Vragen van het lid Schouw (D66) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Wel begraven maar nog niet overleden, hoe kan dat?» (ingezonden 8 april 2015).

Antwoord van Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 20 mei 2015). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2088.

Vraag 1

Kent u de uitzending van Reporter Radio «Wel begraven maar nog niet overleden, hoe kan dat?»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Is het waar dat in het buitenland overleden Nederlanders niet door de gemeente geregistreerd kunnen worden in de Basisregistratie Personen als overleden wegens het ontbreken van een overlijdensakte of het slechts aanwezig zijn van een interim-akte? Bij hoeveel van de 1.300 Nederlanders die jaarlijks in het buitenland overlijden speelt dit probleem?

Antwoord 2

In artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Basisregistratie Personen (Wet BRP) wordt geregeld aan de hand van welke brondocumenten gegevens over de burgerlijke staat in de basisregistratie personen (BRP) worden opgenomen over (rechts-) feiten die zich hebben voorgedaan in het buitenland. Hierbij worden vijf categorieën van brondocumenten onderscheiden. Deze documenten zijn in volgorde van bewijskracht opgesomd. Deze rangorde van artikel 2.8 Wet BRP brengt mee dat gegevens aan brondocumenten met een zo sterk mogelijke bewijskracht moeten worden ontleend. Eerst wanneer redelijkerwijs geen sterker brondocument kan worden overgelegd, worden gegevens ontleend aan het zwakkere brondocument. In aflopende volgorde van sterkte moet daarbij onder andere worden gedacht aan een Nederlandse akte van overlijden, een uitspraak van een Nederlandse rechter over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan of een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het overlijden. Indien geen van deze documenten aanwezig is op het moment van registratie, kan het overlijden ook worden geregistreerd op basis van een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie waarin het desbetreffende feit is vermeld. Deze situatie deed zich in dit geval voor, in die zin dat er een fotokopie aanwezig was van een verklaring van de lijkschouwer uit Londen. Dit document was niet gelegaliseerd. Wat betreft de vraag bij hoeveel van de jaarlijks in het buitenland overleden Nederlanders dit probleem speelt, zijn mij geen signalen bekend waarbij het ontbreken van een overlijdensakte tot problemen zou hebben geleid.

Vraag 3

Welke procedure geldt er voor het in Nederland registeren in de Basisregistratie Personen van een overlijden in het buitenland en hoe kan het dat ten aanzien van deze procedure tussen gemeenten verschil lijkt te bestaan?

Antwoord 3

Gezien de vergaande gevolgen die aan registratie van het overlijden (of een andere wijziging in de burgerlijke staat van een persoon) zijn verbonden, gaan de gemeenten in de uitvoering zorgvuldig te werk. In de praktijk zal er altijd naar worden gestreefd om een zo sterk mogelijk brondocument aan de registratie in de BRP van het rechtsfeit ten grondslag te leggen. Om die reden is in artikel 2.51 Wet BRP ook bepaald dat het college van burgemeester en wethouders dat kennis heeft gekregen van het overlijden van een ingezetene, de nabestaanden tot en met de tweede graad kan verzoeken om, voor zover mogelijk, de inlichtingen over dat overlijden te verstrekken en de geschriften over te leggen die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie. De Wet BRP legt hiermee ook aan de nabestaanden een verplichting op mee te werken aan het verkrijgen van een brondocument met een zo sterk mogelijke bewijskracht. Voorts zullen gemeenten bijvoorbeeld eerder geneigd zijn een akte of geschrift uit het buitenland als betrouwbaar aan te merken, indien een dergelijk document door een bevoegde instantie is gelegaliseerd. Ook zullen zaken als de vraag of het lichaam in het buitenland is gebleven dan wel naar Nederland is overgebracht en er vervolgens verlof tot begraven of cremeren is gegeven, relevant zijn voor de beoordeling of tot registratie van het overlijden in de BRP kan worden overgegaan. In dit specifieke geval lijkt het erop dat er meer van de mogelijkheden die de regelgeving biedt gebruik had kunnen worden gemaakt om het overlijden te registreren, zoals het door de gemeente opvragen van de originele verklaring van de lijkschouwer of het verifiëren van de kopie. Daarbij is het van belang dat op basis van de kopie blijkbaar eerder het verlof tot begraven is verleend door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ik heb overigens niet de indruk dat er tussen gemeenten wezenlijke verschillen bestaan in de uitvoering van de regelgeving op dit punt en zie deze casus dan ook als een incident.

Vraag 4

Waarom wordt er niet voor gekozen om bij kleine twijfel het overlijden wel te registreren, maar dan desnoods onder de vermelding dat het feit nog in onderzoek staat?

Antwoord 4

Indien er twijfel bestaat over het overlijden kan dit niet worden geregistreerd in de BRP. Hierbij is onder meer van belang dat als gevolg van de geautomatiseerde verstrekking van het gegeven van het overlijden uit de basisregistratie aan afnemers voor wie dit gegeven noodzakelijk is voor hun processen, de betrokken persoon in beginsel als overleden in de systemen van de desbetreffende afnemers zal worden opgenomen. In het geval het overlijden ontleend wordt aan een brondocument met een lagere bewijskracht dan een akte van overlijden, maar er verder geen twijfel bestaat aan het feit dat betrokken persoon is overleden, wordt dit overlijden op basis van dat document geregistreerd. Het gegeven wordt niet in onderzoek gezet vanwege het feit dat er nog een brondocument met een sterker bewijskracht is gevraagd.

