Vragen van de leden Heijnen en Vermeij (beiden PvdA) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over burgemeesters die stoppen vanwege de FPU (ingezonden 5 januari 2011).

Antwoord van minister Kamp (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 8 maart 2011) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1334.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de diverse berichten over burgemeesters die vanwege dreigend pensioenverlies stoppen met hun functie?1

Antwoord 1

Ja. Andere geluiden trof u aan in De Pers (vrijdag 7 januari 2011) en het Financieel Dagblad (donderdag 6 januari 2011).

Vraag 2

Hoeveel burgemeesters zullen de komende jaren nog voor het dilemma komen te staan tussen het volmaken van de ambtstermijn en verlies van pensioen of vóór het einde van de ambtstermijn stoppen en behoud van pensioen?

Antwoord 2

Het aantal burgemeesters dat tijdens de huidige ambtstermijn 65 jaar wordt, en dus voor de keus staat om al dan niet vóór de leeftijd van 65 jaar te stoppen, bedraagt 45.

Overigens is er geen sprake van verlies van pensioen. Er wordt alleen een bepaald voordeel niet verkregen. Dat voordeel was daar ook niet voor bedoeld. Het kiezen om door te werken vanaf de leeftijd van 62 jaar, is een individuele keuze. Zo is het ook voor het doorwerken vanaf 65 jaar.

In 2006 is de fiscale facilitering van de VUT-premie afgeschaft; met andere woorden de Vut is niet langer mogelijk. Voor personen geboren voor 1 januari 1950 is in het zicht van de finish afgesproken, dat zij nog wel vervroegd kunnen uittreden. De overgangsmaatregel is een voorwaardelijk recht dat omslaggefinancierd is: de kosten worden betaald door alle werkenden, zij betalen daartoe een Vut-premie. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel (de wet Vut Prepensioen en Levensloop; Wet VPL), heeft TK-lid Vendrik voorgesteld het doorwerken voor deze groep gedurende de Vut-leeftijd te stimuleren door een actuariële herrekening van de uitkering. Het amendement Vendrik is aangenomen met steun van onder andere de PvdA. Iedere maand die men later uittreedt vanaf de Vut spilleeftijd (ongeveer 62 jaar), wordt het maandelijkse Vut-uitkeringsbedrag verhoogd. Bij uittreden op de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden is de Vut-uitkering op zijn hoogst, en mag die eenmalig aan het pensioen worden toegevoegd. Treedt men uit bij de leeftijd van 65 jaar, dan is men te laat om voor een stimuleringsmaatregel Vut in aanmerking te komen. Men heeft geen recht op een voorwaardelijke Vut-uitkering. Dat is de uitwerking van amendement Vendrik, of de »64.11 bonus». Het gegeven dat meer personen nu langer doorwerken vanaf de leeftijd van 62 jaar tot en met de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden, geeft aan dat de stimuleringsmaatregel – van doorwerken gedurende de Vut-gerechtigde leeftijd – werkt.

Overigens ligt een vergelijking tussen uittreden bij 64 jaar en 11 maanden en bij 65 jaar niet voor de hand, want personen die willen doorwerken treden in de regel niet al uit bij de leeftijd van 65 jaar en nul maanden. Dat is slechts één maand later dan 64 jaar en 11 maanden. Het doorwerken zal over het algemeen een aanzienlijk langere periode beslaan. Alleen in de situatie waarin slechts enkele maanden wordt doorgewerkt, kan uittreden bij de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden financieel aantrekkelijker zijn.

Vraag 3

Voor hoeveel andere medewerkers in overheidsdienst die zijn aangesloten bij het ABP en fpu-gerechtigd zijn, geldt dat zij verplicht moeten stoppen op hun 65ste willen ze pensioenverlies voorkomen?

Antwoord 3

In totaal zijn er nog 43 302 personen bij de overheid met uitzicht op FPU. Dat is 4,36% van het personeelsbestand bij de overheid. Het gaat om overheidswerknemers die vóór 1 januari 1950 geboren zijn. Voor deze groep geldt de overgangsregeling in de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL). De maatregel is uitsluitend als stimulans bedoeld voor doorwerken tijdens de VUT-periode.

Er is geen sprake van een «verplichting of dwang» om te stoppen. Als wordt gekozen voor langer doorwerken vanaf 65 jaar, loont dat. Er wordt loon verkregen (in plaats van Abp-pensioen: wat een percentage van het loon is), er is vrijstelling van sociale zekerheidspremies en men ontvangt AOW. Tevens wordt een hoger maandbedrag aan Abp-pensioen opgebouwd.

Vraag 4

Wat vindt u ervan dat burgemeesters, respectievelijk medewerkers in overheidsdienst, eerder stoppen dan wenselijk is onder invloed van verlies aan pensioenopbouw?

Antwoord 4

Het moment van uittreden is een persoonlijke keuze. In het algemeen stimuleert de hierboven genoemde maatregel juist dat overheidswerknemers langer doorwerken gedurende de VUT-periode.

Vraag 5, 6

Kunt u de Kamer informeren over de pogingen die zijn gedaan om deze ongewenste ontwikkeling te voorkomen? Waarom heeft dit tot op heden niet tot resultaten geleid?

Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn maatregelen te treffen, zodat burgemeesters en andere fpu-gerechtigden, ongestraft hun termijn kunnen volmaken, ook als dat betekent dat men langer doorwerkt dan tot 65 jaar?

Antwoord 5, 6

De maatregel die stimuleert tot uitstel van vervroegde uittreding is gebaseerd op het overgangsrecht voor prepensioenregelingen en regelingen voor vervroegde uitkeringen in de Wet VPL2. De invulling van de wet VPL is overgelaten aan de sociale partners. Voor de overheid is de wijze van invulling tot stand gekomen in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Daarbij is afgesproken dat de maatregel alleen geldt voor werknemers die doorwerken gedurende de periode waarin zij vervroegd kunnen uittreden. Omwille van een evenredige verdeling tussen jong en oud hebben sociale partners, die verantwoordelijk zijn voor de FPU-regeling, niet gekozen voor een extra financieel voordeel bij doorwerken vanaf de leeftijd van 65 jaar. In het antwoord op vraag 3 treft u de voordelen aan van doorwerken na 65 jaar.

Nu de leeftijd waarop overheidswerknemers vervroegd uittreden daadwerkelijk oploopt (van 59,4 jaar in 2005 tot 62,0 jaar in 2009), is er geen aanleiding de maatregel bij te stellen. Daarbij komt dat de overgangsmaatregel automatisch afloopt op 1 januari 2015. Op dat moment heeft iedereen die vóór 1 januari 1950 is geboren, de leeftijd van 65 jaar bereikt.


X Noot
1

o.a. BN/De Stem en De Telegraaf, 3 en 4 januari 2010.

X Noot
2

Kamerstukken II 2004–2005, 29 760, nr. 30

Naar boven