Vragen van de leden Leijten en Van Gerven (beiden SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het niet melden van een calamiteit en het mogelijk betalen van zwijggeld aan nabestaande(n) door Tergooi Ziekenhuis (ingezonden 5 april 2016).

Antwoord van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 8 april 2016).

Vraag 1

Kunt u de Kamer het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de vaststellingsovereenkomst tussen het Tergooi Ziekenhuis en nabestaanden doen toekomen vóór aanstaande donderdag 12:00 uur in verband met het Algemeen overleg IGZ voorzien op 7 april a.s.? Zo neen waarom niet? Wanneer kan dan het oordeel van de IGZ worden verwacht?1

Antwoord 1

Het Tergooi Ziekenhuis heeft de vaststellingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en nabestaanden van de overleden 21 jarige patiënt overgelegd aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Na een nadere toelichting van het ziekenhuis en de advocaat van de nabestaanden oordeelt de inspectie dat sprake is van een civielrechtelijke, minnelijke schikking tussen het ziekenhuis en nabestaanden ten aanzien van vergoeding van materiële schade zonder erkenning van aansprakelijkheid en onder de voorwaarde dat deze nabestaanden zullen afzien van alle verdere juridische mogelijkheden. In deze overeenkomst is voorts opgenomen dat beide partijen zich zullen onthouden van contacten met de media.

Ten eerste ben ik van mening dat een dergelijke schikking er uiteraard niet toe mag leiden dat de zorgaanbieder de wettelijke meldplicht niet naleeft of dat de patiënt over wat is gebeurd niet meer zou mogen spreken. Het belang van openheid en transparantie over tekortkomingen in de zorgverlening vind ik zeer groot. Hierover heb ik uw Kamer vanaf 2012 meerdere keren geïnformeerd, laatstelijk met mijn brief van 25 januari 2015 over «Zwijgcontracten in de zorg». Ook de IGZ acht het niet wenselijk dat partijen die een vaststellingsovereenkomst aangaan daarin opnemen zich zullen onthouden van contacten met de media. Ook al zijn in de onderhavige casus betrokken partijen dit overeengekomen. Afgesproken is dat als de IGZ op de hoogte is van een zwijgcontract of vermoedens heeft daartoe, dat zij dit als een signaal beschouwt om nader onderzoek in te stellen naar de kwaliteit van zorg en/of patientveiligheid. Naar beide aspecten doet de IGZ momenteel onderzoek bij het Tergooi ziekenhuis.

Uit de overeenkomst strekt, volgens de IGZ, niet zo ver dat het ziekenhuis en/of de nabestaanden zich jegens niemand meer zouden mogen uitlaten over de gebeurtenissen rond hun overleden familielid. De IGZ heeft vastgesteld dat het ziekenhuis conform de in artikel 10 lid 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) opgenomen verplichtingen, voldoende openheid heeft betracht richting de nabestaanden over de aard en de toedracht van het gebeurde. Voor de IGZ is van belang dat door de overeenkomst de meldplicht bij calamiteiten en de openheid richting de inspectie niet wordt geschaad. De kwaliteit van zorg dient namelijk te allen tijde toetsbaar te zijn in een bepaalde situatie.

De IGZ plaatst voorts kanttekeningen bij de voorwaarden waarvan de nabestaanden dienen af te zien van alle verdere juridische mogelijkheden. Ik ben met de IGZ van mening dat de uitsluiting voor de nabestaanden om (alsnog) tucht- en/of strafrechtelijke stappen tegen het ziekenhuis en/of de betrokken beroepsbeoefenaren te ondernemen zeer onwenselijk is. Dergelijke procedures hebben immers (mede) tot doel de kwaliteit van zorg te bewaken en te bevorderen.

Ik benadruk overigens dat het bestaan van de in dit geval gesloten overeenkomst geen enkele invloed heeft op de aan de IGZ ter beschikking staande mogelijkheden om in deze zaak handhavend op te treden. Zo heeft de IGZ het ziekenhuis verbetermaatregelen opgelegd die zij de komende tijd zal monitoren, zal de IGZ overgaan tot het treffen van een bestuursrechtelijke handhavingsmaatregel voor het niet tijdig melden van de calamiteit en stapt de IGZ naar de tuchtrechter om het handelen van de betrokken longarts tuchtrechtelijk te laten toetsen. Voorts hebben het Openbaar Ministerie (OM) en de IGZ conform hun samenwerkingsprotocol overleg gehad over de casus en zullen zij ook het vervolg nader afstemmen.

Het in een vaststellingsovereenkomst opnemen van dergelijke uitsluitingen van alle verdere juridische mogelijkheden is niet verboden en om die reden kan de IGZ daar op dit moment dan ook niet tegen optreden. De IGZ heeft aangegeven dit echter wel wenselijk te vinden en ik deel die mening. Ik zal dan ook bezien of het mogelijk is dit via een bepaling in de Wkkgz te regelen opdat zorgaanbieders daar in een voorkomend geval door de inspectie op aangesproken kunnen worden. Dit komt de nazorg aan patiënten en nabestaanden ten goede maar in algemene zin ook de kwaliteit van zorg.

De nabestaanden hebben zich bij de overeenkomst laten bijstaan door een advocaat. Deze had tot taak om de eventuele consequenties van de overeenkomst voor de nabestaanden goed te bewaken en met hen te bespreken. De IGZ heeft aangegeven geen reden te zien om aan te nemen dat dit niet afdoende is gebeurd en is van oordeel dat er sprake is van een vrijwillig getroffen minnelijke schikking.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2150

Naar boven