Vraag 5

Ten aanzien van welke landen zijn problemen bekend met het verkrijgen van een overlijdensakte door nabestaanden en welke acties zijn reeds genomen om daarin verbetering te brengen?

Antwoord 5

Op basis van de beschikbare informatie zijn er geen landen aan te wijzen waar zich bij het verkrijgen van een overlijdensakte onoverkomelijke problemen voordoen.

Vraag 6

Is het waar dat een gemeente wel verlof kan geven tot begraven of cremeren, maar het overlijden niet kan registeren bij diezelfde overheid? Zo ja, waarom sluiten de Wet BRP en Wet op de lijkbezorging niet geheel op elkaar aan?

Antwoord 6

Het verlenen van verlof tot begraven of cremeren van een lichaam dat zich in Nederland bevindt, is een beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand die, hoewel werkzaam bij een gemeente, een apart bestuursorgaan met eigen bevoegdheden is. Hij dient de regels van de Wet op de lijkbezorging te volgen. Het registreren van het overlijden van een persoon in de basisregistratie personen, ongeacht waar het lichaam van de overledene zich bevindt, is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders en dient te geschieden op basis van de Wet BRP. In het geval het lichaam van iemand die in het buitenland is overleden Nederland binnen komt, dient daarbij tijdens het internationaal vervoer een speciaal document gevoegd te zijn (laissez-passer of andere verklaring, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van overlijden), waaruit de identiteit van de overledene blijkt. Op grond van dit document kan de ambtenaar van de burgerlijke stand verlof tot begraven of cremeren verlenen. Een dergelijk document zal, indien geen brondocument met een sterkere bewijskracht kan worden verkregen (zoals een overlijdensakte), ook voldoende basis kunnen bieden voor de registratie van het overlijden in de BRP. Het document kan worden aangemerkt als een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit (van overlijden) is vermeld (artikel 2.8, tweede lid, onderdeel d, Wet BRP). In de uitvoeringspraktijk sluiten de Wet op de Lijkbezorging en de Wet BRP in beginsel dan ook op elkaar aan.

Vraag 7

Welke gevolgen heeft het niet kunnen registreren van een overlijden voor de nabestaanden, en hoe worden de nadelige gevolgen, onder andere bij de doorwerking naar afnemers van de Basisregistratie Personen, daarvan gecorrigeerd en gecompenseerd? Bij wie kunnen zij daarvoor terecht?

Antwoord 7

Zolang het gegeven van het overlijden nog niet in de BRP is opgenomen, zullen afnemers zoals de Belastingdienst, het UWV, de SVB en pensioenfondsen, dit gegeven niet uit de BRP verstrekt krijgen en is de kans aanwezig dat de betrokken persoon in hun administratie nog als in leven zijnde staat geregistreerd. Iedere afnemer is en blijft echter altijd verantwoordelijk voor de juistheid van de eigen administratie en de uitvoering van de regelgeving waarmee hij is belast. De aanwezigheid van een basisregistratie personen en het in beginsel verplicht gestelde gebruik van daarin opgenomen authentieke gegevens door afnemers die tevens bestuursorgaan zijn, maakt dit niet anders. De afnemers zullen te allen tijde zelf moeten nagaan of de gegevens in hun administratie nog correct zijn, al dan niet naar aanleiding van een melding van het overlijden door een nabestaande of anderszins. Voor zover de afnemer een bestuursorgaan is en de overtuiging heeft dat de betreffende persoon is overleden, maar deze nog steeds als ingezetene is ingeschreven in de BRP, heeft hij de verplichting om hiervan een terugmelding te doen aan het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente (artikel 2.34 Wet BRP). De afnemer is in dat geval niet langer verplicht om de basisregistratie op dit punt te volgen (artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, Wet BRP). Het college van burgemeester en wethouders kan op basis van de melding van de afnemer een onderzoek instellen naar het ontbreken van het gegeven in de BRP en het alsnog opnemen indien het onderzoek daar aanleiding toe geeft. In het licht van de hierboven vermelde eigen verantwoordelijkheid van iedere afnemer voor de juistheid van zijn eigen administratie en de uitvoering van de regelgeving waarmee hij is belast, is er wettelijk gezien geen grondslag voor compensatie van afnemers in verband met mogelijk afwijkende gegevens in de BRP.

Vraag 8

Op welke wijze kan de voorlichting aan nabestaanden verbeterd worden zodat zij beter op de hoogte zijn van de verplichting tot het bij een lokale instantie regelen van een overlijdensakte of soortgelijk document?

Antwoord 8

Uitgebreide informatie hierover staat reeds op www.rijksoverheid.nl. Daar wordt verwezen naar verschillende instanties waar overlijdensaktes en overige aktes opgevraagd kunnen worden, alsmede hoe te handelen bij het overlijden van een Nederlander in het buitenland.

Vraag 9

Bent u bereid een duurzame oplossing te zoeken voor dit probleem? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 zie ik de gebeurtenis die aanleiding was voor het stellen van deze vragen als een incident. De Wet basisregistratie personen biedt naar mijn oordeel in beginsel voldoende mogelijkheden voor een tijdige, maar tevens zorgvuldige registratie van het overlijden van personen, ook indien dit overlijden in het buitenland heeft plaatsgevonden. Dat neemt niet weg dat ik, in het kader van mijn voortdurende aandacht voor de uitvoering van de wet en regelgeving op het terrein van de basisregistratie personen, dit onderwerp nog eens apart onder de aandacht zal brengen van degenen die voor die uitvoering verantwoordelijk zijn.


X Noot
1

Reporter Radio, 5 april 2015

Naar boven