Vragen van de leden Omtzigt en Oskam (beiden CDA) aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie over de brief die ambassadeur Bekink op 17 augustus 2012 schreef aan de Amerikaanse afgevaardigde Joseph Pitts (ingezonden 5 november 2012).

Antwoord van minister Timmermans (Buitenlandse Zaken) en minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 4 december 2012).

Ivm aanpassing in aanhef

Vraag 1

Bent u bekend met de brief die ambassadeur Bekink op 17 augustus 2012 schreef aan de Amerikaanse afgevaardigde Joseph Pitts? Is er overleg geweest over de inhoud van de brief  met het ministerie van Buitenlandse Zaken en/of het ministerie van Veiligheid en Justitie?1

Antwoord 1

Op beide vragen is het antwoord ja.

Vraag 2

Kunt u een kopie van de voornoemde brief aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord 2

De brief is bijgesloten.2

Vraag 3

Deelt u volledig de inhoud van de brief en bent u hiervoor ministerieel verantwoordelijk?

Antwoord 3

Ja.

Vraag 4

Kunt u de tekst van het statement dat de heer H.P.  Schreienemacher op 4 oktober 2012 bij de hearing van de Amerikaanse Helsinki commissie in Washington maakte aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord 4

Tijdens de briefing heeft de justitieraad op de Nederlandse Ambassade in Washington een korte procedurele opmerking gemaakt, waarin hij verwijst naar de documenten die de Nederlandse regering ten behoeve van de briefing heeft ingediend. De desbetreffende passage uit het transcript van de briefing is als bijlage bijgevoegd.2

Vraag 5

Bent u het volledig eens met dat statement?

Antwoord 5

Ja.

Vraag 6

Kunt u de volledige brief- en mailwisseling tussen leden van het Amerikaanse congres en de Nederlandse ambassade in Washington inzake de beschuldigingen over pedofilie en de reactie van de Nederlandse overheid van de afgelopen maanden doen toekomen aan de Tweede Kamer?

Antwoord 6

De gevraagde informatie is bijgesloten.

Vraag 7

Is het waar dat ambassadeur Bekink in zijn brief van 17 augustus schrijft: «The allegations against Mr. Demmink were thoroughly investigated by the Public Prosecution Service, in full accordance with the Dutch Criminal Code and Code of Criminal Procedure»?

Antwoord 7

Ja.

Vraag 8 en 9

Welk diepgaand onderzoek heeft het Openbaar Ministerie gedaan naar de beschuldigingen en wat was daar de uitkomst van? Kunt u de onderzoeken en de resultaten doen toekomen aan de Kamer?

Welke juridische vorm nam dat onderzoek aan? Welke bijzondere opsporingsmiddelen zijn gebruikt bij die onderzoeken?

Antwoord 8 en 9

Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van aangiften in 2007 en 2011 oriënterende feitenonderzoeken verricht.

De uitkomst van het onderzoek in 2007 was, dat het openbaar ministerie geen aanleiding zag tot het gelasten van een opsporingsonderzoek of tot het instellen van een strafrechtelijke vervolging. Over de uitkomst van dat onderzoek heeft de toenmalige Minister van Justitie, Hirsch Ballin, uw Kamer geïnformeerd bij brief van 16 juli 2007 (Aanhangsel Handelingen 2006–2007, nrs. 2295 t/m 2298).

De uitkomst van het onderzoek in 2011 was, dat het openbaar ministerie concludeerde dat er geen reden was om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Over deze uitkomst heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd bij brief van 2 februari 2012.

De juridische vorm van beide onderzoeken was die van een zogenaamd oriënterend feitenonderzoek. Bij een dergelijk onderzoek kunnen door de rijksrecherche en door het openbaar ministerie personen worden gehoord en kan feitelijk onderzoek worden verricht, maar daarbij worden geen bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet. Voor de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden is vereist dat minimaal sprake is van een verdenking in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering, dat wil zeggen een uit feiten en omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Dit was naar het oordeel van het openbaar ministerie niet het geval.

Vraag 10

Is het waar dat ambassadeur Bekink schrijft: «The prosecution service ... established that Mr. Demmink was not in Turkey in the period in question»?

Antwoord 10

Ja.

Vraag 11

Kunt u aangeven welke periode bedoeld wordt met «period in question» en waar het Openbaar Ministerie die conclusie publiekelijk getrokken heeft?

Antwoord 11

Het oriënterend feitenonderzoek door de rijksrecherche naar aanleiding van de aangifte in 2011 had betrekking op de aangifte van seksueel misbruik van een minderjarige in Turkije in de tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw. In dat onderzoek zijn personen gehoord en is onderzoek gedaan naar mogelijke reisbewegingen van betrokkene in die periode.

Het openbaar ministerie heeft de minister van Veiligheid en Justitie medegedeeld dat dit onderzoek op geen enkele wijze een bevestiging heeft opgeleverd dat betrokkene in de bedoelde periode in Turkije geweest zou zijn, om welke reden het openbaar ministerie de conclusie trok dat er geen reden was om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Deze conclusie van het openbaar ministerie heeft de minister van Veiligheid en Justitie openbaar gemaakt in zijn brief van 2 februari 2012 aan uw Kamer.

Vraag 12

Is het waar dat de heer Demmink in de eerste helft van 1997 voorzitter was van de zogenaamde K4 troika?3 Wanneer begon en eindigde zijn voorzitterschap?

Antwoord 12

Ja. De heer Demmink, op dat moment directeur-generaal Internationale aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, was voorzitter tijdens het Nederlandse Voorzitterschap, dat begon op 1 januari 1997 en eindigde op 1 juli 1997.

Vraag 13

Is het waar dat er in 1998 een bijeenkomst in Turkije was met K4 en EU Officials, op 9 en 10 maart in Istanbul en in Ankara? Wie waren daar vanuit de Nederlandse overheid uitgenodigd en wie waren aanwezig?

Antwoord 13

Een delegatie uit de EU heeft inderdaad op 9 maart en 10 maart 1998 een bezoek afgelegd aan Istanbul en Ankara. De delegatie bestond uit de vigerend voorzitter van het K4-comité, de voorzitter van de raadswerkgroep migratie, medewerkers van het Secretariaat-Generaal van de Raad en van de Europese Commissie. Voor de goede orde wijs ik er in dat verband op dat het Verenigd Koninkrijk op dat moment het EU-voorzitterschap bekleedde. Het Nederlandse Voorzitterschap was op dat moment al meer dan 9 maanden achter de rug. De heer Demmink maakte geen deel uit van de delegatie.


X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven