Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1651

Vragen van de leden Koopmans en Bruls (beiden CDA) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over vrijwilligers als flexwerkers. (Ingezonden 6 mei 2005)

1

Hebt u kennisgenomen van de uitspraak1 van het gerechtshof in Arnhem, waardoor de werkgeversaansprakelijkheid2 wordt uitgebreid tot vrijwilligers?

2

Deelt u de zorg dat vrijwilligerswerk in Nederland als gevolg van deze uitspraak met nog meer belemmeringen geconfronteerd kan en zal worden?

3

Deelt u de mening dat de oorspronkelijke bedoeling van de Wet flexibiliteit en zekerheid is om uitzendkrachten meer rechten te geven en niet om de verhouding tussen een organisatie en vrijwilligers juridisch gelijk te schakelen aan die tussen een werkgever en een werknemer?

4

Bent u bereid om de Wet flexibiliteit en zekerheid aan een nadere analyse te onderwerpen en de Kamer op dit punt een voorstel tot wetswijziging te doen toekomen? Indien dit noodzakelijk of gewenst mocht blijken?

5

Kan de Kamer de beantwoording van deze vragen ontvangen vóór het algemeen overleg over de administratieve lasten bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat geagendeerd staat voor 18 mei 2005?

Antwoord

Antwoord van minister De Geus (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). (Ontvangen 17 mei 2005)

1

Ja.

2, 3 en 4

De door vragenstellers bedoelde uitspraak van het gerechtshof Arnhem heeft betrekking op toepassing van artikel 658 vierde lid Boek 7 BW op arbeid verricht door een vrijwilliger. Dit artikellid werd tijdens de schriftelijke behandeling van het toenmalige wetsvoorstel flexibiliteit en zekerheid bij Tweede Nota van Wijziging van 1 oktober 1997 (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 263, nr. 14) toegevoegd en is, blijkens de toelichting bij deze Nota van Wijziging, de codificatie van het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 1990, NJ 1990, 716. Anders dan ingevolge het voormalige artikel 7:658 BW (1638x BW oud) mogelijk was besliste de Hoge Raad, dat de werknemer, indien hij door zijn werkgever bij een derde is tewerkgesteld en die derde schiet verwijtbaar tekort in het treffen van veiligheidsmaatregelen met als gevolg dat de werknemer schade lijdt, de werknemer zowel de eigen werkgever ingevolge artikel 7:658 BW (1638xBW oud), als de derde – op grond van onrechtmatige daad – hiervoor aansprakelijk kan stellen, waarbij de regels inzake stelplicht en bewijslast van artikel 7:658 BW van overeenkomstige toepassing zijn. De aansprakelijkheid van de inlener is wenselijk, aldus de toelichting, omdat de vrijheid van degene die een bedrijf uitoefent om te kiezen voor het laten verrichten van het werk door werknemers of door anderen, niet van invloed behoort te zijn op de rechtspositie van degene die het werk verricht en betrokken raakt bij een bedrijfsongeval of anderszins schade oploopt. Een werkgever die zijn zorgverplichtingen niet nakomt dient op gelijke voet aansprakelijk te zijn voor de schade van werknemers en anderen die bij hem werkzaam zijn. Daarom dient de aansprakelijkheid van de inlener voor bedrijfsongevallen, waarbij (ook) anderen dan eigen werknemers betrokken zijn een specifieke wettelijke grondslag te krijgen. Dit is – aldus de toelichting – met name van belang voor uitzendarbeid, uitlening en aanneming van werk, waarbij tussen de werknemer en de derde (inlener) geen overeenkomst bestaat. Het is echter ook mogelijk, dat tussen degene die de arbeid verricht en degene voor wie de arbeid wordt verricht wel een overeenkomst is gesloten, zij het geen arbeidsovereenkomst. In de toelichting wordt dan als voorbeeld gewezen op bepaalde stageovereenkomsten. Uit de uitspraak van het gerechtshof blijkt dat hierbij ook gedacht moet worden aan vrijwilligers. Voorwaarde voor aansprakelijkheid van degene voor wie de arbeid wordt verricht is, dat hij verwijtbaar is tekortgeschoten in het treffen van voldoende veiligheidsmaatregelen. Aan aansprakelijkheid kan hij ontkomen als hij aantoont dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van degene die de arbeid verricht. Hoewel bij de invoering van de hiervoor besproken uitbreiding van de wettelijke aansprakelijkheid voor werknemers tot ook anderen dan werknemers mogelijk niet onmiddellijk werd gedacht aan vrijwilligers, kan ik mij geheel verenigen met de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem, dat de zorg van de werkgever voor de veiligheid van de voor hem werkzame personen ingevolge artikel 7:658 BW zich ook tot vrijwilligers uitstrekt. Ik kan niet goed inzien welke fundamentele of praktische bezwaren hieraan zouden kleven, in aanmerking genomen dat werkgevers en als zodanig te duiden andere niet-beroepsmatige organisaties, w.o. particuliere clubs, verenigingen en andere organisaties, die gebruik maken van vrijwilligers voor het doen verrichten van allerhande werkzaamheden, zich voor hun wettelijke aansprakelijkheid – op gelijke wijze als voor andere niet-werknemers die voor hen werkzaam zijn – kunnen verzekeren. Ik deel de zorg van vragenstellers, dat vrijwilligerswerk in Nederland als gevolg van deze uitspraak belemmerd kan en zal worden, dan ook niet. Ik zie geen reden wetswijziging in dit verband te overwegen.

5

Ja.


XNoot
1

Uitspraak LJN: AS2588, Gerechtshof Arnhem, 04/040.

XNoot
2

Zie artikel 7:658, vierde lid Burgerlijk Wetboek.

Naar boven