen binnen het pensioenstelsel leidend gaan worden. De rekenrente wordt dan een speelbal van conflicterende belangen binnen het pensioenstelsel, waardoor het vertrouwen in het stelsel verder wordt ondermijnd.

Vraag 12

Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor uw eerste termijn van de plenaire behandeling «Tijdelijke wet aanpassing disconteringsvoet»?

Antwoord 12

Ja

Naar boven