Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

3445

Vragen van de leden De Roon en Wilders (beiden PVV) aan de ministers van Justitie, van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over een inbraak in het ministerie van Economische Zaken. (Ingezonden 8 augustus 2008)

1

Kent u het bericht «Groen Links kamerlid Duyvendak erkent inbraak»?1

2

Is het waar dat dit misdrijf is verjaard? Zo neen, zal de dader hiervoor nog worden vervolgd?

3

Ziet u aanleiding om de schade op de dader te verhalen? Zo neen, waarom niet?

4

Deelt u de mening dat inbrekers geen lid zouden mogen zijn van de Kamer? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie), mede namens de ministers van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (Ontvangen 2 september 2008), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 3398, vergaderjaar 2007–2008

1

Ja.

2

Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt de termijnen voor vervolgingsverjaring. De wettelijke strafbedreiging bij diefstal is mede afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Op diefstal onder strafverzwarende omstandigheden (zoals braak) is op grond van artikel 311 Sr een maximale straf van negen jaren of geldboete van de vijfde categorie gesteld. De verjaringstermijn voor misdrijven met een dergelijke wettelijke strafbedreiging is op grond van artikel 70 lid 1 sub 3 Sr, twaalf jaren. Aangezien het betreffende feit in 1985 zou zijn gepleegd, is het daarmee inderdaad verjaard. Het antwoord op de eerste vraag luidt dan ook bevestigend, de tweede vraag behoeft geen beantwoording meer.

3

Neen. Strafrechtelijk schadeverhaal is gelet op de verjaring van het recht op strafvervolging niet aan de orde. Ook civielrechtelijk is een schadeverhaal niet meer mogelijk, omdat ingevolge artikel 310, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de verjaringstermijn twintig jaar bedraagt.

4

Voor het lidmaatschap van de Staten-Generaal is vereist dat men Nederlander is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht (artikel 56 Grondwet).

Het lidmaatschap vangt niet aan, of houdt op te bestaan, als men niet aan deze vereisten voldoet of als men een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult als omschreven in artikel 57 Grondwet en de Wet incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement (zie artikelen V4 en X1 Kieswet). Andere op de persoon van de benoemd verklaarde betrekking hebbende aspecten spelen geen rol bij de toelating tot of beëindiging van het lidmaatschap. Het begaan van strafbare feiten kan het lidmaatschap van een der Kamers der Staten-Generaal uitsluitend in de weg staan op het moment dat een (kandidaat-)Kamerlid wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste één jaar én hierbij tevens is ontzet uit het kiesrecht (artikel 54, tweede lid, Grondwet). Een dergelijke bijkomende straf is beperkt tot daartoe in de wet aangewezen delicten. De duur van deze ontzetting uit het actief en passief kiesrecht wordt door de rechter bepaald, waarbij deze is gebonden aan een wettelijk maximum aantal jaren, tenzij bij levenslange gevangenisstraf (artikel 31 Wetboek van Strafrecht).

Wij zien geen aanleiding dit (grond)wettelijk kader te wijzigen. Vooreerst zijn het de politieke partijen die bij de selectie van kandidaten de integriteit meewegen. Dat zal in hoofdzaak moeten geschieden op basis van eigen inzicht en kennis van de partij. De partij kan daarbij een verklaring omtrent gedrag (VOG) aanvragen en daaruit concluderen of er bezwarende strafrechtelijke antecedenten zijn. Ook bestaat de mogelijkheid om in bijzondere gevallen te verzoeken om via de minister van BZK de AIVD in te schakelen (Kamerstukken II 2005–2006, 28 479, nrs. 26 en 31).


XNoot
1

 http://www.telegraaf.nl/binnenland/1624762/__Kamerlid_brak_in_bij_ministerie__.html

Naar boven